C
>
C
• C
(0(0
I4ARK JONGMAN
EE BEEKDALVEGETATIES.
,-
r
4 F
Een doktoraalonderzoek van Mark Jongman
onder begeleiding van Ab Grootjans
1987
Lab. voor P1antenoeco1,iè,Haren
Rijksunlversitelt Groffingen Bibliotheek Biologisch Centrum
Kerklaan 30 — Postbus 4 9750 AA HAREN
VakgroeP Plantenoecologie R.U.G.
Biologisch Centrum Haren (Gn).
Doctoraalverslagen/scripties van de Vakgroep Plantenoecologie zijn interne rapporten, dus geen officiële publicaties.
De inhoud varieert van een eenvoudige bespreking van onder—
zoeksresultaten tot een concluderende discussie van gegevens in wijder verband.
De conclusies, veelal slechts gesteund door kortlopend onder—
zoek, zijn meestal van voorlopige aard en komen voor rekening van de auteur(s).
Overnanie en gebruik van gegevns slechts toegestaan na overleg met auteur(s) en/of Vakgroepbestuur.
I NHOUDSOPGAVE.
'.4
HOOFDSTUK. PAGINA.
1. INLEIDING.
A.HYDROLOGIE VAN EEN BEEKDAL 1
B.ONTWATERINGEN IN BEEKDALVEGETATIES 2 2.MATERIAAL & METHODE.
A. GRONDWATER 5
B.DE KALKPOTENTIAAL 6
C.DE VEGETATIE 7
3. ANDEREN.
A.GEBIEDSBESCHRIJVING 9
B.RESULTATEN 10
C.DISKUSSIE 28
4. ELF.
A.GEBIEDSBESCHRIJVING .31
B.RESULTATEN .32
C.DISKUSSIE 40
SAMENVATTING 42
LITERATUUR 43
BIJLAGEN 45
HDDFIJSTUK 1. INLEIDINE3.
A.HYDROLOGIE VAN EEN BEEKDAL.
Do waterhuishouding van eon bepaald gebiod is in hoge mate bepalend voor het soort ekosyteem dat zich in dat gebied kan ontwikkelen. Daarbij is ten earste to onderscheiden de beschik—
bare hoeveelheid water (waterkwantiteit) ; deze zal afhangen van Faktoren als do struktuur van hot landachap, en do hoevoelheid neersiag in dat gebied. Do watorkwantiteit •komt tot uitdrukking
in do grondwaterstand, en) nag belangriJker, in de variatie daarin over het hele seizoen.
Ten tweede is er do chomiese samenstelling van hot aanwezige water (waterkwaliteit) ;
welke
ionen zijn opgelost in hot water,en in welke koncontraties en verhoudingen. Doze watersamen—stelling wordt bepaald door de herkomst van hot water ; regenwa—
ter heeft een andero samenstelling dan diep grondwater, dat van oorsprong oak geinfiltroerd regenwater is, maar dat, doordat het een lange weg door do ondergrond heeft afgelegd, een andero che—
miese samenstelling heeft gekrogen. Ijaarnaast kan hot water door allerlei aorzaken vervuild raken.
Waterkwantiteit en waterkwalitoit zullen samen. medebepalend zijn voor do ontwikko]ing van do bodemstruktuur in eon gebied,en daarmee samonhangend, do voedselbeschikbaarheid voor do vegeta—
tie.
Het Ca—ion speelt hierbij een belangrijke rD] (zie bijvoorbeeld Kemmers,1903). Rogonwater, dat infiltreert in do wortoizane, zal hier, op weg naar do diepero bodemlagen, CO2 apnemen dat door do wortels geproduceerd wordt. In do ondergrond zal hot water zich dan verplaatsen naar lagere delen van hot landschap,waarbij hot door z'n C02—rijke (en daaram agressieve) karakter onderweg Calciet zal oplossen volgens:
CO2 + H20 + CaCO
Ca2 +
2HC0Uit doze reaktievergelijking valt af to lezon dat diep grondwa—
ter Calcium- en Bicarbonaat—rijk is (afhankolijk van do opgeloste hoeveolheid CO2 en hot kontakt met hot sediment). IJe
plaats
waardit grondwater uitoindelijk weer boven komt,hangt af van do geologiese struktuur van hot gebiod (aanwezigheid van ondoorla—
tende lagen van bijvoorbeeld koileem, potontiaalverschillen e.d.). Hoe dit proces in zijn geheel is voor to stellen,is te
zien in Figuur 1. -
Do uiteindoli,jko grondwatersamenstelling die boven in do bodem
za]. warden aangetroffen, hangt naast do afgelegdo weg van hot grondwater in do bodem, oak af van mengprocesson met lDkaa].
geinfiltreerd— of vervuild grondwater. Tat slot bepalen oak regenwater (vordunning) en verdamping do uiteindelijke iononver—
houding in do bovenste grondwater].aag.
In do veongebieden van een beekda]. heeft do uit organies materiaal bestaande bodem eon enorme adsorptiokapaciteit voor kationen. Uandaar
dat Ca2
in zeer grate hoeveelheden uit hot diepe grondwator geadsorbeerd wordt aan hot bodomkomplox. Als ditkomplex verzadigd raakt met Ca2 kan or (sekundair) CaCO3 gevormd
Appendix la
Sche.atische weergave van de grondwaterstro.en in een beekdalsystees bestaande uit oorsprong, bovenloop, .iddenloop en benedenloop. Dc weg van het infiltratiewater door de ondergrond (waterstrosen 1-3) is aan de rechterzde van de figuur set witte pijien aangegeven. Het water lost in de ondergrond sineralen op (proces A) en kost in de
siddenstroo.se en benedenstroo.se gebieden veer tsvoorschijn (waterstrosen 4). Em dccl van
dit aangereikte grondwater .engt zich set zeewater (5) en geeft aanleiding tot het àntstaan van een .engwaterstroos (6). Verder is overstro.ingswater vanuit de beck (8) en stagnerend regenwater (in het oorsprongsgebied) aangegeven.
hydrologlsch systeem van een beekdal
BOVEN-LOOP
I'
I,'I
//
• MIDDEN-LOOP
BENEDEN -LOOP
—
—
Fiauur 1. Hudrc,jppjsc), sustpem van een beekdal,(lJjt: Grootians.
ises).
worden (Kemmors,19e5). 130
Calciumionen
op het adsorptiekomplox vormen in do bodem van eon kwelgebiod do belangri,jkste buffer tegen verzuring (met CaCO31 als aanwezig); Ca24- kan namelijk op hot komplex uitgewisseld worden togen H4, zodat do toegenomen H4-—koncontratie in bodomvocht of
grondwator
teniotgedaan kan worden.Uoor do vegetatie die aan ZD'n kwelsituatie is aangepast,is hot daarom van het grootste belang dat do gonoemde hoevoelheid uitwisselbaar Ca2' in do bodem op voldoendo hoog nivo blijft gedurende hot seizoen. Eon verminderde toovoer van Ca2 door diep grondwator zal in dit soort gronden direkte gevolgen hebbon voor' de pH. Als daarbij bedacht wordt dat do Ca2-koncentratie ook do fosfaatboschikbaarheid beinv]oed, en eon pH—verandering invloed heeft OP nitrifikatie— en ammonifikatieprocessen in do bodem, dan is hot belang van hot Ca—ion voor do vegotatio voldoende ondor—
5treept (Kemmers, 1983).
Dat or eon rolatie bestaat tussen de versproidingspatronon van moeras— on hooilandvogetaties en do versproiding van grondwater—
tpen is goblekon uit vole eerdore onderzookon (o.a. Jansen &
Zonnevold(1985), Altonburg & WildschutCl9G3), v.Diggolon(1983) on GrootJans (1985) ). Hot voorkomen van veel zeldzamo on bedreigde plantensoorten en vegetatietpen bli,jkt afhankolijk te zijn van eon ongestoorde toestroming van ionenrijk grondwater CGrootjans, 1985), waarbij vooral voor zulke soorten van belang lijken do
"overgangszones" met afwisselende invloed van lithotroof bacon—
rijk kwolwater en lokaal gevallen athmotroof regenwater (moso—
troof water ; van Wirdum (1979) introduceerde hiervoor do term poikilotroof).
B. ONTWATERINGEN IN BEEKDALUEGETATIES.
De in gonoomde gobieden voorkomendo zoldzamo mesotrafento soorten en vogotatietjpon blijken niet moor voor to komen in ruilvorkavolingsgebiedon, ook al is via beheers— on beschermings—
maatrogelen getracht dozen to behoudon (Grootjans, 1985). Overge—
bleven zeldzaamhodon zijn in zulke gebieden vaak slechts relikten van oorspronkelijko gomeenschappen; kieming on vestiging van niouwe individuen is niet moor mogelijk, zodat ook doze rostanten waarschijnlijk gedoemd ziJn uit to storven. Al].oen als hot mogelijk zou zijn doze ontwikkelingen op de eon of andore manier terug to draaien/te kompensoren zou er voor zulke planten nog een toekomst zijn.
Daarvoor is hot noodzakelijk dat or onderzoek wordt gedaan naar de lange tormijn—govolgen van ontwateringon in natuurgobiodon;
niet alleen om inzicht to krijgen in do processen die hot bodemmiliou voor do planten na ontwatering verandoren, maar ook
vooral. om voorspellingen to kunnen doen omtrent do govolgon van bijvoorbeeld eon herinrichting.
Over do korto tormijn—gevolgen van ontwateringon in natuurgobio—
den is al vrij veel bekond. Hiorvoor is in do eorsto plaats immers slechts eon vergolijking nodig van de vogotatio voor on na do ingreep, aangevuld met gegovens over vorandering in do bodem—
toestand. Over do gevolgen op langere tormijn en do oorzakon daarvan is mindor bekend. Do vraag die daarbij van belang is, is niot alloen of do degeneratio van eon ontwaterd natuurgebied zich na do eerste Jaren na do ingroep nog voortzet (ruimtolijk en/of temporeel gezien), on waardoor dit veroorzaakt wordt, maar tevons do vraag of herstel van do vorloren gogano "natuurwaarden" nog
F1uur2 . Ligqing van di onderzoeksq.bi.den.
mogelijk is, of
dat
de door de ingreep in gang gezette processen onomkeerbaar zijn. Deze vragen ziJn onderwerp van deze studie.Bi,J
het
beantwoorden van deze vragen kon gebruik gemaakt worden van twee natuurgebieden in IJrenthe, die reeds langere tijd ontwaterd zijn bij ruilverkavelingen ten behoeve van de landbouw en die beide in die tijd onderzocht zijn op veranderingen in de vegetatie en bodemprocessen.Het aerste gebied is een oorspronke].ijk soortenrijke Dotter—
bloemgemeenschap (Caithion palustris) bij Anderen in Drenthe (zie Figuur 2).
Het unieke van dit gebied is dat het sinds de ontwatering in 1975 uitvoerig is onderzocht; de vegetatie word gevolgd in de tijd door middel van permanente kwadraten en vegetatiekar—
teringen, zodat bekend is hoe snel en in welke richting de vegetatieverandering is gegaan. Ook zijn in de eerste jaren na de ingreep veel bodemparameters bepaald CN—mineralisatie, P—beschik—
baarheid,vochtgehalte,etc.: zie Grootjans e.a., 1985a).
Omdat in 1986 de vegetatie nog steeds aan grote veranderingen ondorhevig was,leek or voldoende reden hot onderzoek to vervol—
gen. Tevens was ondertusen steeds moor bekend geworden omtrent do eerder genoemde afhankelijkheid van vochtige vegetatietjpen van de grondwaterkwaliteit en het buffervermogen van do bodem;
eerdere metingen op doze plaats leverden vermoedens Dmtrent eon eventuele vervanging van watertypen in do bovenste bodemlaag (Gerritsen & Smits,1981 ; Logemann e.a.,1982). Uandaar dat besloton word de grondwaterkwaliteit nog eons nader te bekijken, aisméde het effekt daarvan op do zuurgraad van de bodem.
Hot tweode gebied is eon Blauwgrasland (Cirsio-molinietum) bij Elp, genaamd "de Reitma" (zie F iguur 2). Dit gebied is in 1953 (en in 1971 versterkt) ontwaterd door een ruilverkaveling op het omliggende landbouwgebied. Ook hier word de vegetatie gevolgd door middol van eon paar permanente kwadraten (p.q. 's) sinds 1967 en waarbij tevens de grondwaterstand werd gemeten. In het midden van do Jaren '70 werden metingen aan de bodem verricht (zie Grootjans e.a., 19B5b) on werd do vegetatie in zijn geheel opgonomen (Romeyn, 1960), waarbij een enorme verdroging en achteruitgang van vole typiese blauwgras].andsoorten werd gekon—
stateerd (Grootjans e.a.,1979). In de jaren '80 kon Staatsbosbe—
hoer omliggende landbouwpercelen verwerven, waardoor de grond—
waterstand verhoogd kon worden. Sindsdien zijn or aanwijzingen voor herstel van de vegetatie (Zeeman,1986). Het uitbreiden van Veenpluis in het gebied dat tevens word gesignaleerd wees echter op eon geheel andere ontwikkeling, nameli,jk verzuring van hot gobied. Om te onderzoeken in hoeverre herstel van zo'n blauwgras—
landkomplex mogolijk is, is dan ook in deze studie de vegetatie nogmaals bekeken, in samenhang met enkele grondwaterkwaliteit— en kalkpotentiaalmetingen.
Bovenstaande inleiding leidt tot do volgende algemene vraag—
stolling van dit onderzoek
—Hoe ontwikkelen do vegetatie van een Dotterbloemgemeenschap (Caithion palustris) en een Blauwgrasland (Cirsio—molinietum) zich in eon periode van respoktievelijk 11 en 23 jaar na ontwatoring?
—Zijn de gesignaleerde veranderingen toe te schrijven aan verzuring door middel van vervanging van watertypen en/of
verlies aan bufferend vermogen van de bodem?
-Is in dit verband herstel mogelijk van het gedurende lange tijd ontwaterde Blauwgrasland?
Z M
Fiauur 3. T irTt,ina van de onder-zoeksDlekken i het nRrree1 bil Anderen.
o pc J4ANENT
0 kAIkpotriMI—t4OW5TEVIAk
$113
.','E3c
5
HOOFDSTUK 2. MATERIAAL & METHOIJE.
A. GRONDWATER.
1 .ANDEREN.
In april 1986 word begonnen met hot onderzoek door grondwater—
buizen te plaatsen in hot perceel bij Anderen Ckadastornr.177'f).
Gamoten word do grondwaterkwalitoit op twee ontwatorde plaatson náast do ruilverkavBlingssloot (nrs. 1 en 'f;zie Fig.3), dna vochtigo plaatsen Cnrs.3,5 en 6), eon natte kwelplok Cnn. 7) en tot slot eon vochtigo, doch door do oudo book ontwaterdo plek Cnn. 2). Do dieptes waarop gemoton word, waren LiO_50 cm. beneden maaiveldC—m.v.), 110—120 cm.—m.v.,en 230—2'fO cm.—m.v.,bohoudens onkele uitzondeningen (bi,jlage 1). In do ondiepe buizen bleek niet altijd voldoende water aanwezig voor hot meten van allo to bopalen iononkoncontratios. Do gebruikte buizBn waron P.V.C.—
buizen van zo'n 1.5cm. doorsnee. Aan do ondarkant van de buizon werden gaton ingezaagd op 5 tot 15 cm. van hot uiteinde, waarom—
hoen vervolgens oen F iltroerkous word aangobracht om inslibbing van grond tegen te gaan.
Do watermonstors warden gonomen
op dna data
; op do eersto datum,22Lf, werd gometen om eon indruk van do situatie in hot voorjaar to krijgen. Do volgende twee data waren bedoeld om do invloed van regenwater in do zomersituatio to meten. Op 27—6 word gemeten oen week na eon hevige stortbui, waarbij de grondwator—stand nog steeds Cals govoig van die bui) vorhoogd was. Tot slot werd op 15—9 gemeten, eon week nadat hot eon week (dus ongeveer
1'f tot 7 dagon veer do meting) veal goregand had. Voor do regenval was hot (op 27—6 on 15—9) steeds gedurondo langoro tijd droog gewoest. Do grondwatorstanden warden Cnaast genoemdo drie
data) vaker bepaald (zie bijlago 2).
Do watormonsters worden geanalseerd gedurendo do eorste week na monsternamo; de op 27—6 genomon monsters konden ochter pas ongevoor eon maand later goanalyseerd wordon.
Gemeten warden hiorbij do
kationen Ca2,Na,Mg,X4 on Fe2,en
do anionen C1,HCO en SO. Uerdor warden E.G.VI er pH van do monsters bepaald. Alle borokoningen zijn godaan volgens veer—schniften van hot Chemios lab van Plantenoecologie te Haren, waarbij aangetekend diont to worden dat doze voorschniften net
enkole wijzigingen ondongingen, die eek in dit ondorzeok zijn gebruikt; zo werdon monsters niot moor eerst geE iltreend Chiorbij
blijft namelijk ovontueol gevormde neerslag achten), en word Ca nu evonals dat a]. veer Fe2' hot geval was, nu in eon apart monster bepaald, dat aangezuund was in hat lab met 10 HC1. Dit
em behalve ijzorneerslag ook Calciumneersiag (CaCO3) op to lessen. Met doze methode bleken do Calciumgehalten inderdaad hogan uit to vallen. Op 15—9 ward ook Mg in doze aparte
monsters gemeten.
Niet gemeton warden NHZ,N0 en PO, omdat or geen neden bestond aan te nemen dat daze ionen eon wozonlijko bijdrage aan de ionenbalans zeudon leveren (dit bleak ook uit eerdero motingen in dit porceol).
Ten slotte nog do opmerking dat bij eon zovental monsters van 27-6 het Ca2'-gehalte waarschijnlijk jots to hoog is gemeten, doordat vöôrdat do govermde Calciumneenslag met HC1 word opgelost in doze monsters al eon greet deal van het water voor andere
punten.
6
ionenbepalingen was vorbruikt. Eon zolfde hoevBelheid neorsiag als in do andere monsters kwam in doze monsters zo in eon kisinere hoeveelhoid oplossing, met als govoig eon wat te hoge Calciumkoncentratie. Omdat van één monster eon vol en eon halfvol potje voorradig was, kon doze meetfout aan do hand hiervan geschat worden; doze bedroeg 5.5 C— dus do to hoog gemeton Ca—
koncentratie; êên schattor voor do meetfout is echter to weinig om een korrektiefaktor to bepalen). Op do resultaten en de interpretatie daarvan hoeft doze fout goon invloed Czie hoofdstuk Resultaten).
Aan do hand van do gemeten ionenkoncentraties konden vervolgons (voorzover deze koncentratios bokond waron) met behulp van eon standaardkomputerprogramma (afkomstig van hot R.I.N. to Leorsum) berekend worden do ionenbalans, do Ionic Ratio, do E.G.U.2e—, Corn to vergelijken met do gemeten E.G.V.—M) en do verwantschap met athmotroof—, lithtroof— en Rijnwater.
Vervolgens werdon eon type—indeling gemaakt van do monsters aan do hand van hun ionensamenstolling, on word doze indoling gobruikt om eon hdrologies model van hot porc?el op to stollon en to pogen do relovante bodemprocessen die hier spelon to verkiaren.
2. ELF.
In "do Roitma" bij Elp werdon op '17'86 ook enkele watermon—
stors genomen uit vaste grondwaterbuizen van Staatsbosbeheer (fi—
guur 'f).
Ce
ionen HCO,Na en K en
do pH zijn hiervan echter niet bepald. Do ionon die wel zijn bepaald, ziJn gobruikt om eon indruk to geven van hot soort watortpe dat daar in de grond zit.B. CE KALKPDTENTIAAL.
Eon goode maat voor hot moten van hot bufforvermogen van do bodem is do kalkpotentiaal CKemmers,1983,1985). Doze goeft de vorhouding weor tussen do koncontraties Ca en H,in formule
als: KALKPOTENTIAAL — pH — O.SpCa, echter tevens to bopalen als: KALXFOTENTIAAL —
pH(CaCl)
-1.15.
Hieruit volgt dat als do pHCCaCl) en do pHCH2O) in hBt bDdem—
vocht van eon grondmonster worden bepaald, do kalkpotentiaal on do koncentratie aan Ca in het bodomvocht to berekenen zijn.
Cit word (in duplo) gedaan bij monsters. uit hot perceel bij Anderen en do percelon bij Elp, die half Juli 1986 werden genomon. Ce preciese plaatsen van monstorname werden in Andoren bepaald door verschillon in vochtigheid (2 monsters op do ontwaterde strook, 2 op vochtige plaatsen en 2 op hot natte gedeelto; zio F iguur 3); in Elp door verschillen in do vegotatie, en in do buurt vandaar gemaakto vogetatieopnamen C vorschillende plaatson; zio Figuur 5).
Per plek warden drie monsters genomon, die warden gescheiden naar do 0—5 cm. en 5—10 cm.—laag Condor maaiveld), en vervolgens gomongd. Nadat do grote wortols eruit vorwijdord waren, word voldoondo monster in eon plastic zak gedaan, en in do koolkast bewaard tot do bopalingen geschiedden, zo'n twee maanden later.
Fiauur 5. UeaetRtie— en
kalknoteni1oonampn1tsen
in "de Reitma".7
C.DE UEGETATIE.
1 .ANDEREN.
Op hat perceel bij Anderen zijn in mci 1986 27 opnamen gemaakt (van 2 bij 2 meter; m.b.v. do Londo—schaal) van vaste p.q.'s die voor hat merendeel in 1976 al waren uitgozet. In figuur 3 waren do plaatsen hiervan al to zion. In vergelijking met do laatste opnamedatum (1983) werden 3 p.q.'s niet meer teruggevonden met do metaaldotector (nrs. 21,2Lf en 26); daarentegen warden or 2.
teruggevonden die in 1983 waron verdwenen (nrs. 17 en 22), aismede eon p.q. die slechts in 1979 was opgenomen (nr.1O1). Tot slot zijn do nrs. 30 en 31, die als vasta p.q. 's reeds lang waren verdwenen opniouw uitgezet aan do hand van eon kaart uit 1976,
waarin dozen precies op schaal stonden ingetekand (Schipper &
v.d.Windt, 1980).
Do verwerking van de opnamegegevens gebeurdB voor hat merendeel per komputer. Hierbij word ook gebruik gemaakt van opnamegegavens uit eerdere jaron (opgeslagen in do komputer (CYBER) van do R.U.6. in DATABANK—formaat). Clusteringen en ordinaties werden uitgevoerd met respektiovelijk do FORTRAN 5—programma's .MTWINSPAN (eon gewijzigdo versie van TWINSPAN) en DECORANA. Dozen werden verder bewerkt met do PASCAL—programma's DENDRO (doze maakt eon dendrogram van do clustering) INUICA (daze geeft aan welke do belangrijkste indicatorsoorten zijn op basis waarvan eon split—
sing in hot dendrogram is gebaseord) on ORDIPLOT (doze zot de ordinatie in eon grafiek uit). De methoden om met genoemde programma's to workan zijn aanwezig op hot lab. voor planten oecologie to Haren.
Naast ordinatie en clustering van do opnamen uit 1986 warden doze bewerkingen uitgovoord van do opnamen uit 1976 en 1986 samen, en van alle opnamen uit alle Jaron van dit perceel (dit alles om moor to weton te komen omtrent do veranderingen die do vegetatie van 1976 tot
1S6 heeft
ondergaan, en do snelheid waarmee dit gebourde).Daarnaast is een tabel gemaakt waarin veranderingen in presentlo of bedekking van soorton in de p.q. 's word aangegeven, van 1983 tot 1986 (mothode: Schipper & v.d.Windt, 1980). Doze tabel dient tar aanvulling van eon eerdere tabel die do verandoringen aangaf van 1976 tot 1903 (Schipper & 6rootjans,198'&).
Uan eon aantal representatieve p.q. 's werden visuele woergaven gemaakt van het bedekkingsverloop van do belangrijkste soorten sinds 1976. Ook dit was al oens corder gedaan door Schipper &
Grootjans.
Tenslotto word voor eon aantal opnamen do kwantitatiove dissimi—
laritoit bepaald van elk opnamojaar ten opzichte van do uitgangs—
situatie in 1976, en uitgezet in eon histogram, am to bekijken of or in dit opzicht bolangrijke trends to konstateren zijn.
2. ELF.
In "de Reitma" zijn in juli 1986 32 opnamen gemaakt (Londoschaal) van 2 bij 2 meter (F iguur 5). Gekozen ward ervoor do vegetatie op to nemen in do porcalen 2,3,8 en 9 Cfiguur 'f), omdat dit altiJd de percelen waren met do meast "intakte" blauwgraslandvagetatie.
In daze percelen word vervolgens bakeken in welke stukkan grofweg do opnamen gemaakt dienden to worden, am tot eon zo groot mogelijke representativiteit voor hat gebied to komen.
Per gekozon stuk werden tenminste vijf opnamen gemaakt. Doze
opnamen zijn gemaakt op dezelfde plekken als in 1977, wet mogelijk was omdat de plaatsen destijds precies op schaal waren ingetekend op mm.-papier CRomeyn,1980). Met een meetlint werden de definitieve plekken vanaf vaste oriëntatiepunten opgespoord, zodat hooguit sen fout van enkele meters moge].ijk zal zijn.
Uiteraard hebben de opnamen daarom dezelfde nummering ale destijds gekregen.
Oak van deze opnamen zijn clusteringen en ordinaties gemaakt (zelfde methoden ale bij hat perceel bij Anderen), en wel van 1986 apart, 1977 apart en van 1986 en 1977 samen. Daarnaast is ook voor dit gebied sen tabel gemaakt waarin de veranderingen in presentie of bedekking van soorten in de opnamen zijn aangegeven.
Omdat hier echter niet van p.q.'s gasproken kan wordan zal oak de verandering van sen soort in een "opname" geen absolute betekenis hebben ; de methods is echter wel geschikt am de trend in hat gebied aan te geven.
Ficjuur
. flverzicht
onderzoeksahidC.rsx aqv.tiII
£qvIs.tfIvIitIIs
EIEJ aacuIu lingua
Ig7 Prosfpsrc..l voord. Ingr..p t vsrspreldng van snk.l. voclii.inn.nd.
ioortsn.
Ficiuur B. Ontwikkelincie
e v: tie bi
etot 1.
çiM
TIDA
I I
.LttU&r.
K ur.d.nd
—— dispis z.ndond.rgrond
— EO
ruquCAPtX AQWTLTYPf CMJ)4MUS1RIS rYPt
— RUIGHRU*O€N HOLCUS WUS TVP
RHINAI4THL SLaOTWa *.SPfXT
— YLUPEJWA LLMAmA
CMEX *QUUS mEQLgNT
— iwcus
cJ .UICU$ aOJTVWS
HODFDSTUK 3. ANDEREN.
A. GEE IEDSBESCHRIJUING.
Figuur 6 geeft een overzicht van bet onderzoeksgebied, waarin ook de ligging van hat betraFfende perceel is aangegeven. Ean detailtekening van het perceel was al te zion in Figuur 3 van dit
vers lag.
Oorspronkelijk werd dit percee]. gevoed door diep grondwater (waarschijnlijk geinfiltreerd op het centraal Drenths plateau,ter hoogte van Schoonoord),en door ondiep, over ondoorlatendo lagen
(potklei/keileem) afstromend lokaal geinFiltreerd grondwater van het Balloërveld en Eexterveld. Samen met de neersiag bepaalden deze grondwaterstromen de uiteindelijke variatie in watertpon in hat gebied, en , daarmee samanhangend, ook in vagetatietpen
(Grootjans, 1980, Ringenaldus, 1903, Logemann a.a •
,1962).
Hot proeFperceol zelF lag viak naast do beak n werd voorname—
liJk gevoed door het diepe grondwater. Da vegetatie, eon Cvroe- ger) bemest vochtig hoolland bestond uit een Dottorbloemgemeen—
schap (Caithion palustris, moor specifiek do associatie Senecioni brometum racemosii), met op de echte natte kwelplekken Kloine Zoggovegetaties (Carecion curto—nigrae), geillustreerd in Figuur 7. Op do moor droge delen van hot perceel ging de vegetatio over
in hat Lolio—cjnosuretum.
In .975 werd bij eon ruilvorkaveling een 2.60 m. diepe sloot door bet perceel gegraven. Do oude beek ward hiorbij intakt gelaton (zie bijv. Fig 3). Twee stuwen regelen hat watarpeil in de sloot on do oude beak; door do lage waterstand 's zomers wordt het perceel daarom ook door de oude beak gedraineerd. Sinds do ontwatering voert Staatsbosbeheer een baheor van lx maaien an afvooren (in juni). UanaF 1976 startte op hat lab. voor planten—
aecologie van de R.U.G. hat ondezoek op dit percool naar vegeta—
tie en bodem. Een korte weergave van do resultatan volgt hiar—
onder.
Do dikte van bet rietzeggeveen waaruit do bodem bestaat, varieart van ±1.'kO m. in hat Noorden, tot ±Li.0O m. in hat Weston an Zuiden van hat perceel; hiervan bleak zo'n 80—100 cm. matig veraard to zijn. Langs do ruilverkavelingssloot was echter ±'fO cm. zeer stork voraard, met grotendeol5 irreversibale krimpver—
schijnselen, terwiji dit elders op hot perceel alleon do bovanste
10 cm. betroF (Schipper & Grootjans,198'f), Ook blekon greta vorschillon to bestaan tucson do ontwaterde strook langs do R.V.K.—sloot en do rest van hot porcoel in o.a. vochtgehalte en pH van do bodom, N—mineralisatie en grondwaterstanden. Ook do vogetatio vertoonde eon enorm verschil. Op hat ontwaterdo stuk vershenen allerlei ruigtekruiden ale Stellaria media, Urtica dioica, Cirsium arvonse en Anthriscus slvarstris, allan N—
indicatoran volgens Ellenberg (197'i). In Figuur 8 is hot verloop van do vegatatie to zion van 1976 tot an met 1980.
Do sterkato vorandoringon deden zich do earste drie jaar na ontwatering voor. Opvallond is op hot vochtige deal van hat perceel dat hat "Witbol—type" zich uitbraidde, ten kosto van het
"Caltha palustristupe", en dat do echte natte tjpen ("Carex aquatilis" en "Equisetum Fluviatile") steeds meer verdwenen. De vooruitgang van bet "Rhinantus angustiFolius—aspekt" werd toegeschroven aan bet maaibeheer. Uarder bleak uit populatie—
Tibsi a: Lijet vn s.ort.n die vernde?sn se presenc.. in de pSr.enen kw.dr.csn, ne zeven Jeereetweisrin. (I74I$3)
4 2 3
'
2 2 4
$ S 4 S 4 4 4 S 4 3 4 21 'I 20 4 3 7 11 Is 24 22
0 0 0 2
'
3 4' 2 S 24 23
2
4
I 1
2 4
2 1
2
5 10
Ii 7 5 4 3 7 4 3 S S 2
(pilpi Derviflor.,.
Clyceria eazi.
3p.rganiy..
CareK oyalii
%rç__ 5tLt
Soncpiyi prvn, Ran,,t.,Ius Iinpu MsnUt. equetica (i.ocr.aris eIutrii Care,.panics.
Juncu acutifiorue Stellari. aIsi,e
1tQ*ft Veronica arvens.
L.z crisp..s
£quisetum flq,viatil, ,
Care,. niprp C.arx ro%crata Carte aouatIIi c.Lyru_f 1J.t'L%
LvcPnie Pea triv.ilii
Mntal opnan wsrindl soon
eenw. vsrdw. n. e. •1ø*.1 IOSflSS•I in '74 in '53 In '$3 10 bed. in bed.
2 3 4 2 2 3
is 2
4 3 is 3 is
is
3
I0 7 I0
is
2
4 S
.1
3
Juncus •rticulatus
hthus anewetifolius I.IIitoer.nnle Cite'... oeIutre Jirticadioice
Stellarl. usda
$ro.ue riordtpceuj COO herd.
Polyoonemhydrooioer
CaIi... pa [uptj
Trexact ôff,cintIIi 1aIçririe.qffJçipi(i;
NoIcu linalue 2
NanuGuiu rccci 7
vergefljkbare verandering in 1977
idem 190
idem in 1977 en 1980
onderzoek bij Caitha palustris en Ranunculus lingua dat in deze populaties resp. geen verjonging en geen bloei moor optrad.
Na 1980 zijn in 1981 nog enkele, en in 1983 alle teruggevonden p.q. 's weer opgenomen. In tabBi 1 is to zion hoe soorten in do p.q. 's in presentio veranderden na 7 Jaar ontwatering.
ricer dan 50 van de soot-ton die achteruit gingen deden dit al in 1977, en herstelden zich meostal niet moor (Schipper & Grootjans, 198tf). Een aantal soot-ten herstelden zich wol licht in do natte Jaron 1979 en 1980, maar vielen daarna definitief terug (Lank—
reyer,1986). Vooral do soorten die konmerkond waren voor de natte vegetatietjpen verdwenen. Hierbij waron soarten die in hun verspreidingspatroon eon korrelatie vertonon met ionenrijk kwel—
of mengwator, of
juist
met ionenarm water (v.Diggelen o.a.,1983).Soorten die vooruitgingen bleken in genoemdo studio niot met waterkwaliteit gekorreleerd to zijn. Aan de vooruitgang van bijvoorbeeld Holcus lanatus en Ranunculus ropens was vooral de laatste Jaren to zien dat niet slechts in do direkt ontwaterde en do natto dolon van het perceel zich veranderingen voordeden, maar ook in do vochtigo (en vochtig gableven!) dolen. Het is dan ook de bedoeling van dit ond8rzDek om meer inzicht to krijgen in do veranderingon in deze vochtige gobiedon.
B. RESULTATEN.
1 ,UEGETATIES
Dc behandeling van de resultaten van hot vegetatieonderzoek aan hot perceel bij Anderen is als volgt: oorst wordt, aan do hand van de in 1986 gemaakte opnamen, eon beschrijving gegeven van do vegetatie in dat jaar. Uervolgons warden doze opnamen vergeleken met do opnamen die hier in voorgaande Jaron gemaakt zijn, waarbij uiteraard do betekonis van de veranderingen in do vegetatio centraal staat.
Do vepetatie in 1986.
Do clustoringen van de in 1986 gemaakte opnamen met behuip van hot komputerprogramma MTWINSPAN, is to Zion in f'iguur 9. Do opnamon zeif staan in tabolvorm gerangschikt naar doze cluster—
indeling in bijiage 3. Do boschrijving van do vogotatio in 1986 zoals hioronder volgt is vnl. gobaseerd op doze opnamentabel.
100
£
EF
6raopenindelina (Dsp. '5):
C: 1,5,6,30 D: 10,11,31
E: 2,3,7,22 F: Lf,8
6: 12,13, 1Lf, 15,17,18,19,20,27,28,29,101 H: 33
Ficiuur 9.Clusterina 1986.
11
Ook werd gebruik gemaakt van INDICA (zie hoofdstuk 2).Planten die door INtJICA kenmerkend voor aen groep werden genoemd (dat wi].
zeggen slechts of voornamelijk in een bepaalde groep voorkomend of hier ean signifikant hogere bedekking aannemend) werden in deze bespreking onderstreept.
De eerste splitsing in de clustering Cf ig.9) is tuscan de groepen C en D tegenover de rest; dezen omvatten precies de ontwatarde p.q. 's met een ruigtekruidenvegetatie (dit verschil tussen de direkt ontwaterde strook lange de R.U.K.—sloot en da.
rest van hat perceel bestaat in feite al sinds 1976; zie Broot—
Jane e.a.,1985a). In 1986 kenmerkan de groepen C en D zich door een hoge badekking van Anthriscus sulvestris, Urtica dioica, Ranunculus repens en, wat minder, Poa trivialis. Daarnaast komen hier veelvuldig voor : Bromus molli5, Cirsium arvense, Stellaria media, Ueronica arvanse, Taraxacum officinalis, Holcus lanatus, Poa pratensis, Cerastium fontanum, Festuca pratensis, Rumex acetosa en Capsella bursa—pastoris.
Hat onderscheid tussen C en D is een geografies verschil, respektievelijk liggend aan de Noord- en aan de Zuidkant van hat perceel. Groep C kanmerkt zich slthchts door aen hoge bedekking van Phalaris arundinacea en hat voorkomen van Agrostis stoloni—
fera, terwiJl de ZuideliJke p.q. 's meet- overgangen vertonen naar de vochtiger delen van hat perceel, en ook meer soorten herber—
gen. Uisueel onderscheidt de ruigtekruidenvegetatie zich zeer duidelijk door een dichta bedekking van (hoog opgroeiende) Anthriscus sylvestris en Urtica dioica. Planten als Ranunculus repens, Poe trivialis, Taraxacum officinalis en Rumex acetosa, die ook elders op het perceel voorkomen, zijn hier zeer groot
Clengte,bladoppervlak), wat zijn oorzaak zal vinden in de grate beschaduwing door twee eerstgenoemde soorten en hot hoge nutriën—
teneanbod CN—mineralisatie; zie GraotJans e.a,1985a).
De komputer onderscheidt vervolgens de groepen E en F tegenover 6 en H. Ook hier is dit onderscheid geografies; groepen E en F omvatten da Noordelijke p.q.'s en p.q. 22, terwiji 6 en H de Zuidelijke p.q.'s omvatten. Het is echter moeiliJk aan te geven wet nu kenmerkend is voor de groep E/F tagenover 6/H, omdat eerstgenoemde groep Ben zeer heterogene samenstelling heeft;
vooral de p.q.'s 'k en 8 (F) hebben een zeer specifieke, rijke soortensamensteilling. In beide p.q. 's komt nag zeer veal Caitha palustris voor C3O); oak staat er nog Carex aquatilis en Glyceria fluitans. In p.q.8 groeit nag Eleoparis palustris en Valeriana dioica, naast soorten ale Galium uligunosum en Lotus uligunosus en veal Trifolium pratense. Hat kwelwater, dat voor de ontwatering op daze plek bovenkwam Cf ig.7) heeft hier blijkbaar nog invload. In p.q. komen naast kwelindicatoran oak ruigtekrui—
densoorten als Urtica dioica, Bromus mollis en Anthriscus slves—
tris voor, wat waarschijnliJk veroorzaakt wordt door maaiwerk—
zaamheden lange do oude beak. De resterende Cvochtige) p.q.'s op hat Noordelijk deel van hat perceal onderschaiden zich vnl.
negatief, in die zin dat ze minder soortan herbergen den de vochtige p.q.'s op het ZuideliJk deel. Dit Zuidelijk deel andarscheidt zich (t.o.v. het Noordelijk deal) door hat meet- of vaker voorkoman van Plantaao lanceolata, Anthaxanthum odoratum, Cerastium fontanum, Trifolium repens, Cunosuris crietatus, Rhi—
nantus anaustifolius, Eauisetum fluviatile, Bellis perennis, Saina procumbens, Juncus affusus en Trifolium pratense. Vooral opvallend is het totaal ontbraken van Equisatum fluviatile op hat
Noordelijk deal Cop hat Zuidelijk deal prakties overal aanwezig) en het bijna ontbreken van Rhinantus angustifolius en Juncus effusus. De oorzaak van dit geografies verschil moet gezocht worden in de ligging van daze gebieden; hat Noordelijk deal wordt, doordat de aFstand tussen de oude beak en de R.U.K.—s].oot klein is, in feite rondom ontwaterd, waardoor grote wisselingen in grondwaterstanden kunnen optreden en de vegetatie wat droger en soortenarmer wordt.
Uoor dit onderzoek zijn echter voornamelijk de vochtige p.q. 's op het Zuidelijk deal van hat perceel (groep 6) van belang. Hier- wérden immers ook grondwaterkwalitait— en kalkpotentiaalmetingen verricht. Broep 6 kent een stabiele soortenrijkdom van zo'n 25 soorten per 'f &Cbijlage 3). In tabel 2 is aangegeven welke soorten in daze groep Cko—)dominant waren in 1986 en welke soorten hier algemeen voorkwamen.
SODRI 6EMIDDELDE 8EDEXKIN6(O
RANUNCULUS REPENS 21.5
RHINANTUS ANGUSTIFOLIUS 16.9
FESTUCA RUBRA 12.8
PLANTAGO LANCEOLATA 9.7
CALTHA PALUSTRIS 8.0
POA TRIUIALIS 7.8
FILIPENDULA ULMARIA 6.5
ANTHOXANTHUM ODORATUM Lj5
PRESENTIE IN AANTAL P.O. 'S
11 B
FESTUCA PRATENSIS X
RUMEX ACETOSA X
RANUNCULUS ACRIS X
HOLCUS LANATUS X
FDA PRATENSIS X
CARIJAMINE PRATENSIS X
CERASTIUM FONTANUM X
CAREX NIGRA X
TRIFOLIUM REPENS X
EQUISETUM FLULJIATILE X
TRIFOLIUM PRATENSE X
JUNCUS EFFUSUS . X
MYOSOTIS PALUSTRIS X
TARAXACUII OFFICINALIS. X
CYNDSURIS CRISTATUS X
label 2.Belanpriikste soorten in aroep 6 (13 p.p.'5).
Het Felt dat in daze tabal al 23 soorten genoemd ziJn die vaak tot konstant in dit deal van de vegetatie voorkomen geeft (alhoewel de homogeniteit niet gematen is) een indikatie dat de vegetatie hier zeer homogeen van samenstelling is.
lot slot resteert groep H, die slechts bestaat uit de nog onder direkte kwelwaterinvloed verkerende p.q.33. Hier worden dan ook nog planten aangetroffen die uit de rest van hat perceel geheel of bijna geheel zijn verdwenen, zoals Ranunculus lingua (niet—
bloeiend), Epilobium parviflorum, Cardamine amare, Slum erectum, Carex panicea en Carex rostrata.
Fiauur 10. Ordinatie fnderen 1986.
Fi'" 12. Ordinatie ndRrRn 1976/1986.
In Figuur 10 is do ordinatie van do opnamen uit 1986 te zion. Do
volgendo
punten vallen hierbij op1)p.q.33 ligt helemaal links in de Figuur on is do natsto p.q.
2)p.q.tf en 8 zijn oak natto dan wel zeer vochtige p.q.'s.
3)groop C en D liggon rechts in de Figuur en zijn rolatiof droog en stikstofrijk. Oak p,q.Lj die eon aantal nitrofiele soorten bovat ligt rechtsondor t.o.v. p.q.8.
Lf)de groepen E,F en C liggon in de figuur rochtsboven t.o.v.
rosp. do groepen H,G en U. Do drie oerstgenoemde groepen liggon op hot Noordolijk deel van hot percoel en zijn t.o.v. elkaar- rësp. natvochtig en droog; laatstgenoomdo drie groopen idom,op hot Zuidelijk deel.
De betekonis van do assen van do ordinatie van 1986 zou daarom als volgt kunnen zijn; do x—as diont goroteerd to worden over eon hook van tussen do —22.5 en —S', en loopt van nat en lage N—
beschikbaarhoid (x0) naar droog an hoge •N—beschikbaarheid Cx-100). Do y—as staat hior uiteraard loodrocht.Dp, on indiceert vnl. hot vorschil tussen hot Noordelijk en Zuidolijk deel van het perceel, wat zoals gozogd waarschijnhijk door de hdrologiese situatio veroorzaakt wordt.
Ontwikkelinaen in do vopotatie van 1975 tot 1986.
In do vorige paragraaf is eon ruimtolijk beold geschetst van de vegetatie in 1986; in doze paragraaf zal gBtracht worden do temporele ontwikkolingen naar dat beeld in 1986 to analseren.
Waar on wanneer traden welke verandoringen op, en wat zijn hiervan do oorzaken. Uooral van bolang zijn hiorbij do "vochtige"
delen van hot perceel (oorzakon van veranderingen in do "ontwa—
terde delon zijn immers al good ondorzocht; zie Grootjans e.a., 1985a).
Ton oorste zijn hiertoe eon clustering en een ordinatie uitge—
voerd van do opnamen uit 1975 met die uit 1986 (F iguren 11 en 12).
6 '132.
6roepenindelina (p.p's):
1: '76: 33
2: '76: 'f,7,e,32
3: '76: 1,2,3,5,6, 10,11,12,13, l'f, 15,17,18,19, 20,21 ,22,23,2'i,25,26,27,28,29,30,31 '85: 33
k: '86: 2,3,q,7,8, 12,13, iLk, 15,17,18,19,20,22, 23,27,28,29,101
5: '86: 10,11,31
6: '86: 1,5,6,30
Fiauur 11: Clustering 1976—1986.
In do ordinatiofiguur (waarin de groopsgrenzen van de clustering zijn getekend) geven de pijien de richting van vorandering in eon p.q. aan. Hiorbij vallen do volgende punten Op:
1Li
1) Do opnamen uit 1976 zijn in do Figuur strikt gescheiden van die uit 1SBB, wat al duidt op eon grate verandering in do gehele vegetatie. Alleen p.q.33 valt in 196 nog in groep 3, die verder
alleen uit opnamon van 1976 bestaat.
2) In 1976 bostond een indeling van natte p.q.'s naar ontwaterde p.q.'s oak al (Schipper & v.dWindt,1980), en deze lijn is in Figuur 12 terug te zion als lopend van groop 1/2 ("nat") naar rechtsboven in groep 3 C"ontwaterd").
3) Gezien hot re5ultaat uit de vorige paragraaf is eonzelfde liJn te Zion voor de p.q.'s uit 1986, die loopt van links in groep Li (en p.q.33 als natste p.q. in groop 3) naar rechts in groep 5/6 ("ontwatord" in 1986).
Li) Welliswaar waren de p.q.'s die in 1976 al ontwaterd waren verschillend in vegetatiesamenstolling met de vochtige p.q.'s uit groep 3, maar ze vertoonden hiermee toch meer golijkenis dan met de ontwaterde p.q.'s in 19B6 (gezien de clusterindeling in F ig.3). Er heeft in do loop der jaron in do p.q.'s lange de R.U.K.—sloot in iedor geval eon verdere verdroging on N—minerali-- satie voorgedaan.
Uit het bovenstaando kan gkonkludeerd warden dat de x—as in de ordinatie gekarakteriseerd kan worden ale lopend van nat naar stikstofarm (evt. nutriëntenarm) naar droog en stikstoFrijk (nutriëntrijk). Gezien de richting van do liJn nat—ontwaterd in 1986 ZDU deze x—as eventueel lichtelijk geroteerd moeton warden in positieve richting (in ieder geval niet moor dan 22.5').
(Opmerking: in do ordinatie word do derde as, die verdor niet behandold wordt, uitsluitond bepaald door do vorandering die p.q.2B onderging. flit was eon afwijkende p.q., waar do vegetatie in 1976 zeer plaatselijk gedomineerd word door Juncus acuti—
Floris).
Ale uitgegaan wordt van do juistheid van bovenstaande intorpre—
tatie van de ordinatie, kan daaruit do konklusie warden getrokken dat do vochtigo p.q. 's uit 1976 in vergelijking tot do natto on ontwaterde p.q. 's uit dat jaar niet of nauwelijks zijn verschoven over do x—as, m.a.w. or heeft hier geen verdroging on N—minerali—
satie plaatsgovonden (in iedor goval niet in do vorm en richting waarin dit in do ontwaterde p.q.'s is gebourd). Wol is er sprake van oen grate verechuiving over do u—as. De natte p.q.'s vertonen geen duidelijke vortikalo verplaatsing (p.q.33 zelfs geheel niet). do ontwaterde p.q. 's vertanen daarentegen wel weer een verschuiving over do u-as; dit betekent echter niot dat dit door dozolfde milieufaktor(en) te vorklaren Is ale bij do vochtige p.q.'s. Deze p.q.'s langs do R.U.K.—sloot hebben sinds de ontwatering eon geheel eigen ontwikkeling doorlopen, waarbij eon ruigtevegotatie die nag stork vorwant was aan de vochtigo p.q. 's van hot Caithion palustris vervangen worden door eon nitrofiele ruigtekruidonvegetatie, gedomineerd door Urtica dioica en Anthriscus sulvestris in 1986. Doze vegetatio is nu niet meer verwant aan do andero groopen in do clustering van F iguur 11.
Voor dit onderzook is van bolang do betekonis to vinden van de verschuiving over do u—as van do vochtigo p.q.'s. Eon eerste stap in doze richting goof t INDICA (tabel 3), die aangeeft welke planton kenmerkend zijn voor rospektievelijk groep 3 (n27) en Li (n19). Omdat groepen 3 en Li eon verschuiving in do tijd aange—
VOfl, kan warden gezegd dat planten die kenmorkend zijn voor groep 3 in do afgelopen 10 jaar zijn afgonomen, en die kenmorkond zijn voor groep Li toegenomen (in het vochtige deol van hot porcee]).
Doordat in 1976 do ontwaterdo p.q.'s oak tot groep 3 bohoren, zal
het resultaat jets vertekend zijn. Ook seizoens-invloeden zullen het beeld wat vertekenen.
Korte toelichting bij tabel 3 Cook geldend voor andere INDICA- tabellen in dit versiag):
-kwal.C) het percentage van de p.q.'s in groep x (in dit geval groep 3) waarin do soort voorkomt/idem in groep (groep Lf),
-kwan.Cbed.)de
gemiddelde bedekking van de soDrt in groep x minus de gemiddelde bedekking in groep .-sign
.-signifikantietoets van bovenstaando door INDICA.Om moor inzicht te krijgen in hot verloop van het veranderings proces van de vegetatie in de loop der jaren (seizoensfluktuaties Soorten die afnemen kwal.(?) kwan.(bed.) sign.
van 1976 tot 1986
FESTUCA PRATENSIS 95/100 —9.52
POA TRIUIALIS 100/100 -9.82.
HOLCUS LANATUS 100/100 —9.53
AGROSTIS STOLONIFERA 70/32
33Lf
**CAREX NIGRA
B9/8
—S.O'f *CYNOSURIS CRISTATUS 85/'17 —2.16 *
LYCHNIS FLOS—CUCULI 67/5 —0.95 K
VERONICA CHAMAEDRYS 33/0 —0.33 K
STELLARIA GRAMINAE 22/0 —0.22 K
EPILOBIUM PALUSTRE 22/0 —0.22 K
Soorten die toenemen van 1976 tot 1986
FESTUCA RUBRA 82/95 5.18 *
FILIPENDULA ULIIARIA 59/89 5.95 *
RANUNCULUS REPENS 100/100 17.58
PLANTAGO LANCEOLATA 82/95 6.02
ANTHOXANTHUM 000RATUM 85/90 2.67 **
CIRSIUM PALUSTRE 11/'f2 0.31 *
POA PRATENSIS 26/90 0.85
RHINANTUS ANGUSTIFOLIUS 11/79 10.11.
Tabol 3.AF— en toename van soorten in hetvochtiQe Qebied.
en sneiheid van verandering) is tevons eon clustering en ordina—
tie uitgevoerd van aile gomaakte opnamen van 1976 tot en met 1986. Do intorpretatie hiervan is ingewikkeldor, omdat in de clusterindeling tijd en ruimte door do komputer doorelkaar worden gegooid (bijvoorbeeld: p.q.x in 1976 vormt eon groep met p.q. in 1986); uitoraard is hot do bedoeling de belangrijkste ruimte—
lijke, maar vooral temporele trends eruit te halen. Figuur 13 geeft do clustering (MTWINSPAN) van alle 196 opnamen weer. Tabel '1 goeft vervolgens voor elke p.q. hot verloop in do tijd over de verschillende clustergroepen.
In Figuur 13 is to zion dat do belangrijkste splitsing in do clustering gevormd wordt door groep 1 tegonover do andere grOBpefl. In tabel f is to zion dat groep 1 gevormd wordt door do ontwatorde p.q. 's. Welke verschillen or bestaan tussen do ontwaterde p.q.'s on dB rest is zoals gezegd ruimschoots onder—
zocht; groep 1 wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaton.
16
£00 52.
___________
Figuur
13.Clusterindeling van alle opnamen vanaf 1976.ii
(zie
voor groepensamen—____
'4 stelling tabel 4.
I J r— f
LiA
B
2A 28 3A1 3A2. 381a 38tb 332. IA lB(w) (6) (7) (II) (ii) (38) (ILl) ('15) (s4j) (21) (to) (s5)
Wel moat worden opgemerkt
dat flu de waarde van tabel 'i blijktr hierin
is bijvoorbeeld te zien dat p.q.5 en p.q.10 in 1977 al tot de totaal "verdroogde" groep behoorden, terwiji dit bij p.q.2 pas in 1983 hat geval is.De volgende splitsing die F iguur 13 te zien geeft is die tussen
groep Li en groep 2/3. Daze groep Li blijkt uit de natte p.q.'s te bestaan (vnl.p.q.33); hiervoor geldt hetzelfde als voor groep 1.
P.O. 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1983 1986
1 EA 2A 2A 2A 2A X.
lB
1A2 2A 382 2A 2A 2A X lB lB
3 3A1 3A1 3A1 3A1 3A1 X 3A1 3B2
Li LiE 3A2 3A2 X 3A2 X 3A2 3A2
5 2A lB 1A 1A lÀ lÀ 1A lÀ
6 3A1 3A1 3A1 3A1 2A X lB lÀ
7 3A1 3A1 3A1 3A1 3A1 X 3A2 3A1
8 LiE 3A2 '-iB X 3A2 3A2 3A2 3A2
10 381a lB lB lB lB lB 28 1A
11 3A1 3A1 3Bla 3Bla 18 X 28 18
12 3A1 3A1 3B2 3Bla 3A1 382 2B 3B2
13 3A1 3B2 28 3Bla 3Bla X 322 322
iLi 3A1 3A1 22 3Bla 3Bla X 3B2 3B2
15 3A2 '.3Ela 3Bla 3Blb 3Bla 3A1 3Bla 382
17 3A2 3Bla 3A1 X 3A1 X 3B2
18 3A1 3A1 X 3A1. 3A1 X 3A1 382
19 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla X 382 382
20 381a 3Bla 3Bla 3Bla 381a X 3Bla 382
21 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla X X 3Bla X
22 3Bla 3A1 3A1 3A1 X X X 382
23 3A1 3Blb 3A1 3Bla 381b X 3A1 3B2
2Li 3A2 3Blb 3Bla 3Bla 3Blb X 3Blb X
25 381a 28 lB X X X X X
25 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla 38Th X 3Bla X
27 3Blb 381a 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla 3Bla 382
28 3Blb 3Blb 381b X 3Blb 38Th 3Blb 3B2
23 3Bla 28 3Bla 3Bla X X X 382
30 28 22 18 X X X X 1A*
31 28 28 X X X X X 18*
32 LiE LiE X X X X X X
33 Lf LiA LiA LiB LiA 'fA 'IA LiB
101 X X X X X X X 382
*:Opflj9UW uitgezet
in
1986.Tabel Li. Uerschuivinc7in de tild van de t.p,'s over de clusteraroepefl.
Uervolgons splitst groep 2 zich af van groop 3. In tabel S (INDICA) is aangegeven welko planton moor of Juist minder in groep 2 (n22) voorkomen t.o.v. groep 3 (n—136).
Duidolijk is uit tabol 5 dat groep 2 gokonmerkt wordt door hot voorkomon van Potontilla anserina, een konsoort van hot Agropyro—
Rumicion crispi, en hot in hogo bodekking voorkomen van grassen, terwiji er Juist minder soorten uit hot Caithion palustris en hot Lolio—Cynosurotum voorkomon, die Juist kenmerkond zijn voor do vegetatie op do vochtigo dolon van hot porcool. Uit tabol Li blook.
Soorton moor in aroo 2 kwal.C) kwan.Cbed.) sipn.
POTENTILLA ANSERINA 59/7 0.59
HOLCUS LANATUS 100/100 20.58
FESTUCA PRATENSIS 100/96 6.21 *
POA TRIUIALIS 96/89 7.87 *
DESCHAIIPSIA CESPITOSA Li6/13 1.66 *
RUMEX ACETOSA 96/92 2.67 *
PHALARIS ARUNDINACEA Li6/7 0.56 N.S.
A6ROSTIS STOLONIFERA 73/58 1.88 N.S.
STELLARIA MEDIA 23/Li 0.17 N.S.
ANTHRISCUS SYLUESTRIS 32/5 1.95 N.S.
Soorton moor in aroe 3
ANTHOXANTHUM ODORATUM 96/68 2.19
CAREX NIGRA 77/iLi Li.oe
CALTHA PALUSTRIS 99/50 8.Li3
MYOSOTIS PALUSTRIS 72/18 0.55
CYNOSURIS CRISTATUS 79/36 2.15
LYCHNIS FLOS—CUCULI 57/0 K
BELLIS PERENNIS 50/9 K
TRIFOLIUM PRATENSE '13/9 K
RHINANTUS ANGUSTIFOLIUS LiLi/0 K
GALIUM PALUSTRE 15/0 K
Tabel 5: Soorten die kenmerkend ziln voor prooa 2 en 3 t.o.v.
olkaar.
verder dat do p.q. 's die tot groep 2 bhoron grenzen aan do ontwaterde strook langs do R.U.K.sloot. Groep 2 is daarom aan te duiden als eon groep die duidt op storke storingsinvloeden ten gevolgo van grate grondwaterstandswissolingen (uiteraard niot zo groot als in groep 1). Doze groop heeEt fiat alleen eon ruimto—
lijke betokonis, maar ook een tomporele; in tabel Li is to zion dat p.q. 's die tot groep 3 behoron, kunnen overgaan in groep 2 ton gevolgo van storing, waarna zo weer torug kunnen karen in groep 3 (bijvoorboold p.q.13 en 1Li in 1978; hior is dus sprako van eon tijdelijke storing), of verdar verschuivon naar groep 1 (bijvoorboeld p.q.6; hier is dan sprako van eon strukturelo storing).
Ten slotte resteert do bolangrijksto groep (3), waartoo do vochtige p.q.'s behoren (135 van do 196 opnamen). Hot importan- tienivo van do clustering wordt bij uitsplitsing van doze groop zeor laag Cf ig.13), maar door hot grate aantal opnamen zijn deze splitsingen toch van groat bolang.
Groep 3 splitst eerst uit in 3A (52 opnamen) on 38 C8Li opnamen.
18
Uan de opnamen die tot 3B behoren liggen or 82 van do 8 op het Zuidelijk perceel (dus bijna 1OO). In groep 3A is dit 25 van de 52 (bijna 5O). Door do heterogene samenstelling van doze groepen, hebben do verschillen die INDICA aangeeft weinig tot geen waarde. Wel blijkt hot interessant doze groepen apart nader to bokijken. Dan blijkt dat groep 3A bestaat uit een groep die relatief nat is, en voornamelijk do p.q.'s 'f en B vanaf 1977 omvat (3A2 in tabel Lj) en een groep die bestast ult do resterende vochtige p.q.'s op hot Noordelijk deel van hot perceel (3,6 en 7), aismede eon aantal p.q.'s op hot Zuide]ijk deel van hot perceol die CrelatioF ten opzichte van do andere vochtige p.q.'s) onder invloed van ontwatoring staan (groep 3A1 in tabel 'f). In do p.q.'s 11,12,13,1'k en 23 goldt dit voornamolijk do eersto paar jaar na do grote ontwateringsklap in 1976; in do p.q.'s 17 en 18, die langs do oude book liggon, en p.q.22 duurdo doze toestand veel langer. Uit bovenstaande blijkt nog eons dat hot gehele Noordelijk deol van hot perceel onder relatief grote direkte ontwateringsinvloeden staat
Groep 3B blijkt uit to splitson in eon groep van vochtigo p.q.'s vOör 1986 (62 opnamen; hiervan splitst voornamelijk p.q.28 weer af, die, zoals eerdor al naar voren kwam, eon afwijkende vegota—
tiosamenstelling had vOOr 1986. Uandaar dat daze in tabel '& groop 3Blb gonoemd is), on oen groep van bijna alle vochtigo pq.'s in
1986 (22 opnamen). Ult dit rosultaat blikt dat or zich van 1983 tot 1986 in hot vochtige deel van hot perceel eon duidelijke verandering in do vegetatie heeft voltrokken. Enkele p.q.'s (12,13,1'f en 19; zie tabol ) bohoorden al oerder tot laatstge—
noemde groep. Hot Felt dat dit type, waar hot gehole vochtige deel van do vegetatie in 1986 toe behoort, in eerdere jaron
Soorten konmerkend
voor aroeo 3B1 kwa1.C) kwant.Cbed.) sign.
FESTUCA PRATENSIS 98/91 6.'f 1
AGROSTIS STOLONIFERA 65/23 1.B'f
CAREX NIGRA 82/73 5.OLf
LYCHNIS FLOS—CUCULI
63/1
0.Li9CYNDSURIS CRISTATUS 90/BL*
335
BELLIS PERENNIS 8Li/23 0.69
RUMEX ACETOSA 95/91 0.95 **
TRIFOLIUM REPENS 92/58 1.61 **
GLYCERIA FLUITANS 'f2/5 0.37 K
GALIUM PALUSTRE 15/0 0.15 K
Soorten kenmerkend voor proep 3B2
FESTUCA RUBRA 100/100 —6.76
RANUNCULUS REPENS 100/100 —10.21 PLANTAGO LANCEOLATA 92/100 5.0Lf RHINANTUS ANGUSTIFOLIUS 57/77 —7.73
FILIPENDULA ULIIARIA 37/91 _Lj.91 **
SAGINA PROCUMBENS 7/27 —0.20 K
FDA PRATENSIS qo/77 —0.25 N.S.
POLYGONUM AMPHIBIUM 11/36 —0.26 N.S.
Tabel 6: Soorton die kenmerkend ziln voor aroeo 3B1 en 3B2. en daarmoe van 1983 tot 1986 respektievolilk achter— en vooruit ziln gpaan.
slechts in do p.q.'s 12,13 en l'f voorkwam, wijst al op eon niet zo gunstige ontwikkeling, omdat doze p.q. 's relatiBf stork onder invlood van ontwatering stonden.
Doordat groep 381 en 3B2 ruimtelijkenternporoel good to onder—
scheiden zijn, kan INDICA meer duidelijkhoid brengon omtrent hot ver5chil tus5en beide groepen, dat zoals gezegd prakties neerkomt op een indikatie welko soorten van 1983 tot 1986 voor— dan wel
achteruitgang vertoonden
Omdat in dit onderzoek nog eon andero methode gebruikt is om do verschillen tussen 1983 en 1986 op te sporen, wordt do bespreking
van tabel 6 daaraan gekoppeld Czie vorderop in hot verslag).
Uan alle 196 pnamen is bohalve eon clustering, ook eon ordina—
tie uitgevoerd. In Figuur l'f is do eerste ordinatieas uitgezet tegen de tweede, in Figuur 15 de tweedo tegen do derde. In doze Figuren is te zien hoe elk p.q. verschuift in do loop der jaren
in een bepaalde richting Corn te veel overlapping te voorkomen zijn do p.q.'s gesplitst over mBordere deelfiguren). Bij inter—
pretatie van de F iguren moot tabel gebruikt worden, orndat niot elk p.q. in dezelfde jaren is opgenomen.
Do betekenis van do eerste as is duidelijk; do natste p.q.'s (32,33) liggen links in do Figuren, do ontwaterde p.q.'s schuiven naar rechts. P.q.6 Cfig.1'i) is eon mooi voorboold van eon p.q.
die in do tijd langzaam maar zeker verschuift van vochtig naar droog en N—rijk; doze as word ook in do eerder besproken ordina—
ties als belangrijkste gevonden. Tevens is dan to zien dat bijvporbeeld p.q.'s 1'i,1S,17 en 19 absoluut niet over doze as verschuiven :ze draaien eon soort kringetje.
Do tweede as wordt geheel bepaald door p.q.28, die zoals gezogd een afwijkende vegetatiesamenstelling had. In de ordinatie van 1976 met 1906 vormde doze as de derde as Cf ig.12). In F iguur 1'i is to zion dat p.q.28 in 1986 in dat opzicht niet meer aFwijkt vande rest van hot perceel. Do as die in de ordinatie 76/06 do tweede as vormde, vormt nu in Figuur 15 do dorde as. Do tweede en derde a5 zijn dus verwisseld ton opzichto van olkaar Copmerking:
dat dit o is bleek uit de soortonordinaties die do komputer samenmet.de opnamenordinatios lovert. Op do genoamde tweede (76/86) en derde (alle jaren) as bepaaiden dezelfde soorton do extremen)
Als flu do derde as bokeken wordt, dan valt op dat do meeste p.q. 's over de derde as verschuiven, enwel alien in dezeif'de richting, en voornamelijk do laatste dna jaar. De verandering die ook al bij do ordinatie van 76/86 word gekonstateerd, blijkt dus voornameiijk do laatste jaren plaats to vinden. Ditzeifde (eon verandering in do laatste dnie jaar op hot vochtige deel van hBt perceel) word ook al in do clustering Ctabel Lf)
opgemerkt.
Resteert dus doze verandering vegetatiekundig nader ult te werken. Daarvoor is gekeken of soorten over do iaatste drie jaar in prosentie on/of bedekking relevante verandeningen ondergingen (methode Schipper & v.d.Windt,1980; do resultaten met dezeifde methode over do jaren '76 t/m '83 was al te zion in tabel 1 van dit versiag). Er warden 21 p.q. '5
vergeloken,
orndat ze uiteraard in beide jaren opgenomen moeten zijn. Hat resultaat staat intabel 7; in kategorie A staan hierin do soorten die in tabel 1 al sterke achteruitgang vertoonden, in kategorie B do soorton die in tabel 1 vooruitgang hadden vertoond, on in kategonie C tot slot de soorten die niet in tabel 1 voorkwamen, en waarbij dus sprake kan zijn van eon nieuwo ontwikkoiing.
I
I00
Fiauur
1'1. Ordinatie Anderen CaUejaren. eerste en tweede as).is So
—'0
2
140
10
So
to
0
25 35
30
.94
/8
is 5_c IoJ
•—eerste jaar van opname.
Ovolgende
,Jaren van opname.welke Jaren dat zijn blijkt uit tabel 3.&
(30
G
50 75
50
'5 1O
2"
2.0
•15
'00
Fiainir 1. Ordinatie Anderen (alle laren. tRri en derde
•eerste jaar van opnama.
0—volgende jaren van opname. welke jaren dat zijn blijkt uit tabel 3.
—'0
—,w
Ui)—r
Ic.o