• No results found

Inleiding: Hybride kolonialisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inleiding: Hybride kolonialisme"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding: Hybride kolonialisme

Locher-Scholten, Elsbeth

Citation

Locher-Scholten, E. (2006). Inleiding: Hybride kolonialisme. Leidschrift : Van Verovering

Tot Onafhankelijkheid, 21(September), 7-16. Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/73242

Version:

Not Applicable (or Unknown)

License:

Leiden University Non-exclusive license

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/73242

(2)

Elsbeth Locher-Scholten

Het Westers kolonialisme is bezig met een internationale comeback, in de praktijk, in theorie en in de geschiedschrijving. Het Amerikaanse optreden in Irak vertoont in zijn motieven, ideologie en guerrilla-ervaringen zeker overeenkomsten met het modern imperialisme van rond 1900. In het kielzog van dat optreden vindt er op dit moment een herwaardering van dat proces in de historische literatuur plaats.1 In Frankrijk woedde het afgelopen jaar een fel debat over de positieve bijdrage van het Franse kolonialisme, met name in Noord-Afrika, die voortaan in de schoolboeken een plaats zou moeten vinden. De discussie daarover was na een jaar nog niet afgerond.2

De Palestijns-Amerikaanse literatuurcriticus Edward Said krijgt dus in zijn opvattingen over orientalisme postuum gelijk. Kennis is immers volgens hem altijd een product van specifieke machtsverhoudingen, dat vervolgens bewust of onbewust voor politieke doeleinden in brede zin wordt ingezet.3 De westerse angst voor niet-westerse samenlevingen (bijvoorbeeld Afghanistan of Irak) en voor de (islamitische) vreemdeling aan de poorten van Europa vertaalt zich nu in een roep om een nationale of zelfs nationalistische geschiedenis die in allerlei landen in een onderwijscanon zijn neerslag moet vinden.

In Nederland is het weinig anders. De stofomschrijving voor het centraal schriftelijk eindexamen vwo en havo voor 2007 en 2008 en voor vmbo in 2007 laat er geen twijfel over bestaan. Onder de lelijke titel ‘De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië’ behandelt het eindexamen het Nederlands koloniale verleden in de Oost vanuit een strikt Neerlandocentrisch perspectief. Het gaat klip en klaar om Nederlandse geschiedenis en om de westerse visie. Het eindexamen van 2001 en 2002, getiteld ‘Nederland en Indonesië: vier eeuwen van contact en beïnvloeding’ kon – zij het met enige moeite – nog ingepast worden in het subdomein

1 Bijvoorbeeld Niall Ferguson, Empire. How Britain made the Modern World (Londen 2003). 2 Het betreft de ‘loi colonial’ van 23 februari 2005, waarin volgens artikel 4 school

progamma’s voortaan ‘le rôle positif de la présence française outre-mer, notamment en Algérie du Nord’ moeten erkennen. Sandrine Lemaire, ‘Une loi qui vient de loin’. Le Monde diplomatique (januari 2006) 28, Pascal Blanchard, Nicolas Bland en Sandrine Lemaire eds., La fracture coloniale. La société francaise au prisme de l’héritage colonial (Parijs 2005).

(3)

Elsbeth Locher-Scholten

8

‘Contacten tussen westerse en “niet-westerse” samenlevingen’.4 Hoe vreugdevol de erkenning van dit vaak weggemoffelde onderdeel van de Nederlandse geschiedenis ook is, aan deze benadering kleeft een reeks bezwaren.

Leerlingen krijgen een ouderwetse koloniale geschiedenis van Nederlanders in de Oost; ‘pas geleidelijk’ (aldus de stofomschrijving zelf) komt de Indonesische bevolking meer naar voren.5 Dat blijkt een waar woord. Na vele alinea’s met hoogstens een Indonesische geografische naam, verschijnen ‘inheemse vorsten’ en de ‘islamitische bevolking’ zonder veel nadere aanduiding ten tonele. Dan weten we intussen al het nodige over de inter-Europese concurrentie en de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Een kritische lezer zal zich echter meteen afvragen wie de eerste Nederlanders die in de archipel voet aan land zetten, dan wel ontmoetten en hoe Jan Pieterszoon Coen en de zijnen in hemelsnaam aan hun handelsproducten voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie kwamen. Vielen die uit de lucht als in een ver luilekkerland? Dat er een levendige handel tussen Zuid-, Zuidoost en Oost-Azië bestond, dat de Nederlanders nooit in ‘lege gebieden’ kwamen – hoe zouden zij daar handel hebben kunnen drijven? – hoeven eindexaminandi blijkbaar niet te weten. Pas als zij bij het jaartal 1880 zijn beland, brengen de opstellers van de stofomschrijving – mede onder invloed van recente literatuur – de eerste kritische noties aan over koloniale oorlogen (de Aceh-oorlog) en arbeidsmisbruik van Javaanse en Chinese koelies. Pas in hun nationalistisch protest tegen Nederlanders treden Indonesiërs uit de schaduw van de tropische palmboom en waringin. Dan pas wordt hen een rol als historische actor toegeschreven.

De literatuurlijst bevat weliswaar veel werken uit de laatste kwart eeuw, de structuur van dit examen echter is volstrekt uit de tijd. Het historisch bewustzijn van twee lichtingen havo- en vwo-leerlingen plus een lichting vmbo, ruim 100.000 in totaal,6 zal na 2008 even ver reiken als dat van Nederlanders voor 1940 toen hand- en schoolboeken vergelijkbare overzichten publiceerden. Ook die begonnen met de komst van de

4 Zie voor een kritiek op dat eindexamen Heather Sutherland, ‘“Een ontmoeting tussen twee

culturen”? Eindexamenonderwerp geeft misleidend perspectief op Indonesische geschiedenis’, Spiegel Historiael 35 (november/december, 2000) 455-460. Dit themanummer draagt de titel Waar koopman koning werd. Nederland Indonesië 1600-2000.

5 Zie voor de stofomschrijving www.eindexamen.nl

6 Met dank aan drs. H.K.J. Kurstjens, toetsdeskundige geschiedenis en maatschappijleer

(4)

Nederlanders in de Indonesische archipel en concentreerden zich op de grote daden van de voorvaderen. Indonesiërs horen nu net als toen tot het decor. Het enige waarin de grondstructuur van het eindexamen verschilt van de vooroorlogse historiografie, is in de aandacht voor de Indo-Europese groepering en haar cultuur. Hier manifesteert zich de groeiende zichtbaarheid van de naoorlogse migranten in Nederland. De rijsttafel staat klaar.

Met deze exclusief-Nederlandse benadering wordt de geschiedenis van het (Nederlands) kolonialisme niet gediend, noch de leerlingen het volle pond gegeven.7 Als zij vanuit hun eigen Nederlandse wereld naar de koloniale samenleving kijken, wordt het beeld van die samenleving bijna automatisch beperkt tot dat van een gesloten enclave van expatriatrieerden (wat zij vaak óók was), min of meer blanke eilanden in een oceaan van een onbekende miljoenenbevolking. Hoe kunnen scholieren inzicht krijgen in de andere, Indonesische samenleving – even uitgestrekt als Europa en even verschillend – waarin hun koloniale voorouders terechtkwamen, in de cultuurschok die deze ontmoeting soms teweeg teweegbracht, in de Aziatische werkelijkheid, waarin Nederlanders slechts een van de vele spelers waren? Hoe wordt leerlingen kennis in de internationale invloeden in die regio van Zuidoost Azië bijgebracht? Hoe wordt begrip gewekt voor de mengvormen van verschillende culturen, economieën en machtsstructuren die een koloniale maatschappij noodzakelijkerwijs altijd eigen waren, gewekt? Hoe wordt de ambivalentie van het leven ‘tussen twee vaderlanden’ aan hen duidelijk gemaakt? Juist in een verschijnsel als het kolonialisme gaat het immers altijd om interculturele contacten binnen een structuur van machtsverschil, of die contacten nu de vorm aannamen van handel, oorlog, overheersing, bestuur of gemengde huwelijken. Wat een gemiste kans om het Nederlandse koloniale verleden niet te benaderen als migratiegeschiedenis, nu migratie zo een belangrijk onderwerp is. De opstellers van dit eindexamenonderwerp lijken haast naïef te geloven in het positivistische ideaal van neutrale kennis zonder enig oog voor de context waarin zij die kennis produceren of kennisdoelstellingen die zij daarmee hadden kunnen bereiken. Komt die fantasieloze opstelling voort uit onwetendheid, overtuiging, of tijdgebrek en haast?

7 Zie ook Gert Oostindie en Henk Schulte Nordholt, ‘Pak ook de dekolonisatie van het

(5)

Elsbeth Locher-Scholten

10

Hybriditeit en kolonialisme

De redactie van Leidschrift heeft het onderwerp anders aangepakt.. Zij heeft dit eindexamenonderwerp aangegrepen om een themanummer samen te stellen, waarin de auteurs in hun bijdragen geven juist dat wat de stofomschrijving mist. De enkelvoudigheid van de gesimplificeerde structuur wordt doorgeprikt, de hybriditeit van de koloniale verhoudingen keer op keer onderstreept. De term hybride stamt uit de biologie en verwijst naar dier en (of mens) waarvan de ouders tot verschillende variëteiten (c.q. etnische groepen) behoren. Maar de term heeft inmiddels een veel breder betekenis gekregen en betref ook personen of groepen ‘produced by the blending of two different cultures or traditions’.8 In de koloniale geschiedenis is de term ook gebruik voor staten of staten in wording, terwijl ze in de postmoderne en postkoloniale literatuurstudies en cultuurkritiek een steeds belangrijker plaats inneemt.9 We kunnen de term echter ook van toepassing verklaren op vele andere aspecten van de koloniale samenleving zoals uit de inhoud van dit nummer blijkt.

De in dit nummer gepresenteerde bijdragen behandelen een beperkt aantal perioden uit het koloniale verleden. Twee betreffen de VOC periode; twee spreken zich uit over de hoogtij van het kolonialisme in de twintigste eeuw; twee artikelen geven inzicht in enkele (niet-militaire en niet-politieke) effecten van de dekolonisatie. De negentiende eeuw komt er bekaaid van af. Daarmee is dit themanummer in zekere zin representatief voor de stand van zaken in deze historische specialisatie. Terwijl de VOC-geschiedenis aanzien geniet dankzij het vierhonderd jarig bestaan van de compagnie en het TANAP-project van de Leidse universiteit en de recente geschiedenis aandacht blijft trekken omdat zij direct gerelateerd wordt aan huidige ontwikkelingen, zijn er maar weinig historici die zich op dit moment bezighouden met de negentiende eeuw.10

8 Webster’s third international dictionary of the English language (Chicago etc. 1981) 1106.

9 J. van Goor, Het raadsel van de Oost-Indische Compagnie’, in: Idem, Indische avonturen. Opmerkelijke avonturen met een andere wereld ((Den Haag 2000) 33; Ania Loomba, Colonialism/Postcolonialism (Londen/New York 1998) 173-183.

10 In het TANAP-project krijgen jonge historici uit landen waar de VOC een basis had, in

(6)

De VOC

De VOC (1602-1796) was een handelslichaam met soevereine rechten. Gerrit Knaap komt in zijn bijdrage ‘Kasteel, stad en land. Het begin van het Nederlands imperium in de Oost’ meteen ter zake. Niet de eerste reis van 1595 van De Houtman en De Keyzer, niet de oprichting van de VOC in 1602, maar de verovering van Ambon in 1605 was het begin van het Nederlandse imperium. Dat imperium werd met geweld gevestigd en in veertig jaar uitgebreid tot een netwerk van factorijen op alle kusten van Azië, van Mocca tot Japan. Handel dicteerde de vorm van contact met inheemse vorsten en staten. Dat contact bewoog zich binnen een breed spectrum, variërend van enkelvoudige handelspost tot direct koloniaal bestuur. Vaak waren factorijen tegelijkertijd fort, want de VOC stelde zich zelden op als neutrale handelspartner. Zij werd medespeler in de regionale politiek, sloot bondgenootschappen en raakte betrokken – of liet zich betrekken – bij plaatselijke partijstrijd. De ‘koopman’ werd in de Indonesische archipel al heel snel ‘koning’ en legde daarmee de grondslag voor de latere koloniale staat.

(7)

Elsbeth Locher-Scholten

12

dan ook het criterium van de protestantse natie in Indië. Gemengde huwelijken tussen christenen, van welke etnische groep ook, waren toegestaan. Seksuele relaties tussen een christen en een niet-christen werden met de dood bestraft, als het initiatief van de niet-christen was uitgegaan. In huwelijksrelaties mocht etniciteit dan geen rol spelen, kennis van de Nederlandse taal was overigens wel vereist. In ieder geval moest die eis geregeld opnieuw vastgelegd worden. Voor het overige reageerde de VOC, net als andere handelscompagnieën, buitengewoon pragmatisch: ‘When tolerance paid, the VOC practiced it’. Het rechtssysteem was dubbel hybride: een vermenging van oud-Hollands en Romeins recht, die vervolgens zich mengde met inheemse gewoonterecht. In de rechtspraak hanteerde de compagnie een heel ander onderscheid dan in de huwelijkspraktijk: dat tussen VOC-dienaren en tussen alle anderen, blank of bruin. Daardoor konden twee rechtssystemen naast elkaar bestaan, met elk hun eigen regels: Raad van Justitie voor de eerste, de Schepenbank voor de tweede categorie.

Hoogtij van het kolonialisme

(8)

Al werd die indeling gelegitimeerd door de opvatting dat zij overeen zou komen met de rechtsbehoeften van de bevolkingsgroepen, in feite leidde zij – dat was de ervaring van niet-Europeanen – tot ongelijkheid en discriminatie. Die driedelige hoeksteen van de koloniale maatschappij werd in de twintigste eeuw dan ook tot een hoekige steen des aanstoots.11 De strijd daarover in de eerste twintig jaar van de vorige eeuw staat centraal in Cees van Dijks bijdrage. ‘De kolonie in beweging’ valt samen met ‘de beweging’ in de kolonie, want als pergerakan (beweging) is het vroege nationalisme, het totaal van partijtjes, bladen, vergaderingen en acties, gekarakteriseerd.12 Die ontwikkelde zich in een globaliserende wereld van internationale bewegingen. Inheemse vorsten die zich verzetten tegen de nieuwe imperialistische machtsgreep vanuit Batavia zochten soms bescherming bij het islamitische Turkije. Japan werd na de overwinning op Rusland in 1905 hun grote voorbeeld. In de Grote Oorlog/Eerste Wereldoorlog speelde de tegenstelling tussen Duitsers en Britten ook in het neutrale Indië een rol; de inheemse bevolking was in het algemeen op de hand van Duitsland, de bondgenoot van Turkije. Die oorlog leverde Japan bij Europeanen een blijvend vijandbeeld. Hier blijkt de internationale context van het gebied ten volle.

De bijdrage van Marieke Bloembergen over de politieke politie begint waar Van Dijk eindigt: in de jaren twintig van de vorige eeuw. Ook in haar artikel vormt het etnische onderscheid een belangrijk element. Anders dan het leger dat voor een kwart uit Europeanen en voor driekwart uit Indonesiërs bestond, was de politie voor meer dan negentig procent Indonesisch. Politie is in principe een van de gezagsmonopolies van de moderne staat. ‘Blauw en kaki op straat’ vormden voor de inwoners van Indië dan ook het inheemse gezicht van het Nederlands gezag. Als de politie fouten maakte, had dat direct consequenties. Dat deed het bij de opstanden van de Partai Kommunis Indonesia eind 1926 en begin 1927 die zich tegen bestuur en politie richtten. De verklaring voor de totale mislukking van preventief toezicht was gelegen in de ingewikkelde politieorganisatie en de gebrekkige communicatie, waarbij het etnisch dualisme, het onderscheid tussen Europees en inheems bestuur, een bepalende factor vormde. In ‘het glazen huis’ dat de koloniale overheid van haar ontwikkelingsproject

11 C. Fasseur, ‘Hoeksteen en struikelblok. Rassenonderscheid en overheidsbeleid in

Nederlands-Indië’ in: Idem, De weg naar het paradijs en andere Indische geschiedenissen (Amsterdam 1995) 139-171.

12 Takashi Shiraishi, An age in motion. Popular radicalism in Java, 1912-1926 (Ithaca/Londen

(9)

Elsbeth Locher-Scholten

14

Nederlands-Indië had gemaakt en waarin men op de hoogte was van ontwikkelingen werd geweten, waren berichten over de naderende opstand bekend. Desondanks liet de overheid zich verrassen. Nederlands-Indië was een ‘failed police state’, zo luidt Bloembergens conclusie.

Bij dit politieoptreden was sprake van de koloniale paradox, die het moderne koloniale beleid van de ethische politiek kenmerkte. Het ethisch beleid dat rond 1900 van start ging was gericht op ontwikkeling van land en volk in de richting van zelfbestuur, maar dan wel naar westers model en onder Nederlandse leiding. Op die voorwaarden droeg het beleid bij aan koloniale staatsvorming. Een van de tegenstrijdigheden van dit twintigste-eeuwse kolonialisme was de spanning tussen het beschavingsoffensief en het ongeloof dat die beschavingsmissie op korte termijn succes zou hebben of überhaupt ooit zou kunnen slagen.

Dekolonisatie

Het einde werd dan ook met geweld afgedwongen. Dekolonisatie is overigens nergens ter wereld vreedzaam verlopen, zelfs niet in India dat in dit opzicht te goeder naam en faam bekend staat. Het was in Indonesië bovendien een langdurig proces dat zich niet beperkte tot de militaire of staatsrechtelijke aspecten zoals de overdracht van soevereiniteit. Freek Colombijn benadrukt in zijn artikel de veranderingen van dekolonisatie voor de stad en haar bewoning. De grootste verandering ten gevolge van de dekolonisatie betrof uiteraard het wegvallen van de kolonisator en daarmee van de driedeling naar etniciteit. Algemeen wordt aangenomen dat de etnische driedeling ook haar stempel had gedrukt op het wonen in de koloniale stad en dat bij de dekolonisatie het etnisch verschil plaats maakte voor een inkomens- en klasseverschil. Colombijn bewijst echter dat de etnische lijnen in woonwijken van de Indische steden al vóór 1942 niet absoluut waren. Leden van de Indonesische elite woonden ook toen al in ‘Europese’ wijken, arme Indo-Europeanen in de kampong. Ook hier was sprake van hybride vormen. Nieuw was na de onafhankelijkheid wel de invloed van nieuwe belangengroepen zoals de staat en het leger, die de woonbelangen van hun werknemers actief behartigden.

(10)

nimby-gehalte13 aan de dag. Zij wenste de Indo-Europeaan in haar achter-, noch in haar voortuin. Nederlandstalig onderwijs kon het bevolkingspolitieke doel (keuze van donkere Indo-Europeanen voor Indonesië) dienen. Ook Nederlandse ondernemingen in Indonesië hadden belang bij Nederlandstalig onderwijs voor hun personeel. Per 1 augustus 1950 waren immers alle scholen in Indonesië Indonesische staatsscholen geworden. Het resultaat was de Stichting Nederlands Onderwijs in Indonesië (SNO). In zijn artikel over deze organisatie toont Hans Meijer aan, dat deze stichting genoemde twee heren moest dienen en dat deed door een (heel koloniaal) dualistisch onderwijsstelsel. Het ene was volledig aangepast aan dat van Nederland (duur concordant A-onderwijs), het tweede gericht op de Indonesische samenleving (goedkoop B-onderwijs). Deze laatstgenoemden stonden ook open voor Indonesische en Chinese kinderen. Zoals in de VOC-tijd was het Nederlands een belangrijke sociale marker. Wie Nederlandstalig onderwijs volgde, assimileerde echter aanwijsbaar minder gemakkelijk in de Indonesische samenleving.

Het SNO-onderwijs illustreerde de moeizame overgang van kolonialisme naar postkoloniale onafhankelijkheid en de problematische acceptatie daarvan door de voormalige Europese bevolkingsgroep. In 1961, een jaar nadat Soekarno als gevolg van het conflict over Nieuw-Guinea alle politieke banden met Nederland had verbroken, pakte de SNO officieel haar biezen. Een jaar later maakte de overdracht van Nieuw-Guinea via de VN aan Indonesië een definitief einde aan drie en een halve eeuw Nederlandse aanwezigheid in ‘de Oost’. Met dit themanummer heeft de redactie aangetoond dat hybriditeit, complexiteit en etnische verscheidenheid in het Nederlandse kolonialisme steeds terugkerende gegevens waren en dat dit kolonialisme zich in internationale context afspeelde. Te hopen valt dat docenten dat besef ook bij hun leerlingen zullen wekken, ongeacht de zo enkelvoudige stofomschrijving van dit eindexamen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het traditionele grammatica- onderwijs lijkt daartoe niet de aangewezen route; wer- ken vanuit overkoepelende taalkundige concepten heeft een veel beter effect.. In deze

Formatieve evaluatie en feedback zijn effectieve interventies in het onderwijs die het leerproces van leerlingen inzichtelijk kunnen maken (Hattie, 2008), zowel voor de leerlingen

In het volgende hoofdstuk zal daarom worden gekeken naar de manier waarop het Nederlandse koloniale bewind zelf wordt beschreven vanuit dit perspectief.... Hoofdstuk 3 |

Tijdens de Aboriginal Welfare Conference van 1965 kwam de nadruk van deze politiek te liggen op de homogeniteit van alle Australiërs: zowel de Aborigines als de vele

Hiermee wordt ingezet op meer spreiding van de sociale huurwo- ningvoorraad over de gemeente en meer markt-/middensegmenthuur- woningen voor woningzoekenden die niet

Daar Keyes (2002) aangeeft dat niet alleen afwezigheid van klachten, maar vooral ook de aanwezigheid van welbevinden een vereiste is voor mentale gezondheid,

en ‘onverdragelijke trotschheid’ arrogantie hebben de blanken zich de haat en verachting van de inheemse bevolking op de hals gehaald, merkt hij op: ‘Deze afkeer en verachting voor

Kenmerkend voor de koloniale oorlogen was dat zij tot doel hadden – en daarin meestal ook slaagden – niet alleen de tegenstander te verslaan, maar ook zijn gebied in te lijven