• No results found

Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij: meetcampagne 2003

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij: meetcampagne 2003"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij Meetcampagne 2003. C.J van Dijk, J. Mosquera, A.J. van Alfen, J.M.G. Hol, G.M. Nijeboer & Th.A. Dueck. Nota 287.

(2)

(3) Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij Meetcampagne 2003. C.J van Dijk1, J. Mosquera2, A.J. van Alfen1, J.M.G. Hol2, G.M. Nijeboer2 & Th.A. Dueck1. 1 2. Plant Research International, Postbus 16, 6700 AA Wageningen Agrotechnology & Food Innovations, Postbus 43, 6700 AA Wageningen. Plant Research International B.V., Wageningen februari 2004. Nota 287.

(4) © 2004 Wageningen, Plant Research International B.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Plant Research International B.V.. Plant Research International B.V. Adres Tel. Fax E-mail Internet. : : : : : :. Droevendaalsesteeg 1, Wageningen Postbus 16, 6700 AA Wageningen 0317 - 47 70 00 0317 - 41 80 94 post.plant@wur.nl http://www.plant.wur.nl. Agrotechnology and Food Innovations B.V. Adres Tel. Fax E-mail Internet. : : : : : :. Mansholtlaan 10-12, Wageningen Postbus 43, 6700 AA Wageningen 0317 - 47 63 00 0317 - 42 56 70 info.agrotechnologyandfood@wur.nl http://www.agrotechnologyandfood.wur.nl.

(5) Inhoudsopgave pagina. Samenvatting. 1. 1.. Inleiding. 3. 2.. Opzet meetcampagne. 5. 2.1 2.2 2.3 2.4. 5 6 8 8. 3.. Locatie Ammoniakmetingen Geurmetingen Bladmonsters. Resultaten 3.1 3.2 3.3 3.4. Immissiemetingen Emissiemetingen Geurmetingen Bladmonsters. 9 9 12 13 14. Evaluatie. 15. Referenties. 19. Bijlage I.. Aantal en leeftijd van de dieren. 2 pp.. Bijlage II.. Rekenmethode. 2 pp.. Bijlage III.. Indeling compartimenten. 1 p..

(6)

(7) 1. Samenvatting In dit tussenrapport wordt de effectiviteit van een landschapselement (windsingel) op het terugdringen van de verspreiding van ammoniak in beeld gebracht d.m.v. concentratiemetingen rond een bestaande combinatie van ammoniakbron en windsingel in de omgeving van Vredepeel, oostelijk Noord-Brabant. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim grotendeels door en over de windsingel verspreid zal worden. De meetcampagne heeft aangetoond dat een windsingel effect heeft op de verspreiding van ammoniak. Op korte afstand van de bron, voor de windsingel, werden tot 6 maal hogere concentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied met concentraties hoger dan het regionale achtergrondniveau kleiner. Afhankelijk van hoek waaronder de wind op de windsingel valt wordt de emissiepluim enigszins afgebogen. Deze afbuiging wordt kleiner naarmate de wind meer loodrecht op de windsingel staat. Op grond van dit onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan of het effect op de verspreiding een gevolg is van de fysieke aanwezigheid van de windsingel, de biologische activiteit van de vegetatie of een combinatie van beide. De stikstofgehalten in blad van verschillende boomsoorten uit de windsingel tonen aan dat de planten zijn blootgesteld aan een verhoogd stikstofaanbod. Dit kan o.a. een grotere gevoeligheid voor abiotische stress, een toename van de gevoeligheid voor ziekten en plagen en een verschuiving in de soortensamenstelling tot gevolg hebben. In het vervolgonderzoek wordt met behulp van het model SUMO2 de vegetatie-ontwikkeling in het landschapselement zelf gesimuleerd als functie van bodem-kenmerken, grondwaterstand, atmosferische N belasting en beheer. Tenslotte worden criteria geformuleerd waaraan landschapselementen moeten voldoen met betrekking tot de effectiviteit. Hierbij komen naast fysieke afmetingen van de (boom)soorten ook de NH3- gevoeligheidsverschillen en de efficiëntie van verschillende soorten als biofilter aan de orde. Dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de medewerking van Pieter Verrijten die ons toestond metingen uit te voeren in de stallen. Verder ook dank aan Marc Kroonen en Harry Verstegen van PPO proefboerderij Vredepeel voor de hulp bij het inpassen van de meetpunten en het dagelijks doorsturen van de meteogegevens..

(8) 2.

(9) 3. 1.. Inleiding. De verspreiding van agrarische emissies (zoals ammoniak, fijn stof, methaan en geur) en de intensivering van de landbouw in de afgelopen decennia hebben geleid tot eutrofiering, verruiging en versnippering van natuurgebieden en verminderd welzijn in het landelijk gebied. De inrichting van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Nederland zal in de komende jaren tot (her)introductie van landschapselementen (windsingels, houtwallen, heggen etc.) kunnen leiden. Hierbij spelen ecologische en cultuurhistorische argumenten een belangrijke rol. Verhoging van de biodiversiteit in agro-ecosystemen is momenteel de belangrijkste ecologische reden om landschapselementen aan te leggen. Landschapselementen op korte afstand van een bron van agrarische emissies kunnen een multifunctioneel karakter hebben. Naast de ecologische- en landschappelijke waarde vormen landschapselementen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Volgens modelvoorspellingen en aanwijzingen uit de literatuur, zijn landschapselementen in staat de verspreiding van agrarische emissies aanzienlijk te beïnvloeden. Door de fysieke aanwezigheid en het deels afvangen van de emissie door de beplanting wordt de ongewenste verspreiding van luchtverontreinigingscomponenten buiten de bufferzone (=invloedssfeer van het landschapselement) tegengegaan. De verontreiniging wordt als het ware in de nabijheid van de bron gehouden wat resulteert in een vermindering van de concentraties buiten de bufferzone. Aanleg van landschapselementen kan derhalve, in aanvulling op andere emissie reducerende maatregelen (in de stal, management etc.), bijdragen aan het terugdringen en vastleggen van agrarische emissies. De doelstelling van het project bevat twee onderdelen: 1. Onderzoek naar de effectiviteit van een landschapselement (windsingel) op korte afstand van een bron op de verspreiding van ammoniakemissies; 2. Ontwikkelen van een adviessysteem voor de aanleg van landschapselementen waarin de functies natuur, milieu, gezondheid en landbouw optimaal met elkaar worden verbonden. In dit tussenrapport wordt de effectiviteit van landschapselementen op het terugdringen van de verspreiding van ammoniak in beeld gebracht d.m.v. concentratiemetingen op een locatie nabij een bestaand landschapselement (Doelstelling, onderdeel 1). De gemeten concentraties worden vergeleken met berekeningen met behulp van het Nationaal Verspreidingsmodel. Op grond hiervan wordt aangegeven of het model de effectiviteit van landschapselementen op de verspreiding voldoende accuraat kan berekenen of dat aanpassing van het model gewenst is. Het zwaartepunt in dit rapport ligt echter bij de concentratiemetingen. In het vervolgonderzoek in 2004 wordt op grond van bestaande en gegenereerde kennis criteria geformuleerd waaraan landschapselementen moeten voldoen met betrekking tot de effectiviteit (Doelstelling, onderdeel 2). Hierbij komen naast fysieke afmetingen van de (boom)soorten ook de NH3- gevoeligheidsverschillen en de efficiëntie van verschillende soorten als biofilter aan de orde. Aan zogenaamde ‘side-effects’ van landschapselementen, zoals geur-, fijnstofproblematiek, uitspoeling van nitraat, verspreiding van dierziekten en het invloed op stalventilatie, zal uitsluitend in kwalitatieve zin aandacht worden besteed. De snelheid waarmee bomen en struiken zich ontwikkelen in afhankelijkheid van o.a. grondsoort, grondwaterstand en atmosferische N belasting wordt meegenomen. Hiertoe zal met behulp van het model SUMO2 de vegetatie-ontwikkeling in het landschapselement worden gesimuleerd als functie van bodem-kenmerken, depositie en beheer. Ook zal aan de hand van de gestelde criteria worden nagegaan wat de kosteneffectiviteit van het inzetten van landschapselementen t.b.v. emissie reductie is. Wat zijn de verschillen in kosten met betrekking tot aanleg en onderhoud tussen verschillende beplantings- methoden en hoe verhouden deze zich ten opzichte van andere emissiebeperkende maatregelen..

(10) 4.

(11) 5. 2.. Opzet meetcampagne. 2.1. Locatie. Voor het onderzoek is een bestaande combinatie van ammoniakbron en windsingel geselecteerd in de omgeving van Vredepeel, oostelijk Noord-Brabant. Als ammoniakbron dient een vleesvarkenshouderij, bestaande uit meerdere, overwegend oudere stallen, met ruim 2500 dierplaatsen. Een overzicht van het aantal, en de leeftijd van de dieren per afdeling is weergegeven in Bijlage I. Aan de oostzijde van het stallencomplex ligt op circa 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim grotendeels door en over de windsingel verspreid zal worden (Figuur 1). De begroeiing bestaat vrijwel uitsluitend uit loofbomen met struiken langs de buitenranden. De hoogte van de windsingel is circa 15-20 m en de breedte circa 10-15 m. De windsingel bestaat voornamelijk uit acacia, zomereik en berk maar ook els en Amerikaanse vogelkers komen voor. Achter de windsingel (vanaf de varkenshouderij gezien) bevinden zich de akkers van de PPO proefboerderij Vredepeel. Bij het begin van de meetcampagne, op 18 september 2003, stonden de bomen en struiken van de windsingel volop in het blad. Op de percelen ten noorden van de varkenshouderij (westzijde van de windsingel) stond nog maïs. Aan de oostkant van de singel, op de akkers van de proefboerderij stonden op dat moment alleen nog lage akkerbouwgewassen zoals aardappel (waarvan het loof al deels was afgestorven en plat lag), wintertarwe, bieten en peen. Op grote delen van het land waren de gewassen reeds geoogst en dus onbebouwd. In de eerste helft van oktober zijn ook de percelen maïs geoogst en werden de eerste tekenen van bladverkleuring zichtbaar. Op het moment dat de laatste metingen in november plaatsvonden was het merendeel van het blad reeds afgevallen.. Windsingel. Varkenshouderij. Wind uit ZW richting. Figuur 1.. Situering van de varkenshouderij en de windsingel (1 cm = 80 m). Verder zijn weergegeven de ammoniak immissie-meetpunten (geel) aan weerszijde van de windsingel en de plaatsen waar bladmonsters zijn genomen (rood)..

(12) 6. 2.2. Ammoniakmetingen. 2.2.1. Immissiemetingen. In de periode september-november 2003 zijn in het verwachte verspreidingsgebied van de stalemissie op 10 dagen waarvoor weinig neerslag en overwegend wind uit zuidwestelijke richting werd voorspeld, ammoniak (NH3) concentratiemetingen in de buitenlucht uitgevoerd (immissiemetingen). De concentraties werden bepaald met behulp van zogenaamde passieve samplers (Willems badges) op 35 verschillende punten in het gebied rond de stallen. De samplers werden uitgezet op korte afstand van de stallen, tussen de stallen en de windsingel, direct achter de windsingel en tot op circa 700 m achter de singel (zie ook Figuur 1). Op elk meetpunt werden twee samplers uitgezet op circa 1 m boven het maaiveld. Er is gekozen voor een vrij dicht raster van meetpunten in de denkbeeldige pluim plus enkele meetpunten bovenwinds van de stal voor het bepalen van de regionale achtergrondconcentratie. Gestandaardiseerde Willems badges (Willems & Hofschreuder, 1990; Adema et al., 1991; Blatter et al., 1992; Svensson & Ferm, 1993) maken gebruik van het gasdiffusie principe om de ammoniakconcentratie in lucht te bepalen. De Willems badge (Figuur 2) wordt, door deze te openen, een bepaalde tijd aan de lucht blootgesteld. De ammoniak in de lucht diffundeert in de badge naar het met wijnsteenzuur geïmpregneerde filterpapier en wordt als ammoniumion opgeslagen. De blootstellingtijd van 4-5 uur (tussen 10.00-15.00 uur) is afgestemd op de verwachte ammoniakconcentratie. Uit de gemonsterde hoeveelheid ammoniak kan met behulp van de apparaatconstanten, de diffusiesnelheid van ammoniak en de expositieduur, de ammoniakconcentratie in de lucht worden berekend (zie Bijlage II).. Figuur 2.. Links de afzonderlijke onderdelen van een Willems badge voor het meten van ammoniak in lucht. Rechts de opstelling zoals die in het veld is toegepast, bestaande uit een statief met op circa 1 m boven het maaiveld twee badges met de opening naar beneden gericht.. 2.2.2 Emissiemetingen Op negen dagen dat de Willems badges in het veld werden uitgezet, werd tegelijkertijd met passieve fluxbuisjes (PFS) de emissie uit vijf van de 14 afdelingen van de varkenshouderij gemeten. Het gebruik van passieve fluxbuisjes in mechanisch geventileerde stallen is beschreven in Mosquera et al. (2002), Mosquera (2003), Scholtens et al. (2003a, 2003b). Passieve fluxbuisjes bestaan uit twee buisjes (10 cm lang, 7 mm Ø) onderling verbonden met een kritische orifice (0,5 mm) om de luchtstroom in de sampler te beperken (Figuur 3, links). Beide buisjes zijn met een zure oplossing gecoat om de ammoniak op te vangen. Het tweede buisje wordt gebruikt om te controleren of de sampler goed heeft gewerkt (doorslag naar de tweede buisje betekent een onderschatting van de emissie). De samplers meten een ammoniak flowdichtheid waaruit de ammoniakemissie berekend kan worden (zie Bijlage II). Voor een goed functioneren van de fluxbuisjes is het essentieel, dat de stroming rond het buisje zo goed mogelijk in de lengterichting van het buisje plaatsvindt..

(13) 7 Voor emissiemetingen uit mechanisch geventileerde stallen betekent dit dat de afstand tussen de samplers en de ventilatoren groot genoeg moet zijn. Om een representatief beeld van de ammoniakemissie te verkrijgen, werden twee samplers (duplo) per ventilatiekoker geplaatst (Figuur 3, rechts).. Achtergrond 4 3. Control buisje. D0. Ventilator 2 1 meetbuisje. 3 4. Bron Figuur 3.. Passieve fluxbuisjes. Passieve fluxbuisjes voor ammoniakemissie metingen uit mechanisch geventileerde stallen.. In Bijlage III wordt een overzicht gegeven van de indeling van de afdelingen waarin is gemeten. Per afdeling werden de passieve fluxbuisjes in één van de ventilatiekokers geplaatst. Tijdens de metingen werden de schuiven van deze kokers helemaal open gezet. Om een goede schatting van de totale emissie uit een afdeling te kunnen maken, werden de openingen (diafragma) van de overige kokers per afdeling gemeten. In één van de kokers werd de relatie tussen het diafragma en het ventilatiedebiet met behulp van een meetventilator bepaald. Deze relatie, samen met de variatie in ammoniakconcentratie binnen de afdelingen, werden gebruikt als correctiefactor om de emissies uit de nietgemeten kokers te berekenen (zie Bijlage II).. 2.2.3. Ammoniakconcentratie in de stallen. Vanaf meetperiode 4 werden tegelijkertijd met de ammoniak metingen in de ventilatiekokers ook ammoniakconcentraties gemeten met behulp van gasdetectiebuisjes (Kitagawa samplers). Deze metingen waren bedoeld om te controleren of de ammoniakconcentratie in de afdelingen homogeen verdeeld was en indien dit niet het geval was de ammoniakemissie uit de gemeten afdelingen daarvoor te corrigeren (zie Bijlage II). Kitagawa samplers bestaan uit glazen buisjes gevuld met een reagens. Bij de metingen kunnen de glazen buisjes aan weerszijden worden geopend door het uiteinde ervan af te breken. Vervolgens werd het buisje geplaatst in de zuigmond van een met de hand te bedienen pompje. Dit pompje zuigt een bepaalde hoeveelheid stallucht door het buisje. Door reactie van de in de lucht aanwezige ammoniak met het reagens treedt een voortschrijdende verkleuring op, die afgelezen kan worden op een op het buisje aangegeven schaalverdeling..

(14) 8. 2.3. Geurmetingen. Geurconcentraties werden gedurende vier meetperioden in een ventilatiekoker van afdeling 8 gemeten. Hiervoor werden luchtmonsters genomen met behulp van de zogenaamde longmethode (Werkgroep Emissiefactoren, 1996; Ogink & Mol, 2002). Hierbij wordt een lege monsterzak (teflon), die zich in een gesloten vat bevindt, via een slang verbonden met de gemeten ventilatiekoker. Door het vat te evacueren wordt de zak gevuld met een monster van de afdelingslucht. Per meetperiode werd over ongeveer twee uur bemonsterd. De geurmonsters werden binnen 30 uur na monstername geanalyseerd door het geaccrediteerde geurlaboratorium van A&F. De geuranalyses werden uitgevoerd conform de Nederlandse Voornorm ‘Luchtkwaliteit-Sensorische geurmetingen met een olfactometer NVN 2820/A1’ (NNI, 1995). De geurconcentratie werd uitgedrukt in OUE m-3 (European Odour Unit), waarmee wordt aangesloten op de in te voeren Europese CEN-norm. De eenheid voor geurconcentratie is gebaseerd op het vaststellen van die verdunning van het luchtmonster waarbij de helft van een geurpanel de aangeboden verdunning nog net kan onderscheiden van geur-neutrale lucht (drempelwaarde). De hoeveelheid geurstof in een m3 van deze verdunde lucht wordt per definitie gelijkgesteld aan 1 OUE. Gedurende de geurbemonstering werd het ventilatiedebiet van de betreffende afdeling van de stal vastgelegd door registratie op een datalogger van de pulsfrequentie van onder de uitlaatkoker aangebrachte meetventilator. De ventilatiedebiet (m3 uur-1) kon hieruit worden berekend met behulp van de ijklijn die in het luchtlaboratorium van A&F voor de betreffende meetventilator was vastgesteld. De geuremissie uit de afdeling werd vervolgens bepaald volgens de procedure beschreven in Bijlage II.. 2.4. Bladmonsters. Eind september zijn op verschillende afstanden van de ammoniakbron aan weerszijden van de windsingel bladmonsters genomen van de meest voorkomende soorten op circa 1,5 en 7 m hoogte (zie ook Figuur 1). De bladmonsters werden vervolgens gedurende 24 uur gedroogd bij 105 °C waarna het totaal stikstof gehalte werd bepaald. De meest voorkomende soorten zijn: Betula pendula (Ruwe berk), Quercus robur (Zomereik), en Robinia pseudo-acacia (Acacia). Niet op alle monsterpunten kwamen de genoemde soorten voor..

(15) 9. 3.. Resultaten. In de periode september-oktober 2003 zijn op 10 dagen verschillende type metingen uitgevoerd, zowel binnen als buiten de varkenshouderij. Op dag 10 zijn wel immissie- maar geen emissiemetingen verricht. In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de verrichte metingen.. Tabel 6. Meetdag. Overzicht van de verrichte metingen. Datum. NH3-concentratie. 18-09-2003 19-09-2003 26-09-2003 21-10-2003 28-10-2003 29-10-2003 04-11-2003 13-11-2003 18-11-2003 19-11-2003. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10. 3.1. NH3-flux. Geurconcentratie. Meteo. Buiten (Willems Badges). Binnen (Kitagawa). Binnen (PFS). Binnen. Buiten. Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja. Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee. Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee. Nee Nee Nee Ja Ja Nee Ja Ja Nee Nee. Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja. Immissiemetingen. Op 10 meetdagen werd de ammoniakconcentratie buiten de varkenshouderij gemeten op een aantal punten voor en achter het landschapelement (windsingel). De meteorologische omstandigheden tijdens de expositieperioden van de Williams badges staan vermeld in Tabel 7.. Tabel 7.. Meetdag. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. Gemiddelde meteorologische parameters op de verschillende meetdagen (gegevens afkomstig van meteostation op PPO proefboerderij Vredepeel). Datum. 18-09-2003 19-09-2003 26-09-2003 21-10-2003 28-10-2003 29-10-2003 04-11-2003 13-11-2003 18-11-2003 19-11-2003. Temperatuur. Neerslag. (°C). (mm). 24,9 22,9 15,8 6,1 6,7 7,2 11,3 11,3 12,8 9,9. 0 0 0 0,2 0,04 0,04 0 0 0 0. Sterk variërende windrichting tussen Noord en Zuidwest.. Relatieve luchtvochtigheid (%) 42,6 61,1 79,4 93,7 79,4 70,4 86,2 83,4 88,6 88,8. Windsnelheid. Windrichting. (m s-1) 3,2 1,5 2,7 0,9 1,6 3,3 2,2 2,7 5,4 3,0. ZZW ZW WZW Variabel1 Z ZZW ZW WZW WZW ZW.

(16) 10 In de Figuren 5 tot en met 9 zijn de gemeten concentraties op de verschillende meetpunten grafisch weergegeven door middel van rode cirkels. De verhouding tussen concentratie en de grootte van de cirkel is voor alle figuren gelijk. Uit de resultaten blijkt dat bij wind tussen zuidzuidwestelijke (ZZW), zuidwestelijke (ZW) en westzuidwestelijke (WZW) richting en een windsnelheid tussen de 1 en 3 m s-1 (o.a. Figuur 5, 6-links, 7-rechts, 8 en 9) de hoogste concentraties op korte afstand van de bron, tussen de varkenshouderij en de windsingel werden gevonden. Ook direct achter de windsingel werden verhoogde concentraties gemeten. Op grotere afstand van de bron namen de concentraties relatief snel af tot circa 6-10 µg m-3. Bij wind uit zuidwestelijke richting en een hoge windsnelheid (5,4 m s-1) blijft het verspreidingspatroon nagenoeg gelijk maar neemt het concentratieniveau af (Figuur 9-links). Op dagen met variabele windrichtingen of wind uit overwegend zuidelijke richting werd een ander patroon waargenomen. Op die dagen werden niet alleen ten noordoosten van de bron maar op vrijwel alle meetpunten verhoogde concentraties gemeten (Figuur 6-rechts, 7-links). In dergelijke situaties was er geen sprake van een duidelijke emissiepluim maar werd de ammoniak in meerdere richtingen verspreid.. ZZW -1 3.2 m.s. Figuur 5.. WZW -1 2.7 m.s. Figuur 6.. ZW 1.5 m.s. -1. Gemeten ammoniakconcentraties in de lucht op 18-9-2003 (links) en 19-9-2003 (rechts). De hoogste concentraties voor en achter de windsingel waren respectievelijk 163/51 en 130/41 µg m-3(1 cm =140 m).. VAR -1 0.9 m.s. Gemeten ammoniakconcentraties in de lucht op 26-9-2003 (links) en 21-10-2003 (rechts). De hoogste concentraties voor en achter de windsingel waren respectievelijk 132/32 en 108/57 µg m-3(1 cm =140 m)..

(17) 11. Z -1 1.6 m.s. Figuur 7.. ZW -1 2.2 m.s. Figuur 8.. WZW -1 5.4 m.s. Figuur 9.. ZZW 3.3 m.s. -1. Gemeten ammoniakconcentraties in de lucht op 28-10-2003 (links) en 29-10-2003 (rechts). De hoogste concentraties voor en achter de windsingel waren respectievelijk 151/44 en 136/23 µg m-3(1 cm =140 m).. WZW 2.7 m.s. -1. Gemeten ammoniakconcentraties in de lucht op 4-11-2003 (links) en 13-11-2003 (rechts). De hoogste concentraties voor en achter de windsingel waren respectievelijk 110/41 en 189/54 µg m-3(1 cm =140 m).. ZW -1 3.0 m.s. Gemeten ammoniakconcentraties in de lucht op 18-11-2003 (links) en 19-11-2003 (rechts). De hoogste concentraties voor en achter de windsingel waren respectievelijk 96/44 en 157/51 µg m-3(1 cm =140 m)..

(18) 12. 3.2. Emissiemetingen. Op 9 dagen werd de ammoniakemissie van 5 afdelingen van de varkenshouderij gemeten. De resultaten zijn in Figuur 10 per afdeling weergegeven, samen met het aantal dieren en de leeftijd van de dieren per afdeling per gemeten meetperiode. Over het algemeen neemt de ammoniakemissie met het aantal dieren en de leeftijd van de dieren toe. Om de ammoniakemissie uit de hele varkenshouderij te bepalen, moet een schatting worden gemaakt van de ammoniakemissie uit de niet-gemeten afdelingen. Dit is gedaan door vergelijking van de leeftijd en het aantal dieren van de gemeten en niet-gemeten afdelingen, en het gebruik van een ‘emissiefactor’ die berekend is op grond van de informatie van de gemeten afdelingen gedurende alle meetperioden (Figuur 11). In Tabel 8 is de totale berekende ammoniakemissie van de varkenshouderij weergegeven per meetperiode.. 250. 300. 200 150 150 100 100 50. 50. 0. 0 3. 4. 5. 6. 7. 8. 200 150. 100. 100 50 50 0. 9. 0 1. 2. 3. 4. Meetdag. 140. 150. 80 60. 100. 40 50 20. 9. 180. 4. 5. 6. 7. 8. 160. 200. 140 120. 150. 100 80. 100. 60 40. 50. 20 0. 0 3. Leeftijd (dagen) en aantal dieren. 100. Emissie (g.uur -1). Leeftijd (dagen) en aantal dieren. 200. 0. 0 1. 9. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Meetdag. Meetdag. 140. A f deling 15. Leeftijd. Aantal dieren. Emissie. 120 200 100 150. 80 60. 100. Emissie (g.uur -1). Leeftijd (dagen) en aantal dieren. 8. A fdeling 14. 120. 250. 7. 250. A f deling 9. 2. 6. Meetdag. 250. 1. 5. -1. 2. 250 150. Emissie (g.uur ). 1. 300 200. Emissie (g.uur -1). 250. 200. 350 Af deling 8. Leeftijd (dagen) en aantal dieren. A fdeling 5. Emissie (g.uur -1). Leeftijd (dagen) en aantal dieren. 250. 40 50 20 0. 0 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Meetdag. Figuur 10.. Ammoniakemissie per afdeling voor de verschillende meetperioden. Het aantal dieren en de leeftijd van de dieren zijn ook weergegeven..

(19) 13 1.8. y = 0.01x + 0.11 R 2 = 0.54. NH 3 emissie (g uur -1 dier -1 ). 1.6 1.4 1.2 1.0 0.8 0.6 0.4 0.2 0.0 60. 90. 120. 150. 180. 210. Leef t ijd (dagen). Figuur 11.. Relatie tussen de gemeten ammoniakemissie (g uur-1dier-1) en de leeftijd van de dieren.. Tabel 8.. Berekende ammoniakemissie (g uur-1) uit de varkenshouderij voor de verschillende meetperioden. Emissie per afdeling (g uur-1). Meet-. Bedrijf. dag 1*. 2. 3. 4. 1. -. 154. 151. 76. 95. 116. 139. 265. 93. 163. 145. 154. 145. 158. 114. 1969. 2. -. 118. 152. 77. 113. 117. 139. 229. 104. 142. 146. 155. 146. 107. 109. 1852. 3. -. 122. 125. 82. 93. 124. 145. 325. 97. 146. 90. 162. 153. 74. 107. 1847. 4. -. 75. 153. 103. 120. 151. 171. 182. 123. 84. 73. 187. 179. 39. 118. 1758. 5. -. 81. 163. 108. 162. 157. 177. 134. 96. 89. 78. 193. 185. 47. 115. 1787. 6. -. 82. 163. 108. 154. 158. 178. 94. 96. 90. 79. 194. 186. 51. 100. 1733. 7. -. 86. 171. 113. 172. 165. 184. 108. 80. 94. 83. 199. 191. 58. 125. 1828. 8. -. 92. 184. 120. 189. 174. 193. 118. 123. 101. 90. 131. 153. 76. 78. 1821. 9. -. 97. 190. 125. 241. 180. 199. 52. 125. 105. 94. 131. 157. 97. 86. 1879. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. * Wisselende, kortdurende bezetting met varkens van alle leeftijden.. 3.3. Geurmetingen. Geurconcentraties werden over 4 verschillende meetperioden in een afdeling van de varkenshouderij gemeten (Tabel 9). De gemiddelde geurconcentratie over de vier meetdagen bedroeg 31,2 OUE s-1 dierplaats-1. Deze waarde komt redelijk overeen met de door Ogink & Lens (2001) bepaalde gemiddelde geurconcentratie van 22,4 OUE s-1 dierplaats-1 voor conventionele stalsystemen voor vleesvarkens. Dit gemiddelde is gebaseerd op metingen op vier verschillende locaties waarbij waarden tussen de 7 en 85 OUE s-1 dierplaats-1 werden gemeten..

(20) 14 Tabel 9.. Geuremissie uit afdeling 8 tijdens de meetdagen 4, 5, 7 en 8.. Meetdag. Concentratie (OUE m-3). Debiet (m3 uur-1). Emissie (OUE s-1 dierplaats-1). 10530 6640 5425 1951. 3615 3222 3222 3222. 54.0 30.3 24.8 15.6. 4 5 7 8. 3.4. Bladmonsters. In het blad van de meest voorkomende soorten: Betula pendula (Ruwe berk), Quercus robur (Zomereik), en Robinia pseudo-acacia (Acacia) werd het totaal stikstofgehalte bepaald (Figuur 12). De monsters zijn afkomstig van weerszijden van de windsingel op circa 1,5 en 7 m hoogte (zie ook Figuur 1). De monsterpunten A t/m D liggen in de directe aanstroming van de denkbeeldige emissiepluim en de punten E t/m H liggen aan de lijzijde van de windsingel. De stikstofgehalten waren het hoogste in blad van Acacia en lagen in de range van 3,2 tot 4,2 procent. De gehalten in blad van Berk en Eik lagen respectievelijk tussen 2,2-3,0 en 1,9-3,1%. Over het algemeen waren de gehalten op 1,5 meter iets hoger dan op 7 m. Eenduidige verschillen als gevolg van een grotere afstand tot de bron of tussen de beide zijden van de windsingel zijn niet waargenomen.. 6,0. 6,0. Acacia. bovenwinds benedenwinds. Berk. bovenwinds benedenwinds. 5,0. Stikstofgehalte (%). Stikstofgehalte (%). 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0. 4 ,0 3,0 2,0 1,0. 0,0. 0,0 A. B. C. D. E. F. G. H. A. B. Meetpunt. C. D. E. F. G. H. Meetpunt. 6,0. Eik. 1.5 m. bovenwinds benedenwinds. 7m. Stikstofgehalte (%). 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 A. B. C. D. E. F. G. H. Meetpunt. Figuur 12.. Totaal stikstofgehalte (%) in blad van Acacia (linksboven), Berk (rechtsboven) en Eik (linksonder). Monsters werden op circa 1,5 en 7 m hoogte verzameld. De punten A en E liggen aan weerszijde van de windsingel op relatief korte afstand van de bron, de overige punten liggen op grotere afstand..

(21) 15. Evaluatie Op grond van de emissiemetingen in een aantal compartimenten van het stallencomplex is de totale emissie van de varkenshouderij berekend. Deze varieerde van 1733 tot 1969 g uur-1. Op hetzelfde tijdstip als de emissiemetingen zijn ook de immissieconcentraties op diverse punten in het gebied rond het bedrijf gemeten. Om een indruk te krijgen wat het effect is van de windsingel op zowel het concentratieniveau als de richting waarin de verspreiding plaatsvindt, werd met behulp van een model het verspreidingspatroon berekend met als aanname dat het omliggende terrein nagenoeg vlak is. Met andere woorden: hoe ziet het verspreidingspatroon rond de bron er uit als er geen windsingel zou zijn geweest. Voor het berekenen van verspreidingpatronen is gebruik gemaakt van het TNO-software pakket Pluim-Plus, gebaseerd op het Nieuwe Nationaal Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden (Anonymous, 1998). Uiteraard zijn hiervoor een aantal aannames gedaan m.b.t. emissiepunt, meteorologie, achtergrondconcentratie, oppervlakteruwheid etc., de uitkomsten moeten dan ook als een globale schatting worden gezien. In overleg met TNO-MEP wordt nog nagegaan of de berekeningen kunnen worden uitgevoerd met actuele meteogegevens i.p.v. lange-termijn gemiddelden. Uit de resultaten van de 10 meetdagen zijn de dagen geselecteerd met wind uit overwegend zuidwestelijke richting. Voor deze dagen zijn de gemeten concentraties vergeleken met de berekende concentraties voor een situatie zonder windsingel. De voor 18 september uitgevoerde modelberekening (Figuur 13, links) laat zien dat bij afwezigheid van een windsingel en andere begroeiing (oppervlakteruwheid van 0,03 m) een maximum concentratie van 32 µg m-3 wordt bereikt op zeer korte afstand ten noordoosten van de bron. De ammoniak wordt voornamelijk in noordoostelijke richting verspreid en de concentratie neemt op grotere afstand verder af. In noordoostelijke richting wordt het regionale achtergrondniveau van circa 10 µg m-3 bereikt op ongeveer 900 m van de bron1. Het verspreidingspatroon op basis van de gemeten concentraties (Figuur 13, rechts) laat zien dat zowel het concentratieniveau als de richting waarin de ammoniak wordt verspreid afwijkt ten opzichte van de denkbeeldige situatie zonder windsingel. Tussen de bron en windsingel werden hogere concentraties gemeten, de maximum concentratie bedroeg 163 µg m-3. Aan de lijzijde van de windsingel werden alleen direct achter de singel verhoogde concentraties gemeten tot 51 µg m-3. In noordoostelijke richting nam de concentratie in de volgende 400 m af tot achtergrondniveau. Uit vergelijking van de situatie met en zonder windsingel blijkt dat het oppervlak van het gebied waarbinnen concentraties voorkomen hoger dan het regionale achtergrondniveau (binnen de 10 µg m-3 contour) kleiner is dan bij de situatie zonder windsingel. Verder lijkt de emissiepluim tegengehouden te worden door de windsingel waarbij enige ophoping van ammoniak plaatsvindt. De richting waarin de ammoniak wordt verspreid wordt als het ware ‘afgebogen’ in noordwestelijke richting. De immissieconcentraties voor 19 en 26 september zijn weergegeven in Figuur 14. Op 19 september kwam de wind uit zuidwestelijke (1,5 m s-1) en op 26 september uit westzuidwestelijk richting (2,7 m s-1) Ook in deze situatie werden tussen de bron en windsingel de hoogste concentraties gemeten van respectievelijk 130 en 132 µg m-3. De geschatte concentraties voor een situatie zonder windsingel zijn voor deze dagen niet weergegeven omdat deze nagenoeg overeenkomen met het beeld van 18 september zoals weergegeven in Figuur 13 (links). Het beeld komt globaal overeen met dat van 18 september, de ‘afbuiging’ van de emissiepluim lijkt af te nemen naarmate de windrichting meer loodrecht op de windsingel staat.. 1 Als achtergrondniveau is 10 µg m-3 aangehouden. Dit is gebaseerd op de gemeten concentraties op meetpunt 31 op meetdagen met ZW wind. De afstand tot de dichtstbijzijnde ammoniakbronnen ten zuidwesten van dit punt is 750-1000 m. Aangenomen is dat de invloed van deze individuele bedrijven niet meer meetbaar is op de geselecterde meetpunten. Uiteraard dragen zij wel bij aan de regionale achtergrondconcentratie..

(22) 16. Figuur 13.. Berekende (links) en gemeten (rechts) ammoniak-immissieconcentraties (µg.m-3) rond de varkenshouderij op 18 september 2003 (1 cm = 220 m; Voor verdere uitleg zie tekst).. Figuur 14.. Ammoniak-immissieconcentraties (µg.m-3) rond de varkenshouderij op 19 (links) en 26 (rechts) september 2003 (1 cm = 220 m).. Tenslotte zijn de immissieconcentraties voor 18 en 19 november weergegeven (Figuur 15). In deze periode was het blad vrijwel allemaal van de bomen en struiken. De windrichting was op de 18e westzuidwest (5,4 m s-1) en op de 19e zuidwest (2,7 m s-1). De hoogste concentraties tussen de bron en de windsingel waren respectievelijk 96 en 175 µg m-3. Het gebied achter de windsingel met concentraties hoger dan het achtergrondniveau is kleiner dan op de dagen dat er nog blad aan de bomen zat. Dit zou kunnen wijzen op een grotere doorlatendheid van de windsingel waardoor de emissiepluim meer door dan over de windsingel gaat en daardoor ook minder wordt ‘afgebogen’. De meetcampagne heeft resultaten opgeleverd die aantonen dat een windsingel effect heeft op de verspreiding van ammoniak. Op korte afstand van de bron, voor de windsingel, werden tot 6 maal hogere concentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied met concentraties hoger dan het regionale achtergrondniveau kleiner. Afhankelijk van hoek waaronder de wind op de windsingel valt wordt de emissiepluim enigszins afgebogen. Deze afbuiging werd kleiner naarmate de wind meer loodrecht op de windsingel stond. Op grond van dit onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan of het effect op de verspreiding een gevolg is van de fysieke aanwezigheid van de windsingel, de biologische activiteit van de vegetatie of een combinatie van beide..

(23) 17. Figuur 15.. Ammoniak-immissieconcentraties (µg.m-3) rond de varkenshouderij op 18 (links) en 19 (rechts) november 2003.. In het kader van het Nederlandse bosvitaliteitsonderzoek is een gemiddeld stikstofgehalte bepaald van 2,3% op basis van metingen in 7 verschillende loof- en naaldboomsoorten. Specifiek voor eik en berk werden gehalten gevonden van respectievelijk 2,8 en 2,6% (Hendriks et. al., 1994). De stikstofgehalten in blad van verschillende boomsoorten uit de windsingel tonen aan dat de planten zijn blootgesteld aan een verhoogd stikstofaanbod dat gedurende het seizoen accumuleert in het blad. Uitgaande van een algemene drempelwaarde van 2,3%, blijkt dat deze in vrijwel alle monsters werd overschreden. Een verhoogde stikstofbelasting kan o.a. een grotere gevoeligheid voor abiotische stress, een toename van de gevoeligheid voor ziekten en plagen en een verschuiving in de soortensamenstelling tot gevolg hebben. De in dit onderzoek gegenereerde gegevens worden in het vervolgonderzoek gebruikt om met behulp van het model SUMO2 de vegetatie-ontwikkeling in het landschapselement te simuleren als functie van bodem-kenmerken, grondwaterstand, atmosferische N belasting en beheer. Tenslotte worden criteria geformuleerd waaraan landschapselementen moeten voldoen met betrekking tot de effectiviteit. Hierbij komen naast fysieke afmetingen van de (boom)soorten ook de NH3- gevoeligheidsverschillen en de efficiëntie van verschillende soorten als biofilter aan de orde..

(24) 18.

(25) 19. Referenties Adema, E.H., V. Mejstrik & B. Binek, 1991. The determination of NH3 concentration gradients in a spruce forest in south Bohemia, CSSR, 1988, using a passive sampling technique. Agricultural University, Wageningen, Report R-501, 15 pp. Anonymous, 1998. Het Nieuwe Nationaal Model. Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden. Infomil, Den Haag. 292 pp. Blatter, A., M. Fahrni & A. Neftel, 1992. A new generation of NH3 passive samplers. In: Development of analytical techniques for atmospheric pollutants (ed. Allegrini, I.), pp. 171-176. Air Pollution Research Report 41, Commission of the European Communities, Brussels. Hendriks, C.M.A., W. de Vries & J. van den Burg, 1994. Effects of acid deposition on 150 forest stands in The Netherlands. DLO Winand Staring Centre, Wageningen. Report 69.2, 55pp. Hofschreuder, P., W. van der Meulen, P. Heeres & S. Slanina, 1999. The influence of geometry and draught shields on the performance of passive samplers. J. Environ. Monit. 1, 143-147. Mosquera, J., 2003. Guidelines for the use of passive flux samplers (PFS) to measure ammonia emissions from mechanically ventilated animal houses. IMAG Rapport 2003-13. Mosquera, J., P. Hofschreuder, J.W. Erisman, E. Mulder, C.E. van ‘t Klooster, N. Ogink, D. Swierstra & N. Verdoes, 2002. Meetmethoden gasvormige emissies uit de veehouderij. IMAG Rapport 2002-12. NNI, 1995. NVN 2820 Luchtkwaliteit, sensorische geurmetingen met een olfactometer. Nederlands Normalisatie Instituut, Delft, maart 1995. Ogink, N.W.M. & P.N. Lens, 2001. Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage 1996-1999. IMAG Rapport 2001-14. Ogink, N.W.M. & G. Mol, 2002. Uitwerking van een protocol voor het meten van de geuremissie uit stallocaties en stalsystemen in de veehouderij. IMAG Nota P 2002-57. Ouwerkerk, E.N.J. van, 1993. Meetmethoden NH3-emissie uit stallen. Onderzoek inzake de mest- en ammoniak- problematiek in de veehouderij. Rapport 16, Agricultural Research Department, Wageningen. Scholtens, R., J.M.G. Hol & V.R. Phillips, 2003a. Improved passive flux samplers for measuring ammonia emissions from animal houses. Part 1 Basic principles. Journal of Agricultural Engineering Research 85(1), 95-100. Scholtens, R., J.M.G. Hol, & V.R. Phillips, 2003b. Improved passive flux samplers for measuring ammonia emissions from animal houses. Part 2 Performance of different types of samplers as a function of angle of incidence of air flow. Journal of Agricultural Engineering Research 85(2), 227-237 Svensson, L. & M. Ferm, 1993. Mass transfer coefficient and equilibrium concentration as key factors in an new approach to estimate ammonia emission from livestock manure. Journal of Agricultural Engineering Research 56, 1-11..

(26) 20 Werkgroep emissiefactoren, 1996. Meetprotocol voor geuremissies uit stallen. Verkrijbaar via het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Willems, J.J.H. & P. Hofschreuder, 1990. A passive monitor for measuring ammonia. In: Field Intercomparison Exercise on Ammonia and Ammonium Measurement (eds. Allegrini, I., Febo, A. and Perrino, C.), pp. 113-121. Air Pollution Research Report 37, Commission of the European Communities, Brussels..

(27) I-1. Bijlage I. Aantal en leeftijd van de dieren Tabel I.1.. Aantal beschikbare dierplaatsen per afdeling.. Afdeling 1 2 3 4 5 6 7 8. Tabel I.2. Meetdag 1 2 3 4 5 6 7 8 9. Tabel I.3. Meetdag 1 2 3 4 5 6 7 8 9. Dierplaatsen. Afdeling. 40 160 244 140 210 210 202 202. 9 10 11 12 13 14 15. Dierplaatsen 154 154 144 200 200 142 142. Werkelijk aantal dieren per gemeten afdeling voor de verschillende meetdagen. Afdeling 5. Afdeling 8. Afdeling 9. Afdeling 14. Afdeling 15. 210 210 209 209 207 207 207 206 206. 199 199 199 196 119 119 115 115 202. 153 153 153 108 92 91 154 154 154. 138 96 88 142 142 142 141 141 141. 140 140 140 98 98 98 93 148 148. Leeftijd (dagen) van de dieren per gemeten afdeling voor de verschillende meetdagen. Afdeling 5. Afdeling 8. Afdeling 9. Afdeling 14. Afdeling 15. 80 81 88 113 120 121 127 136 142. 143 144 151 176 183 184 190 199 71. 157 158 165 190 197 198 70 79 85. 185 186 193 78 85 86 92 101 107. 150 151 158 183 190 191 197 72 78.

(28) I-2 Tabel I.4. Meetdag. Werkelijk aantal dieren per niet-gemeten afdeling voor de verschillende meetdagen. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. 1. 2. 3. 4. 6. 7. 10. 11. 12. 13. 1. 20. 158. 138. 160. 210. 202. 150. 143. 200. 200. 2. 20. 120. 138. 159. 210. 200. 130. 143. 200. 200. 3. 20. 120. 110. 159. 209. 199. 130. 85. 200. 200. 4. 20. 160. 264. 159. 209. 199. 154. 144. 199. 200. 5. 20. 160. 264. 158. 207. 198. 153. 144. 198. 199. 6. 20. 160. 263. 157. 207. 198. 153. 143. 198. 199. 7. 20. 158. 263. 157. 207. 198. 152. 143. 197. 198. 8. 20. 158. 263. 157. 206. 198. 152. 143. 124. 151. 9. 20. 158. 260. 157. 206. 198. 152. 143. 120. 150. Tabel I.5.. Leeftijd van de dieren per niet-gemeten afdeling voor de verschillende meetdagen.. Meetdag. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. Afdeling. 1. 2. 3. 4. 6. 7. 10. 11. 12. 13. 1. *. 169. 192. 72. 87. 113. 190. 176. 129. 120. 2. *. 170. 193. 73. 88. 114. 191. 177. 130. 121. 3. *. 177. 200. 80. 95. 121. 198. 184. 137. 128. 4. *. 71. 92. 105. 120. 146. 85. 78. 162. 153. 5. *. 78. 99. 112. 127. 153. 92. 85. 169. 160. 6. *. 79. 100. 113. 128. 154. 93. 86. 170. 161. 7. *. 85. 106. 119. 134. 160. 99. 92. 176. 167. 8. *. 93. 115. 128. 143. 169. 108. 101. 185. 176. 9. *. 99. 121. 134. 149. 175. 114. 107. 191. 182. * Wisselende kortdurende bezetting met varkens van alle leeftijden..

(29) II - 1. Bijlage II. Rekenmethode II.1. Ammoniakconcentratie in de buitenlucht (Willams badges). De ammoniakconcentratie in de lucht (CNH3 [µg.m-3]) wordt berekend uit de door de badge gemonsterde hoeveelheid NH3 (QNH3 [µg]), de totale weerstand van de badge (Rt [s.m-1]), het oppervlak van de badge (A [m2]) en de expositietijd (t [s]), volgens (Van Ouwerkerk, 1993):. C NH 3 =. QNH 3 ⋅ Rt ; A⋅t. Rt = Rd + R f + Rg. Waarin Rd, Rf en Rg de diffusieweerstand van de luchtlaag in de badge, de weerstand van de ingangsfilter, en een extra weerstand door ontstaan van externe grenslaag, respectievelijk, zijn. Rd en Rf kunnen worden berekend volgens (Hofschreuder et al., 1999):. Rd =. L e ; Rf = D D⋅P. Waarin L, D, e, P de diffusielengte [cm], de diffusiecoëfficiënt van ammoniak in lucht (0.228 cm2.s-1), de dikte van de filter [cm], en de porositeit van de filter [], respectievelijk, zijn. Voor de gebruikte sampler (L = 0.35 cm; e = 0.006 cm; P= 0.85), Rd= 154 m.s-1 en Rf= 3.1 m.s-1. Voor Rg, waarden uit Hofschreuder et al. (1999) voor verschillende windsnelheden, werden gebruikt.. II.2. Ammoniakemissie (Flux buisjes). De ammoniak fluxdichtheid door de passieve fluxbuisje kan worden uitgerekend wanneer de ammoniak kwantitatief in de eerste buis wordt afgevangen en de relatie tussen de stroomsnelheid buiten het buisje (u) en door de versmalde opening (orifice; vo) bekend is:. vo = K s ⋅ u In dit geval, de ammoniak fluxdichtheid (FNH3 [µg.m-2.s-1]) wordt berekend uit de in de sampler gemonsterde hoeveelheid NH3 (QNH3 [µg]), de sampler constante (Ks [], het oppervlak van de orifice (Ao [m2]) en de expositietijd (t [s]), volgens (Van Ouwerkerk, 1993; Mosquera, 2003; Scholtens et al., 2003a):. FNH 3 =. QNH 3 K s ⋅ Ao ⋅ t. Als de buisjes geplaatst worden in een ventilatiekoker, met oppervlakte Ak, de ammoniakemissie door de koker ko ker. ( E NH 3 [g.uur-1]) wordt berekend volgens: ko ker E NH 3 = FNH 3 ⋅ AVS ⋅. 3600 1000. De passieve fluxbuisjes werden alleen in een van de kokers (per afdeling) geplaatst. Sinds de andere ventilatiekokers niet helemaal open waren, een correctiefactor werd toegepast om de emissie door die ventilatiekokers te berekenen..

(30) II - 2 ko ker. Deze correctiefactor per koker ( CFdebiet ) is gebaseerd om metingen van de diafragmaopeningen van alle ventilatiekokers in de afdeling, en de relatie tussen de diafragmaopening en de ventilatiedebiet (gemeten in een koker in afdeling 8 met behulp van een meetventilator, zoals in hoofdstuk 2.2.3 is beschreven): ko ker CFdebiet =. Vg Vng. Waarin Vg en Vng de berekend debiet voor de gemeten en niet gemeten kokers, respectievelijk, zijn. Er werd nog een tweede correctiefactor toegepast, die gebaseerd is om een mogelijk ammoniakconcentratie ko ker. gradiënt in de afdeling ( CFconc ). Deze correctiefactor (per koker) werd berekend volgens: ko ker CFconc =. Cg C ng. Waarin Cg en Cng de gemeten concentraties in de gemeten en niet gemeten kokers, respectievelijk, zijn. De totale ammoniakemissie uit de afdeling (Eafdeling [g.uur-1]) werd dan berekend volgens:. Eafdeling =. ko ker s. å (E. i NH 3. i i ⋅ CFdebiet ⋅ CFconc. i =1. II.3. ). Geuremissie Ko ker. De geuremissie door de gemeten koker ( Geuremissie [OUE.s-1.dier-1]) werd berekend als het product van de ko ker. geurconcentratie ( Geurconc. [OUE.m-3]) van de uitgaande lucht en het ventilatiedebiet ( Debiet. ko ker. [m3.uur-1]):. ko ker ko ker Geuremissie = Geurconc ⋅ Debiet ko ker / (3600 ⋅ Dieren ) afdeling. Voor de afdeling, de geuremissie ( Geuremissie. afdeling Geuremissie =. [OUE.s-1.dier-1]) werd berekend volgens: ko ker s. å (Geur i =1. Waarin. ko ker CFdebiet. en. ko ker CFconc. dieren in de gemeten afdeling.. i emissie. i i ⋅ CFdebiet ⋅ CFconc. ). zijn de correctiefactoren beschreven in hoofdstuk 2.3.2, en Dieren is het aantal.

(31) III - 1. Bijlage III. Indeling compartimenten Dichte vloer Betonroostervloer MV4. MV4. MV2. MV3 Afdeling 9. Afdeling 8. Afdeling 5. MV3. MV2. MV2. MV1 MV1. MV1. 1.69 m 1.63 m. 1.17 m 1.46 m. 2.09 m. trog (0.2 m). 1.5 m 1.02 m. 3.07 m. trog (0.22 m). trog (0.2 m). MV1. Figuur III.1.. MV1. 1.5 m 1.02 m. 3m. trog (0.2 m). dicht (0.14 m). MV2. Afdeling 14. Afdeling 15. MV2. 1.5 m 1.02 m. 3m. dicht (0.14 m). 3m. trog (0.2 m). dicht (0.14 m). Indeling en situering van de ventilatoren (MV) van de afdelingen waarin de emissiemetingen zijn uitgevoerd..

(32) III - 2.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Met het Voortgezet Onderwijs, te beginnen met het Da Vinci College en andere scholen voor Voortgezet Onderwijs in het Leerpark en elders in de stad, worden vanuit de ontwikkeling

Door de aanhoudende droogte in juli en de hitte in augustus nam de vegetatie-index echter weer een flinke duik vanaf de tweede helft van juli.. Toch bleef in de

[r]

Dit is uiteraard dezelfde hoogte als de maximale springhoogte van de vis. De waterval mag dus maar maximaal 2 keer de maximale springhoogte van de vis zijn: 2,54 meter. Voor

Verwezen kan ook worden naar het onderdeel maatschappelijke oriëntatie waarin onder meer in een specifieke module is voorzien over gezond- heidszorg en over het

Monumenten en landschappen – Gent-Eeklo Graag had ik aan de minister de volgende vragen gesteld met betrekking tot monumenten en land- schappen in het arrondissement Gent-Eeklo.

Some more text on the right static frame, and some more text to pad it out a bit.. Some text on the left

Verbeterpunt 3: Zorg ervoor dat cliënten schriftelijk toestemming geven op het moment dat SavyZorg zijn of haar medicatie in beheer neemt en leg dit vast in het medicatiebeleid