De ‘Faluns’
van
het Loirebekken
Leonard Vaessen*Demeeste deelnemers
kampeerden
in Le GrandPressig-ny.
Op mijn
verzoekwas degemeentezovriendelijk
omde
camping
eenweek eerderteopenenenzorgde
erzelfs voordat deenergievoorziening (de zonnepanelen)
vanhetgrotere
sanitairgebouw
optijd gerepareerd
was.Enkele personenzaten30 kilometer
noordelijker,
inLo-ches,
instacaravans entweezatenerineenhotel in Tours.Ditwaswel ergver
weg
(65 kilometer).
Het
excursiegebied
Het
excursiegebied ligt
in hetdepartement
37 Indre-et-Loi-re, tussenLoches enLe GrandPressigny
in dezuidelijke
Touraine
(figuur 1).
Dezuidelijke
Touraine maaktdeeluitvan‘Het bekkenvande Loire’
(Le
Bassin de LaLoire).
Depaasexcursie
2007 werdgehouden
van6 totenmet9april.
Het weer wasfantastisch,
de vondsten niettever-smadenenhet aantal deelnemerswas
precies goed.
Van de 28 personen die deelnamenwaren erzo’n 20 dieverza-melden.
Op
foto 1zijn
demeeste deelnemerstezienter-wijl
zeop tweedepaasdag bij
ons op hetterrasuitrustenvan een
dag
hard werken.Het aantalwas
precies goed
omdat devindplaatsen
diewebezochten in de
regel
maargeschikt
waren voormaximaal 10 personen, meestal minder. De verzamelaars werden dan ookover3 groepen verdeeld die elk op eenandereplaats
aanhet werkgingen.
FiguurI.LochesenLeGrandPressigny in hetdepartement Indre-et-Loire.
Het Bekkenvande Loire is
geologisch gezien
hetzuidelij-ke deelvanhet Bekkenvan
Parijs (zie figuur 2).
Het centrale deelvanhet BekkenvanParijs
metzijn
eo-ceneafzettingen,
hebbenwevorig jaar
en dejaren
daar-voorbezocht. Dit is hetgrotevertikaalgestreeptevlak
tus-sen
Parijs
enReims. Meernaarhet zuiden komen ook nogafzettingen
uithet Eoceenvoor.Zo ook in het Loire Bek-ken. Hetzijn
hier lacustrieneencontinentale sedimenten. De lacustriene-(meer) afzettingen
in onsexcursiegebied
worden ‘Calcair lacustre deTouraine’genoemd
enhebbeneenPriabonien ouderdom
(zie
tabel1,pag.36).
De conti-nentaleafzettingen
bestaan uitconglomeraten
enzandige
verweringskleien
enhebbenwaarschijnlijk
eenBartonien ouderdom. Dezeafzettingen
uit het Eoceen hebbenwenietbezocht,
omdaterweinig
interessanteontsluitingen zijn.
Infiguur
2 is rond Orleanseengrootgrijs
vlaktezienmet daar doorheeneenwitlint,
deLoire,
dit iseengrootaaneen-gesloten gebied
metmioceneafzettingen, waarbinnen,
in hetzuidwesten,
de klassiekevindplaatsen
metmarien Mi-oceen,Pontlevoy, Thenay
enContresliggen.
Ten zuidwes-tenvanhet grotedonkergrijze vlak,
iseenaantal kleineenmiddelgrote
donkergrijze
vlekkentezien. Demeestzuide-lijke,
kleinevlekken, zijn
de mioceneafzettingen
rondFer-rière-Largon, Paulmy
enChamizay.
De ietwatgroterevlek met tweevingers,
tennoordwestenvande kleinevlekjes
is hetgebied Manthelan,
LeLouroux,Bossée. En hetgebied
nogiets verderten
noordwesten,
delangere donkergrijze
vinger,
is de streektussenSavigné-sur-Lathan
en Noyant-sous-le-Lude.Nog
verdernaarhet noordwestenliggen
rondFiguur 2.
Geologische
kaart vanhet Bekken vanParijs (uitGuillocheauetal2000).Angers
enRennes nogmeer vanditsoortgeïsoleerde
plaat-senmetmarieneafzettingen
uit het Mioceen. Dezeliggen
buiten hetgebied
weergegeven infiguur
2.Aan de handvanal deze
geïsoleerde
erosierestenmetma-rien Mioceenende
ligging
vande mesozoischeenoudereafzettingen
die als klifkust hebbengefungeerd,
heeft Ge-orges Lecointre(1947)
decontourengereconstrueerd
vande Falunzee zoals dieer
tijdens
het middenen laat Mio-ceenuitgezien
moethebben(figuur 3).
Faluns
Het woord ‘falun’ of ‘fahlun’iseenwoord dat uit de
Pro-vence
(zuidoost Frankrijk) afkomstig
is. Het is een sedi-mentairgesteenterijk
aanschelpen
datgebruikt
werdomkleiige
terreinenmeeoptehogen
enteverstevigen.
Het is niet helemaalduidelijk
wanneergeologen
deaanduiding
‘Falun’zijn
gaangebruiken,
maar in de 19eeeuwwerd dezetermalalgemeen gebruikt
in degeologie
enpaleon-tologie (Dujardin,1837;
Dollfus &Dautzenberg
1886).
In de ‘Dictionnaire deGéologie’
van1988 geven Foucault & Raoult devolgende
definitie: “roches sédimentairedétri-tiques
nonconsolidées,
composées
de trés nombreux dé-briscoquilliers (roches
biodétritiques
abryozoaires,
la-mellibranches, gastéropodes, échinides, cirripèdes
)
etd’une matrice sableuse ousablo
argüeuse”. Vrij
vertaald betekent dit: Sedimentairgesteentevanafbraakproducten,
nietverhard,
bestaande uitzeerveelresten vankalkscha-len
(bioklastische
sedimentenbestaandeuit de kalkschalenvan
bryozoën, tweekleppigen, slakken, zee-egels,
zeepok-ken)
ineenmatrixvanzand ofzandige
klei.De
overeenkomst,
vanuitpaleogeografisch
enpaleoecolo-gisch
oogpunt,tussentertiaire falunsenook de faluns uithet
Krijt
is datzezijn
ontstaanineenondiepe
zee,kustna-bij
in hethoge
inffalittoralegebied,
in een warmklimaat,
van hettype
gematigd tropisch
(Néraudeau,
2003).
Hethoge
inffalittoralegebied
omvathet strandende eb-vloed vlakte. Detaphonomie
van de faluns wordtgekenmerkt
dooreencombinatievanlaterale(ecologische)
enverticale(stratigrafische) remaniëring,
welke deresten van alloch-tone, terrestrische vertebraten mengtmetrestenvan min ofmeerautochtone mariene vertebrateneninvertebraten.Dit
geheel
wordtopzijn
beurtweervermengd
metactuele faunaassemblages
in sedimentenmetfossielen uit oudereperioden (Néraudeau, 2003).
Tijdens
deexcursiewasditgoed
te zien inPauvrelay
waarnaast
gerolde
tertiaireschelpen,
nietgerolde
tertiaire schel-pen,resten vanlandslakken,
haaientanden, tandjes
enbot-stukjes
vanmuizen of andere kleinezoogdieren (zeldzaam)
naastmooieen
gerolde
sponzen uit het CenomaanenSen-oontezienwarenineenmatrixvan
grind
engrof
zand.Verschillende
typen
FalunBinnen de miocene falunsvanhet Bekken vande Loire worden eenaantal
typenonderscheiden. Onder de Franse
geologen
worden dezemeestalnogfaciesgenoemd, terwijl
het beterzouzijn
deze als formatiestebeschouwenaan-gezien
metfacies deomstandigheid
wordt bedoeldwaar-ineen
bepaald
typeafzetting
isgevormd.
Zoals hierbovenbij
falunsuitgelegd
is ditvoordemeestefalunshetzelfde,
namelijk hoog
Inffalitoraal.Maar
zolang
ergeennieuwe formatienamenmet bijbeho-rend stratotypezijn gedefinieerd blijf
ook ik de kreet fa-ciesmaargebruiken.
1.
De FaciesPontilévien, genoemd
naarhetdorp
Pontle-voy. Hetzijn afzettingen
die bestaan uitgrovewitteof
gele
kwartszanden, grind
ofconglomeraten
metveelschelpres-ten, niet
verhard,
metlaagjes kalkrijke
klei. Dezeondiep
mariene zandenvertonen vaak fraaie sedimentairestruc-turen.
Grootschalige
schevegelaagheid (mega sets)
envisgraadstructuren, gezien
inPauvrelay.
Flaser-en linsen-structuren,kleinschalige
schevegelaagdheid
engeulop-vullingen,
gezien
in La Placettebij
FerrièreLarf
on.Demarine fossielinhoud is
rijk
endivers,
vaakgedomineerd
doorBivalvia,
waarondergroteexemplaren
vande oesterCrassostraea
gryphoides
diversepecten soorten,9soortenArcidae,
Carditacrassa,Venussubrotunda,
Cardium turo-nicumenenkeleGlycymeris
soorten waaronder degroteGlycymeris
bimaculata.Plaatselijk
komen ook grotegastropoden
voorals zeten minste niet doortransport enoplossing zijn
stuk gegaan. Onder degroteregastropoden
kunnen wordenaangetrof-fen Conusmercati, Conus
pseudoponderosus,
Ficuscon-ditus,
Terebramodesta,
Strombus coronatus,Hexaplex
aquitanicus.
Tabel1.Chrono-en
lithostratigrqfie
vandeafzettingen
inhet BekkenvandeLoire.Samengesteldaande handvanG. Lecointre 1947,Courville &Bongrain2003, Andréetal2003endegeologischekaartvanFrankrijk, kaartbladen Loches XLX-24en
Preuilly-sur-Clai-seXIX-25. ? Betekentgeen gegevens inde literatuur
gevonden.
Foto2.De ‘kleine’groeve bij Pauvrelay. Degrover ontwikkel-de toplageninde sablesgrossiersvande Facies Pontilévien,
Langhien.
Chronostratigrafie Anjou-Doué Noyant-Savigné
ZuidTouraine
Manthelan-Bossée&Ferrière
Largon-Paulmy
Biésois
Pontlevoy-Thenay
Serie Etage Lithostratigrafie
C
1
u
.2
Ceiasten
Piacenzien
moeilijk
dateerbareplateau
lemen
Q-Zanclean
Messinien FaciesRedon ien
Tortonien
Facies a
—Area groverodezanden ?
Si u o 5 Serravallien Facies
Savignien
Langhien
Facies Pontilévien FaciesPontilévienBurdigalien rode zanden ?
Sables de laSolonge Sablesetmarnes de l'Onéanais
etdu Biésois
Aquitanien Calcairede Beauce
c
4> V g
Chattien ? geen
afzettingen
Calcaire de Beauce ?.2?
5
Rupelien
?Geenafzettingen gevormd, mogeliikiseendeel vande Calcaire lacustre de
Touraine
nogtotinhetvroegRupelien (oudenaamSannosien)
afgezet.
c
Si
Priabonien Calcaire lacustred'Anjou Calcaire lacustre deTouraine wittelacustriene
mergels
o
LU
Bryozoën
komenplaatselijk
veel enfraaigeconserveerd
voor
afhankelijk
van niveauenvindplaats,
zo ookzee-pokken.
Deze laatstezijn
karakteristiek voor de facies Pontilévien.De ouderdomvande Facies Pontilévien is
Langhien,
mid-den Mioceen(Chaix
en Cahuzac2005).
2. Facies
Savignien.
Hoewelwe dezetijdens
de excursie niet hebbengezien
behandel ik dittype falunenook de ‘Facies Redonien’ wel in ditverslag,
omdat in het verleden veel WTKG’ers in dezetweetypenfaluns hebbenverza-meldenomdater de laatste
jaren
wat meerduidelijkheid
is
gekomen
omtrenthun ouderdom.De Facies
Savignien
bestaat uitschelphoudende
kalkzan-den,
somsmin ofmeerverhard, wit, geel
ofgrijsachtig
vankleur. Ook dit
zijn
weer klastische sedimentengevormd
uit biodetritus(afbraakproducten
vandier-enplantresten)
vaak verkilmetbryozoën
enalgenkolonies.
Zezijn
in ietsdieper
watergevormd
dan de Facies Pontilévien. Behalve dat deafzettingen rijk zijn
aanbryozoën
wordt de fossiel-inhoudgedomineerd
door steenkemenvanarca’s(Arca
noae)
en door bivalvenmeteen calcietschaal zoals pee-lensen oesters.Sommige
niveauszijn rijk
aanrestenvanlandvertebraten. Eengrootdeelvandeze vertebratenrestenzijn
geremani-eerde fossielenafkomstig
uit ouderelagen,
vaakopgewerkt
uitlagen
uit het onder Mioceen. Als het sediment isafgezet
inhoog energetische
milieus kan hetgeremanieerde
ma-teriaal zelfsuitde harde
ondergrond komen,
het substraatwaarop de faluns
zijn afgezet,
zoals hetKrijt,
Juraenzelfs uitpaleozoïsche
gesteenten.Zo
zijn
erdevonischetrilobie-ten
gevonden
in de basisvanFaciesSavignien.
De Facies
Savignien
is veelal ontwikkeld inafzettingen
meteenduidelijke mega-scheve
gelaagdheid,
bevat min-derschelpdieren
dan de FaciesPontilévien,
ismeerver-hardenwordt
gedomineerd
doorbryozoën.
De Facies aArcaende FaciesaTerebratulaworden door
sommige
auteurs(Néraudeau, 2003)
beschouwd als sub-faciesvande FaciesSavignien.
Maar Courville &Bong-rain
(2003)
beschouwen de FaciesaArca(ook
wel bekend onder denaamFaciesLublien), gezien zijn ouderdom,
alseenaparteeenheid. En
zij
gevenaandat de Falunmet
Te-rebratula
perforata
meer sedimentaire eenhedenomvat dan alleen de FaciesSavignien
s.s.De ouderdomvandeze
faluns,
dievoornamelijk
voorko-menten westen ennoordwestenvan ons
excursiegebied,
islange tijd
zeeronduidelijk
geweest.In hun artikel in de Annales dePaléontologie
van2003 wordt door Courvil-le &Bongrain
voorheteersteengoed
overzichtgegeven.Zij
noemende FaciesSavignien overigens
Faciesa Bry-ozoaires.Voor het
gebied
vanNoyant-sous-le-Lude,
Meigné-le-Vi-comte,Channay-sur-Lathan, Savigné-sur-Lathan
gevenzij
voorde
conglomeraten
aande basis enhetgrootste deelvande Facies
Savignien
eenLanghien
ouderdom op.Mo-gelijk
is het bovenstegedeelte
hiernogafgezet tijdens
het Serravalien. De basisvande Facies aArca in ditgebied
isaanhet eindvanhet Serravalien
afgezet,
derestvandeFa-ciesaArca
tijdens
het Tortonien. In de streek rond Doué-la-Fontainezijn
deafzettingen
van de FaciesSavignien
enFacies a Arca
gevormd gedurende
het Tortonien. Dechronostratigrafische inschaling
isgedaan
op basisvandezoogdierfauna
enbenthische foraminiferen. Een absolutedatering
vande basis vande Faluns rond Douémetbehulp
vanstrontium
isotopen
ratio’s(87Sr/86Sr)
in haaientanden wordt gegeven door Barratencollega’s (2000). Zij
komen toteenleeftijd
van 11±1miljoen jaar.
Dit komtovereenmetvroegTortonien. De sedimentenvande Facies
Savig-nien hebben dusafhankelijk
van deregio
waarzeliggen
eenleeftijd
dieloopt
vanLanghien
totMessinien,
wateenperiode
omvatvanzo’nslordige
10miljoen jaar.
De Facies
Savignien,
Facies aArca in hetgebied
rond Doué worden door Andréencollega’s (2003)
als Falun de1’Anjou
formatieaangeduid.
Dit iseentermdie ook al door Vasseur in 1881 werdgebruikt
maarslecht gedefini-eerd is(Mégnien,
1980).
In de literatuur zultuook nog
veelvuldig
determen Hel-vetienenVindobonienaantreffen alschronostratigrafische
termen omde ouderdomvande TouraineenAnjou
faluns aantegeven. Dezetermenworden echter in de
wereldwij-degeologische tijdsaanduiding
allang
nietmeergebruikt
(Vaessen
enJanse1984).
3. Facies Redonien. Een aantal
regels
wil ik nog bestedenaandittype
afzetting
dat ook in de streek rond Doué-la-Fon-taineenverderwestelijk
wordtgevonden.
Hetzijn zandige
kalken of kalkhoudende zandenmeteenfijne korrel,
min ofmeer
kleiig
enfossielhoudend. Hetstratotypevandezeaf-zetting
isvastgelegd
enwel door Dollfus(Durand 1986)
in hetgehucht Apigné
in deregio
Rennes.
De locatievanhet stratotype, le Moulind’Apigné
is nietmeertoegankelijk.
Maartweekilometerverder,
inSaint-Jacques-de-la-Lande
iseennieuweexploitatie
gestartwaarin dezelfde Redonienafzettingen
voorkomen(Néraudeau
D.etal2003).
De fauna’s diegevonden zijn
leverdenvoorwatdedatering
betreftlange tijd
hoofdbrekensop. Ze hadden niet hetty-pische
midden Mioceen karakterenook geen Pleistoceenof Kwartair karakter. Dus werden de Facies Rédonien in
het Plioceen
geplaatst.
Echter deeersteresultatenvan
dateringen
aan molluskenafkomstig
vande locatieSaint-Jacques-de-la-Lande
dieon-langs zijn uitgevoerd
gevenvoor het Redonientype Ieenouderdomvan-6,5/ -7
miljoen jaar
en voorhet Redonien typeII -6 /-6,5 miljoen jaar.
Ditwijst
dus opeen Messi-nien ouderdom(Néraudeau
D.etal2003).
Voor de
schelphoudende
Redonienafzettingen
opande-re
plaatsen
in noordwestFrankrijk
kunnenertwee groe-pen sedimenten wordenonderkend,
vanelkaargescheiden
dooreen
belangrijk
discontinuemdat overeenkomtmetdezeespiegelverlaging
in het Laat Messinien(5,9
- 5,5mil-joen jaar).
De onderste groepafzettingen,
ook wel ‘Redo-nien chaud’(warm Redonien)
genoemd,
heefteen Mes-sinien ouderdom(6-7 miljoen jaar).
Dezezijn
tevinden in deAnjou (o.a.
Douéenomstrekenenookbij
Sceaux-d’Anjou).
De GSSPvoorhetbegin
vanhet Tortonienligt
op 11,608miljoen jaar
endievoorhetbegin
Messinien op7,246 miljoen jaar. (zie
ook hoofdstukstratigrafie
op de WTKG-sitevoor meerinformatieomtrentGSSPenabso-lute
ouderdom).
De bovensteset
afzettingen,
het Redonien ffoid(koud
Re-donien) (is
RedonientypeIII)
heefteenouderdomtussen de4,6
en6miljoen jaar
watovereenkomtmethettraject
laat Messinien-vroegZanclean. De GSSPvoorhet
Zan-clean
ligt
op5,332
miljoen jaar.
Dittypeafzettingen
iste vinden in de VendéeenLoire-Atlantique.
De
Vindplaatsen
1.
Groevesbij Pauvrelay,
gemeentePaulmy.
Ten noordwestenvan
Paulmy ligt
aande D99richting
Cus-say hetgehucht Pauvrelay.
Hierliggen
aan eenkleinezij-weg, dicht
bij elkaar,
drie groeves waarin de Facies Ponti-lévien ontsloten is. De middelste groeve is hetgrootst,meteensteile wandvantegende 10meter. Deze groeve is
ei-gendom
van eenbouwbedrijf
en datgeeft
geentoestem-ming
omdegroevetebetredenvanwegehetgrote risicoop instortenvande wanden. Omteverzamelen is deze groeve nietzointeressant omdat de fossielhoudendelagen
boven in de wand zitten. Het grootstedeel bestaat uitgeel-grijs
fijn
zandmetmega scheve enkris-krasgelaagdheid
zon-der fossielen. Degroevedie hetverst
weg
ligt
vandekrui-sing
is deoudste,
hier wordt nietmeergegraven.Wie de
eigenaar
isweetikniet,
maarik ben daar nog nooit uitge-zet.Probleem is dat de wanden sterkzijn afgevlakt,
waar-door deverse fossielhoudende
lagen
pasnaveel
graafwerk
zijn
tebereiken.De
groevehet dichts
bij
deafslag
vande D99 isongeveer 10jaar geleden
ingebruik
genomen.Hier wordtzo nu en
daneens zand
uitgehaald
voorverharding
vanzandweg-Foto 3.Tjawat moetikhiermeelijktde kersverse
penningmees-tertedenken
bij
eendehoop gezeefd
Pontiléviengrind.Foto4.De FaciesPontilevieninde kleinegroeve achterde
boerderij
la PlacetteinFerrièreLarfonhersteldvanzijnwonden nadatdeexcursiegangersuitverzameldwaren.getjes
ende manegevan deeigenaar.
Sindsjuli
2006 ziter eenhekmeteenslotvoorenword
je onmiddellijk
ver-wijderd
door de boer dieertegenoverwoont.Doorbemid-deling
vandeburgemeester
vanFerrièreLarfon
werdenwe
gedurende
depaasdagen gedoogd.
In verbandmetaan-sprakelijkheid geeft
deeigenaar,
die 10 kilometerverderop
woont,geen
toestemming
om de groeve te betreden.Op
de foto’s 5en6 iseenoverzichtoverde groevetezien,
waar
zaterdag
deeerstegroepaanhet werkging.
De don-kereV-vormige
zakken in de topvan hetprofiel zijn
de-calcificatie zakken. Dan komter eenpakket
metkalkhou-dende,
slechtgesorteerde
grovezanden,
okertotroodver-kleurd door
limoniet,
aandetopzonder alteveel sedimen-tairestructuren.In het middendeelvanhetpakket
wasplaat-selijk
schevegelaagdheid
te zien inmega sets, somserggrof
metveel stenen; vuursteen, verkiezelde kalkstenenen soms sponzengeërodeerd
uit hetonderliggende
Senoon. Groteexemplaren
vandeoesterCrassostraeagryphoides
komen hierin ookregelmatig
voor.Verder veel afgerol-deennietafgerolde schelpen, bryozoën
enkoraaltjes
meteen
Langhien
ouderdom. Verdernaarbeneden worden dezanden
fijner
metkleinere fossielen in dunnelaagjes.
Aan de basisvande groeve is het zandbijna
nietmeerfossiel-houdend. Restenvan
vertebraten,
zowel land alsmarien,
zijn
zeldzaam.De molluskenvan
Pauvrelay
bestaan uit benthische vor-men. De bivalvenomvatten soorten dietijdens
hun leven aan hard substraat vastzitten: Arca noae, Chamagryp-hoides,
Carditacalyculata
of endobionten(ingegraven
in hetzand)
Anadara turonica,Glycymeris bimaculata,
Acan-thocardia tuberculata. In destenen kan Barnea candidaworden
aangetroffen.
De niet
verspeelde gastropoden zijn
van het benthischetype. DeDiodoraenPatella soorten leefden
vastgehecht
opdestenen vande klifkust die uit Senoonrotsen
bestond,
evenalsSerpulorbis
arenariusenandere Vermetidae. Deaanwezigheid
vanPotamideswijst
opeenabnormaalzout-gehalte.
Dat dezesoorteninPauvrelay goed geconserveerd
zijn,
nietgerold,
duidt opeenkorttransportin eenhoog
energetisch
milieu. Alleswijst
erop dat de
Langhien
fa-luns inPauvrelay zijn afgezet langs
eenkust bestaande uitSenoonkliffenmet eenmin ofmeer steile
helling
ineen(sub)tropisch
klimaat(Lecointre
1947).
2. De
vindplaatsen bij
FerrièreLargon liggen
ten noord-oostenvan hetdorp,
linksenrechtsvan de D96naar Es-ves-le-Moutier.A. De
boerderij
‘La Placette’ligt,
komende vanuit hetdorp,
linksvande D96. De kleinewegrichting
deboerderij
wordt aangegevensamenmet ‘La Varenne’.Achter de
boerderij
‘La Placette’ligt
eenkleine zand-groevemetFacies Pontilévien(foto 4). Toestemming
omin de groevetemogen verzamelen werd ook hier verkre-gen door
bemiddeling
vanGérardHénault, burgemeester
vanFerrière.Het
profiel
is 3tot4meterhoog
en10meterbreed. Degroe-veiseral heel
lang
enwerd in 1976voor heteerstdoor de WTKG bezocht. Deze keer stond op debodemvandegroe-ve eenhalf
metertje
water.Volgens
de boerwasdat allang
nietmeervoorgekomen,
maar voor onserghandig.
De falun bestaat hier uitgrijs-witte, matig fijne
kwartszan-denenveelschelpen
endebrisvanschelpen.
De zandenzijn
hier veel betergesorteerd
dan inPauvrelay.
In de bovenste twee meterzijn
deafzettingen scheefgelaagd. Op
sommi-ge niveaus komenwat groverelagen
metgrotereschelpen
voor,vooral versletenexemplaren
vanVenus subrotundaennogmeer
afgerolde exemplaren
vangastropoden.
Het mid-delste deelenhet onderste deelvanhetprofiel zijn
erg
rijk
aan
middelgrote
enkleineschelpen
ingoede
conservatietoestand.
Opvallend zijn
ook de mooiebryozoënkolonies
en fraaiekoraaltjes.
Mooigeconserveerde zeepokken zijn
ook niet zeldzaam.Op
eenbepaald
niveau kwamenopvallend
veelgoed geconserveerde exemplaren
vandedunschalige
Limatula loscombeivoor. De fauna is hier ergsoortenrijk
enik heb deze dan ook nog nietuitgebreid
bekeken. Maar Foto5. WTKG ’ers zwetendin deaprilzonin degroevebijPauvrelay.
Foto 6. DeFacies Pontilévienishier ontslotenineendik
de
aanwezigheid
vandiverse GibbulaenCalliostomasoor-ten
wijst
erop dat de klifkustnabij
is. Samenmetde sedi-mentairestructuren,het betergesorteerd zijn
vanhetsedi-mentzondergroterolstenenen Senoon sponzen
wijst
ditopeenstuk
rustiger
milieu dan inPauvrelay, mogelijk
eenkleine baaimeteen zwakke
kusthelling,
beschuttegende sterkestromingen (Lecointre
1947).
B. De tweede
vindplaats bij
Fèrriereligt
rechtsvande D96.Ongeveer
200meterverder dan deafslag
naar‘La Placette’ iseenkleinezandweg
die uitkomt opeenverwilderd gras-landbij
eenbosje.
Hetbosje ligt
ineenoude groeve. In ditbosje zijn
in de wandenvandevoormalige
groevegaten ge-graven door verzamelaars. Ook buiten hetbosje zijn
gaten tevindenenwelaande rechterkantvanhetgrasland.
Ditpuntwordt in hetexcursieverslag
van 1984(Vaessen
en
Janse)
innavolging
van hetrapportvanArte Janssen(1976)
‘La Bossière’genoemd.
Let op: dit is nietjuist,
La Bossièreligt
aan eenandere weg tenzuidenvande D96 endaar komt geen falunvoor. Omverwarring
tevoorko-menis het daarom betereenanderenaamtegaan
gebrui-kenvoordeze locatie.Eigenlijk
heetditgebied
‘lasourcede La Placette’ maardienaam
lijdt
weertotverwarring
metde groeve achter deboerderij.
Echter het veld direct linksvanhetbosje
metde groeve wordtaangeduid
metdenaamLesVerdaux,
ik stelvoor omde locatie diewe
altijd
‘La Boissière’ hebben ge-noemdomtedopen
tot‘Les Verdaux’.Ookin deze groeve isweerde Facies Pontilévienontslo-ten.Het hier ontsloten
gedeelte ligt lager
in hetprofiel
dan hetgedeelte
in ‘La Placette’. In hetbosje zijn
de zanden Foto 7.Zeefresidu
2-5 mm vandeFacies PonlilévienvanPetitClos.
Foto 8.
Zeefresidu
5-10mm vandeFacies PontilévienvanPetitClos.
Foto9.Verzamelenin een
zandhoop
metFaciesPontilévienbijPetit Closoker-oranje
doorijzer verkleuring,
dewatdieper gelegen
lagen
in hetgatin hetgrasland zijn grijs-wit
vankleur. De kwartszandenzijn
hierwat grover danbij
‘La Placette’ende fossielinhoud heefteenwatmeer
getransporteerd
uiter-lijk,
grotestenen ensponzen uit het Senoon komensoms aan de basis voor. Dollfus &Dautzenberg
(1902-1920)
geven oppagina
25van Memoire 27-4eenprofiel
vande oude groevebij
‘La Grande Varenne’ welkenet ten oostenvan ‘La Placette’
lag.
Hetlijkt
erop dat hier delagen
dienuin ‘La Placette’tezien
zijn
de “Sables blancfin,
a Bry-ozoaires”zijn
meteen diktevan3,50
meterendienunog tezienzijn bij
‘Les Verdaux’ de “Sablesgrossier,
Jaunatre,aVenus clatharata”
(dikte
2meter) zijn.
Met Venus clatha-rata wordtwaarschijnlijk
Venus subrotundabedoeld,
deze komtnamelijk redelijk
veelvoor in ‘Les Verdaux’. De faunavertoonteengroteovereenkomstmetdievan‘LaPlacette’ alleen komenerminder
exemplaren
vanhetfra-giele Limaatje
voor enontbreken de fraaigeconserveerde
bryozoën
enkoraaltjes
van‘La Placette’.Ook hier
gaf
deeigenaresse
nabemiddeling
vande burge-meestertoestemming
om meteengroep de groevete be-zoeken.ManthelanenLe Louroux.
3. Aan de noordrandvanhet
dorp
Manthelanligt
een groep akkers en eenbraakliggend
terreinmetdenaam‘Le Petit Clos’. Hierwasin het verledeneenkleingatmetde Fa-cies Pontilévien.Ditgat isvorig jaar
dichtgegooid,
maar erligt
nogeengroteberg
falun die uit hetvoormalige
gatafkomstig
is. Hetbraakliggende
terrein iseigendom
vandegemeente
endeberg
zand dus ook(foto 9). Gelukkig
ken-nen we
(Rieja
enLen)
sinds kort de wethoudstervan cul-tuurvandegemeenteManthelangoed,
dustoestemming
omte
gravenwaszo
geregeld.
We mochten alleen niet al-lesmeenemen endeberg
nietteveruitsmeren.Nou dat is
aardig gelukt.
Erligt
nu,augustus,nogsteeds
eenzichtbare
hoop
falun.De falun bestaat hier uit
oker-oranje kleurig, redelijk goed
gesorteerd matig grof
totgrof
kwartszandmetveelschelpen
(foto
7en8).
Groteschelpen zijn zeldzaam,
maardemid-den fractie
(2-4 mm)
enfijnere
fractie is ergrijk
aanmooimateriaal dat
quaconservatieerg
lijkt
opdatvanFerrière.De
fragiele bryozoëntakjes
ontbreken echter. Dit materi-aallijkt
dus ookweerafgezet
inrustiger
watermaariswat meergetransporteerd
dan datvan‘La Placette’. Er komenwatmeerland-en
zoetwaterslakjes
invoor enPotamidesexemplaren,
wat duidt opzoeteinvloed.4. De
boerderij
‘Beauvais’.Nog
geentweekilometernoordelijker
dan ‘Le PetitClos‘,
netvoorde bebouwdekomvanLe Lourouxligt
deboerde-rij
‘Beauvais’. Deze locatie wordt ookgenoemd
in Dolltus &Dautzenberg (1902-1920)
oppagina
22.Zij
noemendeze locatie:“unegisement
trésimportant,
renfermantenabon-dance de
grosses
espèces
assez raresailleurs”,
dit betekent“eenzeer
belangrijke plaats
omdaterveelgroteresoorten voorkomen die elders zeldzaamzijn”. Gelukkig
voor onsFoto 10.
Zeefresidu
2-5 mmvande Facies Pontilévienbij
Le Louroux.
Foto II.
Zeefresidu
>5mm vandeFaciesPontilévienbijLeLouroux.Degroteoesteris Crassostraeagryphoides.
Foto 12. Aan het werkinhet gatinhet weilandvan
boerderij
heeftde boer ongeveertwee
j
aargeleden
in hetzelfdewei-land,
500meter tenzuid-zuidoostenvandeboerderij,
eengroot gatgegraven
(foto 12).
Ditgatistijdelijk
enzal inde
loop
vanditjaar
weerwordendichtgegooid.
Na lich-teaandrang gaf
deeigenaar toestemming
om in hetgatteverzamelen,
maarmetniet teveelpersonentegelijk.
Dank-baar hebbenwehiergebruik
vangemaakt.
De Facies Pontilévien diehierontsloten
is,
is aandetop deelsontkalkt,
iserg
grof
enongesorteerd
ontwikkeld(zie
foto 10en
11),
leemhoudendenvaak verkil. Veel hele fos-siele mollusken zittenernietin,
wel veelfijn schelpdebris.
Van ongeveer 10 kilo sedimenthield ikvande zeeffesidu’s tussen2-10 milimeter40gramherkenbareschelpen,
enkelehaaientandjes,
en eenmuizenkiesje,
of iets andersknaag-dierachtigs,
over.Op
de foto’s 10en11 isgoed
tezien dat de zeeffesidu’shoofdzakelijk
uitgrind
bestaan. Echter los verzamelen in hetgatleverdebehoorlijk
watgrotereexem-plaren
op van Conusmercati, Conuspseudoponderosus,
Terebramodesta, Tympanotonus
cinctus,Terebralia biden-tata, Terebralialignitarum,
Ancillaglandiformis,
ProtomaenTurritellasoorten.Veel grote
exemplaren
van Crasso-straeagryphoides,
op foto 10 iseenmiddelgroot exemplaar
tezien. Verderregelmatig
groteexemplaren
van Glycyme-risbimaculata,
Callistaitalica, Megaxinus
incrassatus, al metalzeerde moeite waard.Opvallend
is ook in ditgebied
weerdegrotevariatie inse-diment
grofheid
enfossielinhoudover eenkorte afstand.Vergelijk
de foto’s 7 en8vanPetit Closmetde foto’s 10en 11 vanBeauvais. Het sedimentende faunavanPetit
Clos
wijst
op sedimentatie ineenwatrustiger
milieuter-wijl
datvanBeauvaisnetals inPauvrelay
meerturbulentvankarakter is. Tussen dezetwee
vindplaatsen
inligt
nog devindplaats
Le PetitBray
diewein 1996 bemonsterd hebben. Dezevindplaats ligt
op nog geen500metervan
hetgat‘Beauvais’
op
bijna
dezelfdehoogte.
Het sediment hierwasmatig grof
totfijn geel-wit
kalkzand enhet ma-teriaal is veel minderafgerold,
bevat veelmeersoortenenindividuenmaarniet zoveelgrotere
exemplaren
van deConussoorten.
Determineren
Bij
hetdeterminerenvan deuitgebreide
falunfaunakan voor de Bivalviagebruikt
wordengemaakt
van; DollfusG.-F &
Dautzenberg
Ph. 1902-1920.Conchyliologie
du MiocèneMoyen
du Bassin de la Loire. Mém Soc. Géol. FrancePaléontologie,
Mém. 27.Aangevuld
metGlibert M. &vande Poel L.(1965-1970)
Les Bivalviafossiles duCénozoïque étranger,
deel 1- 6.Verhandelingen
Kon.Belg.
InstituutvoorNatuurweten-schappen,
tweedereeks,
delen77, 81, 82,
83en84. Voorde modernere nomenclatuuren om de
foutjes
van D&Dte
corrigeren.
Voor de
Gastropoda
kangebruikt gemaakt
wordenvan:Gli-bert M. 1949en1952.
Gastropodes
du Miocène moyen du Bassin dela Loire.2 delen.Verhandelingen
Kon.Belg.
In-stituutvoorNatuurwetenschappen,
tweede reeks deel 30endeel 46. In ditwerkvoert
hij nogal
eensonnodig
nieuwe soorten enondersoorten inenvergiste hij
zich weleens.Ditcorrigeert hij grotendeels
inzijn
serie‘Gastropodes
fossi-les duCénozoïque’ (Glibert
M.160-163,7 delen).
Verhan-delingen
Kon.Belg.
InstituutvoorNatuurwetenschappen,
tweedereeks,
delen61, 63,
68, 69,70, 73,
74.Modernere literatuur zal echter ook
geraadpleegd
moeten wordenvoordejuiste
modernenaamgeving
vande generaen omtaxonomische
slippertjes
tecorrigeren.
Tot slot nogeenwoordvandankaande
grondeigenaren
diezo
bereidwillig
waren onsop hungrondgebied
tetolereren. Als dankkregen zij
eenGoudse boerenkaasvanvier kiloaangeboden,
diezezeerenthousiast inontvangstnamen.De
burgemeester
vanFerrièreLargon
enzijn
vrouw, GérardenMia
Hénault,
dank ikhartelijk
voorhunbemiddeling bij
toestemmingen
inPauvrelay
enFerrièreLargon.
Literatuur
AndréJ.P.,
Biagi
R.,Moguedet G.,
etal. 2003. Mixed si-liciclastic-cool-water carbonatedeposits
over a tide-dominatedepeiric platform:
the Faluns of 1’Anjou
for-mation(Miocene,
W.France).
Annales dePaléontolo-gie
89: 113-123.Barrat
J.A., Taylor R.N.,
AndréJ.P.,
Nesbitt R.W. & Le-cuyer Ch. 2000.Strontiumisotopes
inbiogenic
phosp-hates fromaneogenemarineformation:implications
forpalaeo-seawater
studies. ChemicalGeology
168(3-4):
325-332.Carte
géologique
de la Francea 1/50.000 feuille XIX-24 Loches. BRGM Orléans 1968.Carte
géologique
de la Francea 1/50.000 feuille XIX-25Preuilly
sur Claise. BRGM Orléans 1978.Chaix C. & Cahuzac B. 2005. Les Faunes de
Scléractinai-res dans la faluns du Miocènemoyen
d’Atlantique
-Est(bassins
de la Loireetd’Aquitaine);
paléobiogéo-graphie
etévolutionclimatique.
Annales dePaléonto-logie
91:
33 -72.Courville Pb. &
Bongrain
M. 2003. Les Pectinidaemiocè-nesdes faluns
(Ouest
de laFrance).
Intérétsbiostrati-graphiques
des associations. Annales dePaléontologie
89 : 125- 151.Dollfuss G.F. &
Dautzenberg
P. 1886.Étude préliminaire
descoquilles
fossils des Faluns de la Touraine. Feuil-les Jeunes Naturistes. Tours 28 pp.Dollfus G.-F &
Dautzenberg
Pb. 1902-1920.Conchylio-logie
du MiocèneMoyen
du Bassin de la Loire. MémSoc. Géol. France
Paléontologie,
Mém. 27.Dujardin
F. 1837. Mémoiresur les couches du solenTou-raineet
description
descoquilles
de la craieetdes Fa-luns. Mém. Soc. Géol. France 2(9):
211 -311. Durand S. 1986. Redonien. Mém. du BRGM 109: 279-285.
Foucault A. & Raoult J.F. 1988. Dictionnaire de
Géologie.
3ème édition. Masson éd. Paris.GuillocheauaF., RobinC.,Allemand
R,
etal. 2000. Meso-Cenozoicgéodynamic
évolutionof the Paris Basin:
3Dstratigraphic
constraints. Geodinamica Acta 13:189-246.
Lecointre G. 1947. La
Touraine, géologie régionale.
250 pp, 2de druk 1978.Uitg
Herman,Paris.Mégnien
F. &Mégnien
C. 1980.Synthèse
géologique
du bassin de Paris.Lexique
desnomsde formations. Mém. BRGM 103:327-449.Néraudeau D. 2003.
Lithologies,
faunesetpaléogéograp-hies des
dépots
detypeFalun. Buil Inf. Géol. Bass. Pa-ris40(1):
6- 12.Néraudeau
D.,
BarbeS.,
Mercier D. & Roman J. 2003. Sig-naturepaléoclimatiques
des échinides duNéogène
fi-nalatlantique
afaciès redonien. Annales dePaléonto-logie
89 : 153- 170.Vaessen L. & Janse A. 1984. Paasexcursie 1984.
Afzettin-gen 5: 61-74.
*Leonard M.B. Vaessen,LesBonins, 37350 Le Petit