• No results found

van :ie aan-

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "van :ie aan-"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

iseren"

~n

van :ie aan-

slechts .komen rs deze

\e ken- omisch gt men 'lorden 1en op :hillen.

en ge- ie wel :trinair Sovjet- est ge- luwens ilijnen Dij ge- ns aan Ldie.

Ihoven

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID door

Drs. R. Zij/stra

Sommigen hebben moed getoond in hun onwankelbare trouw aan absolute beginselen. Anderen hebben blijk van moed gegeven door compromissen te aanvaarden; door hun bereidheid verschillen door samenwerking te vervangen.

(j. F. Kennedy 'Moed en karakter in de politiek')

Met de zondeval heeft de h~imwee naar het verloren paradijs haar intrede gedaan. De hunkering naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop ge- rechtigheid zal heersen is altijd een drijfveer geweest om bestaande wantoe- standen niet als onontkoombaar te accepteren of te ondergaan. Zij is derhalve door de eeuwen heen drijfveer geweest van sociale bewegingen, revolutionaire uitbarstingen, politiek handelen en politieke hervormingen.

Telkens weer opnieuw wordt getracht de verantwoordelijke maatschappij als het ware een gezicht te geven, af te bakenen; telkens weer worden in boeken, programma's en toespraken "de contouren van deze maatschappij, waarnaar wij streven" - om de strategienota van de Contactraad van ARP, CHU en KVP te citeren - geschetst. Een willekeurige greep mag dit verduidelijken.

De weg naar vrijheid, het socialistisch perspektief dat in 1951 door de Partij van de Arbeid werd uitgebracht, was een duidelijke positiebepaling ten dezen van een belangrijke politieke groepering. In datzelfde jaar werd de christelijk sociale conferentie gehouden. Prof. De Gaay Fortman zei in zijn openings- toespraak: "Er gaat door de gehele wereld een hunkering naar een rechtvaardiger maatschappelijke orde", en op deze conferentie is dagenlang geworsteld en gedebatteerd om greep op dit ideaalbeeld te krijgen. Mens, massa en gemeen- schap waren de gezichtspunten van waaruit men dit trachtte te doen.

Vanuit het christelijk geloof is met name de laatste eeuw, en in het bijzonder

in ons land, telkens opnieuw getracht de consequenties van dit geloof om te

zetten in conclusies t.a.v. de maatschappelijke orde. Organisatievormen, zowel

op sociaal-economisch terrein als op maatschappelijk en politiek terrein, werden

deel van deze orde. Wetgevende arbeid beïnvloedde de samenleving op zeer

ingrijpende wijze. Christelijk-sociaal, zei Talma, betekent dat wij bij het chris-

tendom licht en kracht zoeken voor de maatschappij. Het thema van de

Wereldraad van Kerken, gehouden in 1948 in Amsterdam, gaf het denken

433

(2)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

hierover nieuwe impulsen door het begrip 'verantwoordelijke maatschappij' te introduceren.

Prof. Brillenburg Wurth schreef in 1950 'Het christelijk leven in de maat- schappij', waarbij hij vanuit het oogpunt van de ethiek de vraag trachtte te beantwoorden "hoe zal het christelijk leven in de maatschappij zich dienen te openbaren; wat kunnen en wat moeten wij als christenen daar in dat bepaalde samenlevingsverband betekenen en tot stand brengen".

Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het Verbond van Prot. Chr.

Werkgevers werd een opstellenbundel gepubliceerd, 'De verantwoordelijke maatschappij'. H. M. de Lange schreef in 1966 zijn boek 'De gestalte van een verantwoordelijke maatschappij'.

De Christelijke Boeren- en Tuindersbond hield begin 1967 een congres met het thema 'Evangelie en maatschappij', waarbij met name een herbezinning plaatsvond over de vraag welke de positie en rol van de christelijk-maatschappe- lijke organisaties in deze fase van de ontwikkeling zouden moeten zijn.

En nu een politieke loot aan deze stam; een ontwerp-strategie voor de zeventiger jaren, die onder de titel 'Op weg naar een verantwoordelijke maat- schappij' haar weg reeds in brede kringen heeft gevonden. Deze zal met name in de komende maanden door de leden van de drie samenwerkende christelijke partijen beoordeeld worden vanuit het gezichtspunt of hierin voldoende gemeen- schappelijke idealen en opvattingen te vinden zijn om tot de conclusie te voeren, dat een gescheiden politiek optrekken niet langer nodig en verant- woord is. In de inleiding wordt gezegd dat voor een duurzame samenwerking overeenstemming over actuele politieke zaken alleen niet voldoende is. Er moet ook "een grote mate van overeenstemming bestaan over de basisfilosofie", alsook over "de contouren van de maatschappij waarnaar gestreefd moet worden".

Wat in de eerste plaats opvalt is het grote politieke gewicht dat aan dit stuk is meegegeven. Partijvoorzitters, fractievoorzitters, secretariaten en weten- schappelijke bureaus der drie partijen, maar ook prof. Steenkamp en prof.

Goudzwaard hebben hun fiat hieraan verleend. Het voordeel hiervan is dat in een zo belangrijke fase van onze partijpolitieke ontwikkeling een duidelijke leiding wordt gegeven. Een nadeel van deze procedure is dat de achterban licht de indruk krijgt dat alles 'in de top toch al bekokstoofd is' en een discussie in de kiesverenigingen derhalve nauwelijks verandering teweeg zal brengen. Niettemin, ook al wordt de speelruimte voor de meningen aan de voet beperkt door de besluitvorming in de top, toch zal die meningsvorming zo goed mogelijk georganiseerd en op gang gebracht moeten worden:

a. omdat deze een participatie betekent in een proces dat ten doel heeft strijdbijlen te begraven en zeer oude en langdurige tegenstellingen te overbruggen;

434

(3)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

b. omdat het de mogelijkheid kan bieden politieke conflictsituaties tussen deze drie partijen te vermijden; het harmoniemodel dat juist door deze drie partijen bijna tot inzet van de verkiezingen is verheven, dient ook hier tot een levende realiteit te worden gemaakt;

c. omdat in een bijna wanhopig makend proces van politieke verbrokkeling, het op de spits drijven van tegenstellingen en bijbehorend armetierig gekift, een teken van saamhorigheid kan worden opgericht;

d. omdat een bewijs kan worden geleverd dat de verbinding tussen christen- dom en politiek een gemeenschappelijkheid voorstelt, die bestand is tegen de slijtage van mentaliteitsverschillen of kerkelijke gescheidenheid en die de verkiezingen iets anders kan doen zijn dan kerkelijke volkstellingen.

Deze gezindheid, deze overtuiging betekent dat ik de ontwikkeling naar deze samenwerking altijd van harte heb gesteund en de vele obstakels die op deze weg voorkomen, graag mee ,,;,il opruimen. Maar dit brengt ook mee dat een mislukking van deze poging de geloofwaardigheid van de christelijke politiek verder zal aantasten; opnieuw het proces van vervreemding tussen de drie partijen, en nu versneld, weer op gang zal brengen; gegroeide samenwerkings- vormen zal verstoren; de basis voor de democratie verder zal versmallen en daardoor de mogelijkheid om aan de groeiende problemen het hoofd te bieden, zal verkleinen.

Deze gezindheid en dit oordeel willen echter niet zeggen dat daarmee iedere critische zin t.o.v. datgene wat nu in deze strategienota aan ons wordt ge- presenteerd, gevoegelijk kan vervallen. Integendeel, zij kan hierdoor slechts aan kracht winnen. De nota behandelt 3 hoofdzaken, waarover ik achtereen- volgens een aantal opmerkingen wil maken:

1. de basisfilosofie, waarbinnen o.a. de grondslag en het karakter aan de orde worden gesteld;

2. de beschrijving van de problemen waarvoor wij ons geplaatst zien, alsook

"de contouren van de maatschappij waarnaar gestreefd wordt";

3. de partij-organisatorische consequenties.

De basisfilosofie

De formulering van de grondslag en het karakter van de nieuwe partij is

niet erg gelukkig uitgevallen. De sobere, maar veel duidelijker tekst in het

gemeenschappelijk urgentieprogram 1971-1975 laat m.i. veel minder twijfels

achter dan die van de strategienota. Let wel, er bestaat op dit punt geen

(4)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

vuurvaste vorm. Het zal nooit mogelijk zijn een zodanige geijkte meetlat te vinden dat de gedragingen van de politici, die zich aan deze partij gebonden willen achten, automatisch beoordeeld kunnen worden. Wel hangt de formu- lering, zeker in onze kring, zeer sterk samen met het vertrouwen dat men bereid is te schenken. Welnu, het is derhalve niet toevallig dat èn de formulering, maar vooral ook de toelichting juist op dit punt, door de voorzitter van de K.V.P., dr. De Zeeuw, een grote argwaan hebben doen ontstaan.

Het duidelijkst is dit door H. Algra in zijn open brief onder woorden gebracht als hij zegt: "Deze nota is voor velen die de anti-revolutionaire be- ginselen zijn toegedaan in principe een onaanvaardbaar stuk", en hij laat er in het vervolg ook geen enkele twijfel over bestaan dat hij één van die velen is.

"Het stuk spreekt het A.R.-hart ten diepste niet aan" aldus besluit Algra op dit punt zijn critiek. Nu is mijn ervaring met A.R.-harten dat ze wel eens wat verschillend worden aangesproken, maar wat niet buiten beschouwing kan blijven is dat het stuk ook K.V.P.- en CH.-harten moet aanspreken. Ik zou liever zeggen dat karakter en grondslag van de partij met name de christenen zullen moeten aanspreken. Wat duidelijker tot uitdrukking zal moeten komen is, dat tussen de grondslag van de partij en de mensen die vanuit die partij willen opereren, een zodanig levend verband is, dat niet alleen het programma dat zij tot uitvoering willen brengen, de beoordelingsmaatstaf kan zijn voor het karakter van het beleid. Als dit verband namelijk doorgesneden wordt zou de nieuwe christendemocratische partij koersen in de richting van een program- partij , voorhoedepartij, links van het midden of hoe de aanduiding ook mag zijn. Ik geloof niet in de noodzaak van een dergelijke partij. Het partijwezen in ons landje is ruim genoeg gesorteerd om in dat geval een keuze te kunnen maken.

Dit punt besluitend zou ik willen concluderen dat een duidelijker formulering gewenst is en dat die, welke gebruikt is in het gemeenschappelijk urgentie- program, veel bruikbaarder is. Daarnaast zullen wij met name in onze kring bereid moeten zijn iets van onze betweterigheid op te geven, iets minder drang moeten gevoelen de bijbel te rationaliseren, iets ingetogener moeten worden in het beoordelen en iets terughoudender bij het veroordelen.

De contot/ren van de maatschappij

Maatschappijcritiek is 'in'. De zegeningen die ons na de oorlog, ook door hervorming van de maatschappelijke structuur, deelachtig zijn geworden, mogen nauwelijks meer hardop worden genoemd. Nu geef ik toe dat tevredenheid met het bestaande nauwelijks een basis is voor bloeiende politieke activiteit, maar m.i. misstaat in een christelijke politiek de dankbaarheid voor het bereikte niet.

Ook is deze dankbaarheid nodig om het vertrouwen te bewaren in de mogelijk- heden om de huidige immense problemen op te lossen.

Welnu, een dergelijke signalering zou ik ook graag hebben gezien, omdat

wij bij het formuleren van onze doelstellingen en idealen anno 1972, ook nog

eens even terug moeten denken aan die welke door Kuyper, Talma, in de

(5)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

Encyclieken Rerum Novarum of Quadragesimo Anno, en door anderen is geformuleerd. De verantwoordelijke maatschappij is geen omlijnde fase of een te bereiken ideaal evenwicht. Zij geeft weer een streven naar het betere. Maar zij dient ook een realisme in te houden, het realisme namelijk dat iedere fase in de ontwikkeling niet alleen het oplossen van bestaande, maar ook weer het scheppen van nieuwe problemen meebrengt. H. M. de Lange drukt dit in zijn eerder genoemd boek aldus uit: "De verantwoordelijke maatschappij is niet een alternatief sociaal of politiek systeem, maar een criterium van beoordeling voor alle bestaande sociale stelsels en tezelfdertijd een norm die ons leidt bij het nemen van de concrete beslissingen waarvoor wij telkens worden gesteld."

Het streven naar een verantwoordelijke maatschappij is een geladen opdracht.

Een omlijning van deze opdracht, een plaatsbepaling t.a.v. het verleden en een aanduiding van het karakter van dit begrip heb ik node gemist.

Deze opmerking of zo men wil deze critiek is niet geboren uit een soort zucht naar perfectie in de methodische aanpak, maar omdat onder hoofdstuk II wordt gezegd "dat wij ons op een breukpunt in de tijd bevinden en in een overgangsfase van onze cultuur". Als gevolg daarvan moeten "lijnen worden omgebogen, structuren en verhoudingen diepgaand gewijzigd". Verderop: "onze maatschappij is scheefgegroeid naar de economische en technische kant". Derge- lijke geladen uitspraken zijn zeer toe te juichen wanneer langs globale lijnen een oplossing wordt aangeduid. Ik heb ze in deze gemeenschappelijke stra- tegie niet aangetroffen. Twee voorbeelden mag ik ter illustratie hiervan aan- halen.

Over de economische groei wordt, naast het reeds genoemde, gezegd, dat

"een critische bezinning op het postulaat van de economische groei moet plaats- vinden". Nadat dan enige bezinning heeft plaatsgevonden wordt het volgende proza ontvouwd: "Harmonische groei betekent op zichzelf niet dat wij de economische groei moeten stopzetten, maar wel dat wij de groei en de welvaarts- verhoging, zoals wij die totnutoe berekenen en beleven een halt moeten toe- roepen".

Wie zijn wij, wie roept aan wie een halt toe en vanuit welk gezichtspunt, zo zou ik willen vragen. Ik kan het ook anders formuleren. Is het mogelijk om deze doelstellingen te bereiken zonder de vrijheid van produktie, investering of consumptie aan te tasten. Hoe moeten bij een stagnerende groei de stijgende collectieve voorzieningen worden gefinancierd zonder het reële inkomen van de burgers aan te tasten en zonder een autonome inflatiehaard te laten bestaan.

Ook als ik de aanduidingen in de strategie als 'wegwijzers' beschouw weet ik nog niet welke weg met behulp hiervan ingeslagen moet worden.

Een tweede voorbeeld van een te summiere aanduiding van de richting die

wij moeten inslaan is die, welke betrekking heeft op de functionering van de

democratie. Onze democratie lijdt aan aderverkalking, aldus de opstellers van

deze nota. Aan de maatschappelijke organisaties, de pers en een ombudsman

wordt een belangrijke rol toebedacht, alsmede aan een gedecentraliseerde

bestuursvorm.

(6)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

Wat echter in dit politieke stuk opvalt is dat er met geen woord gerept wordt over de functionering van de politiek zelf, van het parlement en de regering.

De partijpolitieke versplintering heeft weer benauwende vormen aangenomen, de ruzies die hier veelal mee gepaard gaan, zijn niet bevorderlijk voor het aanzien van het parlement. De gebeurtenissen rondom het sociaal contract hebben duidelijk gemaakt dat er sprake is van verschuivingen van verantwoor- delijkheden, die een nadere bezinning op de verhouding tussen verantwoorde- lijkheden van regering, parlement en bedrijfsleven noodzakelijk maakt. Een bezinning, die des te noodzakelijker wordt, wanneer de gedachte van een sociaal contract verder geïnstitutionaliseerd en uitgebouwd zou worden. Mis- schien zou de huidige politieke doublure van de Eerste Kamer vervangen kunnen worden door een soort bedrijfsparlement.

Hoe dit ook zij, in de komende jaren zal het niet alleen gaan om economische of maatschappelijke hervormingen, maar zeker ook om staatsrechtelijke. Kies- drempel, districtenstelsel, de rol van de Eerste Kamer, de verhouding overheid- bedrijfsleven en partijpolitieke stelsels zijn o.a. zaken die hierbij aan de orde zijn. De democratie gaat slechter functioneren naarmate het prestige van parlement en regering afneemt en een ieder die objectief waarneemt, zal tot de conclusie moeten komen dat de laatste jaren op dit punt een niet onbelangrijke erosie plaatsvindt. Welnu, bij deze zaken zijn zelfs in de strategienota geen wegwijzers geplaatst.

De partij-organisatorische consequenties

"Tegen de achtergrond van de reeds bestaande mate van homogeniteit, zowel in de gegroeide plaatselijke, regionale, parlementaire en partijpolitieke samen- werking als in deze strategienota, richten wij ons op de vorming van één partij ... In dit kader geven wij voor de verkiezingen van 1975 de partijen in overweging met één lijst uit te komen, hetgeen uiteraard ook één fractie be- tekent."

Deze zinnen uit hoofdstuk VII van de strategienota behoren tot de helderste passages. Doel, middel en tempo worden zonder enige reserve aangegeven.

Ik ben het hier van harte mee eens. Ik hoop alleen dat deze duidelijke stelling-

name tegen een stootje kan. Dit zal erg nodig zijn. De uitslag van de kamer-

verkiezingen b.v. is voor de voortgang van de samenwerking niet in alle op-

zichten bevorderlijk. De opvatting, dat de eigen identiteit bij de antirevolutio-

nairen electoraal winst heeft opgeleverd, zou bij deze groepering licht tot

conclusies kunnen leiden als: waarom zou ik zo nodig mijn politieke broeders

hoeder moeten zijn, of: is het wel verstandig mijn politieke lot aan partijen te

verbinden die zo duidelijk in de versukkeling zijn. Het toegeven aan dergelijke

opvattingen zou een vorm van politiek gedrag zijn, die weinig meer met

christelijke inspiratie en evangelische politiek te maken heeft; zou terecht

worden opgevat als een vorm van politiek groepsegoïsme. In tijden van tegen-

spoed leert men zijn echte vrienden kennen. Zo opgevat is de voortgang van

de samenwerking in de komende maanden beslist een vuurproef, die het gehalte

(7)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

van de solidariteit van die politieke groeperingen, die christendom en politiek handelen zo expliciet aan elkaar verbinden, zal moeten vaststellen.

Hierbij is het goed te bedenken dat de uitslag van de verkiezingen niet het bewijs heeft geleverd dat de partijvorming op basis van de christelijke grondslag, of zo u wilt de confessionele partijvorming, heeft afgedaan. Wel dat het auto- matisme, het vanzelfsprekende, snel aan het verdwijnen is. En tevens dat een nieuw élan, een aansprekend program gerepresenteerd en gepresenteerd door een bekwame groep politici, wel degelijk zijn politieke plaats kan vinden.

Welnu, deze elementen zijn in alle drie partijen te vinden en dienen te worden bij eengebracht.

De samenwerking komt echter ook nog op andere wijze onder druk te staan, ni. onder de druk van de kabinetsformatie. Uit de adviezen, die door de fractie- voorzitters aan de Koningin zijn verstrekt, blijkt dat er ongeveer even veel hoofden als zinnen zijn. Ook tussen de drie christen-democratische fracties heerste helaas geen eenstemmigheid. De beoordeling van de verschillende samenwerkingsmogelijkheden binnen een kabinet loopt kennelijk nogal uiteen.

Wanneer we daarbij betrekken de opstelling van de andere politieke partijen, dan lijkt een pat-stelling bereikt inzake de vorming van een kabinet.

De bedoeling van een verkiezing is echter niet alleen een registratie te geven van de aanhang der partijen, maar ook en vooral om op basis hiervan een regering te formeren. Welnu, uit een oogpunt van afkoeling in de partij- politieke strijd en vanuit de noodzaak om bruggen te bouwen die nu allemaal opgeblazen lijken te zijn, zou de formering van een extra-parlementair kabinet mijns inziens een goede tussenoplossing zijn. Zij zou ook de weg naar de vorming van die éne partij, waarover de strategienota spreekt, kunnen plaveien.

Slotbeschouwing

Lezing en beoordeling van deze politieke strategie voor de zeventiger jaren brengt mij tot de conclusie dat zij nogal wat vaagheden, onvolkomenheden en lacunes bevat. Zij vertoont daarin de sporen van politieke haast.

De kritiek die op de inhoud naar voren komt hangt ook samen met de gekozen procedure. Het is organisatorisch onjuist om aan een zo belangrijk stuk het politieke fiat van de belangrijkste politieke figuren mee te geven en tegelijkertij d te suggereren dat de achterban in volle vrijheid kan beslissen.

M.i. kan deze achterban de ondertekenaars bij een zo belangrijk stuk, dat op zo'n belangrijk moment gepresenteerd wordt, niet desavoueren zonder een ver- trouwenscrisis te veroorzaken en m.i. behoort de vertrouwenskwestie hier ook aan verbonden te worden.

En toch, bij al deze critiek, acht ik het belangrijkste feit dat deze strategie-

nota er ligt; dat op dit niveau gemeenschappelijk overleg is geweest; dat

dezelfde basis is gevonden, vanuit hetzelfde geloof is geworsteld, gemeenschap-

pelijke conclusies zijn bereikt. De vaagheden kunnen worden weggenomen; de

lacunes kunnen worden opgevuld; de onvolkomenheden aangevuld; de hoofd-

stukken zullen in concrete programma's moeten worden omgezet, waarbij het

(8)

EEN TEKEN VAN SAAMHORIGHEID

m.i. verstandig is gemeenschappelijke werkgroepen te vormen, waarin niet alleen politici zitting moeten hebben maar ook de vakdeskundigen.

De verantwoordelijkheid voor de maatschappij van morgen brengt de nood-

zaak mee dat christenen het uiterste doen elkaar te vinden en bij de benodigde

besluitvorming elkaar vast te houden. De strategienota bewijst, ondanks alle

onvolkomenheden, dat de gemeenschappelijke basis voldoende sterk is om de

politieke arbeid voor een meer verantwoordelijke maatschappij gezamenlijk

aan te pakken. Een strijd tussen christelijke politieke partijen is een zaak die in

die maatschappij niet meer thuishoort.

(9)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING door

jHr. A. K. Koekkoek

'Algehele grondwetsherziening' is een van de vele punten uit het Gemeen- schappelijk manifest van ARP, CHU en KVP.

Het kabinet-De Jong heeft in 1967 de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet ingesteld (naar haar beide voorzitters de commissie- CalsjDonner genoemd) die juist voor de verkiezingen en kabinetsformatie van 1971 haar Eindrapport heeft uitgebracht. Het kabinet-Biesheuvel heeft een begin gemaakt met de algehele grondwetsherziening en professor mr. D. Simons als regeringscommissaris met 'de voorbereiding ervan belast. Bij het begin van een nieuwe regeringsperiode lijkt het mij goed nog eens enkele punten te noemen waarom het bij de komende grondwetsherziening draait. Ik kan dat doen aan de hand van de preadviezen die op 27 oktober 1972 op de algemene vergadering van de Vereniging voor Administratief Recht te 's-Hertogenbosch zijn behandeld.

1

Het onderwerp was 'enkele belangrijke aspecten van het rapport van de Staatscommissie Cals-Donner' en als preadviseurs traden op mr. A. M. Donner, lid van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen te Luxemburg, prof. mr. P. J. Boukema, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, en prof. mr. H. J. M. Jeukens, hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg. De preadviezen geven mij aanleiding in dit artikel de aandacht te vragen voor de volgende punten:

1. zin en structuur van een grondwet;

2. kiesstelsel en kabinetsformatie;

3. klassieke en sociale grondrechten;

4. toetsing van de wet aan de grondwet.

1. Zin en structuur van een grondwet

Wat verwachten we van een grondwet? Onze tegenwoordige Grondwet is te beschouwen als het resultaat van een voortgaande democratisering en van een bevestiging van de rechtsstaat. Bij de opeenvolgende grondwetsherzieningen is de volksinvloed vergroot door versterking van de positie van de Staten- Generaal en door uitbreiding van het electoraat. Vanuit het gezichtspunt van

1

Donner, A. M., e.a., Preadviezen naar aanleiding t'an enkele belangrijke aspecten

van het rapport van de staatscommissie Cals-Donner (Geschriften van de Vereniging

voor Administratief Recht, 69), Groningen 1972.

(10)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

de rechtsstaat valt te wijzen op de beperking van de regelgevende bevoegdheid van de Kroon en de mogelijkheid van administratieve rechtspraak, beide date- rend van de herziening van 1887, en op de grondrechten. Nu de bevoegdheden en procedures voor de staatsorganen en de vrijheden van de burger vastliggen, lijkt de Grondwet een eerbiedwaardig bezit waarover we ons verder niet druk behoeven te maken.

De uitbarsting van democratische gezindheid in het midden van de zestiger jaren heeft echter nieuwe perspectieven voor de functie van een grondwet geopend. Staatsrechtelijke hervormingen zoals gekozen minister-president, dis- trictenstelsel, verkiezing van burgemeesters en andere ambtsdragers, zouden pas de ware democratie brengen. Bovendien kan men de grondwet gaan zien als een kaderwet voor de regeling van de grote problemen van vandaag of morgen:

bescherming van het milieu, versterking van de medezeggenschap, vergroting van de sociale zekerheid, voortgaande scholing, kortom, niet alleen voor staats- rechtelijke democratisering maar voor democratisering van de samenleving.

Donner vestigt in zijn preadvies de aandacht op deze visie die de grondwet beschouwt "als instrument voor de verwezenlijking van een volmaakter en vollediger democratie" (blz. 8).

Donner ziet de betekenis van een grondwet beperkter. De zin van een grondwet is in de eerste plaats dat zij het 'governmental process' regelt, dat zij vormen en wegen wijst waaraan regering en parlement zich dienen te houden. De grondwet kan geen alomvattende staatsregeling geven maar slechts staatsrecht; niet eens voor al zeggen wat staatsorganen doen en wie daarop invloed uitoefenen, wel de procedure aangeven die zij in elk geval moeten volgen. De grondwet heeft nog een tweede functie: "Terwijl zij de verbindende besluitvorming regelt, stelt zij aan die besluitvorming ook zekere grenzen"

(blz. 15). Zij erkent een vrijheidssfeer van individuele burgers en samenlevings- verbanden, waarborgt een goede rechtsbedeling, eist regeling van een aantal zaken bij de wet of onttrekt ze zelfs aan de beslissing van de wetgever, zoals in 1917 is geschied in het uitvoerige onderwijsartikel.

Als we dit waarborgkarakter van de grondwet aanvaarden, blijft de vraag welke structuur deze waarborg moet hebben. J eukens stelt de vraag welke grondwet we nastreven aldus: "Zal dat zijn een grondwet, die onze rechtsorde, neergelegd in de bestaande wetgeving, zoveel mogelijk consolideert en waarin sterk de nadruk wordt gelegd op het zo ruim mogelijk reserveren van de bevoegdheden voor de wetgever? Of moet het een grondwet zijn, waarin aller- eerst de rechtsbeginselen worden geformuleerd, welke naar wij thans menen in de toekomst in onze rechtsorde moeten worden inachtgenomen?" (blz. 71).

Een sterk geclausuleerde grondwet verliest veel van haar waarborgkarakter;

indien men al aanvaardt dat de rechter een wet aan de grondwet mag toetsen,

dan haalt die toetsing weinig uit. Om een voorbeeld te noemen: artikel 9 van

het ontwerp der Staatscommissie luidt: "Het recht tot vereniging, vergadering

en betoging wordt erkend. De wet regelt en beperkt de uitoefening van dit

recht in het belang van de openbare orde." Volgens de heersende terminologie

(11)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

betekent de term 'regelt' dat de wetgever het stellen van nadere regels mag overlaten aan lagere regelaars. Welke ruimte blijft er dan voor de rechter te controleren of in een concreet geval het erkende grondrecht niet al te zeer door wet of lagere verordening wordt beperkt? Valt daarentegen de nadruk op de positieve erkenning van rechtsbeginselen, dan is de rechterlijke toetsing van wetten aan de grondwettelijke normen een noodzakelijk complement van een dergelijke grondwet.

2. Kiesstelsel en kabinetsformatie

Vaak wordt een tegenstelling gemaakt tussen enerzijds de 'evenredige ver- tegenwoordiging' en anderzijds het' districtenstelsel'. Eigenlijk is dat een foute tegenstelling. 'Evenredige vertegenwoordiging' is het principe dat aan een kiesstelsel ten grondslag kan liggen, een indeling in districten is een van de elementen waardoor een kiesstelsel gestalte krijgt. Evenredige vertegenwoordi- ging en een indeling van het land in grote districten gaan goed samen, zoals in België waar de provincie het kiesgebied is waarbinnen het principe van evenredige vertegenwoordiging wordt toegepast. Een goede indeling van kies- stelsels moet niet berusten op. de vormen die het stelsel aanneemt, zoals wel of geen districten, stemmen op personen of op lijsten, maar op het representatie- model dat aan het kiesstelsel ten grondslag ligt. Donner heeft in 1967 in zijn rede Iets over kiesstelsels twee modellen onderscheiden en in zijn preadvies voor de V AR doet hij dat opnieuw. Het ene model is dat van een vertegen- woordiging waarin de verschillende groeperingen uit de samenleving zo precies mogelijk gerepresenteerd worden. Als een groepering één procent van het aantal stemmen behaalt, moet zij zo mogelijk ook één procent van het aantal zetels krijgen. Het andere model impliceert juist een onevenredigheid van stemmen en zetels. Het gaat niet om evenredigheid maar om meerderheid en meerder- heidsvorming. Het is erop gericht dat één partij de meerderheid behaalt en op basis daarvan de regering kan vormen.

2

Welk model of principe zal aan ons kiesstelsel ten grondslag liggen? De Staatscommissie is niet van het huidige afspiegelingsmodel afgestapt. Waar- schijnlijk is het meerderheidsmodel na ruim een halve eeuw evenredige ver- tegenwoordiging in Nederland ook niet meer te realiseren. De Staatscommissie heeft wel geprobeerd iets te doen aan de nadelen van de evenredige vertegen- woordiging. Er is de mogelijkheid het land in kiesgebieden te verdelen waarin tenminste tien kamerleden worden gekozen (artikel 42, eerste lid, tweede volzin, van het ontwerp). Verdeling van het land in kiesgebieden zou samen- werking tussen partijen kunnen stimuleren, al blijft het ook dan de vraag of een groepering de meerderheid behaalt. Men kan op basis van de verkiezings- uitslag van bijvoorbeeld 1971 berekenen hoeveel zetels bepaalde combinaties bij een districtenstelsel, eventueel met de mogelijkheid van lijstverbinding

2

Vgl. Sternberger, Dolf, und Vogel, Bernard [eds.}, Die Wahl der Parlamente [md andere,. Staatsorgane. Ein Handbuch, Bd. I: Europa, Berlin 1969, blzz. 30·39.

443

(12)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

binnen elk district, zouden behalen.

3

Dat is interessant maar het zegt niet hoe de kiezers werkelijk zouden stemmen onder een veranderd kiesstelsel.

Een ander middel om de nadelen van de evenredige vertegenwoordiging te beperken, is de kiezers rechtstreeks een kabinetsformateur te laten aanwijzen.

Artikel 35 van het ontwerp der Staatscommissie luidt: "Bij de verkiezing van de Tweede Kamer wordt tevens gestemd, volgens regels bij de wet te stellen, over de vraag wie zal worden belast met de leiding van het te vormen kabinet.

Behaalt een der gestelde kandidaten bij deze verkiezing van de Tweede Kamer de volstrekte meerderheid van de daarbij uitgebrachte stemmen, dan wordt hij door de Koning belast met de vorming van een kabinet, waarvan hij de leiding heeft." Het voorstel lijkt aantrekkelijk. De verkiezing van een formateur kan partijen ertoe brengen vooraf een akkoord te sluiten, al kunnen zij ook elk met hun eigen kandidaat-formateur komen. Stel het geval dat bij de laatste verkiezingen de christelijke partijen de heer Biesheuvel en de linkse partijen de heer Den Uyl kandidaat zouden hebben gesteld. De heer Den Uyl zou waarschijnlijk de meeste stemmen hebben behaald, maar geen absolute meer- derheid. De heer Biesheuvel zou wellicht een volstrekte meerderheid hebben kunnen behalen, indien de christelijke partijen vooraf met de VVD tot een akkoord zouden zijn gekomen. Men kan verder fantaseren over wat er gebeurt wanneer een kandidaat een absolute meerderheid behaalt en vervolgens als formateur niet slaagt. De vraag is ook of het staatshoofd de kandidaat die de meeste stemmen krijgt maar niet de absolute meerderheid, nog kan passeren bij de aanwijziging van een formateur. Mijn grootste bezwaar tegen de verkiezing van een formateur-premier is dat de positie van de kabinetsleider wordt ver- zelfstandigd tegenover een mogelijke parlementaire meerderheid. Een meerder- heid voor een formateur is nog geen parlementaire meerderheid. Het is mogelijk dat een 'rechtse' formateur wordt aangewezen bij een 'linkse' parlementaire meerderheid of andersom. Een formateur-premier moet voortkomen uit een parlementaire meerderheid. De politieke partijen kunnen ertoe bijdragen dat dit ook gebeurt. De grote partijen kunnen hun lijstaanvoerders als potentiële formateurs presenteren. Als de kiezers stemmen op een partij, stemmen zij ook voor een formateur-premier.

Het voorstel van de Staatscommissie gaat stilzwijgend uit van de onder evenredige vertegenwoordiging bestaande praktijk dat na Tweede-Kamerver- kiezingen steeds een nieuw kabinet wordt gevormd. Het houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de regeringspartijen het zittende kabinet inzet van de verkiezingen maken, zodat, als deze partijen de meerderheid behouden (of bij een minderheidskabinet: verwerven), het kabinet niet op de verkiezingsdag zijn ontslag behoeft aan te bieden, maar, afhankelijk van de verkiezingsuitslag, in al dan niet gewijzigde samenstelling aanblijft.

3

Alle resultaten voor 1971 geeft Kappeyne van de Coppelo, A., Politiek gekibbel om een restzeteltje, in: Liberaal reveil, jg. 14, nr. 2, januari 1972, blzz. 14-16.

444

(13)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

Donner ziet het voorstel van de gekozen formateur als een stok achter de deur (pag. 30). Hopelijk behoeft hij nooit te worden gebruikt.

3. Klassieke en sociale grondrechten

De klassieke vrijheidsrechten zoals drukpersvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering scheppen ruimte voor de ontplooiing van mensen en groepen doordat zij overheidsingrijpen tegengaan. Sociale grondrechten als een recht op arbeid en op sociale zekerheid vragen daarentegen juist een positief overheids- ingrijpen. Een mooi voorbeeld van de samenhang van beiderlei rechten is het onderwijsartikel. Het geven van onderwijs is vrij, maar wat heeft men aan deze vrijheid als de middelen ontbreken om van de vrijheid gebruik te maken? De financiële gelijkstelling in 1917 was daarom een belangrijk sociaal grondrecht;

zij maakte het mogelijk de geboden vrijheid te realiseren. De Staatscommissie plaatst klassieke en sociale grondrechten uit elkaar; de eerste in hoofdstuk I, de sociale grondrechten als doeleinden van staatswerkzaamheid in hoofdstuk VI, na het hoofdstuk over wetgeving en bestuur. Donner vindt dat men beide hoofdstukken ver van elkaar moet houden om de indruk te vermijden alsof het hier zou gaan om onveranderlijke doeleinden (blz. 22). Boukema pleit er daarentegen voor beide soorten rechten vanwege hun samenhang (denk bijvoor- beeld aan het onderwijsartikel) in één hoofdstuk te plaatsen (blz. 52). Het bezwaar van Donner lijkt mij juist voor zover het vage doeleinden betreft: de voorwerpen van al dan niet aanhoudende overheidszorg, zoals 'bevordering van voldoende werkgelegenheid' (artikel 80, eerste lid) en 'de verzekering van voorwaarden, waardoor ieder een passende vorming en opleiding kan verwerven' (artikel 83, eerste lid). Zodra echter de sociale grondrechten regeling van een bepaalde materie bij wet vergen, zit in de regeling bij wet op zichzelf al een waarborg die men ook bij sommige klassieke grondrechten aantreft.

Mijn bezwaar richt zich vooral tegen de gekunsteldheid van het uiteenhalen van hetgeen bijeenhoort. Ik noemde al het onderwijsartikel. Een voorbeeld is ook de erkenning van het actief en passief kiesrecht als grondrecht (artikel 4), terwijl de uitsluitingsgronden van het kiesrecht te vinden zijn in de paragraaf over de samenstelling van de Staten-Generaal (hoofdstuk lIl, paragraaf 1).

Dit is des te merkwaardiger als men bedenkt dat de Staatscommissie wel toetsing van de wet aan de bepalingen van hoofdstuk I voorstelt, maar niet aan de rest van de grondwet. De rechter zou in een concreet geval de kieswet dus wel kunnen toetsen aan artikel 4, maar niet aan de uitsluitingsgronden die elders staan.

4. Toetsing van de wet aan de grondwet

Professor Jeukens wijst in zijn preadvies 'Grondrechten en rechterlijke toet- sing' op het feit dat vele landen thans het toetsingsrecht kennen in die zin dat de rechter de grondwet kan handhaven ook tegenover de wetgever (blz. 56).

Bij een grondwetsherziening dienen ook wij de vraag te beantwoorden of het

verbod van rechterlijke toetsing neergelegd in artikel 131, tweede lid, van de

(14)

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

Grondwet (De wetten zijn onschendbaar) gehandhaafd moet blijven. Jeukens is niet voor toetsingsrecht op zichzelf maar laat het antwoord op de vraag:

wel of geen toetsingsrecht? afhangen van het antwoord op de vraag: wat voor grondwet krijgen wij? Hij pleit zoals eerder vermeld voor een grondwet met een 'open' structuur, een grondwet die de grote staatsrechtelijke beginselen positiveert (blzz. 71, 79). Van zo'n grondwet is rechterlijke toetsing het noodzakelijke complement. In het individuele geval kan de rechter de grond- wettelijke normen concretiseren. Behalve met de structuur van de grondwet hangt toetsingsrecht samen met twee andere vraagstukken. Er is de veranderende structuur van de wetgeving. Om een greep te krijgen op bepaalde ontwikke- lingen, bijvoorbeeld de milieuvervuiling, bedient de wetgever zich van kader- wetten die in ingewikkelde uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgewerkt.

Verbodsbepalingen in de wet ontlenen hun inhoud aan de algemene maat- regelen van bestuur ter uitvoering van de wet. Wat in de a.m.V.b. staat en wat in de wet, is een kwestie van wetgevingstechniek en dus betrekkelijk wille- keurig, maar de onschendbaarheid sluit toetsing van de wet uit terwijl de a.m. v.b. als lagere regeling wel voor toetsing vatbaar is.

Toetsingsrecht hangt ook samen met de positie van de rechter. Als bezwaar tegen het toetsingsrecht wordt aangevoerd dat de rechter daardoor wordt ge- wikkeld in politieke strijdvragen, kwesties waaromtrent politieke overtuigingen botsen. Ook thans wordt de rechter daarbij betrokken: hij wordt geroepen zaken als de intrekking van een overheidssubsidie, een werkstaking, de uitzetting van een vreemdeling, te toetsen aan artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad). "Invoering van het toetsingsrecht betekent het zich aansluiten bij de bestaande tendens om in de werkzaamheid van de rechter naast het belang van het juridische technische met name het maatschappelijk relevante in het licht te stellen", schrijft Jeukens (blz. 70).

Blijft de vraag of het toetsingsrecht beperkt dient te blijven tot het hoofdstuk van de grondrechten. Donner ziet aan het vooropstellen van de grondrechten het gevaar dat men alleen in grondrechten een waarborg zou zien. Hij schrijft dan (blz. 21): "De waarborgen voor vrijheid en ontplooiingskansen zitten in een constitutie op tal van plaatsen, niet alléén, meestal zelfs niet in de eerste plaats, in de bepalingen over de grondrechten van de enkeling." Het is het beste argument voor toetsing aan de gehele grondwet. Hierboven heb ik al erop gewezen dat de rechter de wet wel mag toetsen aan het kiesrecht als grondrecht, maar niet aan de elders in de grondwet vermelde uitsluitingsgronden. Boukema noemt een aantal bepalingen uit het hoofdstuk over sociale grondrechten, bij- voorbeeld de vrijheid van arbeid, waaraan de rechter zijns inziens zou moeten kunnen toetsen (blz. 53).

Samenvatting

Nu bij de kabinetsformatie mogelijkerwijs beslissingen vallen over de grond-

wetsherziening heb ik aan de hand van de preadviezen van Donner, Boukema

en Jeukens de aandacht willen vestigen op enkele punten.

(15)

1

ALGEHELE GRONDWETSHERZIENING

1. De zin en de structuur van de grondwet: men mag van een grondwet niet alles verwachten; zij kanaliseert de ontwikkeling van de samenleving, maar zet zelf de hoofdstroom niet in beweging.

De structuur van de grondwettelijke waarborgen moet 'open' zijn, zo, dat zij zonder al te veel clausuleringen de grote rechtsbeginselen tot uit- drukking brengt.

2. De keuze van het kiesstelsel wordt bepaald door het representatiemodel dat men voor ogen heeft: een volksvertegenwoordiging als zuivere af- spiegeling of één waarin een meerderheid tot uitdrukking komt.

De aanwijzing van een formateur door de kiezer heeft veel nadelen.

Hopelijk komt de politieke duidelijkheid er zonder dit paardemiddel.

3. Klassieke en sociale grondrechten horen bijeen. Vele sociale grondrechten zijn evenzeer waarborgen. Zij maken het mogelijk dat de burger zijn vrijheid ook kan realiseren.

4. De grondwettelijke waarborgen, die niet alleen in de grondrechten ge- legen zijn, moeten in wetgeving, bestuur en rechtspraak tot gelding komen. De rechter moet in het concrete geval aan de grondwettelijke beginselen de voorrang kunnen geven, eventueel door een wet buiten toepassing te laten.

Tilburg, 30 november 1972.

(16)

EVANGELIE EN POLITIEK door

Prof. dr. K. J. Popma

1. Vroomheid en politiek

Bezinning op de aard en opbouw van een politieke activiteit die evangelisch mag worden genoemd, is heden ten dage niet zeer gebruikelijk: beginselstudie ten aanzien van politieke arbeid, op welk niveau dan ook, is thans weinig populair. Op zijn best stellen leiding-gevend en in Christelijke politiek zich tevreden met dagelijkse exercitia pietatis, oefeningen in de vroomheid door gebed en meditatie. Dat dit een uitvlucht is, merken ze niet zozeer op. Maar het kan een manier zijn om het geweten te sussen; en een gesust geweten is iets anders dan een gerust geweten. Natuurlijk is ook voor de politicus het gebed noodzakelijk; daarbij ondervindt hij, in zijn gebed óók te mogen ver- zuchten: Och leert mij armen dwaas, hoe dat ik bidden moet! Want ons gebeds- leven kan - heel geleidelijk - ontaarden; we moeten ons ook op ons bidden bezinnen, en het toetsen aan het onderwijs van de Schrift. Anders kan ons bidden een uitvlucht worden. Want zie eens, zegt de Prediker, ja toch, dît heb ik ontdekt: dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij hebben tal van uitvluchten gezocht. Ons gebed kan een uitvlucht worden: we hebben voor een goed evangelisch gebedsleven ook de meditatie nodig, en wel in de oorspron- kelijke betekenis van voorbereiding en bezinning. Het gevaar is steeds present, dat ons gebed een of andere vorm van onwellevendheid aanneemt jegens de Heer. Iemand heeft eens gezegd, dat wellevendheid jegens God de kern is van de religie, en die uitspraak is juist: de religie wordt in de Bijbel "vreze des Heren" en "vreze van Christus" (Ef. 5 : 21) genoemd; en dît woord "vreze"

betekent precies de wellevendheid tegenover God. De Christen moet nooit vergeten, dat God, zijn trouwe Vader, de allerhoogste Majesteit is. Het mystieke gebed is onwellevend; ook het sleur-gebed; soms ook het piëtistische bidden.

Vroomheid en politiek hebben heel veel met elkaar te maken; maar dan moet er ook bezinning zijn op de aard en gedaante van die vroomheid: anders wordt ze zo gauw 'vromigheid', en dat is een groot kwaad.

2. Staatkunde en godsdienst

Onder kunde verstaan we weliswaar ook een theoretische bekwaamheid in een

of andere tak van wetenschap; maar de eerste betekenis van kunde is toch

'kunnen'. Dit kunnen bevat meer dan één soort van kennis; de theoretische

speelt daarin mede een (kleine) rol; maar belangrijker is een niet-theoretische,

448

(17)

EVANGELIE EN POLITIEK

veel meer praktische kennis; en ook daarmee is de reikwijdte van het woord kunde nog niet uitgeput: in staatkunde schuilt ook iets dat we 'staatsmans- wijsheid' noemen; en daarin ligt o.m. een stuk praktische mensenkennis op grond van ervaring. Dit geldt elk politicus, ook die politicus die niet meer doet dan bij verkiezingen zijn stem uitbrengen. Over dit onderwerp iets meer in een volgende paragraaf, waarin de politieke mondigheid wordt aangestipt. Iemands wijsheid wordt gevoed door zijn Bijbelgebruik. We denken aan Spr. 20 : 5:

"De overleggingen in het hart van een mens zijn diepe wateren, maar een verstandig man weet ze op te diepen." Deze spreuk werpt helder licht ook op de verhouding van godsdienst en staatkunde. Het kan gebeuren dat een lid van de Staten Generaal een collega-lid herkent als een renegaat: de collega is bij het Evangelie opgevoed, heeft het welbewust verworpen, en daardoor zijn de overleggingen van zijn hart gestempeld door zijn renegaat-zijn; en dat is te merken aan de persoonlijke vormgeving van zijn politieke idealen en zijn politiek program: het is het program en het zijn de idealen van een renegaat.

Als hij in de Eerste of de Tweede Kamer het woord voert, getuigt hij, of hij wil of niet, van zijn renegatie. En een collega-lid van de Staten Generaal, die een wijs man is in de zin van Spr. 20 : 5, is bekwaam, de diepliggende harts- gedachten die zich uiten in het politiek program, op te diepen. Hij gaat uiter- aard niet zeggen: 'collega, u bent een renegaat, en dat blijkt uit uw politieke bedrijvigheid', hoewel dat de waarheid is. Maar de man van verstand zal wèl in de discussie zijn woorden afstemmen op de door hem opgemerkte renegatie van zijn opponent. Dat is zijn goed recht; dat is zelfs zijn plicht als man van verstand. Iemands staatsmanswijsheid heeft dezelfde signatuur als zijn gods- dienst; ook als hij meent ongodsdienstig te zijn - wat immers ook een vorm van godsdienst is!

3. Een wijs man

Het is de taak van elk beoefenaar van staatkunde (of hij nu alleen maar

stemmer bij verkiezingen is, dan wel lid van de Eerste of Tweede Kamer) dat

hij een wijs man is, die de hartsoverleggingen van een collega of buurman kan

opdiepen. Maar een wijs man zijn is niet een figuurlijke geldsom op een

geestelijk spaarbankboekje: de wijsheid moet gezocht worden en verworven,

onderhouden en verzorgd. Daartoe is bezinning nodig, en beginselstudie. Het

is niet voldoende, als men twintig seconden per jaar aan beginselstudie wijdt

(al is dat beter dan niets). Die twintig seconden per jaar zijn verre ontoereikend

om wijsheid, b.v. staatsmanswijsheid, te vinden en vast te houden en te ont-

wikkelen. In dit verband is het dienstig er even aan te denken, dat leidende

politici een voor anderen onvoorstelbare werktijd moeten gebruiken: ze ver-

richten dagwerk, avondwerk en nachtwerk, en moeten bovendien nog zorg

dragen dat ze niet nerveus en overspannen raken. Ondergetekende weet heel

goed, dat hij zich daarvan geen adaequate voorstelling kan vormen. Maar hij

weet ook, dat er van Bijbelse bezinning op de taak een grote rust kan uitgaan,

een medicijn voor heel het lichaam met al zijn functies. Twee uur per week,

(18)

EVANGELIE EN POLITIEK

aan bezinning gewijd, kan bewerken, dat iemand daardoor makkelijker werkt en meer tijd heeft. Daarom is een politicus, die enige tijd besteedt aan niet- theoretische wijsgerige anthropologie, een wijs man. En het is erg dwaas om stilzwijgend of expliciet aan te nemen, dat de politieke praktijk wel voor de wijsheid zal zorgen: dat kan ze maar zeer ten dele. Een politicus die antwoord moet geven op een onbescheiden vraag (b.v. of hij zich geestverwant voelt met een vrijzinnig gereformeerd theoloog) en dan reageert met 'ik ben geen theo- loog' - handelt daardoor meer dwaas dan wijs, al schuilt er ook wel een atoom wijsheid in. Gereformeerde vrijzinnigheid raakt ons allen, ook de politicus, en deze moét daar een (uiteraard niet-theoretisch) oordeel over vormen. Dat is hij verplicht aan zijn waardigheid van wijs man. En dan alleen maar te mompelen 'ik ben geen theoloog' is in hoofdzaak een dwaze uitvlucht - en God heeft de mensen recht gemaakt, maar zij hebben tal van uitvluchten gezocht.

4. Wijsheid en wetenschap

Elke politieke partij van enig formaat beschikt over een wetenschappelijk studie-centrum. Staatsmanswijsheid en theoretisch onderzoek hebben heel wat met elkaar te maken. Staatkunde onderstelt dat er een staat is, die kundig beheerd en bestuurd moet worden: die kunde is betrokken op de structuur van het staatsverband, en van die structuur kan theoretisch rekenschap gegeven worden. Daarbij komen grote gevaren aan het licht. Als b.v. van het staats- verband gezegd wordt, dat het een publiekrechtelijke georganiseerde gemeen- schap is van overheid en onderdanen op de cultuurhistorische grondslag van een monopolistische organisatie van de zwaardmacht op een territoriaal be- grensd cultuurgebied - dan hebben we een omschrijving die goeddeels onver- staanbaar is voor 90% van de leidende politici en voor 99% van de stemmende kiezers. Goeddeels onverstaanbaar; niet helemaal: het zal menig politicus van professie en menig stemmend staatsburger opvallen, dat in deze omschrijving niet gerept wordt van de omvang van een staatsverband, en dat is een belangrijk onderwerp: er bestaan ook monsterstaten, waarvan niet zo maar even uitgemaakt kan worden Of en in hoeverre ze nog echt staten zijn. Daarover iets meer in een volgende paragraaf. In déze paragraaf moge opgemerkt worden, dat een wijs staatsman wel iéts kan begrijpen van een te theoretische omschrijving, en dan met dit iéts ook wat kan doen. In de Staten Generaal ontmoet men o.m.

ook professoren, die politicus geworden zijn en hun professoraat achter zich

hebben gelaten als een al dan niet dierbaar verleden, en mogelijk voor goed

achter zich hebben gelaten. Zij doen hun winst met hun wetenschappelijke

ontwikkeling, ook als politicus; maar het harde en tijdrovende werk van leidend

staatsman belet hen, bij te blijven in het vak waarin ze als docent hebben

gewerkt. Ze ondergaan een totaal menselijke verandering: ze hebben het typische

geleerdenleven verlaten en zijn nu praktische politici geworden. Dat is een

ingrijpende verandering! Ook in dit betrekkelijk gunstige geval is het contact

tussen wijsheid en wetenschap een moeilijke, en soms zelfs hachelijke zaak. De

(19)

EVANGELIE EN POLITIEK

in het voorgaande van deze paragraaf gegeven omschrijving, die te theoretisch lijkt (van wie deze omschrijving afkomstig is laat ik in het midden; er zijn ook andere, mogelijk betere) kan enigszins fungeren in de dialoog tussen wij sheid en wetenschap: de omschrijving is van (iets te) theoretische aard, maar kan niettemin de staatsmanswijsheid van dienst zijn - een beetje. Het is bovendien mogelijk dat een wijs politicus naar een wetenschappelijke omschrijving zoekt;

zelfs is het denkbaar dat hij haar begrij pt. Maar nu de 'gewone' staatsburger.

5. Politieke mondigheid

We mogen en moeten aannemen, dat de stemmende staatsburger politiek mondig is; en evenals bij de wetenschappelijke ontwikkeling van de leiding- gevende in politicis is er nogal groot gradueel verschil: men kan een reeks schetsen van stemmers; onderaan de stemmer die al zijn politieke wijsheid uit één enkele krant haalt, en bovenaan de 'gewone' staatsburger die meedoet in een op de politiek gerichte studiekring: deze laatste is soms meer ontwikkeld en daardoor duidelijker mondig dan sommige leden van de Staten Generaal. Er bestaan nogal wat stemgerechtigden, wier politiek inzicht zich beperkt tot de verrassende mededeling 'de maatschappij is tr debet an'; en er zij n andere stemgerechtigden, die ondanks allerlei krant-informatie een kijk hebben op de binnenlandse en de buitenlandse politiek en het verband tussen die twee. Als er eens een plaatje in de krant staat van alle leden van de Staten Generaal met hun naam er bij, dan wordt de bekijker van dit plaatje wel eens gedrongen tot de vraag, of nu àl degenen wier pasfoto in de krant staat, stuk voor stuk dermate politiek mondig zijn, dat je het ook echt kunt merken. Maar àls je op weg gaat om dit te merken, heb je een maatstaf nodig: de bekijker van al die pasfoto's moet zelf politiek mondig zijn, om de vraag, waartoe hij zich ge- drongen voelt, goed te kunnen beantwoorden. Eerst dan heeft het zin, en wel politieke zin, dat hij bij het bekijken van die pasfoto's hier 'ja' zet, elders 'neen' en nog weer bij andere foto's een vraagteken. We vernemen dat in andere landen die staatsburgers, die de leeftijd hebben om te mogen stemmen, vooraf getest worden, opdat de overheid er achter kan komen b.v. of ze kunnen lezen en schrijven. Zo'n test is een moeilijk ding; want het is best mogelijk dat betrokkene niet lezen en schrijven kan, maar wèl een gefundeerde mening heeft over de politieke constellatie van het territoriaal begrensd cultuur- gebied waar hij woont; en het kan ook voorkomen, dat betrokkene heel goed kan lezen en schrijven, maar van de politiek van zijn land evenveel begrijpt als zijn kat. Daardoor rijst de vraag ten eerste, of zulk een test wenselijk en legitiem is en ten tweede, hoe zo'n test er dan uit moet zien. Wij in ons vaderland kennen zulk een test niet, en dat heeft zo zijn voordelen wel, maar het is ook de weg van de minste weerstand. Want bij heel wat Nederlanders leeft de vraag, of en in hoeverre alle stemgerechtigde staatsburgers politiek mondig zijn. Daar kunnen we ons af maken door in politieke zin te zeggen:

orthodoxy, that is my doxy, and heterodoxy, that is every other one's doxy -

met andere woorden: de mensen van mijn politieke partij zijn in het algemeen

(20)

EVANGELIE EN POLITIEK

wèl politiek mondig, en de lieden van de andere politieke partijen zijn in het algemeen politiek onmondig. En zodra je dat gezegd hebt weet je al, dat dit niet vol te houden is. Ook onder mijn politieke tegenstanders zijn er mensen met hersens en goede wil. Sterker nog: we ontdekken onder mensen van geheel àndere politieke overtuiging lieden, met wie heel goed te praten valt, en met wie je eventueel in verregaande mate politiek zoudt kunnen samenwerken.

6. Het is een vak

Soms vallen de niet-geestverwanten in politicis nogal mee; en soms vallen

degenen die toch eigenlijk je geestverwanten zijn of moesten zijn, bitter tegen,

met name wanneer ze je willen wijs maken dat de politiek een vak is. Deze

opmerking lijkt in één opzicht op de ontboezeming van zoëven 'ik ben geen

theoloog': het is nl. een uitvlucht. En wel een uitvlucht die misbruik maakt van

het feit, dat er inderdaad aan de politieke praktijk een vakmatige kant zit: we

zien het verschil tussen de nieuweling die voor het eerst in de Kamer komt en

een 'oude rot in het vak', die door jarenlange ervaring het klappen van de

zweep kent. Intussen: het IS een uitvlucht; politiek is in de grond van de zaak

nu net helemaal geen vak. In dat geval zou ze beneden-menselijk zijn en ver-

wijzen naar de homo faber. Maar politiek is, op elk niveau, een werk van de

homo sapiens, een soort animal (ademend wezen) dat volgens sommiger over-

tuiging bezig is uit te sterven en al een flink stuk van die stervensweg heeft

afgelegd. Maar gaat het om een politiek program en een politieke overtuiging,

die geïnspireerd zijn door het Evangelie, wil dat zeggen, dat die worden

gevormd door mensen en mensengroepen, die zich open stellen en open houden

voor het Evangelisch onderwijs van de Zoon van God. Door dat onderwijs,

dat alle lagen en aspecten van het mensenleven betreft, wordt duidelijk dat

politiek een bij uitstek menselijke aangelegenheid is, een arbeid die door mensen

voor mensen verricht wordt. Om die reden is politiek, hoeveel 'vakmatigs' er

aan verbonden moge zijn - en dat is heel wat! - in de grond van de zaak

een humane arbeid. Indien het tv-bericht juist is, dat McGovern Nixon een

sluwe bedrieger zou hebben genoemd, dan getuigt dit voor een bepaalde op-

vatting omtrent vrijheid van meningsuiting, die ons wellicht wat vreemd aan-

doet. Men kan een heel commentaar geven op deze eventuele uiting van

McGovern; maar daarbij kan men ook opmerken, dat een zo verregaande vrijheid

in meningsuiting er van getuigt, dat politiek inderdaad fundamenteel en in

kern iets anders is dan alleen maar een vak. Een ander nieuwsbrenger vertelde

dat iemand gezegd zou hebben dat Nixon een cynisch tacticus is, en deze

verschaffer van nieuws zal er in de gauwigheid niet aan gedacht hebben, dat

hij onbewust pleitte voor de menselijkheid van Nixon en zijn politiek: want

cynisme is 'a human way of life', en het woord 'tacticus' is geen lelijk woord,

aangezien de mens in zijn menselijkheid zo nu en dan behalve tact ook tactiek

nodig heeft en mag aanwenden.

(21)

EVANGELIE EN POLITIEK 7. Ferme jongem

Als we naar de tv kijken, zien we op het politieke vlak o.a. ook ferme jongens en stoere knapen. We luisteren naar een liberaal Nederlands politicus en kunnen ons niet onttrekken aan de indruk: dit is een ferme jongen, een stoere knaap, en wat meer zegt: een mèns; respectabel en verstandig, en een hard werker. Hij ziet drommels goed in dat politiek in de grond heel wat méér is dan een vak. Op zijn meest eigenlijke overtuiging hebben we wel wat aan te merken. Veel meer dan we aanvankelijk hadden gedacht. Zijn politieke denkbeelden worden gestuwd door een wetsidee die beslist niet evangelisch is.

We moeten die, als zodanig religieuze, wetsidee opsporen: dat is de enige weg die leiden kan tot een oordeel over zijn politieke overtuiging, dat hem recht doet. De eigenlijke religieuze motor van die overtuiging, dié interesseert ons.

Zeker, hij is een ferme jongen en een stoere knaap; alle respect! De zaak wordt nog wat moeilijker als we ontdekken, dat we nu net in die partij, welker program en grondidee onze hartelijke instemming heeft, geen stoere knapen aantreffen en geen ferme jongens, maar lieden die ons nauwelijks aan de homo sapiens doen denken en heel sterk aan de homo faber. Zij maken ons het leven zeer moeilijk. Want we vinden onder hen geen ferme jongens, en ook geen stoere vrouwen; wel mensen die verstand hebben van tactiek, en zelfs zonder een aanwijsbare cynische 'way of human life'. De tv stelt ons in de gelegenheid, ook buitenlandse politici te ontmoeten. Vaak zijn dat ferme jongens. We kunnen zonder veel moeite nagaan dat ze hard werken. Voorts zijn ze klaarblijkelijk geen bewonderaars van de politiek der komiekers, maar ze gaan wel op bezoek in een komiek land. Een grote piet onder hen belt iemand op, en dan wordt er ergens met bommen gestrooid. Op een bepaalde dag werden er maar heel weinig bommen gegooid en ze zeiden dat dat van het weer kwam - dat was natuurlijk een grapje: de dosering was precies uitgerekend, weer of geen weer. Soms wordt zulk een grote piet de machtigste man van de wereld genoemd en het is niet steeds dezelfde, en we willen toch niet vergeten dat Jezus van Nazareth de machtigste Man van de wereld is?

8. FatJOemrltimte

Is er, hetzij in ons vaderland, hetzij in andere landen, ruimte voor politiek

fatsoen? Zo ja, is die ruimte dan ruim genoeg? Ik kan me voorstellen dat een

Nederlands liberaal politicus ongeveer zo denkt: kijk eens, de politiek heeft wel

nare kanten, en ze is wel in erger mate dan we mooi vinden een vak geworden,

maar er is bij ons toch altijd nog wel een flinke fatsoensruimte in de staat-

kundige praktijk. Ik meen dat dit juist is. Maar nu is het de vraag, hoe deze

fatsoensruimte geëxploiteerd wordt, en dit leidt tot de vraag, hoe deze ruimte

door de stuwende grondidee die iemand aanhangt (vaak zonder dat die iemand

dit zelf precies weet) wordt gestempeld. Wat de een nog net fatsoenlijk vindt,

is in de ogen van een ander net niet meer fatsoenlijk. Er worden wel eens

onfatsoenlijke woorden gebezigd in de Tweede Kamer (misschien ook wel eens

in de Eerste, maar daar ken ik geen voorbeelden van); en dan is de uiter van

(22)

EVANGELIE EN POLITIEK

zo'n onnet woordje naar ik meen niet strafbaar, maar het fatsoen eist dan wel dat hij achteraf zijn excuus aanbiedt. Het onderwerp 'fatsoen en politiek' is belangrijk en interessant: we zijn echt niet gereed met de opmerking dat 'de politiek' als van nature 'vuil' is. Want als het gaat om 'van nature' kan men eerder opmerken dat' de politiek' als 'van nature' menselijk is en ... fatsoenlijk!

Wij hebben ernstig bezwaar tegen een dictatuur, en vragen ons af of een dictatuur-staat wel werkelijk een staat is, dan wel alleen maar daarop een beetje (en een héél klein beetje!) lijkt. Wij vinden autoritatieve en/of dictato- riaal 'bestuurde' 'staten' niét fatsoenlijk, en daar hebben we gelijk in. We vinden het terecht onfatsoenlijk als er geen vrijheid van meningsuiting is.

Zóveel fatsoensruimte mag er en moét er zijn; dat vinden we gewoon en normaal. Schrijver dezes vindt het ook gewoon en normaal, om op die partij te stemmen die beginselen aanhangt die hij van harte mede-huldigt, en hij zàl straks, eind november 1972, ook op dié partij stemmen, niet laaiend van geest- drift,

0

nee, maar omdat hij niks beters kan vinden. En het is wel akelig, maar het lijkt net alsof de fatsoensruimte inkrimpt, hier heel langzaam, en elders vlugger en bijwijlen angstig vlug.

9. Monsterachtig

Als een land onregeerbaar wordt, pleegt het vroeger of later in een dictatuur te ontaarden. Dat is een lelijk ding. Indien ik helderziend was, zou ik zeggen:

binnen zoveel jaar zal ons vaderland dictatoriaal 'bestuurd' worden door een 'partij' die haar leden betrekt uit ongeveer alle nu bestaande partijen, en bij die gelegenheid een naam kiest die nog niet is besmet, b.v. PVRO, de partij voor recht en orde. We weten vermoedelijk allemaal, dat een dictatuur per definitie onmenselijk is; maar is deze wetenschap krachtgevend genoeg om de nu misschien al plaatshebbende ontwikkeling tegen te gaan? Of zal dan blijken, dat je een groei in de richting van een dictatuur alleen maar kunt remmen en afsnijden met ... dictatoriale middelen? Laten we eens onderstellen, dat een zeker Europees land beklemd is geraakt in een dictatuur, die gefinancierd en in stand gehouden wordt door een grote mogendheid buiten Europa. Zo iets gebeurt natuurlijk niet, dat zou monsterachtig zijn, en wij houden het op het fatsoen; anderen doen dat ook, en als ze eens onfatsoenlijk doen, is dat te verklaren uit een noodsituatie waarin ze zich bevinden. Intussen maken we, al is het maar tijdelijk, kennis met het monsterachtige. Waar komt dat vandaan?

Ook dit is een belangrijk onderwerp, en niet makkelijk te overzien. Het lijkt er evenwel op, dat het monsterachtige vaak, zo niet altijd, te maken heeft met de omvang en grootheid van een territoriaal begrensd cultuurgebied. Om het heel eenvoudig (iets tè eenvoudig) te stellen: zal een staatsverband enigermate normaal zijn en goed functioneren, dan moet het cultuurgebied niet al te groot zijn, en het aantal staatsburgers niet veel boven de tien miljoen. Is een land tien maal zo groot als ons vaderland, en heeft het meer dan honderd miljoen staatsburgers, dan kan daar de figuur van het monsterachtige niet uitblijven.

Als we te zijner tijd de verenigde staten van Europa krijgen, dan zal dit een zo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

als zijn politieke overtuiging een schets De onzekerheid die hiervan het gevolg maken; de keuze van de methoden vai geven van een begaanbare weg voor Is kan er licht toe leiden

a. Een arbeidsmarktpolitiek die de mobiliteit en de her- en bijscho- ling bevordert. In onze dynamische tijd zijn deze scholingsmoge- lijkheden van grote betekenis, ook voor

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Juist in deze laatste opdrachten moet worden voorko­ men dat de adviseur al het denkwerk alleen doet en zodoende met een manage- ment-development-programma of

wat op een grote mate van zelfstandigheid duidt. Bij D66 is het stichtingsbestuur ‘leidend’ en fungeert de politiek secretaris van het partijbestuur als ‘klankbord’. Bij de PvdA

Waar het ontegenzeggelijk zo is dat waterschappen een belangrijke, voor Nederland zelfs essentiële, taak vervullen zien wij niet in waarom deze taken fun- damenteel anders zijn

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever: Gemeenteraad Uithoorn Concept & redactie: Merktuig,

Voor gewasbescherming en zware metalen vergelijken we in de volgende nieuwsbrief de resultaten van de groepen met die van de individuele deelnemers van Koeien & Kansen..