• No results found

24 JUNI 1991

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "24 JUNI 1991 "

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTING 1990-1991 Nr. 16

LL VAN

VRAG 1-4,N EN ANTWOORD I-4,N

24 JUNI 1991

INHOUDSOPGAVE

Blz.

L VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn (Regl. art. 74,3 en 4)

N. De Batselier, Vice-Voorzitter van de vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister

van Economie, Middenstand en Energie 777

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting . . . 779 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 781

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 782

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 782

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 783

L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 783

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 784 B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn

(Regl. art. 74,5)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 785

J. Lenssens, Gemeenschapminister van Welzijn en Gezin 786 R. De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 787 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landin-

richting 787

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 792

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 793

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 794

L. Van den Bossche. Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 796

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 798 II. VRAGEN WAAROP NIET WERD GEANTWOORD BINNEN DE REGLEMEN-

TAIRE TERMIJN (Regl. art. 74,5)

T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 807

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 811

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 811

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 813

REGISTER 816

(2)

laamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 777

VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOOR- DEN VAN DE MINISTERS

. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle- mentaire termijn (Regl. art. 74, 3 en 4)

N. DE BATSELIER

ICE-VOORZITTER VAN DE VLAAMSE XECUTIEVE

EMEENSCHAPSMINISTER VAN ECONOMIE, [IDDENSTAND EN ENERGIE

raag nr. 29 in 13 mei 1991

in de heer A. LARIDON eevisserijsector — Scheepskrediet

stel vast dat men in visserijkringen vreest dat er, gevolge de regionalisering, een einde zou kunnen

>men aan de voor de reders voordelige regeling van st scheepskrediet. De wet van 23 augustus 1948, waar- j reders goedkoop krediet kunnen krijgen voor het mwen van nieuwe schepen, zou door een nieuwe geling, geënt op de EEG-richtlijn nummer 7, worden rvangen. Hierbij zou het de bedoeling zijn om het heepskrediet — dat geleidelijk zal worden afgebouwd rechtstreeks toe te kennen aan de scheepswerf en is niet meer aan de reder zoals dit tot op heden achtens de wet van 23 augustus 1948 het geval is.

ag ik van de Minister vernemen of hij er zich van wust is :

dat er een essentieel onderscheid bestaat — ook op het vlak van het beleid — tussen de koopvaardijsec- tor en de visserijsector ;

dat de loskoppeling van de visserij en de koopvaar- dij, die inzake scheepskrediet totaal tegenstrijdige belangen hebben, een noodzakelijkheid blijft ; dat de rechtstreekse steun aan de scheepswerf op termijn zal uitdoven en dat daarna ook de steun voor nieuwbouw van vissersvaartuigen helemaal zal wegvallen, wat zonder twijfel de vernieuwing van de vloot in de weg zal staan ;

dat de principes van de wet op het scheepskrediet van 1948 dus zouden moeten behouden blijven en dat het afschaffen ervan trouwens haaks zou staan op de Europese bekommernis om de visserijvloot permanent te moderniseren ?

itwoord

Het is duidelijk, zelfs reeds in de hedendaagse toe- passing van de wet van 1948, dat er een essentieel onderscheid bestaat op beleidsvlak tussen de secto- ren koopvaardij, visserij en scheepsbouw. De steun aan de zeevisserij wordt immers geregeld in het kader van het Europees zeevisserijbeleid. De toege- paste kredietvoorwaarden bij het verlenen van scheepskredieten aan de visserij zijn dan ook ver-

schillend van de kredietvoorwaarden bij andere scheepsbouwprojecten. Zo worden nu, in uitvoering van de Europese Meerjarige Oriëntatieprogram- ma's voor de aanpassing van de visserijstructuur aan de vangstcapaciteit, steunpercentages toegepast die 10 procent belopen wat moderniseringsprojecten betreft en 21 procent wat betreft nieuwbouwprojec- ten. Er moet daarenboven opgemerkt worden dat bij de nieuwbouwprojecten bijhorende beperkingen worden opgelegd inzake onttrekking van motorver- mogen aan de vloot.

Daarenboven worden in de zeevisserijsector tal van moderniseringsprojecten gesteund die zowel de leef- als arbeidsomstandigheden aan boord bevorderen, als de behandeling van de vis aan boord vergemak- kelijken. Deze steun leidt dan ook tot betere kwa- liteit van de aan wal gebrachte vis.

Het onderscheid, vandaag reeds zichtbaar op het beleidsvlak, tussen de visserij en andere scheeps- bouwprojecten, in steunpercentages, in aard van de gesteunde projecten en in het al dan niet, in het kader van een sectorieel visserijbeleid, opleggen van beperkingen aan de vlootontwikkeling, moet ook in de toekomst behouden blijven.

b. De zevende EEG-richtlijn van de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw bepaalt het kader waarbinnen steun aan de scheepsbouw in communautair verband wordt toegestaan. In uitvoe- ring hiervan bepaalt de Europese Commissie jaar- lijks het gemeenschappelijk steunplafond, uitge- drukt in subsidie-equivalent. Dit gemeenschappelijk steunplafond heeft de neiging om jaarlijks te dalen.

Terwijl dit in 1988 nog 28 procent bedroeg, is dit in 1989 naar 26 procent gezakt, in 1990 verder naar 20 procent en voor 1991 bedraagt dit steunplafond maximaal 13 procent.

De wet van 1948 die nu van toepassing is, als indi- rect steuninstrument aan de Vlaamse scheepsbouw, moet zich aanpassen aan de steeds kleinere toegela- ten steunpercentages, echter met uitzondering van de zeevisserijprojecten die binnen het Europees zeevisserijbeleid vallen en voor zover de Europese Commissie betreffende de zeevisserij een sectorieel beleid blijft voeren met eigen, hogere, steunpercen- tages voor visserijprojecten. De Europese Commis- sie heeft reeds in 1988 de voorrang van het Euro- pees visserijbeleid ten opzichte van het scheep- bouwbeleid erkend, vanuit de stelling dat de visse- rijverordening een lex specialis is.

Het is dan ook evident dat de huidige bestaande steunmodaliteiten, toepasbaar in de wet van 1948, met name het verschaffen van financieringen aan gunstige rentevoorwaarden en gunstige terugbeta- lingstermijnen, ook in de toekomst zullen behouden blijven ter ondersteuning van de Belgische zeevisse- rijvloot.

Vraag nr. 30 van 14 mei 1991

van de heer R. VAN HOOLAND

Instellingen van openbaar nut — Tewerkstelling van mi- granten

Ik zou het zeer op prijs stellen te mogen vernemen

(3)

hoeveel migranten er zijn of waren tewerkgesteld in de instellingen van openbaar nut die onder de bevoegd- heid van de Minister staan, inzonderheid in het GECO- kader (gesubsidieerde contractuelen) of in tijdelijk en/

of contractueel dienstverband. Ik denk hierbij aan : a. de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen

(SERV) ;

b. de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschapijen voor de arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven en voor de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen.

Graag kreeg ik de gegevens opgesplitst naar EG- en niet-EG-herkomst en zo mogelijk naar nationaliteit, voltijds of deeltijds, geslacht, gemiddelde leeftijd, ta- lenkennis, vormingsniveau en aard van de uitgeoefen- de functie.

Antwoord

Slechts in één van de in uw vraag opgesomde instellin- gen van openbaar nut, namelijk de Gewestelijke Inves- teringsmaatschappij Limburg, werd één migrant te- werkgesteld.

De betrokkene, geboren in Griekenland en bij de GOM-Limburg tewerkgesteld in de periode 23 novem- ber 1988 — 22 november 1990, heeft de Belgische nationaliteit verkregen.

De uitgeoefende voltijdse functie kaderde in het pro- ject KB 123 en was van beperkte duur (2 jaar). De werknemer, gediplomeerd industrieel landbouwinge- nieur, werd belast met activiteiten in verband met de groenteteelt, meer bepaald betreffende teelttechnische aspecten, voorlichting, begeleiding en stimulering van bedrijven uit deze sector.

Vraag nr. 31 van 22 mei 1991

van mevrouw M.-P. KESTELIJN-SIERENS Seed- en Startersfondsen — Leningen

Begin 1990 werden onder impuls van de Minister de Seed- en Startersfondsen opgericht door de GIMV (Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaande- ren).

Graag had ik in verband met deze fondsen van de Gemeenschapsminister vernomen :

a. hoeveel leningen er reeds zijn toegekend sedert de oprichting ;

b. welke leningsbedragen werden toegekend ; c. tot welke sectoren de aanvragers behoren ; d. in hoeveel gevallen aan bedrijfsbegeleiding werd

gedaan bij toekenningen van leningen uit het Star- tersfonds ?

Antwoord

Op 27 december 1989 werd effectief onder mijn impuls

door de GIMV een Seed- en Startersfonds opgericht.

Het werd een naamloze vennootschap : Seedmoney en Startersfonds NV. De naam werd ondertussen gewij- zigd in Take Off Fonds NV

In de lijst hieronder staan de gevraagde gegevens van de 20 Starters- en de 6 Seedmoney-tussenkomsten.

Bij de financiering in het kader van het Take Off Fonds NV moet een onderscheid worden gemaakt tussen star- tersfinanciering enerzijds, dit is in de vorm van achter- gestelde leningen, en Seedmoney anderzijds, dit is in de vorm van participaties in kapitaal en/of converteer- bare obligatieleningen.

Wat de bedrijfsbegeleiding betreft is het Take Off Fonds NV enkel actief als de noodzaak zich voordoet.

Bij innovatieve projecten, gefinancierd via Seedmoney, wordt in alle gevallen bijstand verleend en dit in prin- cipe door een aanwezigheid in de Raad van Bestuur.

Op dit ogenblik wordt ongeveer 1 onderneming op 4 intensief of minder intensief begeleid.

Om deze politiek te kunnen voortzetten, hoopt het Take Off Fonds NV in de toekomst onder andere te kunnen samenwerken met VIZO, voor wat de starters- financiering betreft.

a. Startersfinancieringen

Activiteit Bedrag

engineering 5,00

publiciteit 1,50

engineering 2,50

voeding 4,00

div. diensten 1,50

consulting 5,00

publiciteit 2,00

papier 4,00

div. diensten 2,00

div. diensten 3,00

div. diensten 3,00

voeding 10,00

div. diensten 2,50

voeding 3,00

publiciteit 5,00

elektronica 5,00

software 1,20

voeding 5,00

div. diensten 2,50

amusement 5,00

72,7 miljoen b. Seedmoney

div. diensten 5

medisch 2

software 4

system integrator 8

communication 2

technische hulpmiddelen 4 25 miljoet

(4)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 779

WALTN1EL

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

RUIMTELIJKE ORDENING EN HUISVESTING

Vraag nr. 156 van 13 mei 1991

van mevrouw F. BREPOELS

Patrimonium Limburgse steenkoolmijnen — Bescher- mingslijsten

In antwoord op mijn vraag nummer 118 van 5 april 1991 in verband met de bescherming en het behoud van de Limburgse steenkoolmijnen deelde de Minister mij mee dat een voorontwerp-beschermingslijst werd aangelegd voor de mijnsites te Genk-Winterslag en Genk-Waterschei.

1. Is het mogelijk een overzicht te krijgen van de ge- bduwen die zijn opgenomen in bedoelde bescher- mingslijst ?

. Werd dergelijke lijst ook aangelegd voor de site Eisden ? Zo ja, welke gebouwen betreft het hier ? Zo neen, wanneer zal met betrekking tot deze site een beschermingslijst worden aangelegd ?

Antwoord

De volgende gebouwen en installaties zijn opgenomen in de voorontwerpen van beschermingslijst van 14 ok- tober 1988 :

a. Genk — Winterslag :

— de schachtbok 11 uit 1915 met losvloer (ont- vangstgebouw)

de schachtbok I uit 1963 met losvloer (ontvangst- gebouw)

— de beide ophaalgebouwen met inbegrip van de ophaalmachines (extractiemachines) en hun toe- behoren

— de machinezalen met inbegrip van de compres- soren, van de andere uitrusting en van het ge- bouw

— de ventilatoren

— de schakel- en controlepanelen van de voorma- lige elektrische centrale met inbegrip van de be- dieningsvloer.

Genk — waterschei :

— het hoofdgebouw, voorheen bevattende bure- len, dienstlokalen en bepaalde inrichtingen voor de werknemers

— de leerpijler.

`,..00r de site van Eisden werd er geen voorontwerp an beschermingslijst vastgesteld.

Vraag nr. 160 van 15 mei 1991

van de heer J. CUYVERS Erpe-Mere — KMO-zone

Volgens een persmededeling van het actiecomité Geen Tweede Industriezone van 26 april heeft een werk- groep in de schoot van de Vlaamse Executieve de plan- nen van de Intercommunale van het Land van Aalst te Erpe-Mere geschrapt. Nu wil het gemeentebestuur een KMO-zone van 45 hectare vestigen op dezelfde plaats via een wijziging van het gewestplan. Deze wij- ziging van het gewestplan dringt zich volgens de actie- voerders niet op, om de volgende redenen.

1. De nu al geplande KMO-zone van 20 hectare is nog niet gerealiseerd. Lokale bedrijfjes kunnen zich daar gemakkelijk vestigen.

Erpe-Mere maakt geen deel uit van een economisch impulsgebied waar prioritair industriële vestigingen moeten worden aangetrokken.

3. De mysterieuze Flanders Investment Opportunities Council wil op de nieuwe zone vooral buitenlandse bedrijven aantrekken zonder enige binding met de bestaande economische structuren.

4. De ontsluiting van 45 hectare KMO-zone zal extra verkeer aantrekken. Dit zal de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de buurt langs de reeds over- belaste Oudenaardsesteenweg en langs de dorps- kern van Ottergem via Erondegem naar de Steen- weg Gent-Aalst verder aantasten.

5. Er bestaat absoluut geen enkele sociale acceptatie- basis voor de nieuwe KMO-zone. Meer dan 4000 handtekeningen van bewoners van Erpe-Mere be- wijzen dit afdoende.

Graag verneem ik dan ook het volgende van de Minis- ter.

1. Heeft de werkgroep in de schoot van de Vlaamse Executieve rekening gehouden met bovenstaande argumenten in haar besluitvorming ?

2. Heeft de Vlaamse Executieve de vestiging van deze KMO-zone te Erpe-Mere afgewezen en op basis van welke argumenten ?

Antwoord

Het voorstel tot aanleg van een bedrijventerrein te Erpe-Mere is reeds geruime tijd gekend. Tot op heden werden er nog geen principiële, voorlopige of definitie- ve beslissingen genomen. De aanvraag van de vestiging van een bedrijventerrein te Erpe-Mere is geen alleen- staand geval en moet onderzocht worden samen met cle andere initiatieven tot aanleg van bedrijventerrei- nen in de buurt van de E 40.

Vraag nr. 161 van 16 mei 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH Kampenhout-Sas Uitbreiding industrieterrein Het Milieucomité Hattcht-Station maakt zich ongerust over de plannen voor de mogelijke uitbreiding van het

(5)

industrieterrein aan Kampenhout-Sas. De gevraagde uitbreiding ligt op slechts 1 kilometer van de woonom- geving.

Een niet onbelangrijk detail is dat de woonwijk al lang bestond voor er plannen waren voor een industriezone.

De Nationale Landmaatschappij bouwde midden de jaren vijftig een sociale woonwijk uit. terwijl het ge- westplan (waarop de industriezone werd vastgelegd) slechts twintig jaar later definitief werd.

Bovendien neemt het verkeer op de Haachtsesteenweg alsmaar toe, en brengt een industriezone een aanzien- lijke toename van zwaar transport met zich mee. De viaduct van Kampenhout-Sas is eveneens een verkeers- knelpunt.

Kan de Minister mij mededelen of er inderdaad een aanvraag tot uitbreiding van deze industriezone be- staat ? Moeten de gewestplannen worden gewijzigd voor deze uitbreiding ?

Heeft de Minister reeds overleg gepleegd met de bevol- king aldaar ? Wat was het resultaat ?

Welke normen neemt de Minister in acht om een indus- triezone te vestigen op amper 1 kilometer van een woonzone ?

Antwoord

De gemeente Kampenhout heeft een vraag tot uitbrei- ding van het industrieterrein geformuleerd in de ge- meentelijke richtnota betreffende het gewestplan.

De gemeentelijke richtnota's zijn nog volop in onder- zoek. Het is dus niet mogelijk nu reeds een antwoord te formuleren op de overige elementen van de vraag.

Vraag nr. 162 van 16 mei 1991

van de heer P. VAN GREMBERGEN

De Pinte en arrondissement Gent-Eeklo — Nieuwe am- bachtelijke zones

Het gemeentebestuur van De Pinte zou overwegen een gebied , momenteel gelegen in de landbouwzone, om te vormen tot een ambachtelijke zone door middel van een bijzonder plan van aanleg (BPA). Het betreft een gebied gesitueerd tussen de oude en de nieuwe Oude- naardse Steenweg. Bij de plaatselijke landbouwers en milieuverenigingen bestaat hierover begrijpelijkerwijze nogal wat ongerustheid.

1. Is de Minister op de hoogte van de bedoelingen van het gemeentebestuur van De Pinte ?

2. Werden door het gemeentebestuur van De Pinte reeds concrete stappen gezet om het gewestplan door middel van een BPA te wijzigen ? Zo ja, wel- ke ?

3. Stemmen de bedoelingen van het gemeentebestuur van De Pinte overeen met de beleidsopties van de Minister bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening en met de door de Executieve ter zake aangenomen houding ?

4. Kan de Minister mij meedelen welke andere ge- meenten binnen het arrondissement Gent-Eeklo de intentie hebben nieuwe ambachtelijke zones te creëren door middel van een BPA ? Over welke projecten gaat het ? Wat is de omvang van elk van deze projecten ?

Antwoord

1. De voorstellen van de gemeente zijn vervat in de gemeentelijke richtnota die de gemeente heeft voor- gelegd ingevolge de algemene rondvraag.

2. Bij het Bestuur Ruimtelijke Ordening zijn geen voorstellen voor gemeentelijke aanlegplannen be- kend die zouden afwijken van het gewestplan.

3. De gemeentelijke richtnota is nog niet onderzocht kunnen worden door de bevoegde dienst, bijgevolg kunnen nog geen conclusies vooropgesteld worden.

4. Bij het Bestuur Ruimtelijke Ordening zijn voor het bestuurlijk arrondissement Gent-Eeklo, de volgen- de gemeentelijke intenties tot het realiseren van nieuwe ambachtelijke zones bekend :

— Deinze : nieuwe ambachtelijke zone langs de Tieltsesteenweg — ongeveer 8 ha (en BPA Kou- ter) ;

— De Pinte : BPA Ambachtelijke zone — Savaan- straat (Zevergem) ongeveer 7,5 ha ;

— Knesselare : uitbreiding (ongeveer 10 ha) van de bestaande ambachtelijke zone ;

Lochristi : in het kader van het APA, dat in voorstudie is, zijn in de omgeving Lozen Boer en van de E17 ambachtelijke zones gepland (sa- men ongeveer 15 ha) ;

— Oosterzele : nieuwe ambachtelijke zone gepland langs de Houtemstraat (ongeveer 1 ha 12 a) ;

— Lovendegem : BPA Bierstal — ongeveer 17 ha.

Vraag nr. 163 van 21 mei 1991

van de heer J. CAUDRON

Vestiging KMO-zone Steenberg te Erpe-Mere — Wijzi- ging gewestplan

Het gemeentebestuur van Erpe-Mere vraagt aan de Vlaamse Executieve het akkoord tot wijziging van het gewestplan teneinde een KMO-zone van 45 hectare te vestigen tussen de E 40 en het Administratief Centrum Steenberg te Erpe-Mere.

Met deze vraag blijft het gemeentebestuur de gevoerde acties (onder andere 4.000 contra-handtekeningen) en de gefundeerde bezwaren van de bevolking negeren.

Kan de Gemeenschapsminister mij meedelen of hij de- ze vraag tot wijziging van het gewestplan al dan niet goedkeurt ?

(6)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 781

'a.

Antwoord

Het voorstel tot aanleg van een bedrijventerrein te Erpe-Mere is reeds geruime tijd gekend. Tot op heden werden er nog geen principiële, voorlopige of definitie- ve beslissingen genomen.

De aanvraag van de vestiging van een bedrijventerrein te Erpe-Mere is geen alleenstaand geval en moet on- derzocht worden samen met de andere initiatieven tot aanleg van bedrijventerreinen in de buurt van de E 40.

Vraag nr. 164 van 23 mei 1991

van de heer G. JANZEGERS

Velpevallei Vissenaken — Bouwaanvraag voor voetbal- veld in natuurontwikkelingsgebied

In de deelgemeente Vissenaken (fusiegemeente Tie- nen) is een bouwaanvraag ingediend voor de aanleg van een voetbalterrein met bijhorende gebouwen in de Velpevallei. Op het gewestplan is deze vallei inge- kleurd als agrarisch gebied met landschappelijk belang.

;:'Kan een dergelijke aanvraag wettelijk worden goedge- keurd, rekening houdend met de adviezen van de Raad van State ter zake ?

Wordt er, gelet op het feit dat de hele Velpevallei in aanmerking werd genomen als natuurontwikkelingsge- bied, bij de beoordeling van bouwaanvragen door de bevoegde diensten van ruimtelijke ordening rekening gehouden met het Natuurontwikkelingsplan en de Groene Hoofdstructuur voor Vlaanderen van de Vlaamse Executieve ?

Antwoord

Omdat de gestelde vraag betrekking heeft op een par- ticulier geval en het niet tot de gewoonten behoort dergelijke gevallen in openbare documenten te behan- delen, zal het lid per afzonderlijk schrijven persoonlijk op de hoogte worden gebracht van deze zaak.

KELCHTERIU

,EMEENSCHAPSMINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUURBEHOUD EN LANDINRICHTING

'aag nr. 192 a 21 mei 1991

,n de heer G. JANZEGERS

Aanleg waterleidingen te Korbeek-Lo — Gebruik van asbestbuizen

Inwoners uit de Leuvense deelgemeente Korbeek-Lo protesteerden in een petitie tegen het gebruik van as- bestbuizen bij de aanleg van waterleidingen. Ameri- kaanse studies zouden erop wijzen dat niet alleen de inademing van asbestvezels maar ook de inname ervan via de spijsvertering kanker kan verwekken.

Rekening houdend met het regeerprogramma van de Vlaamse Executieve dat "een maximale beveiliging van de burgers en van het leefmilieu tegen diverse risico's een absolute prioriteit voor preventie veronderstelt", zou ik graag van de Gemeenschapsminister vernemen waarom de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning (VMW) nog asbestbuizen gebruikt bij het aanleg- gen van waterleidingen.

Antwoord

Asbestcementbuizen worden reeds meer dan een halve eeuw courant gebruikt voor de aanleg van waterleidin- gen en dit door bijna alle waterleidingsmaatschappijen.

De VMW bracht begin 1990 deze problematiek ter sprake binnen de NAVEWA, met het oog op het ne- men van een collectieve houding. In deze bespreking werd medegedeeld dat voor de volksgezondheid geen problemen als gevolg van het transport van drinkwater via asbestcementbuizen bekend zijn.

Inderdaad, sedert 1981 werd een groot aantal onder- zoekingen gepubliceerd, teneinde een eventuele relatie aan te tonen tussen het transport van water via asbest- cementleidingen en kanker bij de bevolking. Vergelij- kende studies werden uitgevoerd bij bevolkingsgroe- pen gevoed door waterleidingsnetten in asbestcement enerzijds en andere materialen anderzijds.

De WHO concludeert dan ook in 1985 dat de aanwe- zigheid van asbestvezels in het drinkwater geen aan- toonbaar risico voor de gezondheid inhoudt. Dit wordt bevestigd in standpunten van 1989 en 1990 : asbestce- mentbuizen kunnen verder gebruikt worden voor de drinkwatervoorziening.

Op een recente interpellatie in de Duitse Bondsdag, antwoordde de Bondsregering eveneens dat de voor voedingswaren gestelde kwaliteitseisen geen rechts- grond bieden voor een verbod op het gebruik van as- bestcementleidingen.

Het gevaar van asbestcement schuilt volgens studies in het inademen van stof voortgebracht bij de bewerking van het materiaal zoals het doorzagen van buizen op de werf. De afzetting van asbestvezels in de longen kan aanleiding geven tot asbestose. Daarom wordt in de bestekken geëist dat, conform het koninklijk besluit van 28 augustus 1986 en het artikel 723 ter 7 van het ARAB, de buizen en hulpstukken in asbestcement voorzien zijn van etiketten met veiligheidsvoorschriften inzake het bewerken van deze stukken. Het gebruik van traagdraaiend gereedschap is verplicht.

Aangezien er geen formele aanwijzingen bestaan dat er gezondheidsproblemen ontstaan bij het innemen van asbeststof langs gastro-intestinale weg, is het gebruik van asbestcementleidingen in België nog steeds wette- lijk toegelaten.

Bij aanbestedingen van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening hebben de aannemers nog steeds de keuze uit verschillende materialen : staal, asbestce- ment, siderocement, duktiel gietijzer, voorgespannen beton, PVC en polyetheen, dit met het oog op het bekomen van een maximale concurrentie. Voor elk Van deze materialen gelden specifieke technische voor- schriften.

Met het oog op de arbeidsveiligheid (het voorkomen van inademen van asbestvezels bij verwerking), wor-

(7)

den uiteraard alle wettelijke voorschriften in de bestek- ken opgelegd en worden door de Vlaamse Maatschap- pij voor Watervoorziening de nodige controles uitge- voerd op de werven en desgevallend maatregelen geno- men ten aanzien van de aannemer.

P DEWAEL

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN CULTUUR Vraag nr. 109

van 23 mei 1991

van de heer A. DE BEUL

BRTN-televisie — Late-avonduitzendingen over Bruegel Zoals uit diverse reacties en lezersbrieven in kranten blijkt, heerst er bij het publiek opvallend veel ongenoe- gen over het feit dat twee hoogstaande uitzendingen over Bruegel op een verbazend laat avonduur werden uitgezonden.

Mag ik vernemen hoe de BRTN-televisie dit verant- woordt '? Zullen de programma's binnenkort opnieuw, en dan op een redelijk avonduur, worden uitgezon- den ?

Antwoord

De hierna volgende gegevens, werden verstrekt door de BRT :

De bedoelde programma's waren laattijdig door de producent ter beschikking gesteld, zodat ze niet op korte termijn in het programmaschema konden worden ingepast, tenzij op een laat uur.

Liever dan ze te laten rusten, heeft de BRT er de voorkeur aan gegeven ze toch te programmeren, met de bedoeling ze tweemaal te herhalen : een eerste maal op TV-2 in Prime Time (wellicht in het najaar), een tweede maal in de zomer van 1992 op TV-1, samen met de programma's over Van Eyck, en — als ze klaar zijn — over Rubens.

H. VVECKX

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN

Vraag nr. 26 van 14 mei 1991

van de heer R. VAN HOOLAND

Instellingen van openbaar nut — Tewerkstelling van mi- granten

Ik zou het zeer op prijs stellen te mogen vernemen hoeveel migranten er zijn of waren tewerkgesteld in de instellingen van openbaar nut die onder de bevoegd- heid van de Minister staan, inzonderheid in het GECO- kader (gesubsidieerde contractuelen) of in tijdelijk en/

of contractueel dienstverband. Ik denk hierbij aan :

a. het Vlaams Fonds voor de Bouw van Ziekenhui- zen ;

h. de Medisch-Sociale Instellingen (voor 21 december 1990).

Graag kreeg ik deze gegevens opgesplitst naar EG- en niet-EG-herkomst en zo mogelijk naar nationaliteit, voltijds of deeltijds, geslacht, gemiddelde leeftijd, ta- lenkennis, vormingsniveau en aard van de uitgeoefen- de functie.

Antwoord

Noch het Vlaams Fonds voor de Bouw van Ziekenhui- zen, noch de bedoelde Medische-Sociale Instellingen onder mijn bevoegdheid, stellen migranten tewerk.

Vraag nr. 27 van 31 mei 1991

van de heer J. DEVOLDER

Asbestcementbuizen voor drinkwaterleidingen — Ge- vaar voor volksgezondheid

Voor de infrastructuur van de drinkwatervoorziening worden nog steeds asbestcementbuizen gebruikt, al- hoewel diverse Amerikaanse en Canadese studies uit- wijzen dat dit reële gevaren kan opleveren voor de volksgezondheid.

Rekening houdend met de vaststelling dat bij werkne- mers in de asbestnijverheid niet alleen kankers worden vastgesteld in de ademhalingswegen, maar ook gezwel- vorming optreedt in het maag- en darmstelsel, is uiter- ste voorzichtigheid geboden.

Voor een aantal landen is dit een voldoende reden om dergelijke buizen niet langer te gebruiken. In Neder- land bijvoorbeeld geldt reeds een verbod op het ge- bruik van asbestcementbuizen.

1. Zijn er wetenschappelijk afdoende bewijzen dat het gebruik van asbestcementbuizen voor drinkwater- voorziening geen gevaar oplevert voor de volksge- zondheid ?

2. Heeft de Minister reeds met zijn collega, bevoegd voor de drinkwatervoorzieningen, contact opgeno- men om desgevallend het gebruik van dergelijke buizen voor de drinkwatervoorziening te verbie- den ?

Antwoord

Vooreerst wens ik te verwijzen naar de actuele vraag van de heer J. Cuyvers (drinkwaterleidingen uit asbest- cement) in het Beknopt Verslag van de Vlaamse Raad van de middagvergadering van donderdag 30 mei 1991.

De conclusies van een werkgroep, die in het voorbije decennium de verschillende epidemiologische studies die in de wereldliteratuur werden gepubliceerd over liet kankerrisico bij blootstelling aan asbestvezels via het drinkwater doornamen, stelden dat, behalve het feit dat geen enkel duidelijk risico kon worden aange- duid, verder epidemiologisch onderzoek alleen vol-

(8)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 783

doende statistische betekenis zou kunnen ressorteren indien de opname van asbest via de spijsvertering een duidelijke overmortaliteit zou veroorzaken.

In de Verenigde Staten werd de norm voor chrysotiel- vezels van meer dan 10 micron op 7 x 10 6 1 voorgesteld.

Volgens een studie die de AWW in 1989 heeft uitge- voerd is de concentratie van deze vezels in het water- leidingsnet nergens hoger dan 7 x 10 4 1. In dergelijke omstandigheden is het totaal onmogelijk een eventueel bijkomend kankergeval tengevolge van asbestvezels van het drinkwater te onderscheiden van deze veroor- zaakt door andere kankerverwekkende agentia waar- aan de bevolking is blootgesteld.

Ik meen dat er momenteel geen aanleiding bestaat om het gebruik van dergelijke buizen te verbieden.

D. COENS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN ONDERWIJS

L. VAN DEN BOSSCHE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN OPENBAAR AMBT

Vraag nr. 62 van 14 mei 1991

van de heer R. VAN HOOLAND

Overheidsdiensten — Tewerkstelling van migranten Ik zou het zeer op prijs stellen te mogen vernemen hoeveel migranten er zijn of waren tewerkgesteld in de diensten van de verschillende departementen, in het bijzonder in het GECO-kader (gesubsidieerde contrac- tuelen) of in tijdelijk en/of contractueel dienstverband.

Graag kreeg ik de gegevens opgesplitst naar EG- en niet-EG-herkomst en zo mogelijk naar nationaliteit, voltijds of deeltijds, geslacht, gemiddelde leeftijd, ta- lenkennis, vormingsniveau en aard van de uitgeoefen- de functie.

Vraag nr. 263 van 15 mei 1991

van de heer W. VAN DURME

Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs — Modali- teiten

Volgens artikel 4 van de schoolpactwet van 29 mei 1959 hebben de ouders het recht om de aard van de opvoeding van hun kinderen te kiezen en als zodanig om over een school naar keuze op een redelijke afstand te kunnen beschikken.

In hetzelfde" artikel worden de bepalingen van confes- sioneel/niet confessioneel onderwijs en de modaliteiten voor het leerlingenvervoer vastgelegd. Volgens de schoolpactwetgeving is het onderwijsnet niet de bepa- lende factor voor het leerlingenvervoer, wel de aard van de school (confessioneel/niet confessioneel).

Kan de Minister mij mededelen :

a. of het juist is dat er een ministeriële richtlijn (al dan niet intern) werd uitgevaardigd die stelde dat het net de bepalende factor is voor het leerlingenver- voer buitengewoon onderwijs ;

b. indien ja, of zich hier geen wettelijk probleem voor- doet, vermits deze richtlijn afwijkt van artikel 4 van de schoolpactwetgeving ;

c. of de betrokken scholen zo nodig de wetgeving of de ministeriële richtlijnen moeten volgen ?

Antwoord

a. Er werd een ministeriële richtlijn uitgevaardigd waarbij het net en de aard van de school de bepa- lende factoren zijn voor het leerlingenvervoer bui- tengewoon onderwijs.

b. en c. Deze richtlijn is conform de regeling die van toepassing is bij de reaffectatie en ze wordt toegepast in het belang van het buitengewoon onderwijs.

Antwoord

Bij de Diensten van de Vlaamse Executieve is slechts één migrant tewerkgesteld.

De betrokkene werkt bij het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.

Het betreft een migrant van Turkse nationaliteit en van het mannelijke geslacht. Hij werkt voltijds als GESCO ter vervanging van een loopbaanonderbreker.

Hij is 35 jaar oud en werkt er als bestuurssecretaris (rang 10 - niveau 1).

Vorming : licentiaat politieke wetenschappen.

Vraag nr. 63 van 15 mei 1991

van de heer M. DIDDEN

Overheidsdiensten — Aanwerving personeel

In het Belgisch Staatsblad lees ik de laatste tijd herhaal- delijk de goedkeuring van koninklijke besluiten waarbij machtiging wordt verleend tot werving boven de wer- vingsenvelop van het afgelopen jaar 1990. In verschil- lende gevallen gaat het hierbij om informatici, maar ik stel vast dat ook andere personeelsleden worden aan- geworven, zoals bestuurssecretarissen en boekhouders.

Graag had ik vernomen hoeveel personen in het afge- lopen jaar 1990 werden aangeworven door de overheid.

Is het hierbij mogelijk per ministerie, regie of over- heidsinstelling het aantal personeelsleden, alsmede hun kwalificatie weer te geven ?

Ik verneem ook dat er naast een tekort aan informatici sprake is van een tekort aan juristen bij de overheid.

Kan de Minister dit bevestigen ?

In hetzelfde verband zou ik graag een overzicht krijgen van het aantal personen met een juridische vorming die in dienst zijn bij de overheid, dit zo mogelijk opge-

(9)

splitst per ministerie, regie of andere overheidsinstel- ling.

Ten slotte zou het me benieuwen te weten hoeveel informatici de overheid in dienst heeft. Kan ik ook hiervoor een opsplitsing per ministerie, regie of andere overheidsinstelling krijgen ?

Antwoord

Hieronder geef ik van alle wervingen die in 1990 wer- den gedaan door het Ministerie van de Vlaamse Ge- meenschap.

Op dit ogenblik is de wervingsprocedure voor 3 be- stuurssecretarissen-juristen aan de gang.

Ook wordt gestreefd naar een maximale opvulling van de personeelsformatie voor wat de informatici betreft.

Daarvoor werden op dit ogenblik 7 informatici bij het VWS opgevraagd, maar de wervingsreserve hiervan blijkt opgebruikt te zijn. Er zullen dus nieuwe examens moeten worden georganiseerd.

Voor wat betreft de instellingen van openbaar nut die af hangen van de Vlaamse Gemeenschap, verzoek ik het lid zijn vraag te willen stellen aan elke functioneel bevoegde Gemeenschapsminister afzonderlijk.

In dienst tussen 1 januari 1990 en 31 december 1990

Graad rang nummer

Bestuurssecretaris 10 17

Informaticus 10

Ingenieur 10 5

Inspec.-geneesheer 10 1

Opsteller- 20 21

Opsteller w&b 20

Techn. helper 20 1

Technicus der vorsing 20 1

Directiesecretaris 21 1

Ergotherapeut 22 1

Gegrad. ziekenverpleger 22 9

Kinesitherapeut 22 1

Opvoeder- 22 1

Vaste afgev. j.b. 22 22

Adj.-werkopzichter 30 1

Geschoold werkman 30 1

Klerk 30 2

Klerk-stenotypist 30 2

Klerk-typist 30

Operateur-mechan. 2e kl. 30 1 Techn. beambte w&b le kl. 30 5 Gebrev. ziekenverpleger b 34

Bode-kamerbewaarder 40 2

Hulparbeider b (=g.w. a) 40 2

Ongeschoold werkman 40 3

Telefonist 42 1

Typist 42 1

114

Vraag nr. 64 van 16 mei 1991

van de heer H. SUYKERBUYK

Grenzen gemeentelijk belastingsterrein — Decretale aan- gelegenheid

Recentelijk is nogal wat kritiek geleverd op het feit

dat de Minister per circulaire de belasting op de huis.

aan-huisreclame heeft geregeld. Deze werkwijze heef veel weg van een preventieve voogdij.

Mag ik van de Minister vernemen waarop hij ziel steunt om, los van deze circulaire, in algemene zin he , belastingsveld voor de gemeenten door een circulaire te omschrijven ?

Dit lijkt me een decretale aangelegenheid. Dit geld des te meer omdat het belastingsterrein door sommiger steeds wordt uitgebreid — ik denk aan de watervang belasting, waarbij men de indruk krijgt dat wordt ge handeld volgens het principe : wie eerst komt ...

Ik wil naar de zienswijze van de Minister vragen er hem verzoeken meer bepaald mede.te delen of de visie waarbij uitsluitend de decreetgever de juiste grenzen van het gemeentelijk belastingsterrein kan aanwijzen juist is.

Indien de Minister dit anders zou zien, zou ik hen willen vragen dit te argumenteren.

Antwoord

De circulaire inzake de huis-aan-huisreclame doet geel afbreuk aan de bevoegdheid van de decreetgever.

Behoudens wettelijke en decretale bepalingen, beho ren de beleidsbeslissingen inzake de inkomsten en uit gaven van de gemeenten tot de bevoegdheid van d(

gemeenteraad. Alle besluiten van de gemeentelijk(

overheden inzake heffingen zijn onderworpen aan he administratieve toezicht, bepaald in de gemeentewet.

Dat toezicht toetst de besluiten in hun geheel én ii hun onderdelen aan de wet en het algemeen belang.

De circulaires van de met het toezicht belaste overhe den strekken ertoe de gemeenten ervan op de hoogt(

te brengen welke elementen door de toezichthoudend overheid voornamelijk, maar niet uitsluitend, in aan merking worden genomen wanneer het toezicht word uitgeoefend.

De door het lid bedoelde circulaire staat in verban(

met aspecten die het algemeen belang betreffen.

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN OPENBARI WERKEN EN VERKEER

Vraag nr. 184 van 27 mei 1991

van de heer H. VAN DIENDEREN

Laagvliegende sportvliegtuigen in Kapellen — Regelge ving

In Kapellen bij Antwerpen klagen mensen geregel(

over de hinder veroorzaakt door laagvliegende sport vliegtuigjes die vooral op het vliegveldje van Hoevenel opstijgen.

(10)

\. I damse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 785

1. Aan welke regels moeten die vliegtuigjes zich hou- den ?

2. Zijn die regels volgens de Minister voldoende streng om hinder te voorkomen ?

3. Wie controleert of ze zich houden aan de regels ? Hoe gebeurt dat ?

4. Worden er veel overtredingen vastgesteld ?

De verlening van de exploitatievergunning en de con- trole erop, betreffende het vliegveld van Hoevenen, ressorteert onder de bevoegdheid van de federale Mi- nister van Verkeerswezen.

Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn (Regl. art. 74, 5)

OORZITTER VAN DE VLAAMSE l "(ECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN FINANCIEN LN BEGROTING

Vraag nr. 51 Aa 8 mei 1991

n de heer J. GEYSELS

'llbsidiéring Vlaamse culturele en welzijnsorganisaties v(rnuit Nationale Loterij — Bespreking in Overlegcomité

Reeds meerdere malen is er door de Vlaamse Raad op aangedrongen dat de Vlaamse Executieve de subsi- diëring van Vlaamse culturele en/of welzijnsorganisa- ties vanuit de Nationale Loterij in het Overlegcomité Regering-Executieven ter sprake zou brengen.

Kan de Gemeenschapsminister mededelen of deze pro- blematiek reeds ter sprake werd gebracht in het Over- legcomité ? Zo ja, wat is de stand van het dossier ? /,) neen, wat is daarvan de oorzaak ?

it-woord

1)e subsidiëring van Vlaamse culturele en welzijnsorga- 11 katies vanuit de Nationale Loterij was herhaalde ma- le a het onderwerp van briefwisseling tussen de Vlaam-

Executieve en de Minister van Financiën.

Deze specifieke aangelegenheid werd nog niet ter spra- L gebracht in het Overlegcomité Regering-Executie- ) n, omdat op nationaal vlak de besluitvorming was ,r gezet voor een nieuwe wetgeving betreffende de Na- I , )nale Loterij. Hierin zou een oplossing worden gebo-

,1,11 voor het gestelde probleem.

\r tikel 24 van het in Ministerraad goedgekeurde voor-

>inwerp van wet betreffende de Nationale Loterij luid- le als volgt : "In de mate waarin winsten van de Natio-

!

1 de Loterij verdeeld worden voor doeleinden van

openbaar nut aan de verwezenlijking waarvan andere overheden bijdragen, wordt over de bestemming ervan beslist door de Minister van Financiën op voorstel van deze overheden volgens modaliteiten die in gezamen- lijk akkoord bepaald worden".

In zijn advies van 11 februari 1991 stelde de Raad van State :

"De strekking van die bepaling, zoals ze geredigeerd is, is dubbelzinnig. Indien ze zo moet worden uitgelegd dat ze aan de overheid van de Gemeenschappen of de Gewesten medebeslissingsrecht verleent ten aanzien van projecten tot welker financiering zij geen bijdrage leveren, is ze in strijd met het beginsel van de exclusie- ve bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Indien daarentegen wordt gedacht aan het geval waarin verscheidene openbare overheden gezamenlijk projecten financieren, is het normaal dat die overheden tot overeenstemming komen over de voorwaarden van hun onderscheiden bijdragen.

De tekst van artikel 24 moet bijgevolg worden herzien.

Aangezien de Raad van State niet weet wat de echte bedoeling van de indiener van het ontwerp is, zal hij ervan afzien een tekstvoorstel te doen voor artikel 18 van de hierna voorgestelde tekst".

In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp wordt verduidelijkt waarom de tekst van artikel 24 — nu 18 — wordt behouden. Dit betekent dat de nationa- le Regering in gezamenlijk akkoord met de Gemeen- schappen en Gewesten de modaliteiten voor de be- stemming van de bedoelde winst zal moeten bepalen.

Dit ontwerp van wet is ingediend bij de Senaat (zie stuk nummer 1296-1, zitting 1990-1991, 8 april 1991).

Het lid zal wel begrijpen dat er geen aanleiding is om deze aangelegenheid nu aanhangig te maken bij het Overlegcomité.

Vraag nr. 52 van 8 mei 1991

van de heer E. BOCKSTAL

Verdrag over de bescherming van het cultureel patrimo- nium — Bekrachtiging

Dat verdrag werd eenparig aangenomen op de 17e zitting van de algemene conferentie van de UNESCO op 16 november 1972. Het werd reeds bekrachtigd door 107 lidstaten, waaronder 9 van de 12 leden van de EG. België heeft het nog niet bekrachtigd.

Het heeft tot doel de naties en de mensen solidair te laten bijdragen tot het behoud van het cultuur- en natuurpatrimonium van de wereld.

België kan het uiteraard nog niet bekrachtigen zolang de drie Gewesten het niet bekrachtigd hebben.

Graag vernam ik de stand van zaken :

1. wat het overleg nationale Regering en Gewestexe- ' cutieven betreft ;

2. wat de werkzaamheden betreft binnen de Vlaamse Executieve ter voorbereiding van de bekrachtiging door de Vlaamse Raad.

(11)

Wat kan er gedaan worden opdat het Gewest het ver- drag over het cultureel patrimonium zou bekrachtigen en hoe zal de Gemeenschapsminister die bekrachtiging bespoedigen ?

Antwoord

Sinds de Algemene Conferentie van de UNESCO in 1972 de Conventie ter bescherming van het cultureel erfgoed goedkeurde, heeft het Ministerie van Buiten- landse Zaken de procedure ter ratificering ingezet.

De Ministeries van Onderwijs en Cultuur, toen verant- woordelijk voor deze materie, hadden bezwaren door de financiële gevolgen verbonden aan de ratificatie van het verdrag.

Tussen 1980 en 1988 behoorde het cultureel erfgoed tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen. In deze periode is er geen initiatief genomen.

Sedert de wet van 8 augustus 1988 behoort de bevoegd- heid over deze materie tot de Gewesten. Deze hoeven hun instemming niet te geven aan een internationaal verdrag.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is echter bereid de procedure ter ratificering opnieuw op gang te bren- gen. Deze wordt binnen enkele dagen ingezet.

J. LENSSsNS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN WELZIJN EN GEZIN

Vraag nr. 44 van 23 mei 1991

van de heer J. VALKENIERS

Meerderjarigheid op 18 jaar — Problemen voor jonge- ren uit opvangtehuizen

Sedert de meerderjarigheid op 18 jaar is gebracht, is er een toenemende tendens om jongeren uit opvangte- huizen te verplichten alleen te gaan wonen en een beroep te doen op het bestaansminimum bij het OCMW. Vooral voor jongeren die verder studeren zou dit grote problemen met zich meebrengen.

Hoe denkt de Minister hieraan tegemoet te komen ?

Antwoord

Volgens artikel 30, paragraaf 2 van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoordineerd op 4 april 1990, aan jongeren vanaf de leeftijd van achttien jaar, kan verdere bijstand en hulp worden verleend door het comité voor bijzondere jeugdzorg ten aanzien van wie voordien door dit comité bijstand en hulp werden geor- ganiseerd of door de jeugdrechtbank een maatregel werd opgelegd.

Dit kan onder de vorm van :

— het onder permanent toezicht op kamer wonen to aan de leeftijd van ten hoogste twintig jaar ;

— het verblijf bij een betrouwbaar persoon of gezin tot aan de leeftijd van ten hoogste twintig jaar ;

— het verblijf in een geschikte open inrichting tot aai de leeftijd van ten hoogste twintig jaar ;

— begeleid zelfstandig wonen tot aan de leeftijd var ten hoogste eenentwintig jaar.

De jongeren die dergelijke verderzetting van de hulp verlening wensen, moeten uiterlijk drie maanden of wat begeleid zelfstandig wonen betreft, uiterlijk ze maanden na het beëindigen van de voordien door he comité georganiseerde bijstand en hulp of van de doo de jeugdrechtbank bevolen maatregel, een gedateerd(

en ondertekende schriftelijke aanvraag indienen bij he bureau voor bijzondere jeugdbijstand van het coma(

dat, met inachtneming van de procedure bedoeld ii artikel 30, paragraaf 3, de verderzetting van de hulp verlening kan toestaan voor een hernieuwbare termijn van zes maanden, zonder dat de hierboven gesteld(

maximumleeftijd wordt overschreden.

De hulpverlening in het kader van bovenvermeld arti kel gebeurt op aanvraag van de belanghebbende ei dus op vrijwillige basis.

Wat het zelfstandig wonen betreft, kan dit gebeurei onder de begeleiding van een erkende dienst voor be geleid zelfstandig wonen of van een erkende residen tiële voorziening die bijkomend is erkend om na resi dentiële plaatsing jongeren te begeleiden die zelfstan dig wonen. Zowel de erkende dienst als de erkend residentiële voorziening moeten, overeenkomstig d artikelen 80bis en 93bis van het besluit van de Vlaams Executieve van 20 december 1989 tot regeling van d algemene erkenningsvoorwaarden en de vaststellin van de subsidienormen zoals bedoeld in de artikele 31 en 36 van de decreten inzake bijzondere jeugdbi stand, gecoordineerd op 4 april 1990, ingevoegd bij 11€

besluit van de Vlaamse Executieve van 3 mei 1991 instaan voor de huisvesting en het onderhoud van d jongere ten belope van het bedrag van het bestaansma nimum voor alleenstaanden, verminderd met de eige inkomsten van de jongere.

Die regeling is verder uitgewerkt in de ministeriël circulaire nummer BBJ 7/ MO/91/1 van 15 januari 199 betreffende de Opvang en begeleiding van meerderjr rige jongeren in het kader van de bijzondere jeugdbij stand, — Aanvraag tot het bekomen van het bestaan minimum voor alleenstaanden.

Daarin wordt gesteld dat in principe eerst de eige middelen van de jongere worden aangewend en da wanneer die middelen niet volstaan, hij een beroe moet doen op het openbaar centrum voor maatschar pelijk welzijn om het bestaansminimum voor alleer staanden te bekomen. Slechts subsidiair kunnen d toelagen in aanmerking worden genomen die door d Vlaamse Gemeenschap worden verstrekt overeenkom stig bovenvermeld besluit van de Vlaamse Executiev van 20 december 1989.

In de praktijk zal een jongere die overeenkomstig art kel 30 van de gecoffidineerde decreten de voortzettin van de hulpverlening onder het stelsel van begelei

(12)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 16 — 24 juni 1991 787

zelfstandig wonen aanvraagt, zich er schriftelijk toe verbinden het bestaansminimum aan te vragen, voor zover hij aan de voorwaarden van artikel 1 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum beantwoordt. Wordt zijn aanvraag door het openbaar centrum voor maatschappelijk wel- zijn afgewezen, dan wordt die afwijzende beslissing door de betrokken voorziening onmiddellijk doorge- zonden aan het Bestuur Bijzondere Jeugdbijstand, dat onderzoekt of de beroepsprocedure voor de arbeids- rechtbank al dan niet moet gevoerd worden en dat de voorziening en de jongere van zijn standpunt in kennis stelt.

Wordt aan de jongere het bestaansminimum voor al- leenstaanden niet toegekend, dan moet de erkende dienst of de erkende residentiële voorziening het ver- schil tussen het bedrag van zijn eigen inkomsten en dat van het bestaansminimum voor alleenstaanden voor- schieten. De voorziening moet overigens het bewijs leveren dat een bedrag ten belope van dat verschil effectief ter beschikking van de jongere werd gesteld (artikelen 35.10 en 38.9 van besluit van de Vlaamse Executieve van 20 december 1989, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Executieve van 3 mei 1990).

De betoelaging van de betrokken voorzieningen voor die bijkomende uitgaven in hunnen hoofde wordt na- der geregeld onder rubriek V van de circulaire van 15 januari 1991.

Uit hetgeen voorafgaat moge blijken dat het feit dat de jongere een aanvraag tot het bekomen van een bestaansminimum moet indienen en dat die aanvraag eventueel wordt afgewezen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, niet van die aard zijn de voortzetting van de hulpverlening te zijnen aanzien in het gedrang te brengen. Bij de beslissing tot verderzet- ting van de hulpverlening, bedoeld in artikel 30, para- graaf 3 van de gecoordineerde decreten, wordt overi- gens overwegend rekening gehouden met motieven van pedagogische- en niet van financiële aard.

In elk geval zal de jongere die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en aan wie bij zodanige beslissing wordt toegestaan onder begeleiding zelfstandig te wo- nen, kunnen beschikken over inkomsten waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het bestaansmi- nimum voor alleenstaanden.

R. DE WULF

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN TEWERK- STELLING

Vraag nr. 21 van 14 mei 1991

van de heer R. VAN HOOLAND

VDAB — Tewerkstelling van migranten

Ik zou het zeer op prijs stellen te mogen vernemen hoeveel migranten er zijn of waren tewerkgesteld in de instellingen van openbaar nut die onder de bevoegd- 'leid staan van de Minister (VDAB), inzonderheid in liet GECO-kader (gesubsidieerde contractuelen) of in Adelijk en/of contractueel dienstverband.

Graag kreeg ik deze gegevens opgesplitst naar EG- en niet-EG-herkomst en zo mogelijk naar nationaliteit, voltijds of deeltijds, geslacht, gemiddelde leeftijd, ta- lenkennis, vormingsniveau en aard van de uitgeoefen- de functie.

Antwoord

Bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding zijn momenteel 3 migranten van EG- herkomst en 1 migrant van niet EG-herkomst tewerk- gesteld, te weten :

1 contractueel instructeur pneumatica-hydraulica :

— Nederlandse nationaliteit ;

— voltijdse tewerkstelling ;

— geboren op 23 april 1948 ;

— mannelijk geslacht ; 1 contractuele buffethoudster :

— Schotse nationaliteit ;

— voltijdse tewerkstelling ;

— geboren op 29 maart 1945 ;

— vrouwelijk geslacht ;

1 gesubsidieerde contractuele beroepsconsulent (Weer- werk) :

— Nederlandse nationaliteit ;

— voltijdse tewerkstelling. ;

— geboren op 31 december 1952 ;

— vrouwelijk geslacht ; 1 contractuele poetsvrouw :

— Marokkaanse nationaliteit ;

— deeltijdse tewerkstelling (10 uren/week) ;

— geboren op 20 januari 1968 ;

— vrouwelijk geslacht.

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUURBEHOUD EN LANDINRICHTING Vraag nr. 394 (zitting 1989-1990)

van 26 september 1990 van de heer G. CARDOEN

Hallerbos — Niet afgedekte of afgeschermde waterwin- ningsputten

Het Hallerbos gelegen op het grondgebied Halle en Dworp staat voor het ruime publiek open voor passieve recreatie.

Naast de bestaande wandelwegen bevinden zich ver- schillende waterwinningsputten van soms 10 meter diep. Deze putten zijn niet afgedekt of afgeschermd en zouden wel eens oorzaak kunnen worden van ern- stige ongevallen. Hier denk ik onder meer aan spelen- de kinderen of onachtzame voorbijgangers.

Is de Minister op de hoogte van deze vrij onveilige toestand ? Welke dringende maatregelen kunnen hier worden genomen ?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar allen die Hem aangeno- men hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en

Uit een enquête ingevuld door 308 medewerkers in de brede jeugdhulp komt deze top tien naar voren. 10 ingrediënten

Het grootste verschil in de score tussen beoordeling van het belang van een ingrediënt en beoordeling van de organisatie zien we bij de ingrediënten ‘verminderen regels

Uit een enquête ingevuld door 308 medewerkers in de brede jeugdhulp komt deze top tien naar voren. 10 ingrediënten

Hart­ en vaatziekten blijven de belangrijkste doodsoorzaak bij de Belgen, zelfs al daalt hun

Bestemmingsplannen en andere (infrastructurele) projecten zijn alleen toegestaan als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de

Zorgaanbieder committeert zich eraan zoveel mogelijk de reguliere zorg te blijven leveren, met aandacht voor doelmatigheid en gepast gebruik Zorgaanbieder is in periode

ZiNL bevestigde in die brief ook dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten door de uitbraak van het coronavirus, vooruitlopend op