NAAR ALGEMENE VERKIEZINGEN VOOR EEN EUROPEES PARLEMENT
DOOR
MR. A. C. DE RUITER
Het zijn vooral twee elementen, die de na-oorlogse samenwerking der zes staten van het zgn. Kleine Europa - vVest-Duitsland, Frankrijk, Italië en de Beneluxlanden - naar de vorm tot iets waarlijk nieuws gemaakt hebben. Het eerste is de graad van intensiteit van de samen- werking. De nieuwe coöperaties dragen de naam en zijn naar hun be- doeling "gemeenschappen". Een term, waaraan een zekere gevoelswaarde eigen is, die de regeringen zich kennelijk ook bewust waren toen zij bijvoorbeeld in de preambule van het Verdrag tot oprichting van de Kolen- en Staal-Gemeenschap gewaagden van hun vastbeslotenheid om
"voor eeuwenoude wedijver een samensmelting hunner wezenlijke be- langen in de plaats te stellen". Deze samenwerking is dus van een ander, een ideëler, gehalte dan dat van de gebruikelijke traktaten, welke vóór de oorlog een tijdelijke en zakelijke band tussen de volken plachten te leggen.
Met dit eerste hangt een ander kenmerk van de nieuwe samenwerking nauw samen: de inschakeling i.n die "gemeenschappen" van een eigen parlementair orgaan, dat de staatkundige integratie van het Europa der zes van meet aan heeft begeleid.
"Een van de boeiendste onderdelen van de Europese eenwording" is dit verschijnsel genoemd 1), en niet ten onrechte. Voor een intensieve coöperatie van de staten is het van het grootste belang, dat dit streven in de bevolking van de staten zelf wortel schiet. \Vil de Europese ge- dachte in breedte en diepte uitgroeien, dan mag zij geen zaak van rege- ringen alléén blijven. \Vie de onmogelijkheid heeft ingezien, om in de moderne economische en staatkundige ontwikkeling als klein land zijn isolement te handhaven, en zich derhalve bewust is van de noodzaak tot een intensief samengaan met anderen, die moet, consequent, die samen- werking ook op een zo stevig mogelijke grondslag willen funderen.
Verschraalde belangstelling voor de Europese zaak.
Nu is de ontwikkeling, wat dit betreft, niet zo gelopen dat zij rijke juichensstof biedt. Integendeel, men kan niet ontkomen aan de indruk, dat de integratiegedachte bij de massa van ons volk maar matig is "aange- slagen". Zelfs moet men bij deze en gene constateren, dat hij zijn eerste Europese liefde reeds lang verlaten heeft.
Een wonder is dat zeker niet. Er zijn oorzaken te over, die een plau- sibele verklaring van de verschraalde belangstelling kunnen verschaffen.
1) Mr. A. Stempels, Europese smidse, blz. 17.
70 MR. A. C. DE RUITER
Zo zal de doolhof van de vele en velerlei Europese instellingen, waarin men zonder inachtneming van de allergrootste oplettendheid al dadelijk de weg verliest, geen goed doen aan de groei van een prille interesse 2).
Bij menigeen heeft ook een gevoel van onbehagen - wangunst misschien ook - post gevat jegens die duizenden, die in de Europese instituten een werkkring gevonden hebben en die, naar men meent, op veel te grote voet leven, tot schade van het Europese ideaal. Onderzoekingen hebben al aangetoond, dat ook de Europese ambtenaren hun zorgen hebben; vast staat in elk geval, dat een gekleurde uitdrukking als "Europrofiteurs" in menig gemoed een willige bodem heeft gevonden, en dat dit aan de goede zaak niet ten goede is gekomen.
Ditzelfde kan gezegd worden van de beruchte schrootaffaire. En dan is er daarnaast toch tenminste nog één duidelijke oorzaak voor de afgenomen interesse: het sterk technische karakter, dat aan de Europese samen- werking eigen is geworden. Wie in zijn krant tracht bij te houden wat er op het gebied van de integratie te koop is, wordt geconfronteerd met een kolencrisis, welker oorzaken hem niet altijd helder voor de geest zullen staan; hij komt in aanraking met in- en uitvoerquota, tariefsverlaging of contingentsverruiming ; hij leest van Dillon-onderhandelingen en van een plan-Luns, zonder er wellicht het rechte van te weten; de termen
"buitentarief" en "vrijhandelszone" zullen hem vertrouwd geworden zijn, maar of hem volledig bekend zal zijn wat met de G 2-lijst is bedoeld, of met richtprijzen, basisprijzen, sluisprijzen, vaste prijzen en minimum- interventieprijzen, blijft een open vraag, zo de lezer in kwestie toevalliger- wij s niet een econoom van professie is, gespecialiseerd in moderne inte- gratieproblemen. Dat menigeen derhalve de aandacht op meer verstaan- bare zaken richt, is zeker niet onbegrijpelijk. Toch zal men er goed aan doen het besef bij zichzelf en anderen levendig te houden, dat zich achter dit alles een waardevolle ontwikkeling verschuilt, en dat het hier gaat om niets minder dan het bereiken van een krachtsontplooiing, evenredig aan de gevaren die de wereldvrede bedreigen 3), om een bundeling van krachten, ter versterking van de waarborgen voor vrede en vrijheid, en om een voortdurende verbetering van de omstandigheden waaronder de Europese volkeren leven en werken 4).
Verkiezingen als remedie.
Hoe kan nu de belangstelling van het grote publiek, dat toch in feite zo nauw bij deze dingen betrokken is, weer aangewakkerd worden?
Van de aanvang af heeft men verkiezingen op Europees niveau als een aanbevelenswaardig middel daartoe beschouwd. Desondanks zijn deze, hoewel de parlementaire vergadering van de zes landen van Klein-Europa al sinds 1953 in functie is, nog nimmer gehouden.
Het is dan ook geen simpele zaak om tot zulke Europese verkiezingen te komen. Het verdrag van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, op 18 april 1951 ondertekend, stipuleerde uitdrukkelijk de mogelijk- heid van directe verkiezingen van de afgevaardigden van het parlemen-
2) V gl. de stelling van prof. Samkalden, geciteerd in de voetnoot aan het slot van dit artikel.
3) Preambule van het E.G.K.S.-verdrag.
4) Preambule van het E.E.G.-verdrag.
VERKIEZINGEN VOOR EEN EUROPEES PARLEMENT 71 taire orgaan. De vergadering - aldus artikel 21 - is samengesteld uit afgevaardigden, die de Parlementen uit hu.n midden één keer per jaar aanwijzen of die door rechtstreekse algemene verkiezingen worden aange- wezen overeenkomstig de door iedere Hoge Verdragsluitende Partij vastgestelde procedure.
Natuurlijk moest men met de eerste van deze beide systemen beginnen;
een voor-de-hand-liggend stelsel, waarmee trouwens al enige jaren ervaring was opgedaan in de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa.
Toch waren er reeds in 1951 politici, die op rechtstreekse verkiezingen het oog gericht hielden. Het tweede-kamerlid dr. J. J. R. Schmal maakte zich in ons land tot hun tolk, toen hij bij de behandeling van het E.G.K.S.- Verdrag in ons nationale parlement verklaarde, de dag te zien naderen waarop de door het volk zelf gekozen vertegenwoordigers de uiterst vitale beslissingen, waarom het hier ging, zelf in handen zouden nemen 5).
Zover was het echter voorlopig nog niet, al ging de ontwikkeling in die richting voort.
Op 25 maart 1957 - nog geen drie jaar na de mislukking van de Europese Defensie-Gemeenschap - Vierden door de ministers van de zes eerdergenoemde landen in Rome de verdragen tot oprichting van de Euro- pese Economische Gemeenschap en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie plechtig ondertekend. Bij de opbouw van deze nieuwe
"gemeenschappen" was hetzelfde schema gevolgd als bij de Kolen- en Staalgemeenschap. Behalve in een Raad van Ministers, een executieve, een Hof van Justitie en een adviserend Comité, voorzagen ook de Romeinse verdragen in een parlementaire vergadering. Bij afzonderlijk traktaat werd overeengekomen, dat het Parlement - evenals het Hof van Justitie - een orgaan ten dienste van alle drie bestaande gemeen- schappen zou worden.
De oude, 78 leden tellende "Gemeenschappelijke Vergadering" van de Kolen- en Staalgemeenschap ging ten onder, om op hetzelfde ogenblik als een Phocnix uit zijn as te herrijzcn: uitgebreid tot 142 afgevaardigden werd het nieuwe "Europese Parlement" ti) als het ware een J anus met
drie aangezichten: het kan zowel de hoge autoriteit van de E.G.K.S., als de executieve commissie van E.E.G. en van Euratom ter verantwoording roepen.
\Vat de samenstelling van dit lichaam betreft bepalen de nieuwe ver- dragen, dat de vergadering bestaat uit afgevaardigden die de parlementen uit hun midden aanwijzen volgens de door iedere lid-staat vastgestelde procedure 7). Dat is dus hetzelfde, wat het E.G.K.S.-verdrag inhield.
Maar wat de rechtstreekse verkiezingen betreft gaan de verdragen van Rome een belangrijke stap verder. Het laatste lid van het zoëven aan- gehaalde artikel luidt nl.: "De Vergadering stelt plannen op om recht-
5) Handelingen Tweede Kamer van 30 oktober 1951, blz. 161.
G) In overeenstemming met de Franse naam "Assemblée Parlementaire Européenne"
luidde de benaming in het Nederlands aanvankelijk: Europese Parlementaire Vergade- ring. In de constitutieve zitting van maart 1958 werd evenwel op verzoek van de Nederlands sprekende afgevaardigden besloten in het Nederlands te spreken van "Euro- pees Parlenlent".
7) Artikel 138 E.E.G.-verdrag, artikel 108 Euratom-verdrag.
72 MR. A. C. DE RUITER
streelue verkie/Jingen mogelijl~ te maken volgens een in alle lid-staten een- vormige procedure".
De werl,groep voor de Europese verkie/Jingen.
Met de uitvoering van deze hem opgedragen taak heeft het parlement met bekwame spoed een begin gemaakt. Het gaf aan zijn politieke com- missie opdracht om alle vraagstukken, die samenhangen met dit mandaat te bestuderen en uit te werken. Op haar beurt droeg de politieke commissie die taak in eerste aanleg aan een subcommissie uit haar midden over.
Deze "werkgroep" bestaat uit drie Duitsers, drie Fransen, drie Italianen, twee Nederlanders - de kamerleden jhr. mr. Van der Goes van Naters en dr. Schuyt - en een Belg. Deze laatste bekleedt het voorzitterschap.
Het is de socialistische senator prof. Dehousse, oud-president van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa, president ook van de befaamde Assemblée ad hoc, die in 1953 een Europese grondwet voorbe- reidde, welk document na de solemnele aanbieding aan de zes ministers van Buitenlandse Zaken in de archieven is opgeborgen om daaruit niet meer te voorschijn te komen. \Vie echter het voorrecht had de voort- varende Belgische politicus in de zoëven genoemde functie aan de arbeid te zien, verbaast er zich niet over, dat de werkgroep met vaart en elan aan de arbeid is gegaan, zonder daarbij in grondigheid te kort te schieten.
Dit laatste wordt o. m. bewezen door de uitgebreide raadpleging van politici en kiesrechtdeskundigen uit alle zes landen. Tussen juni en novem- ber 1959 werden daartoe besprekingen gevoerd in Bonn, Parijs, Den Haag, Rome, Luxemburg en Brussel. Tijdens het bezoek aan onze residentie werden gehoord - het zij als beeld van gedegenheid vermeld - de fractie- leiders Entins Slot, Burger, Oud, Romme en Tilanus en verder mevrouw Verwey-Jonker en de heren Van Ommen Kloeke (secretaris van de Kiesraad), prof. Schlichting (hoogleraar aan de Nijmeegse universiteit), Albering (algemeen secretaris van de K.V.P.), Dettmeyer (idem van de V.V.D.) en Den Uyl (directeur van de dr. Wiardi Beckmanstichting) als overige deskundigen 8).
Inmiddels is de arbeid van de werkgroep-Dehousse gereed gekomen.
Daarmede is dan de eerste etappe op de weg naar de Europese verkiezin- gen voltooid. Maar een lange route, wellicht niet zonder hindernissen, moet nog worden afgelegd. Eerst zal de Politieke Commissie het rapport van de werkgroep moeten bezien en - eventueel gewijzigd - aanvaarden;
daarna zal het in de plenaire vergadering van het Europese Parlement besproken worden. Houdt men zich aan het tijdschema van de werk- groep 9) dan komt deze behandeling nog vóór de zomer aan de orde. Het voorstel zal vervolgens midden 1960 naar de Raad van Ministers worden gestuurd, die de desbetreffende bepalingen met eenparigheid van stemmen moet vaststellen :10). Komt die wilsovereenstemming tot stand, dan zal
8) Te voren was op verzoek van de werkgroep al een uitvoerige nota opgesteld door de Nederlandse kiesrechtspecialist prof. Van den Bergh, wiens voorstel in mei 1959 werd besproken.
9) Nieuwe Rotterdamse Courant van 17 november 1959.
:10)
Het Nederlandse Kabinet heeft bij zij n optreden bij monde van de minister- president op 26 mei 1959 o. m. de volgendf> verklaring in de Tweede Kamer afgelegd:
"De regering wenst op positieve wijze in de Europese gemeenschappen aan een krach-
tiger Europa mede te bouwen en zal haar verdragsverplichtingen ter zake niet alleen
VERKIEZINGEN VOOR EEN EUROPEES PARLEMENT 73 enige maanden later de aanbeveling van de Raad kunnen uitgaan tot aanneming van de bepalingen door de zes lid-staten. M. a. w., de nodige verdragswijzigingen zullen dan in de aangesloten landen volgens de daar geldende grondwetten geratificeerd moeten worden. In ons land zullen de voorstellen derhalve de Tweede en Eerste Kamer dienen te passeren. Is deze fase in alle zes landen achter de rug, dan kan de technische voorbe- reiding van de verkiezingen beginnen. Een optimistische schatting ziet de kiezers voor het Europese Parlement al in 1962 naar de stembus trekken, een veiliger voorspelling rekent met 1963
11).De voorstellen van de werl;;groep.
Al is de zaak dus nog niet van vandaag op morgen voor elkaar, de rapporten van de werkgroep vormen een stevige basis voor de verder te nemen beslissingen. Het is daarom de moeite waard deze voorstellen nader te bezien. Zij behelzen in hoofdzaak het volgende.
1. Het parlement zal bestaan uit 426 leden. Duitsland, Frankrijk en Italië zullen elk 108 zetels bezetten, België en Nederland elk 42 en Luxem- burg 18.
2. Gedurende een overgangsperiode, die overeenkomt met de in het E.E.G.-verdrag bepaalde overgangsperiode 12), zal een derde van het aantal leden gekozen blijven via de nationale parlementen. De overige leden zullen worden gekozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.
De laatstbedoelde leden zullen géén lid van een nationaal parlement mogen zijn.
3. Aan de staten wordt overgelaten, of zij de verkiezingen willen doen geschieden volgens hun eigen of volgens een nieuw stelsel. Daarbij moet een aantal algemene bepalingen in acht genomen worden, nl.
a. de verkiezingen zullen plaats vinden op dezelfde dag. Bij uitzonde- ring kunnen zij om godsdienstige of aardrijkskundige redenen de vorige en/of de volgende dag worden gehouden 13);
b. op dezelfde dag mogen geen nationale of lokale verkiezingen worden gehouden;
c. in een opengevallen zetel wordt in geen geval door tussentijdse ver- kiezing voorzien;
d. de minimum-leeftijd voor een kiesgerechtigde mag niet beneden de 21 en niet boven de 25 jaar liggen;
e. de minimum-leeftijd voor de verkiesbaarheid mag niet beneden de 25 en niet boven de 30 j aar liggen;
f. aan de nationale wetgeving wordt de toelating van politieke partijen overgelaten 14).
naar de letter, maar ook naar de geest uitvoeren, inclusief de medewerking aan de totstandkoming van rechtstreekse algemene verkiezingen van het Europese Parlement".
Hoopgevend is, dat ook de Franse president De GaulIe zich vóór het houden van rechtstreekse Europese verkiezingen heeft uitgesproken (zie dr. W. Schuyt in Nieuw Europa, febr.-maart 1959).
11) Dr. W. J. Schuyt in Katholiek Staatkundig Maandschrift, november 1959, blz. 381.
12) Deze periode is, volgens artikel 8, twaalf jaar. Zoals bekend, wordt echter naar verkorting gestreefd.
1.3)
Met de goede Nederlandse gewoonte om niet op zondag te stemmen is dus rekening gehouden.
1.4) Deze voorstellen komen in veel opzichten overeen met het ontwerp, opgesteld
74 MR. A. C. DE RUITER
4. Het Parlement ver klare zich door middel van een resolutie bereid eenmaal per jaar met parlementaire vertegenwoordigers uit de geasso- cieerde overzeese gebieden te beraadslagen over de aangelegenheden, die uit de associatie voortvloeien.
5. In een tweede resolutie spreke het Parlement de wens uit, dat men zich bijzonder zal inspannen om de publieke opinie op de Europese ver- kiezingen voor te bereiden.
Verschillende van deze voorstellen spreken voor zichzelf. Bij andere kan een enkele kanttekening wellicht van .nut zijn.
De grootte en samenstelling vam het Parlement.
Zo is daar allereerst de kwestie van de grootte van het nieuwe parle- ment. Men kan er zeker van zijn, dat de beoogde uitbreiding bij het gros van onze bevolking niet in goede aarde zal vallen. De meeste mensen zullen het huidige Europese parlement, dat 142 leden telt, al meer dan groot genoeg vinden. En inderdaad is een verdrievoudiging van dit aantal nogal spectaculair. De kosten zullen aanzienlijk stijgen, en met een zeker recht kan de vraag gesteld worden, of een zo omvangrijke schare van volksvertegenwoordigers efficiënt zal kunnen werken.
N u is men bij de Nederlanders, zuinig van aard en van oudsher gewend aan een klein parlement, met een voorstel als het onderhavige altijd aan een slecht adres. Toch zal men in redelijkheid moeten toegeven, dat een aantal van 426 afgevaardigden op een bevolking van 164 miljoen niet overdreven is: dat is 1 op de 385.000 inwoners, terwijl in ons eigen land de verhouding tussen het aantal leden van de Tweede Kamer en dat van de bevolking ongeveer 1 op de 73.000 bedraagt. Ook in vergelijking met de andere nationale parlementen - en we laten de senaten daarbij nog maar buiten beschouwing - blijkt het verdrievoudigde Europese Parle- ment een bescheiden omvang te hebben. De Duitse Bondsdag immers telt sinds de laatste verkiezingen 519 leden, de Franse Nationale Vergadering heeft er 552, de Italiaanse Kamer 596 en de Belgische Kamer 212, tenvijl de bijna 318.000 inwoners van Luxemburg hun belangen door 52 afge- vaardigden doen behartigen. \Vil men ten overvloede nog de cijfers van de Verenigde Staten van Amerika, wier Huis van Afgevaardigden enigszins met het Europese Parlement kan worden vergeleken: de verhouding tussen bevolkingsgrootte en aantal afgevaardigden uit de verschillende staten komt zo ongeveer overeen met wat in Europa staat te gebeuren: het Huis telt 436 afgevaardigden op een aantal inwoners van 171 miljoen.
Vooral voor de :0J ederlandse protestantse partijen zit er een goede kant aan deze uitbreiding: zij worden op het ogenblik in Straatsburg door niet meer dan 1 antirevolutionair en 1 christelijk-historisch Kamerlid gerepre- senteerd 15).
Men moet zich dus op dat getal van 425 Europese parlementariërs maar
door een studiecommissie van de Europese Beweging (van de zes landen), en neerge- legd in het rapport Naar r.echtstreekse verkiezingen voor het Europese Parlement.
Een niet onbelangrijk verschil is. dat dit ontwerp de helft van het aantal leden door de nationale parlementen wil laten aanwijzen.
15) Dit zijn resp. het Tweede-Kamerlid drs. C. P. Hazenbosch (die tevens een van de vice-voorzitters van het Europees Parlement is) en het Eerste-Kamerlid mr. W. F.
Lichtenauer.
VERKIEZINGEN VOOR EEN EUROPEES PARLEMENT 75 niet blind staren. Zou het trouwens bij de verkiezingen voldoening geven, wanneer het gehele Nederlandse kiezerscorps werd opgeroepen om zegge en schrijve 14 eigen afgevaardigden te kiezen, het huidige aantal N eder- landers in het Straatlmrgse parlement 16) ?
Verheugend is het, dat men niet de bedoeling heeft de getalsverhouding tussen de leden uit de verschillende landen te veranderen. Momenteel is het zo, dat de drie grote landen elk 36 zetels bezetten, België en N eder- land elk 14 en Luxemburg 6. Neemt men in aanmerking, dat de aantallen inwoners van \Vest-Duitsland, Frankrijk en Italië resp. 51, 44 en 48 miljoen bedragen en die van België, Nederland en Luxemburg, 9, 11 en 0,3 miljoen dan kan men zeker niet zeggen dat de Benelux slecht be- deeld is.
Minder gelukkig lijkt het voorstel, om een derde van het parlement op de tot nu toe gebruikelijke manier uit en door de nationale parlementen te doen verkiezen en voor de overige leden het lidmaatschap van Europees en nationaal parlement onverenigbaar te verklaren. Waarom de kandidaat- stelling niet volledig aan de politieke partijen overgelaten? Geen enkele partij zal eraan denken, uitsluitend politiek onervarenen en nieuwelingen naar het Europese parlement af te vaardigen. Men kan veilig aannemen, dat de partijen de personele band met de nationale parlementen niet te los zullen maken. Bij een rechtstreekse verkiezing van àlle leden zou voor- komen worden, dat het nieuwe parlement een wat tweeslachtig karakter krijgt doordat met het direct gekozen deel een senatoriaal element ver- mengd zal zijn 17). En waarop berust het verbod, dat de direct gekozenen geen Kamerlid in eigen land mogen zijn? Zal het aan de waarde van de verkiezingen geen afbreuk doen, wanneer hoofdzakelijk op politieke buitenstaanders en onder de kiezers minder bekende personen gestemd kan worden? Bovendien zal het aan het gezag van het nieuwe parlement niet ten goede komen, indien de meerderheid uit weinig ervaren leden zal bestaan, en dit gevaar dreigt bij aanvaarding van het voorgestelde systeem.
Het is dan ook gelukkig, dat dit nogal ingrijpende voorstel alleen voor de overgangsperiode is bedoeld. Het gekozen parlement zelf zal hopelijk van deze ingeslagen weg terugkeren.
H et kiesstelsel.
Het enige gebod, dat de verdragen van Rome opleggen voor de manier,
16) Bij de behandeling van het E.E.G.-verdrag in oktober 1957 heeft de Tweede Kamer op verdubbeling van het ledenaantal van de Assemblée aangedrongen in een motie van de commissie van voorbereiding, die zonder hoofdelijke stemming werd aan- genomen. In dc Eerste Kamer was het mr. Sassen - thans lid van de executieve commissie van Euratom - die op grond van eigen ervaring stelde, dat een aantal van 14 leden veel te gering was om effectief en efficiënt te kunnen werken; hij achtte dit fysiek niet mogelijk. (Handelingen Eerste Kamer, van 3 december 1957, deel I, blz. 64).
17)