• No results found

Begrijp je me nog? Uitnodigingen van sprekers aan hoorders om begrip te tonen tijdens een uitleg.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Begrijp je me nog? Uitnodigingen van sprekers aan hoorders om begrip te tonen tijdens een uitleg."

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Begrijp je me nog?

Uitnodigingen van sprekers aan

hoorders om begrip te tonen tijdens

een uitleg.

Master Communicatie & Educatie

Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: prof. Tom Koole

Tweede lezer: dr. Myrte Gosen

Datum inleveren: 19-01-2015

Definitieve versie

(2)

2

Samenvatting

Dit onderzoek beschrijft de manieren waarop sprekers tijdens een uitleg hun hoorders kunnen uitnodigen om begrip te tonen en op welke locaties ze dit kunnen doen. Ook wordt gekeken naar hoe en op welke plaats de hoorders vervolgens reageren op de uitnodiging. Sprekers blijken deze uitnodigingen vorm te geven door middel van blikrichting, intonatie, pauzes en non-verbale signalen. Deze manieren komen vrijwel altijd in combinatie voor als er een spreker een hoorder uitnodigt om begrip te tonen. Er zijn drie locaties waarop uitnodigingen voorkomen; na een uitlegeenheid en tijdens een uitlegeenheid. Bij deze laatste locatie bestaat er de mogelijkheid om de uitnodiging na een zin of in een zin, tussen het topic en het gezegde van de zin, te doen.

Uit het onderzoek blijkt dat de vormen blikrichting, pauze en overige non-verbale reacties niet gebonden zijn aan een bepaalde locatie, maar de twee vormen van intonatie hebben wel een geprefereerde locatie. De dalende intonatie komt enkel voor aan het einde van de zin. De licht stijgende intonatie komt enkel voor in de zin als de uitnodiging tijdens de uitlegeenheid komt, maar kan ook na de uitlegeenheid voorkomen.

Een aantal van de begripsreacties blijken ook een geprefereerde locatie te hebben. Collaborative completions worden enkel gegeven na uitnodigingen tijdens een uitlegeenheid. De reacties ‘ja’ met glottal stop, ‘okee’ en het geven van een interpretatie blijken enkel voor te komen bij uitnodigingen aan het einde van een zin.

(3)

3

Dankwoord

Zoals vrijwel alle gebeurtenissen in het leven, is het voltooien van deze masterscriptie en daarmee mijn opleiding niet enkel mijn eigen verdienste. Een aantal mensen verdienen bijzondere dank voor hun ondersteuning en bijdragen aan deze scriptie.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Tom Koole hartelijk danken. Deze periode was voor mij verre van gemakkelijk en zonder uw geduld en begrip was ik nooit zover gekomen. Uw enthousiasme over mijn onderzoek en uw manier van begeleiden daarvan, ook buiten mijn scriptie, zorgden ervoor dat ik voor het eerst in mijn academische loopbaan echt plezier had in onderzoek doen. Dankzij u heb ik een masterscriptie kunnen afleveren waar ik trots op ben en met plezier aan gewerkt heb. Het plezier en de verwondering die ik in dit proces heb ervaren, zal ik de rest van mijn leven meedragen. Ook moet ik mijn dank uitspreken voor de mensen in de scriptiebegeleidingsgroep van het SSC. Onze begeleider Paul en mijn groepsgenoten, in het bijzonder Hester, Jon, Ynte, Eva, en Kirsten, hebben mij de ‘stok achter de deur’ gegeven in een periode waarin ik dat goed kon gebruiken. Als ik het kan, kunnen jullie het ook!

Mijn tweede begeleider, Myrte Gosen, verdient een plaats in dit rijtje. Onze samenwerking was maar kort, maar uw commentaar heeft me geholpen mijn scriptie naar een hoger niveau te tillen.

(4)

4

Inhoud

Samenvatting ... 2 Dankwoord ... 3 1. Inleiding ... 6 2. Theoretisch kader ... 7 2.1. Begrijpen doen ... 7 2.2. Embodied begrip ... 8 2.3. Situatie ... 8 2.4. Begripsreacties ... 9 2.5. Deelvragen onderzoek... 9

3. Data & methode ... 10

4. Analyse ... 12

4.1. Locatie van uitnodigingen ... 12

4.1.1. Na een uitlegeenheid ... 13

4.1.2. Tijdens een uitlegeenheid ... 14

4.1.2.1. In een zin ... 15

4.1.2.2. Einde van een zin ... 15

4.2. Vormgeving van uitnodigingen ... 17

4.2.1. Plaats in zin en plaats in uitleg ... 18

4.2.2. Intonatie en plaats ... 18

4.2.2.1. Licht stijgende intonatie ... 19

4.2.2.2. Dalende intonatie ... 20

4.2.3. Blikrichting, pauze en non-verbaal ... 20

4.2.3.1. Blikrichting ... 21

4.2.3.2. Pauze ... 21

4.2.3.3. Overige non-verbale signalen ... 22

4.3. Reacties op uitnodigingen ... 23

4.3.1. Knikken ... 23

4.3.1.1. Kleine knik ... 24

4.3.1.2. Grote knik ... 25

4.3.2. Ja ... 25

(5)

5

4.3.2.2. Ja met glottal stop ... 27

4.3.3. Okee... 27 4.3.4. Collaborative completion ... 28 4.3.5. Interpretatie ... 29 4.3.6. Hum ... 29 4.3.7. Vraag ... 30 4.3.8. Overig non-verbaal ... 31 4.4. Locatiegebonden reacties ... 32 5. Conclusie ... 33 6. Discussie ... 35 Bibliografie ... 36

(6)

6

1. Inleiding

Kennis. Begrip. Twee termen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ze leiden naar een derde begrip: kenniseconomie. Dat laatste woord gebruiken we graag om ons eigen land mee te beschrijven. Termen die zo’n belangrijk deel van ons bestaan beschrijven, verdienen het om af en toe eens onder de loep genomen te worden.

Die kenniseconomie draait om het delen van kennis. Een vorm hiervan is uitleggen. Weer een term waar we zelden verder over nadenken. Uitleggen is iets wat we vrijwel dagelijks doen. In formele, uitgebreide situaties als opleidingen, om iemand de weg te wijzen op straat, om iets te beschrijven wat we hebben meegemaakt, en in nog onvoorstelbaar veel meer situaties. Zoiets normaals, maar eigenlijk zo bijzonder.

Uitleg vraagt altijd om begrip. Hoe weten we echter zeker dat onze uitleg is aangekomen bij een ander? We kunnen niet in het hoofd van een ander kijken om het te controleren. En de ander altijd alles later herhalen als controle is logistiek gezien niet handig, omdat het veel te veel tijd zou kosten. Hoe doen we het dan?

(7)

7

2. Theoretisch kader

In dit onderzoek zullen we een begin maken met het in kaart brengen van uitnodigingen van sprekers aan hun hoorders om een begripsreactie te geven en de reacties die hoorders vervolgens geven. Als hoofdlijn daarvoor gebruiken we de volgende onderzoeksvraag:

Hoe kan een spreker hoorders uitnodigen om begrip te tonen?

De meest belangrijke informatie die uit andere onderzoeken te vinden is over dit onderwerp, is dat er nog erg weinig over geschreven is. Er zijn onderzoeken naar uitleggen, delen van informatie, begripsreacties, maar naar het uitnodigen van begrip door hoorders is nog geen expliciet onderzoek gedaan. Onderzoeken belichten wat voor conversationele functies begripschecks kunnen doen, welke pragmatische betekenissen ze kunnen dragen, etc. Voorbeelden hiervan kunnen we bijvoorbeeld vinden in twee masterscripties (Pollman, 2012, Felix, 2012) en een aantal artikelen (Koole, 2010, Waring, 2002, Hindmarsh, Reynolds & Dunne, 2011, Koschmann, LeBaron, Goodwin & Feltovich 2011). Heel kort door de bocht: er is al wel gekeken of sprekers soms uitnodigingen doen, waarom ze dit doen en wat voor gevolgen dat voor het gesprek heeft, maar zelden naar hoe of

wanneer ze dat doen. Daarom focussen we in dit onderzoek puur op de uitnodigingen zelf.

Als we willen kijken naar hoe begrip gecommuniceerd wordt in een uitleg, moeten we eerst kijken naar ‘uitleggen’ zelf. John Heritage heeft meerdere artikelen gepubliceerd over kennisoverdracht en –verdeling tussen gespreksdeelnemers (Heritage, 2012a, Heritage, 2012b, Heritage, 2005). In een van deze artikelen (2012b) stelt hij dat er een dieper mechanisme aan conversaties ten grondslag ligt: als iemand een verschil in kennis over een bepaald onderwerp vaststelt bij één of meerdere van zijn/haar gespreksdeelnemers, is dat een reden om een sequentie te starten om de kennis op hetzelfde niveau te brengen. Dat is de essentie van uitleggen: de kennis van alle gespreksdeelnemers op hetzelfde niveau brengen. Een voorwaarde voor dit proces is dat de hoorders de uitleg van een spreker wel begrijpen. Niet alleen voor de hoorders is dit van belang, ook voor de spreker is het belangrijk om te weten of zijn/haar uitleg begrepen wordt/is.

2.1. Begrijpen doen

Emmanuel Schegloff heeft meerdere onderzoeken gedaan op het gebied van interactie en begrip. In een artikel uit 1982 stelt hij dat een conversatie altijd interactioneel is. Ook als een spreker meerdere beurten doet, is dat nooit een perfecte uitvoering van iets wat vooraf gepland is, de spreker zal altijd reageren op de hoorders. Volgens Schegloff moet een onderzoeker daarom altijd naar deze reacties van de hoorder kijken in een analyse. In een ander artikel beschrijft Schegloff (1992) hoe gedeeld begrip in 3 beurten tot stand kan komen: in de eerste beurt doet de spreker een uitspraak, de hoorder toont het begrip daarvan in de tweede beurt en in de derde beurt kan de spreker vervolgens aangeven of de hoorder het wel of niet goed heeft begrepen. In dit artikel noemt Schegloff het begrip intersubjectiviteit. Intersubjectiviteit beschrijft de context die gespreksdeelnemers met elkaar binnen de conversatie creëren en waarin ze bepaalde kennis als gedeeld behandelen. Of deze kennis ook daadwerkelijk in de hoofden van de gespreksdeelnemers aanwezig is, is voor Schegloff irrelevant. Het is voor hem alleen van belang welke kennis ze als gedeeld behandelen in de context van het gesprek.

(8)

8

van alle gespreksdeelnemers aanwezig is, onafhankelijk van of deze kennis in de interactie relevant is gemaakt. Lee (2001) heeft een classificatiesysteem voor common ground opgesteld. Clark en Krych (2004) hebben in een experiment aangetoond dat als twee personen samen iets moeten bouwen, ze dat het snelste kunnen doen als ze elkaar en het werkveld kunnen zien. Richardson, Dale en Kirkham (2007) onderzochten de oogbewegingen als zij over iets praatten wat beiden konden zien. Uit hun analyse bleek dat de gespreksdeelnemers vaak tegelijkertijd naar de visuele common ground keken. Horton en Keysar (1996) stellen in contrast dat hoewel uitingen in een conversatie aangepast lijken aan de common ground, dat in werkelijkheid niet zo is. Zij stellen dat uitingen door sprekers worden gedaan zonder dat de common ground een significante rol speelt en dat de uitingen achteraf worden aangepast op het moment dat er een grote discrepantie is tussen de uiting en de common ground. Waar Schegloff alleen kijkt naar kennis die in interactie als gedeeld wordt behandeld (intersubjectiviteit), is de visie van common ground een cognitief perspectief dat als het ware in de hoofden van mensen kijkt om te zien of mensen overeenkomstige kennis bezitten. Helaas zijn wij mensen in het dagelijks leven niet in staat om in elkaars hoofd te kijken om te checken of de ander onze uitleg goed heeft begrepen. We moeten hiervoor op andere signalen vertrouwen. In een van zijn hoorcolleges merkte Harvey Sacks (1971, ‘Doing ‘understanding’; Puns’, p. 425 - 430) op dat begrijpen iets is wat je doet en wat je in een conversatie kan laten blijken. Een luisteraar kan op verschillende verbale en non-verbale manieren aan de hoorder laten merken dat hij/zij de uitspraak gehoord, verstaan en begrepen heeft. Sacks stelt ook dat er bepaalde plaatsen in een conversatie lijken te zijn waarop een gespreksdeelnemer begrip kan tonen. Belangrijk is hierbij dat Sacks alleen kijkt naar begrip zoals dat in de conversatie duidelijk wordt gemaakt, niet naar het cognitieve proces van begrijpen. Dit wordt ook wel beschreven als ‘begrijpen doen’. Deze opvatting van begrijpen vormt de basis voor verschillende onderzoeken op het gebied van conversatieanalyse.

2.2. Embodied begrip

In de eerder genoemde onderzoeken wordt vaak gekeken naar non-verbale uitingen van gespreksdeelnemers. Ook dit noemen we ‘begrijpen doen’. Uit de onderzoeken van onder anderen Mondada (2011), Hindmarsh, Reynolds & Dunne (2011), Goodwin (2000), Koschmann, LeBaron, Goodwin & Feltovich (2011), Goodwin (2007), Lindwall & Ekström (2012), Macbeth (2011), Heritage (2005), Kendon (2004) en McClave (2000) blijkt dat gespreksdeelnemers niet alleen met verbale middelen hun begrip tonen, maar ook met non-verbale signalen van een deel van of soms zelfs hun hele lichaam. Dit noemen we ook wel ‘embodied interaction’.

2.3. Situatie

(9)

9

2.4. Begripsreacties

Manieren waarop een hoorder begrip kan tonen en de plaatsen waarop dat kan zijn diverse keren onderzocht. Koole (2010) vond bijvoorbeeld dat in het Nederlands het woordje ‘oh’ gebruikt wordt aan het einde van een uitleg om begrip van de hele uitleg te tonen. Jefferson (1984) vond dat er een verschil is tussen de Engelse tokens ‘yeah’ en ‘mm hm’. Beiden kunnen gebruikt worden als teken van begrip, maar ze hebben net een andere functie: bij ‘yeah’ wil de hoorder de beurt overnemen, bij ‘mm hm’ geeft de hoorder aan dat de spreker door kan gaan met de beurt. Uit het onderzoek van Bolden (2003) bleek dat hoorders ook begrip kunnen tonen door samen met de spreker een beurt af te maken (collaborative completion). Daarentegen zien we bij Waring (2002) manieren waarop studenten aangeven dat ze iets niet begrijpen. Uit deze onderzoeken blijkt niet alleen dat er verschillende plaatsen en verschillende manieren zijn waarop een hoorder een begripsreactie kan geven, maar ook dat deze plaatsen en manieren een andere betekenis kunnen hebben.

Naast het onderzoek van Jefferson (1984) zien we in meer onderzoeken dat niet alle begripsreacties hetzelfde zijn of op alle plaatsen gebruikt kunnen worden. Koole (2010) heeft bijvoorbeeld laten zien dat kinderen het woordje ‘oh’ gebruiken aan het einde van een uitleg van een docent om niet alleen te laten dat ze de uitleg begrepen hebben, maar ook dat de uitleg nu ten einde is. Dit blijkt niet alleen te gebeuren als directe reactie op een uitleg van een docent (derde positie), maar ook na IRE-sequenties (vierde positie). Uit een onderzoek van Whitehead (2011) blijkt dat gespreksdeelnemers verschillende soorten knikjes gebruiken om verschillende soorten begrip te tonen. Ook Stivers (2008) ziet verschillen in de reacties (knik en hum) die gespreksdeelnemers gebruiken om verschillende soorten begrip te tonen tijdens het aanhoren van een verhaal.

Een bijzondere vorm van reacties zijn vragen. Hoewel deze niet altijd begrip van de materie communiceren – eerder het omgekeerde – laten ze wel begrip zien van de gesprekssituatie. Naar dit onderwerp zijn diverse onderzoeken gedaan (Heritage, 2012a, Englert, 2010, Beun, 1988, Robinson & Kevoe-Feldman, 2010).

2.5. Deelvragen onderzoek

Aan de hand van de hierboven beschreven literatuur kan al een aantal observaties gemaakt worden over begripsreacties en het uitnodigen daartoe: reacties (en uitnodigingen) komen in zowel verbale als non-verbale vorm en bepaalde reacties blijken vaak op specifieke plaatsen voor te komen. Op basis van deze informatie kunnen we een viertal deelvragen opstellen om het beantwoorden van de hoofdvraag te vergemakkelijken:

Hoe zien uitnodigingen om begrip te tonen eruit? Op welke plaatsen kunnen uitnodigingen voorkomen? Hoe reageren hoorders op een uitnodiging?

(10)

10

3. Data & methode

Allereerst is het belangrijk om te weten dat de hoofdvraag van dit onderzoek meerdere keren is aangepast als gevolg van wat in de data te zien is. In plaats van data te zoeken bij een onderzoeksvraag, is er in dit onderzoek voor gekozen eerst opnames te maken en vervolgens op basis van de data een veel specifiekere onderzoeksvraag te formuleren.

Een erg brede onderzoeksvraag bestond al wel: ‘hoe doen mensen uitleggen’? Dit wilden we met name in informele situaties bekijken, aangezien veel onderzoek naar uitleg gedaan is in formele en/of institutionele settings. Ook een methode was bekend: conversatieanalyse. Aangezien deze onderzoeker zelf graag spelletjes speelt, was al snel het idee geboren om daar opnames van te maken. De belangrijkste overweging hierbij was dat dit soort opnames zowel een uitleg bevatten als de directe uitvoering van de uitleg, namelijk het spelen van een spel. Ook waren dit soort opnames relatief makkelijk te regelen, omdat er geen uitgebreide experimentele opstelling nodig was.

Uiteindelijk zijn voor het onderzoek vier opnames gemaakt van telkens drie personen. De

onderzoeker is hier één van. De opnames zijn op twee verschillende dagen gemaakt, waardoor er niet elke keer dezelfde mensen aanwezig waren. De locatie van de opnames was in de huiskamer van de ouders van de onderzoeker. In de opnames legt één van de personen een gezelschapsspel uit aan de andere twee, waarna ze dit spel met elkaar spelen. In elk van de opnames wordt een ander spel gebruikt. Ook degene die de uitleg geeft verschilt per opname. Voor het onderzoek wordt alleen het uitleggedeelte van de opnames gebruikt.

In de onderstaande tabel is een overzicht te zien van de deelnemers, de uitlegger en de lengte van het uitleggedeelte. Alle gespreksdeelnemers worden aangeduid met een hoofdletter, K is tevens de onderzoeker.

Opname P B S R

Uitlegger A K F A

Deelnemers K & F P & M K & A F & K

Onbekend met

spel F P & M K & A F

Lengte uitleg 3.05 min. 5.54 min. 5.44 min. 3.08 min.

Zoals al genoemd, was er al gekozen voor conversatieanalyse als analysemethode. Deze stroming bekijkt conversatie vanuit een puur interactioneel perspectief. Alles wat in een gesprek gebeurt, krijgt betekenis door hoe andere gespreksdeelnemers erop reageren. Dit staat in schril contrast tot een cognitief perspectief.

Voor het onderzoek zijn de uitleggedeelten van de opnames getranscribeerd volgens de conventies die Gail Jefferson heeft opgesteld en die veel worden gebruikt binnen de conversatieanalyse, aangevuld met een aantal zelf opgestelde symbolen om fenomenen te beschrijven waarvoor de conventies nog geen oplossing boden. Een overzicht van de gebruikte notities is te vinden in de bijlage. In het transcript zijn zowel alle verbale als non-verbale uitingen weergegeven.

(11)

11

onderzoeksvraag vastgesteld te hebben, zijn de fragmenten waarin sprekers een uitnodiging doen aan hoorders om begrip te tonen hieruit gefilterd en gebruikt voor dit onderzoek. Hierdoor bestaat de totale collectie uit 55 fragmenten. In deze fragmenten komen in totaal 63 uitnodigingen voor, aangezien er in sommige fragmenten meerdere malen een uitnodiging wordt gedaan door de spreker aan de hoorder om een begripsreactie te geven. Dit betekent ook dat alle reacties die niet

uitgenodigd zijn, niet meegenomen worden in het onderzoek. De collecties en transcripten zijn niet opgenomen in een bijlage, maar te raadplegen in de Transana-database ‘begrijpen’ aan de

(12)

12

4. Analyse

4.1. Locatie van uitnodigingen

In de data is te zien dat het hele proces ‘uitleggen van een spel’ is opgebouwd uit meerdere kleine uitlegeenheden. In zo’n enkele uitlegeenheid wordt een klein onderdeel van het spel uitgelegd. Hierbij valt te denken aan het uitleggen van een enkele spelregel of de functie van één soort kaart. De gehele uitleg is vervolgens opgebouwd uit een heel aantal van deze kleine uitlegeenheden. Een illustratie van zo’n uitlegeenheid is te zien in het volgende fragment:

Fragment b12, uit spellen KH 20-10

→ 327 K: =w{ant dat zijn ve{el punten=

328 {K handgebaar beide handen

329 {P>tafel

330 {K>tafel, K legt kaart op aflegstapel

→ 331 K: =mag je 'm ook gewoon me{teen w{egleggen. 332 {K>P

333 {K wijst naar aflegstapel 334 (0.4)

335 P:

okee

°

→ 336 {P knikt

337 K: .hh e{h j{e wil z{o min mogelijk punten hebben=

Hier geeft K uitleg aan P en M. K is in r. 327 en 331 bezig met een uitlegeenheid over een onderwerp. Na de begripsreactie van P in regels 335 en 336 gaat K in r. 337 verder met een uitlegeenheid over een nieuw, ander onderwerp. In regel 337 begint K dus een nieuwe uitlegeenheid. In het bovenstaande fragment doet K een uitnodiging aan de hoorders om een begripsreactie te geven. Hoe uitnodigingen eruit zien, zullen we later in dit hoofdstuk bekijken.

(13)

13

Figuur 1: overzicht van locaties en aantallen van uitnodigingen

In de rest van deze paragraaf zullen we deze locaties van uitnodigingen bespreken aan de hand van een aantal fragmenten.

4.1.1. Na een uitlegeenheid

Als een uitnodiging voor een begripsreactie aan het einde van een uitlegeenheid komt, heeft de spreker net een klein deel van zijn/haar uitleg afgesloten. Voordat de spreker verder gaat met een nieuwe uitlegeenheid over een volgend onderwerp, nodigt de spreker de hoorder uit om een begripsreactie te geven over het voorgaande. Een voorbeeld hiervan kunnen we zien in het onderstaande fragment, waarin F uitleg geeft aan K en A. Van belang voor dit voorbeeld zijn de r. 42 en 49.

Fragment s2, uit spellen KH 16-11 (2)

→ 39 F: de {kroon

40 {F wijst kaart in derde rij aan met rechts

41 K: [o:::h

→ 42 F: [{en het {

anker

43 {F wijst kaart in laatste rij aan met rechts

(14)

14

48 F>kaarten

→ 49 F: en je hebt {allemaal {*waard{es=

In dit fragment zien we F in r. 39, 42 en 49 uitleg geven aan K en A (niet genoemd in dit fragment). K geeft twee keer een begripsreactie, in r. 41 en 46. Deze laatste reactie wordt door F uitgenodigd. Tijdens de uiting van F in regel 42 wijst F naar een van de kaarten op tafel (r. 43) en verplaatst F zijn blikrichting naar K (r. 44). Aan het einde van de uiting stijgt de intonatie van F, om na de uiting een pauze te laten vallen (r. 45). Pas als K in r. 46 een begripsreactie geeft, kijkt F weg (r. 48) en gaat hij verder met de uitleg (r. 49).

Als F in r. 49 verder gaat met zijn uitleg, gaat dit inhoudelijk over een ander onderwerp. De uitingen in r. 39 en 42 gaan over het soort kaarten (‘kroon’, ‘anker’; r. 39 en r. 42 respectievelijk), maar in r. 49 gaat F verder over de waardes van de kaarten. Dit signaleert een overgang van een uitlegeenheid die eindigt met de begripsreactie van K in r. 46, naar een nieuwe uitlegeenheid die F in r. 49 begint.

4.1.2. Tijdens een uitlegeenheid

Ook tijdens een uitlegeenheid blijken sprekers begripsreacties uit te nodigen bij hun hoorders. Het volgende fragment geeft daar een voorbeeld van.

Fragment b3, uit spellen KH 20-10

→ 205 K: dus d{an kan ik een k{aart b{ij mij= 206 {K handgebaar rechts

207 {K legt handen op kaarten

208 {K gebaart naar rijtje

kaarten

→ 209 K: =wa{arvan ik weet dat die laag is 210 {K>M 211 (.) → 212 M: {mm h{m → 213 {M knikt 214 {K>P 215 (.)

→ 216 K: wisselen {met d{ie één van hem.

(15)

15

doet. Dit betekent dat K nog bezig is met een uitlegeenheid als ze de uitnodiging doet aan M om een begripsreactie te geven.

4.1.2.1. In een zin

Het fragment b3 toont niet alleen hoe sprekers tijdens een uitlegeenheid een uitnodiging doen, maar ook hoe dit in een grammaticale zin kan gebeuren. Voor de bespreking hiervan is het fragment hieronder opnieuw weergegeven.

Fragment b3, uit spellen KH 20-10 (herhaald)

→ 205 K: dus d{an kan ik een k{aart b{ij mij= 206 {K handgebaar rechts

207 {K legt handen op kaarten

208 kaarten {K gebaart naar rijtje → 209 K: =wa{arvan ik weet dat die laag is

210 {K>M 211 (.) → 212 M: {mm h{m 213 {M knikt 214 {K>P 215 (.)

→ 216 K: wisselen {met d{ie één van hem.

Zoals al eerder besproken, doet K hier in r. 209, 210 en 211 een uitnodiging aan M voor een begripsreactie. Ook is al eerder genoemd dat deze reactie op het eerste gezicht op een onverwachte plaats komt, namelijk midden in een grammaticale zin. Regel 209 is een bijvoeglijke bijzin bij ‘kaart’ uit r. 205. Voor de hoofdzin moeten we dus terug naar r. 205. Dan zien we dat in r. 205 al wel het onderwerp (‘een kaart’) gegeven is, maar als K in r. 209 de uitnodiging doet, mist het gezegde van de zin nog. Dat komt pas in r. 216 (‘wisselen’).

In dit fragment zien we dat de uitnodiging komt als de zin in grammaticaal opzicht onvolledig is. Een andere manier om de splitsing te beschrijven is topic – comment. Hierbij staat topic voor iets wat al bekend is bij de hoorders en comment voor nieuwe informatie die wordt toegevoegd aan het topic. De uitnodigingen op deze locatie komen na het topic, maar voor het comment van de zin.

4.1.2.2. Einde van een zin

(16)

16

Fragment b12, uit spellen KH 20-10

327 K: =w{ant dat zijn ve{el punten=

328 {K handgebaar beide handen

329 {P>tafel

330 {K>tafel, K legt kaart op aflegstapel

→ 331 K: =mag je 'm ook gewoon me{teen w{egleggen. 332 {K>P

333 {K wijst naar aflegstapel 334 (0.4)

→ 335 P:

okee

°

→ 336 {P knikt

→ 337 K: .hh e{h j{e wil z{o min mogelijk punten hebben=

We zien hier K uitleg geven aan P en M (niet genoemd in dit fragment) in de regels r. 327, 331 en 337. P geeft na de uitnodiging van K in r. 331 (dalende intonatie), r. 332 (blikrichting) en r. 334 (pauze) een reactie in r. 335 (‘okee’) en 336 (knik). Daarna vervolgt K in r. 337 haar uitleg en begint met een nieuwe uitlegeenheid.

(17)

17

4.2. Vormgeving van uitnodigingen

In de voorgaande paragraaf zijn in de bespreking van de fragmenten al een paar manieren genoemd waarop sprekers een uitleg kunnen vormgeven. Het blijkt dat sprekers een aantal mogelijkheden hebben om een uitnodiging vorm te geven. Deze blijken nooit op zichzelf voor te komen, maar altijd in combinatie met één of meer andere vormen. Aan de hand van het volgende fragment zullen we duidelijk maken wat we precies bedoelen met vormgeving van uitnodigingen.

Fragment b3, uit spellen KH 20-10 (herhaald)

205 K: dus d{an kan ik een k{aart b{ij mij= 206 {K handgebaar rechts

207 {K legt handen op kaarten

208 {K gebaart naar rijtje

kaarten

→ 209 K: =wa{arvan ik weet dat die laag is → 210 {K>M → 211 (.) → 212 M: {mm h{m → 213 {M knikt 214 {K>P 215 (.)

216 K: wisselen {met d{ie één van hem.

In dit – al eerder besproken – fragment legt K een spelregel uit aan M en P. In regels 205, 209 en 216 zien we K die uitleg geven. In regels 212 en 213 geeft M vervolgens een begripsreactie. Deze begripsreactie is, kunnen we nu wel stellen, door K uitgenodigd in de regels 209, 210 en 211.

Die uitnodiging van K krijgt op verschillende manieren vorm. Grammaticaal gezien is de uiting van K in r. 209 nog niet af, maar K laat wel een pauze vallen (r. 211) en gaat pas verder met de uitleg na de reactie van M in r. 212. Dat alleen is al opmerkelijk. Tijdens haar uiting in r. 209 verplaatst K ook haar blikrichting naar M (r. 210) en aan het einde van de uiting gaat de intonatie van K omhoog. Deze drie signalen maken de uiting van K in r. 209-211 duidelijk verschillend van andere uitingen, bijvoorbeeld r. 205. Deze signalen vat M vervolgens op als een uitnodiging om begrip te tonen en M geeft deze reactie in r. 212 en 213. Na een korte pauze (r. 215) gaat K weer verder met haar uitleg.

(18)

18

woorden, K nodigt M uit om begrip te tonen en het feit dat M deze reactie vervolgens geeft bewijst dat er een uitnodiging is gedaan door K.

In dit fragment hebben we een aantal manieren gezien waarop een uitnodiging kan worden vormgegeven. In de onderstaande tabel zijn de verschillende manieren waarop sprekers een uitnodiging vorm kunnen geven uitgesplitst naar de locaties waar de uitnodiging gedaan wordt. Voor deze tabel zijn alle manieren afzonderlijk geteld, maar in de data komen de verschillende manieren hoogst zelden afzonderlijk voor. Sprekers gebruiken vrijwel altijd combinaties van manieren om hun uitnodigingen vorm te geven.

Tabel 1: Overzicht van manieren van uitnodigen tijdens en na een uitlegeenheid

Tijdens uitleg (=61) Na uitleg

(= 128) Overig (= 10) In zin (= 29) Na zin (= 32) In zin (= 6) Na zin (= 4)

Vasthouden blikrichting (= 53) 7 9 34 2 1

Stijgende intonatie (= 14) 8 0 6 1 1

Dalende intonatie (= 34) 0 7 27 0 0

Non-verbaal (= 43) 5 8 29 1 1

Pauze (= 52) 9 8 32 2 1

In tabel 1 zien we allereerst dat er veel meer uitnodigingen worden gedaan na een uitlegeenheid dan tijdens (61 uitnodigingen tijdens uitleg, 128 na uitleg). Daarnaast zien we dat er bij een aantal manieren opvallende verdelingen over de locaties bestaan. Deze zullen we hieronder bespreken. Na de bespreking van de tabel zullen we elke manier waarop een uitnodiging kan worden vormgegeven bespreken aan de hand van een fragment.

4.2.1. Plaats in zin en plaats in uitleg

We kunnen in tabel 1 zien dat er een overduidelijke relatie is tussen de plaats in de zin en de plaats in de uitlegeenheid waarop een uitnodiging wordt gedaan. Als een uitnodiging na een uitlegeenheid wordt gedaan, vind deze altijd plaats aan het einde van de zin (128 uitnodigingen na uitleg, 128 aan het einde van een zin). Uitnodigingen tijdens een uitlegeenheid vertonen meer variatie, maar deze uitnodigingen zijn vrijwel gelijk verdeeld over de locaties (61 uitnodigingen tijdens uitleg, 29 in de zin, 32 na de zin.

4.2.2. Intonatie en plaats

(19)

19

aangezien er een bijzonder gebruik van intonatie voorkomt en we in de tabel kunnen zien dat de twee vormen van intonatie op andere manieren gebruikt worden.

We kunnen zien dat alle uitnodigingen met een dalende intonatie plaatsvinden aan het einde van de zin (34 uitnodigingen in totaal, 7 tijdens de uitleg, 27 na de uitleg). Uitnodigingen met een stijgende intonatie laten een minder duidelijk beeld zien. Er zijn wel iets meer van deze uitnodigingen in de zin dan na de zin, maar dit is een klein verschil (14 uitnodigingen in totaal, 8 in de zin en tijdens de uitleg, 6 na de uitleg). Opmerkelijk hierbij is wel dat deze stijgende intonatie tijdens een uitlegeenheid enkel in de zin voorkomt (8 uitnodigingen tijdens uitleg, 8 in de zin).

4.2.2.1. Licht stijgende intonatie

Naast te zien hoe de verschillende manieren om een uitnodiging vorm gegeven kunnen worden in de praktijk voorkomen, is het nodig om te bekijken hoe deze manieren eruit zien. In het volgende fragment zullen we een voorbeeld zien van stijgende intonatie bij een uitnodiging. In dit fragment legt A een spelregel uit aan F. De uitlegeenheid in het fragment is nog niet afgelopen aan het einde van het fragment, aangezien F nog geen antwoord heeft gekregen op zijn vraag in r. 93. In r. 88 – 92 doet A een uitnodiging aan F om begrip te tonen, maar voor dit voorbeeld is vooral r. 88 van belang.

Fragment p4, uit spellen KH 16-11 (1)

86 A: of dat je een kaart derb{oven legt.

87 {A handgebaar beide handen → 88 en je mag {alleen een kaart er

boven} l{eggen

89 {A handgebaar beide handen 2x}

90 {A schuift kaarten met beide

handen

91 (0.8)

92 A pakt kaarten van twee stapels met beide handen

→ 93 F: op het moment dat je er niet naast kan?

(20)

20

4.2.2.2. Dalende intonatie

In het Nederlands is de typische intonatie aan het einde van een zin een dalende intonatie. In het volgende fragment zullen we zien dat deze intonatie voorkomt bij uitnodigingen om begrip te tonen. In dit fragment geeft A uitleg aan F, K is al bekend met het spel. Voor dit voorbeeld is met name r. 100 van belang.

Fragment p5, uit spellen KH 16-11 (1) (herhaald)

94 A: als er al twee kaarten liggen 95 (0.4)

96 A>F

97 F: ja 98 (0.4)

99 A>kaarten

→ 100 A: en er e{en van die twee kaarten de kleur he}eft die jij he{bt.

101 {F>A,F>kaarten }

102 {A legt met links kaart neer, A>F

→ 103 (1.8) 104 K>F

→ 105 F: okee=

106 A: =dus ik m{ag hier ge{en groene boven leggen en ge{en rooie enzovoort=

De uiting in r. 100 eindigt met een dalende intonatie. Tijdens deze uiting legt A een kaart neer en verplaatst ze haar blikrichting naar F (r. 102). Na de uiting van A blijft het opmerkelijk lang stil, te zien in r. 103 als een pauze van 1.8 seconden. Hierna geeft F in r. 105 een blijk van begrip door ‘okee’ te zeggen. We zien dus dat F de uitnodigende signalen van A, waaronder de dalende intonatie opvat als een uitnodiging om een reactie te geven.

4.2.3. Blikrichting, pauze en non-verbaal

(21)

21

4.2.3.1. Blikrichting

Een voorbeeld van hoe een spreker blikrichting kan gebruiken om een uitnodiging vorm te geven is te zien in het volgende, inmiddels bekende, fragment. Hier zien we K uitleg geven aan M en P. De uiting in r. 210 is voor dit voorbeeld het meest van belang.

Fragment b3, uit spellen KH 20-10 (herhaald)

205 K: dus d{an kan ik een k{aart b{ij mij= 206 {K handgebaar rechts

207 {K legt handen op kaarten

208 {K gebaart naar rijtje

kaarten

209 K: =wa{arvan ik weet dat die laag is → 210 {K>M 211 (.) 212 M: {mm h{m 213 {M knikt → 214 {K>P 215 (.)

216 K: wisselen {met d{ie één van hem.

In het fragment zien we, zoals al eerder besproken, K in r. 209 en 210 een uitnodiging doen en M in r. 211 en 212 de uitgenodigde reactie geven, waarna K in r. 214 verder gaat met de uitleg. Naast de andere manieren waarop K haar uitnodiging vormgeeft (stijgende intonatie, r. 209; pauze, r. 210; handbewegingen, r. 207 & 208), verplaatst K haar blikrichting in r. 210 naar M aan het begin van de verbale uiting in r. 209. K blijft M aankijken totdat er een begripsreactie komt. Pas in r. 213 kijkt K weg van M, dit is bijna aan het einde van de verbale reactie van M in r. 211. K gebruikt onder meer haar blikrichting om aan M duidelijk te maken dat er een reactie gewenst is en laat met het wegkijken zien dat de uitnodiging is vervuld.

4.2.3.2. Pauze

Het laten vallen van een pauze is een duidelijke manier van de uitlegger om een uitnodiging te doen aan de hoorder(s) om begrip te tonen. Dit is te zien in het volgende fragment waarin A uitleg geeft aan F en K. K is al bekend met het spel. In dit voorbeeld moeten we vooral op de uiting in r. 36 letten.

Fragment p2, uit spellen KH 16-11 (1)

→ 33 A: [of zo min m{og{elijk

34 {K>A

(22)

22

→ 36 (0.5)

→ 37 F: {over te hou[den

38 {F gaat rechtop zitten

→ 39 A: [o{ve{r te {houd[en

De uiting van A in r. 33 is grammaticaal gezien duidelijk nog niet af, maar in plaats van deze af te maken, laat A in r. 36 een opmerkelijk lange pauze vallen. Tijdens deze uiting blijft A naar F kijken. Pas als F in r. 37 een begripsreactie geeft, gaat A (nog tijdens de uiting van F) verder met de uitleg in r. 39. Hoewel het niet logisch is om midden in een zin een pauze te laten vallen, geeft A geen enkel teken van plan te zijn om verder te gaan met de uitleg totdat F een reactie op haar uitnodiging heeft gegeven. Hoewel de precieze locaties buiten het fragment vallen, valt ook nog op te merken dat A bij aanvang van het fragment naar F kijkt en tijdens r. 39 haar blikrichting verplaatst naar K.

4.2.3.3. Overige non-verbale signalen

Sprekers gebruiken ook non-verbale acties om hoorders uit te nodigen begrip te tonen. Hierbij bedoelen we non-verbale acties anders dan de hiervoor al besproken acties als blikrichting. Deze non-verbale acties zijn voor het overgrote deel gebaren en/of bewegingen van één of beide handen van de spreker. Een voorbeeld is te zien in het volgende fragment. Hier geeft K uitleg aan A en F, waarbij A al bekend is met het spel. Voor dit voorbeeld is de uiting in r. 211 vooral van belang.

Fragment p11, uit spellen KH 16-11 (1)

206 K: e{n je krijgt dus

207 {K>kaarten

208 K: aan het eind van de ronde

209 op basis van hoeveel kaarten je hebt 210 kri{jg je=

→ 211 {K wijst met links naar fiches 212 A: =strafpunte[n

213 K: [{strafpunten 214 {K>F

215 F: [{strafpunten 216 {F knikt

(23)

23

als reactie op deze uitnodiging. K bevestigt in r. 213 deze reactie van A vervolgens. F toont ook nog zijn begrip van de situatie in r. 215, maar doet dit tegelijk met de bevestiging van K.

4.3. Reacties op uitnodigingen

In de onderstaande tabel 2 zijn de reacties van hoorders op uitnodigingen van de sprekers weergegeven. Ook hier geldt dat alle begripstokens afzonderlijk zijn behandeld, hoewel ze soms in combinatie voorkomen. Na de bespreking van de tabel zullen we de elk van de reacties aan de hand van een fragment bespreken.

Tabel 2: overzicht van begripstokens tijdens en na uitlegeenheden

Tijdens uitleg (= 24) Na uitleg (= 61) Overig (= 7) In zin (= 10) Na zin (=11) Overlap (= 3) Na zin (= 57) Overlap (= 4) In zin (= 4) Na zin (= 3) Knik (= 15) 2 2 8 2 1 Grote knik (= 13) 2 1 1 8 1 Ja (= 9) 1 2 4 1 1

Ja met glottal stop (= 6) 2 3 1

Okee (= 18) 1 17 Collateral completion (= 4) 3 1 Interpretatie (= 7) 1 5 1 Hum (= 6) 1 1 4 Vraag (= 4) 1 1 1 1 Overig verbaal (= 8) 1 6 1

In tabel 2 zien we hetzelfde patroon als in tabel 1: er komen na uitlegeenheden meer reacties voor dan tijdens een uitlegeenheid. Dit is een direct gevolg van de verdeling in uitnodigingen, aangezien de hier weergegeven begripstokens enkel in reactie op een uitnodiging komen.

4.3.1. Knikken

(24)

24

4.3.1.1. Kleine knik

De eerste vorm van knikken die we onderscheiden zijn ‘kleine’ of ‘normale’ knikken. In het onderstaande fragment zien we hier een voorbeeld van. In dit fragment legt F een spel uit aan K en A (niet genoemd in het fragment). Na de uitnodiging van F is de reactie van K in r. 449 met name van belang.

Fragment s17a, uit spellen KH 16-11 (2)

439 F: {elke

440 {F doet alsof hij kaart neerlegt met rechts

441 (0.8)

442 F maakt gebaar met rechts met kaart in hand

→ 443 F: eh-{ {k{l*e{ur

444 {F legt kaart neer met rechts → 445 {K knikt (*)

446 {F>kaarten

447 {F maakt handgebaar met rechts → 448 F: d{ie der ge*speel*d w*or{dt

→ 449 {K knikt (*)

450 {F>spelregelboekje rechts buiten beeld

451 (0.7)

(25)

25

4.3.1.2. Grote knik

Behalve de hierboven besproken (kleine) knik, laten hoorders ook meer uitgesproken, grote knikken zien. Het onderstaande fragment is hier een voorbeeld van. K geeft hier uitleg aan P en A, waarbij A al bekend is met het spel. De reactie van P in r. 336 is voor dit voorbeeld van belang.

Fragment b12, uit spellen KH 20-10 (herhaald)

327 K: =w{ant dat zijn ve{el punten=

328 {K handgebaar beide handen

329 {P>tafel

330 {K>tafel, K legt kaart op aflegstapel

331 K: =mag je 'm ook gewoon me{teen w{egleggen. 332 {K>P

333 {K wijst naar aflegstapel 334 (0.4)

→ 335 P: {

°

okee

°

→ 336 {P knikt

337 K: .hh e{h j{e wil z{o min mogelijk punten hebben=

We hebben eerder al gezien dat K in r. 331 een uitnodiging doet die P in r. 335 en 336 aanneemt. P geeft zowel een verbale als een non-verbale reactie, in respectievelijk r. 335 en r. 336. De hoofdbeweging van P in r. 336 is zeer uitgesproken. P beweegt eerst zijn hoofd naar boven en vervolgens weer naar beneden. Typisch voor dit soort knik is ook dat deze vaak uit slechts één hoofdbeweging bestaat.

4.3.2. Ja

Uit de analyse is gebleken dat hoorders twee verschillende varianten van het woordje ‘ja’ gebruiken: ‘ja’ met een glottal stop aan het einde van het woord en ‘ja’ zonder glottal stop. In tabel 2 kunnen we zien dat deze twee reacties ook op iets andere manieren gebruikt worden. De glottal ‘ja’ blijkt enkel gebruikt te worden aan het einde van een zin (6 reacties, 2 tijdens uitleg, 3 na uitleg).

(26)

26

4.3.2.1. Ja zonder glottal stop

In het volgende fragment zullen we in r. 97 een voorbeeld zien van een ‘ja’ zonder glottal stop. A geeft hier uitleg aan F en K. K is al bekend met het spel.

Fragment p5, uit spellen KH 16-11 (1) (herhaald)

94 A: als er al twee kaarten liggen 95 (0.4)

96 A>F

→ 97 F: ja 98 (0.4)

99 A>kaarten

100 A: en er e{en van die twee kaarten de kleur he}eft die jij he{bt.

101 {F>A,F>kaarten }

102 {A legt met links kaart neer, A>F

103 (1.8) 104 K>F

105 F: okee=

106 A: =dus ik m{ag hier ge{en groene boven leggen en ge{en rooie enzovoort=

(27)

27

4.3.2.2. Ja met glottal stop

Naast de eerder besproken manier waarop hoorder ‘ja’ zeggen als een reactie, zien we dat er ook nog een andere manier is. Het onderstaande fragment is daar een mooi voorbeeld van. K geeft hier uitleg aan M en P. Na de uitnodiging van K zijn de reactie van M en P in r. 221 en 222 hier van belang.

Fragment b8, uit spellen KH 20-10

209 K: =wa{arvan ik weet dat die laag is 210 {K>M

211 M: mm h{m 212 M knikt

213 {K>P

214 K: wisselen {met d{ie één van hem. 215 {K wijst naar kaart P 216 {K>M

217 (.)

218 K: {daarvoor heeft ie zin 219 {K handgebaar beide handen 220 {P knikt

→ 221 M: ja. → 222 P: ja.

In dit fragment zien we K uitleg geven aan M en P (r. 209, 214 en 218). In r. 220, 221 en 222 geven P en M hierop een reactie. Zowel M als P geeft een verbale reactie in de vorm van het woord ‘ja’. Opvallend is de manier waarop ze dit woord uitspreken. Ze eindigen het woord met een duidelijk hoorbare ‘glottal stop’, dit is in het transcript weergegeven als een dalende intonatie (.). Deze manier van uitspreken verschilt duidelijk van de eerder besproken vorm van ‘ja’, die een veel opener intonatie en geen glottal stop heeft. Deze vorm van ‘ja’ lijkt naast het begrip van de gegeven uitleg ook te communiceren dat de hoorder begrepen heeft dat de spreker aan het einde van een uitlegeenheid gekomen is.

4.3.3. Okee

In tabel 2 is te zien dat hoorders de reactie ‘okee’ bijna exclusief voorkomt aan het einde van een zin en aan het einde van een uitlegeenheid (18 reacties, 1 na zin tijdens uitleg, 17 na zin na uitleg). Opvallend hierbij is dat de keer dat het woord wordt gebruikt tijdens een uitlegeenheid, deze ook aan het einde van een zin wordt gebruikt.

(28)

28

Fragment p10, uit spellen KH 16-11 (1)

190 A: nou en [als ie dus acht heeft 191 A handgebaar beide handen 2x

→ 192 F: [okee

193 A: dan heeft de volgende rij automatisch z{even 194 {A>kaarten

195 A: want je mag hem{ er niet recht boven leggen 196 {A handgebaar beide handen

197 A: {hij mag alleen schuin erboven ko{men te liggen. 198 {A handgebaar beide handen

199 {A>K 200 (1.8)

201 K>A

202 F>A

→ 203 F: okee

In dit fragment zien we A uitleg geven aan F (r. 190, 193, 195 en 197). F geeft twee keer een reactie, in r. 192 en 203. Beide keren is dit een verbale reactie in de vorm van het woord ‘okee’. De tweede reactie in r. 203 komt na een uitnodiging van A, maar de eerste ‘okee’ (r. 192) is niet uitgenodigd.

4.3.4. Collaborative completion

We kunnen in tabel 2 zien dat hoorders voornamelijk een uiting van de spreker afmaken – ook wel collaborative completion (Bolden, 2003) genoemd – tijdens uitlegeenheden (4 reacties, 3 in zin tijdens uitleg, 1 na zin na uitleg). Slechts één keer wordt een uiting door een hoorder afgemaakt na een uitlegeenheid.

Het volgende fragment is een mooi voorbeeld van deze begripsreactie. A geeft uitleg aan F en K. K is al bekend met het spel. De uiting in r. 37 is met name van belang voor dit voorbeeld.

Fragment p2, uit spellen KH 16-11 (1) (herhaald)

33 A: [of zo min m{og{elijk

34 {K>A

35 {F>A 36 (0.5)

→ 37 F: {over te hou[den

38 {F gaat rechtop zitten

(29)

29

Zoals we al eerder hebben gezien, doet A in r. 33 een uitnodiging en in r. 37 gaat F hierop in. F maakt in r. 37 de uiting van A af om te laten zien dat hij de uitleg van A gevolgd heeft en snapt hoe de uiting van A zou moeten eindigen. In r. 39 bevestigt A die interpretatie van F ook nog.

4.3.5. Interpretatie

Uit tabel 2 blijkt dat hoorders voornamelijk een interpretatie van de uitleg van de spreker voornamelijk geven in reactie op een uitnodiging die aan het einde van een zin en aan het einde van een uitlegeenheid gedaan wordt (7 reacties, 1 na zin tijdens uitleg, 5 na zin na uitlegeenheid). Hierbij valt ook op deze reacties enkel gegeven worden aan het einde van een zin.

Een voorbeeld van een hoorder die een begripsreactie geeft door een interpretatie van de woorden van de spreker te geven, vinden we in het volgende voorbeeld. Hier geeft A uitleg aan F en K. K is al bekend met het spel en komt in dit fragment niet voor. De reactie van F in r. 115 is hier vooral van belang.

Fragment r5, uit spellen KH 16-11 (3)

109 A: je speelt voor je{zelf

110 {A maakt gebaar met beide handen

111 A: en je {gaat voor jezelf een {rij maken. 112 {A maakt gebaar met beide handen

113 {A maakt gebaar met beide handen

114 (0.6)

→ 115 F: à la rummikuppen 116 (0.7)

117 A:

°{

plus minu{s.

°

In dit fragment legt A een spel uit aan F en K (niet genoemd in dit fragment) in de regels 109, 111 en 117. In de regels 111 – 114 doet A een uitnodiging aan F om begrip te tonen. In r. 115 doet F dit ook. In deze uiting geeft F zijn begrip weer door de voorgaande uitleg te vergelijken met een ander spel. Hij geeft hier een interpretatie van de uitleg van A. In r. 117 reageert A op de interpretatie van F. Interpretatiereacties kenmerken zich doordat de hoorder een samenvatting in eigen woorden geeft van wat al door de spreker gezegd is.

4.3.6. Hum

We zien in tabel 2 dat zogenoemde ‘hummetjes’ het meest voorkomen aan het einde van een uitlegeenheid en aan het einde van de zin (6 reacties, 1 in zin + 1 na zin = 2 tijdens uitleg, 4 na zin na uitleg). Het blijkt ook dat in het merendeel van de gevallen deze reactie gegeven wordt aan het einde van de zin.

(30)

30

Fragment r6b, uit spellen KH 16-11 (3)

143 A: het w{oord is-

144 {A wijst kaart aan met links 145 (0.6)

146 A: wat er s{taat is *{blauw

147 {A wijst kaart aan met links (*)

148 {A maakt hoofdbeweging 149 A: en het is in r{ood geschr{even;

150 {A wijst kaart aan met links 151 {A>F

152 (0.4) → 153 F: hmhm

154 (0.8) 155 K>A

In dit fragment legt A een spelregel uit aan F. Een derde persoon, K, is ook aanwezig, maar is al bekend met het spel. A geeft deze uitleg in de regels 143, 146 en 149. In r. 149 doet A een uitnodiging aan F om begrip te tonen. F reageert hierop in r. 153 met ‘hmhm’. Deze niet volledig geverbaliseerde reactie noemen we ook wel een ‘hum’ of ‘hummetje’.

4.3.7. Vraag

In sommige gevallen tonen de hoorders hun begrip door een vraag te stellen over de voorgaande uitleg. Hoewel er in deze gevallen geen (volledig) begrip wordt getoond van de uitlegeenheid, maakt de hoorder wel duidelijk dat hij/zij begrijpt dat dit een gepast moment is om de vraag te stellen en neemt wel de uitnodiging aan om te laten zien in welke mate hij/zij de uitleg tot nu toe begrepen heeft. In de tabel zien we dat dit soort reactie niet vaak gegeven wordt (4 reacties in totaal) en ook geen relatie met een locatie waarop deze gegeven wordt.

In het volgende fragment zien we een voorbeeld van deze begripsreactie. We zien de begripsreactie die voor dit voorbeeld van belang is in r. 220 en 222. F geeft hier uitleg aan A en K, maar K wordt niet genoemd in dit fragment.

Fragment s10, uit spellen KH 16-11 (2)

215 F: om precies te zijn dat ehm 216 (.)

(31)

31

218 {A>F 219 (1.0)

→ 220 A: g{eldt dat voor elke set,

221 {F legt spelregelboekje rechts buiten beeld weg met

rechts

→ 222 A: dat elke set die j{e compleet hebt die= 223 {A>F

224 F: =elke {set van drie {is tien punten; 225 {F knikt

226 {A knikt

F geeft uitleg in de regels 215, 217 en 224. In de regels 220 en 222 stelt A een vraag. F reageert in r. 224 en 225 op de vraag van A met zowel een verbale (r. 224) als een non-verbale reactie (r. 225). Daar reageert A vervolgens weer op in r. 226 door te knikken.

4.3.8. Overig non-verbaal

Reacties in deze categorie komen voornamelijk na een uitlegeenheid en aan het einde van een zin, zoals te zien is in tabel 2 (8 reacties, 1 in zin tijdens uitleg, 6 na zin na uitleg).

Naast de al besproken verbale reacties, geven hoorders soms ook een verbale reactie in een andere vorm. De woorden kunnen verschillen van het hieronder besproken voorbeeld, maar deze reacties hebben gemeen dat ze elk maar zeer zelden voorkomen. Daarom hebben ze geen eigen categorie gekregen, maar benoemen we ze onder deze ‘overig’ categorie. Deze categorie is ook te zien als een verzamelbak voor verbale reacties die elk maar één keer voorkomen en daarom geen eigen categorie verdienen.

Fragment s9, uit spellen KH 16-11 (2)

204 F: {op je *

hand *hebt *zitt{en

205 {F maakt handgebaar met beide handen (*)

206 buiten beeld {F>spelregelboekje rechts 207 (0.8)

208 F: dan l{evert jou dat {punten op.

209 {F pakt spelregelboekje op met rechts 210 {F>K

(32)

32

In dit fragment geeft F uitleg aan K en A (niet genoemd in dit fragment) in de regels 204 en 208. Tijdens r. 208 doet F een uitnodiging aan K om begrip te tonen (r. 208 – 211). K geeft in r. 212 vervolgens een verbale reactie. Zoals gezegd, is deze van een vorm die niet of nauwelijks nogmaals voorkomt in de data.

4.4. Locatiegebonden reacties

Uit de eerdere analyse is gebleken dat er wat betreft locatie en reacties op uitnodigingen enige patronen te zien zijn. Deze patronen zijn in de voorgaande tekst al benoemd. In de tabel hieronder zijn de reacties waarbij een patroon te benoemen is gekoppeld aan hun geprefereerde locatie weergegeven, om een duidelijk overzicht te bieden van de gevonden patronen.

Tabel 3: geprefereerde locatie van begripstokens

Tijdens uitleg Na uitleg In de zin Na de zin Tijdens uitleg, in de zin Tijdens uitleg, na de zin Na uitleg, na de zin Ja met glottal stop X Okee X X Collaborative completion X Interpretatie X X

In tabel 3 kunnen we zien dat voor vier van de besproken begripstokens een geprefereerde locatie te herkennen is. In twee gevallen kunnen we zowel de locatie benoemen met betrekking tot een uitlegeenheid als een zin (okee, interpretatie). Bij deze tokens is ook een tweede locatie aangegeven (na de zin). Deze tokens komen ook als ze op de niet-geprefereerde locatie na de uitlegeenheid gebruikt worden, wel steeds na de zin voor. Voor de andere twee tokens geldt dat er voor of de relatie met de uitlegeenheid (collaborative completion, tijdens uitlegeenheid) of de relatie met de zin (ja met glottal stop, na de zin) een duidelijk patroon te herkennen is.

(33)

33

5. Conclusie

Voor dit onderzoek hebben we vier deelvragen opgesteld, met behulp waarvan we de hoofdvraag van het onderzoek kunnen beantwoorden. Hieronder zullen we onze bevindingen per deelvraag uiteen zetten en daar enkele conclusies aan verbinden.

Hoe zien uitnodigingen om begrip te tonen eruit?

Sprekers geven hun uitnodigingen vorm door een combinatie te gebruiken van blikrichting, pauzes, non-verbale signalen en intonatie – dalend of licht stijgend. Hierbij zien we dat de dalende intonatie enkel aan het einde van een zin voorkomt, maar zowel tijdens als na een uitlegeenheid in een uitnodiging gebruikt kan worden. De stijgende intonatie komt alleen voor in een zin als deze tijdens een uitlegeenheid wordt gebruikt, maar kan ook na een uitlegeenheid voorkomen. De andere manieren om een uitleg vorm te geven (pauze, blikrichting en non-verbale signalen) lijken niet gebonden te zijn aan een bepaalde locatie. Ook opmerkelijk is dat uitnodigingen zelden slechts één manier van vormgeving kennen, maar uit combinaties van verschillende manieren bestaan.

Het meest opvallende van de uitnodigingen is dat er nooit expliciet verbaal om een begripsreactie gevraagd wordt (zoals ‘begrijp je me?’). Het kan gezegd worden dat alle manieren waarop sprekers hun uitnodiging vormgeven subtiel genoeg zijn dat het hele proces van uitnodigen en reageren vrijwel onbewust gebeurd.

Op welke plaatsen kunnen uitnodigingen voorkomen?

Allereerst hebben we laten zien dat sprekers tijdens een uitleg op meerdere momenten bij hun hoorders controleren of zij de uitleg nog volgen. Dit doen sprekers door een uitnodiging te doen aan de sprekers om een begripsreactie te geven. Ook hebben we gezien dat sprekers hun uitleg opdelen in verschillende uitlegeenheden waarin ze een klein onderdeel van het spel uitleggen.

Het blijkt dat sprekers uitnodigingen kunnen doen tijdens en na uitlegeenheden. Bij uitnodigingen tijdens een uitlegeenheid blijken de sprekers uitnodigingen te kunnen doen aan het einde van een grammaticale zin en tijdens een zin, om precies te zijn tussen het topic en het gezegde van de zin. Uitnodigingen na een uitlegeenheid komen, niet geheel onverwacht, enkel voor aan het einde van een grammaticale zin.

De ontdekking dat uitnodigingen tijdens een zin kunnen plaatsvinden, tussen het topic en het gezegde, is opmerkelijk. Dit is nog niet eerder opgemerkt in de literatuur, waarin reacties in een zin vaak gezien worden als interrupties.

Hoe reageren hoorders op een uitnodiging?

Hoorders geven een brede variatie aan verbale en non-verbale reacties (kleine knik, grote knik, ja, ja met glottal stop, okee, collaborative completion, interpretatie, hum, vraag, overig verbaal). In sommige gevallen komen een aantal van deze reacties in combinatie voor, maar meestal geven hoorders maar een enkele reactie.

Zijn begripstokens van hoorder gebonden aan bepaalde locaties?

(34)

34

uitnodigingen die aan het einde van een zin gedaan worden. Een collaborative completion komt enkel voor bij uitnodigingen tijdens een uitlegeenheid.

(35)

35

6. Discussie

Dit onderzoek is pas een eerste poging om de manieren waarop sprekers een uitnodiging kunnen vormgeven in kaart te brengen. Meer onderzoek op dit gebied kan dan ook zeker nieuwe inzichten opleveren. Met name onderzoek naar andere soorten gesprekken waarin uitleg gegeven wordt kan hierin van belang zijn.

Om de omvang van dit onderzoek binnen de perken te houden, hebben we ervoor gekozen enkel uitgenodigde begripsreacties te behandelen. Er komen natuurlijk ook niet-uitgenodigde reacties voor in de data. Het zou interessant kunnen zijn om te bekijken of deze reacties op andere locaties of juist dezelfde locaties voorkomen als de uitgenodigde.

Daarnaast kan uitgebreider onderzoek wellicht een aantal opmerkelijke uitkomsten van dit onderzoek beter bekijken. Op basis van eerdere literatuur zou het bijvoorbeeld voor de hand liggen als de twee verschillende soorten knikken en de twee vormen van het woordje ‘ja’ duidelijker meer op bepaalde locaties gebruikt zouden worden. Uit dit onderzoek is dat echter niet gebleken. Onduidelijk is nog of dit ligt aan dit onderzoek, de gebruikte data of wellicht aan de veronderstellingen vanuit de literatuur.

Ook was er in dit onderzoek helaas geen ruimte om echt diep in te gaan op het onderscheid tussen grote en kleine knikken. Deze twee reacties lijken vaak heel erg op elkaar en zijn dan ook moeilijk van elkaar te onderscheiden. In de transcripten die voor dit onderzoek zijn gemaakt, zijn de twee ook niet afzonderlijk benoemd. Verder onderzoek zou de precieze karakteristieken (bijv. amplitude, snelheid, herhalingen, vorm van beweging) van de soorten knikken in kaart kunnen brengen, waarna er ook meer gezegd zou kunnen worden over hoe deze gebruikt worden.

In de analyse hebben we al benoemd dat de rol die intonatie speelt tijdens uitnodigingen op meerdere manieren uitgelegd kan worden. Het is mogelijk dat intonatie een onderdeel van de vormgeving van uitnodigingen, maar het is ook mogelijk dat intonatie enkel tegelijkertijd voorkomt met uitnodigingen. In dit onderzoek hebben we de eerste mogelijkheid gevolgd. Aangezien de licht stijgende intonatie zeer atypisch is, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze geen betekenis heeft. Verder onderzoek kan meer duidelijkheid verschaffen over de exacte rol die intonatie speelt bij uitnodigingen.

Zoals al eerder benoemd, is de precieze onderzoeksvraag en de daarmee samenhangende deelvragen meerdere keren aangepast op basis van wat er in de data te vinden was. Bij aanvang van dit onderzoek was de hoofdvraag erg vaag, om steeds iets preciezer te worden naar mate er een duidelijk beeld te zien was in de data van interessante fenomenen. Voor dit onderzoek werkte deze methode, maar het moge duidelijk zijn dat dit lang niet in alle gevallen zal werken.

(36)

36

Bibliografie

Beun, R-J. (1988). The recognition of Dutch declarative questions. Journal of Pragmatics, 14, 39-56. Bolden, G. B. (2003). Multiple modalities in collaborative turn sequences. Gestures, 3(2), 187-212. Clark, H. H. & Krych, M. A. (2004). Speaking while monitoring addressees for understanding. Journal

of Memory and Language, 50, 62-81.

Englert, C. (2010). Questions and responses in Dutch conversations. Journal of Pragmatics, 42, 2666-2684.

Felix, T. (2012). “You understand this one?””You’re very clear on this one?” Pharmacist’s use of

rephrasals to communicaite across cultural and linguistic barriers in a South African antiretroviral clinic. (ongepubliceerde scriptie). Universiteit Utrecht, Utrecht.

Goodwin, C. (2000). Practices of Seeing. Visual Analysis: An Ethnomethodological Approach. In T. van Leeuwen & C. Jewitt (Eds.), Handbook of Visual Analysis (pp. 157-182). London: Sage Publications.

Goodwin, C. (2007). Participation, stance and affect in the organization of activities. Discourse &

Society, 18(1), 53-73.

Heritage, J. (2005). Cognition in Discourse. In H. te Molder & J. Potter (Eds.), Cognition and

Discourse (pp. 184-202). Cambridge: Cambridge University Press.

Heritage, J. (2012a). Epistemics in Action: Action Formation and Territories of Knowledge. Research

on Language and Social Interaction, 45(1), 1-29.

Heritage, J. (2012b). The Epistemic Engine: Sequence organization and Territories of Knowledge.

Research on Language and Social Interaction, 45(1), 30-52.

Hindmarsh, J., Reynolds, P. & Dunne, S. (2011). Exhibiting understanding: The body in apprenticeship. Journal of Pragmatics, 43, 489-503.

Horton, W. S. & Keysar, B. (1996). When do speakers take into account common ground? Cognition,

59, 91-117.

Jefferson, G. (1984). Notes on a systematic deployment of the acknowledgement tokens ‘yeah’ and ‘mm hm’. Papers in Linguistics, 17, 197-216.

Kendon, A. (2004). Gesture: Visible Action as Utterance (pp. 108-166). Cambridge: Cambridge University Press.

Koole, T. (2010) Displays of Epistemic Access: Student Responses to Teacher Explanations. Research

on Language and Social Interaction, 43(2), 183-209.

Koschmann, T. & LeBaron, C. (2010). Learner Articulation as Interactional Achievement: Studying the Conversation of Gesture. Cognition and Instruction, 20(2), 249-282.

Koschmann, T., LeBaron, C., Goodwin, C. & Feltovich, P. (2011). “Can you see the cystic artery yet?” A simple matter of trust. Journal of Pragmatics, 43, 521-341.

Lee, B. P. H. (2001). Mutual knowledge, background knowledge and shared beliefs: Their roles in establishing common ground. Journal of Pragmatics, 33, 21-44.

(37)

37

Macbeth, D. (2011) Understanding understanding as an instructional matter. Journal of Pragmatics,

43, 438-451.

Mazeland, H. (2003). Inleiding in de conversatie-analyse. Bussum: uitgeverij Coutinho

McClave, E. Z. (2000). Linguistic functions of head movements in the context of speech. Journal of

Pragmatics, 32, 855-878.

Mondada, L. (2011). Understanding as an embodied, situated and sequential achievement in interaction. Journal of Pragmatics, 43, 542-552.

Pollman, A.M. (2012). “Snap je?” Een analyse van begripschecks in hypotheekadviesgesprekken. (ongepubliceerde scriptie) Universiteit Utrecht, Utrecht.

Richardson, D. C., Dale, R. & Kirkham, N. Z. (2007). The Art of Conversation is Coordination: Common Ground and the Coupling of Eye Movements During Dialogue. Psychological Science, 18(5), 407-413.

Robinson, J. D. & Kevoe-Feldman, H. (2010). Using Full Repeats to Initiate Repair on Others’ Questions. Research on Language and Social Interaction, 43(3), 232-259.

Sacks, H. (1971). Lectures on Conversation (pp. 419-430). Oxford: Blackwell.

Schegloff, E. A. (1982). Discourse as an interactional achievement: some uses of ‘uh huh’ and other things that come between sentences. In D. Tannen (Ed.), Analyzing Discourse: text and talk (pp. 71-93). Washington D.C.: Georgetown University Press.

Schegloff, E. A. (1992). Repair after Next Turn: The Last Structurally Provided Defense of Intersubjectivity in Conversation. American Journal of Sociology, 97(5), 1295-1345.

Stivers, T. (2008). Stance, Alignment, and Affiliation During Storytelling: When Nodding Is a Token of Affiliation. Research on Language and Interaction, 4(1), 31-57.

Waring, H. Z. (2002). Expressing noncomprehension in a US graduate seminar. Journal of

Pragmatics, 34, 1711-1731.

Whitehead, K. A. (2011). Some uses of head nods in “third position” in talk-in-interaction. Gesture,

11(2), 103-122.

(38)

38

Bijlage: in de transcriptie gebruikte conventies

Toelichting op notatiewijze overgenomen uit Mazeland (2003). Inleiding in de conversatieanalyse. Bussum: Coutinho.

Gesprekorganisatorische relaties

(1,5) een stilte met een duur van het aantal aangegeven secondes, hetzij binnen een uiting van eenzelfde spreker (beurt-intern), hetzij tussen de beurten van twee opeenvolgende sprekers (beurt-extern)

(.) stilte korter dan 0,3 seconden

tekst= er is geen waarneembare stilte tussen de beurten van twee op elkaar volgende

=tekst2 sprekers, of tussen opeenvolgende uitingseenheden van dezelfde spreker

[spreker1 deze twee gespreksdeelnemers beginnen tegelijkertijd een beurt

[spreker2

sp[reker1 een tweede spreker begint tijdens de beurt van de huidige spreker, en wel

[spreker2 precies op het punt waarop het haakje staat

spr[eke]r1 de tweede, sluitende haak (]) geeft het punt aan waarop de uiting van de

[ja:] tweede spreker ophoudt (relatief ten opzichte van de uiting van de eerste spreker)

Prosodie

De interpunctieregels van de schrijftaal (punt, komma e.d.) fungeren niet als leestekens, maar als aanduiding van globale intonatielijnen:

. de punt wijst op een dalend intonatieverloop aan het eind van het betreffende

Uitingsdeel

, de komma wijst op een licht stijgend intonatieverloop

? het vraagteken wijst op een sterk stijgende intonatie aan het einde van het betreffende uitingsdeel (het hoeft hier niet om een vraag te gaan)

! uitroepteken: de spreker produceert het betreffende uitingsdeel met een

uitroepachtige prosodie

 toonbeweging omhoog (voor de aanduiding van een lokale toonbeweging, voor de

duur van één lettergreep, of binnen een lettergreep)

 toonbeweging omlaag

(39)

39

re::kken de betreffende (mede-)klinker is opvallend langer dan .normaal. is voor deze spreker

LUID de in hoofdletters geschreven tekst wordt relatief luid uitgesproken

°zacht° relatief zacht uitgesproken uiting(sdeel); als een fragment steeds zachter wordt, dan markering met twee afsluitende rondjes: °°steeds zacht°°

afbre- de spreker houdt plotseling in, en breekt de productie van een woord of

afbreke- uitingsdeel abrupt af (er is een duidelijke articulatorische breuk)

> de tekst die volgt, wordt relatief sneller uitgesproken (afsluitingsteken: < ).

< idem, relatief langzamer (afsluitingsteken: > )

Geluidsproductie

.hHh duidelijk waarneembare inademing; elke h staat voor een duur van ongeveer 0,2 van

een seconde. De hoofdletter H staat voor een relatief luidere inademing of een deel

daarvan

Hh hoorbare uitademing

lhachehnd een of meer h/s of hhuhahe.s en dergelijke duiden erop, dat de betreffende

lettergrepen lachend worden uitgesproken; hie/huh, hah en dergelijke zijn pogingen om (reeksen) lachpartikels weer te geven

*krakerig* krakerig

((snuift)) karakterisering van een non-verbale activiteit, of andere opvallende verschijnselen

((hoest, kucht, ironisch))

Transcriptieproblemen

( ) spreker zegt iets dat de transcribeerder niet kan verstaan (de lengte tussen haakjes is een globale aanduiding voor het aantal gemiste lettergrepen, 3 tekenposities per lettergreep)

(iets) de transcribeerder is er niet zeker van dat de tussen haakjes vermelde tekst een

(40)

40

Zelf ontwikkelde transcriptiesymbolen:

Deze symbolen zijn zelf vastgesteld om lacunes in de traditionele transcriptieconventies van Jefferson op te vullen.

w{oo}rd accolades geven aan op welk punt non-verbale acties (in cursief) plaatsvinden. Een

{H knikt} eventuele tweede accolade ( } ) geeft het einde van de actie aan. {H>E geeft aan dat H zijn/haar blikrichting verplaatst (>) naar E ; geeft een licht dalende intonatie aan

woorden geeft een deel van een uiting aan dat in zijn geheel met hogere intonatie wordt uitgesproken (langer dan een lettergreep)

wo{or*den* geeft herhalingen van zelfde non-verbale actie weer, elk met *

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De zinnen staan niet op de audio, de begeleider leest de zin voor, de deelnemer zegt na.. Het is de bedoeling dat de deelnemer niet meeleest, maar alleen luistert

De zinnen staan niet op de audio, de begeleider leest de zin voor, de deelnemer zegt na.. Het is de bedoeling dat de deelnemer niet meeleest, maar alleen luistert

Lees het gesprek voor tussen Saïd en Jan Helmond (zie transcript, Waar werk je?(2))..

Om terug te komen op de eerste centrale vraag ‘welke aspecten van de woordvolgorde in de Nederlandse ondergeschikte bijzin zijn problematisch voor NT2-leerders met Arabisch

Werkwijze bij een analfabeet → bekijk samen de uitnodiging, kijk wat een deelnemer her- kent in de uitnodiging (bijvoorbeeld de cijfers), kijk naar de plaatjes, lees de

Het materiaal is uitgebreid getest in de praktijk en speciaal ontwikkeld voor taalvrijwilligers die anderstaligen ondersteunen met het beter leren spreken van de Nederlandse taal.. •

Het materiaal is uitgebreid getest in de praktijk en speciaal ontwikkeld voor taalvrijwilligers die anderstaligen ondersteunen met het beter leren spreken van de Nederlandse taal.. •

1.2 Luister naar het gesprek Het is hier prettig wonen. Je hoort Mirka. Zij praat met haar nieuwe buurvrouw.. 1.3 Luister nog een keer naar het gesprek en kijk daarna naar de