• No results found

Beangstigende realiteit of gevaarlijke mythe?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beangstigende realiteit of gevaarlijke mythe? "

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klimaatoorlogen:

Beangstigende realiteit of gevaarlijke mythe?

Naam:

Studentnummer:

Begeleiders:

Plaats:

Martijn van Son S1466143

dr. P. Boele van Hensbroek dr. E.A.V. Matthies-Boon Groningen,

augustus 2012

(2)

Klimaatoorlogen:

Beangstigende realiteit of gevaarlijke mythe?

Martijn van Son Eerste begeleider: Dr. E.A.V. Matthies-Boon

Canadalaan 10 Tweede begeleider: Dr. P. Boele van Hensbroek

9728 EE Groningen

Studentnummer: 1466143

Masterscriptie IB/IO en Wijsbegeerte van een Bepaald Wetenschapsgebied Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Letteren en Faculteit der Wijsbegeerte Groningen, augustus 2012

(3)

3

INHOUDSOPGAVE

INTRODUCTIE ...5

Probleemstelling ...7

Theoretisch kader ...8

Opbouw ...11

Rechtvaardiging...12

HOOFDSTUK 1: It’s Climate Change, Stupid! ...14

1.1 De theoretische grondslagen...15

1.2 De verdere popularisering ...25

1.3 Het rapport van de German Advisory Council on Global Change...28

1.4 De critici ...34

1.5 Conclusie ...36

HOOFDSTUK 2: De Deconstructie van het ‘Narratief van Klimaatoorlogen’...38

2.1 ‘Oude’ en ‘nieuwe’ conflicten ...39

2.2 Grieven versus hebzucht ...42

2.3 Overvloed of schaarste? ...49

2.4 De ‘tragedy of the commons’ en haar onderliggende mensbeeld ...54

2.5 Aanpassingsstrategieën ...58

2.6 De rol van lokale instituties ...61

2.7 Conclusie ...66

HOOFDSTUK 3: Het Darfurconflict: De Eerste Klimaatoorlog? ...67

3.1 Naar een complexer perspectief op boer-herder conflicten ...68

3.2 Achtergrond van het Darfurconflict ...71

3.3 Verschillende interpretaties van het Darfurconflict ...75

3.4 Conclusie ...80

HOOFDSTUK 4: De Gevaren van het ‘Narratief van Klimaatoorlogen’...81

4.1 De metamorfose van het traditionele veiligheidsbegrip ...82

4.2 De theorie van securitization ...85

(4)

4

4.3 De securitization van klimaatverandering ...87

4.4 Analyse van de problematische aspecten van securitization ...88

4.5 Over ‘ons’ beeld van Afrika en de gevaarlijke consequenties ervan...92

4.6 Het afschuiven van verantwoordelijkheid ...99

4.7 Conclusie ... 100

CONCLUSIE ... 103

BIBLIOGRAFIE ... 107

(5)

5

INTRODUCTIE

limaatverandering, grotendeels veroorzaakt door de sterk toegenomen menselijke uitstoot van broeikasgassen, is vermoedelijk het meest prangende probleem waar de wereld in de 21ste eeuw voor staat. De gevolgen van de opwarming van de aarde zijn talrijk en ingrijpend: van het smelten van de ijskappen en gletsjers tot het stijgen van de zeespiegel, van veranderende neerslagpatronen tot een vermeerdering en intensivering van natuurrampen, zoals stormen, langdurige droogte, en overstromingen1 (IPCC 2007). Maar volgens de Duitse sociaal-psycholoog Harald Welzer zal klimaatverandering verstrekkender gevolgen hebben dan bijna iedereen tot hiertoe voor mogelijk hield. Enkele jaren geleden luidde hij daarom de alarmklok in een boek met de beangstigende titel ‘De klimaatoorlogen: Waarom in de 21ste Eeuw Gevochten Wordt’. Het bittere toekomstbeeld dat Welzer in zijn boek schetst is dat van een wereld aan de vooravond van een lange reeks zogenaamde ‘klimaatoorlogen’2 om de toegang tot natuurlijke hulpbronnen als drinkwater en vruchtbare grond.

Deze ‘klimaatoorlogen’ zijn niet louter een ver vooruitzicht. De oorlog in de Soedanese provincie Darfur is ‘de eerste klimaatoorlog’ en biedt een huiveringwekkende blik op wat er ons te wachten staat. “Een blik op Soedan is een blik in de toekomst”, aldus Welzer (2009: 21). Volgens Welzer heeft een serie rampzalige droogtes, die het gevolg

1 Hoewel alles overziend de verwachte consequenties van klimaatverandering ondubbelzinnig negatief zullen zijn, dient erbij gezegd te worden dat, volgens de prognos es van het klimaatinstituut van de Verenigde Naties, bepaalde gebieden er ook baat bij kunnen hebben (IPCC 2007).

2 Als ik het gedurende deze scriptie heb over klimaatoorlogen of klimaatconflicten, dan doel ik hiermee hoofdzakelijk op gewelddadige conflicten binnen, en niet tussen, staten (zgn.

intrastatelijke conflicten), waarvan beweerd wordt dat de oorzaak voor een belangrijk deel toegeschreven kan worden aan klimaatverandering. Het wordt in de literatuur namelijk niet waarschijnlijk geacht dat klimaatverandering aan de wieg zal staan van grootschalige, interstatelijke conflicten (zie onder meer Homer-Dixon 1999: 5; Barnett 2003: 10; Urdal 2008: 591- 592; Buhaug, Gleditsch & Theisen 2008: 34).

K

(6)

6

waren van een dramatische vermindering van de regenval in Soedan, desastreuze consequenties gehad voor dit land, waarvan 70 procent van de bevolking op en van het land leeft. Door deze gevolgen van klimaatverandering werden grote gebieden weidegrond en vruchtbaar land onbruikbaar, waardoor er in Darfur een gewapende strijd om de laatste bruikbare grond ontstond (ibid., 20-21 en 77-84). En Welzer staat niet alleen in zijn oordeel. De bekende Amerikaanse ontwikkelingseconoom Jeffrey Sachs (2006) en de huidige secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon (2007) verkondigden al eerder dat het Darfurconflict wortels heeft in een door klimaatverandering veroorzaakte ecologische crisis.

Daarmee kreeg het mondiale klimaatdebat in recente jaren een extra dimensie. Na het verschijnen van het vierde rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 2007 groeide de opvatting dat klimaatverandering conflicten, zoals Darfur, zal verhevigen en vermeerderen uit tot een populair ‘verhaal’ in gezaghebbende kringen - waarnaar ik in het vervolg van deze scriptie zal refereren als het ‘narratief van klimaatoorlogen’3. Zo verklaarde Rajendra Kumar Pachauri, de directeur van het IPCC, dat “climate change has the potential to be a problem for the maintenance of peace”

(Flynn 2008), noemde Ban Ki-Moon klimaatverandering herhaaldelijk een belangrijke bedreiging voor de internationale veiligheid (BBC 2007; Steiner 2011), waarschuwde de Amerikaanse president Barack Obama ervoor dat klimaatverandering de komende decennia tot meer conflicten zal leiden (The Economist 2010), en zijn de Verenigde Naties (UN General Assembly 2009), de Europese Unie (Solano 2008) en verschillende defensieafdelingen (Broder 2009) met rapporten gekomen over de gevaren van klimaatverandering voor de veiligheid in de wereld4. Vandaag de dag is de vrees voor

3 Voor mijn uitleg van het concept ‘narratief’, zie het theoretisch kader even verderop.

4 ‘Veiligheid is een nogal gecontesteerd begrip. In hoofdstuk 4 zal dit nog uitgebreid aan de orde komen. Voor hier volstaat het om te vermelden dat als ik het gedurende deze scriptie heb over de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering, dan verwijst veiligheid niet naar ‘nationale veiligheid’ noch ‘menselijke veiligheid’, maar naar het mogelijk toenemen va n gewelddadige intrastatelijke conflicten.

(7)

7

klimaatoorlogen, kortom, niet meer weg te denken uit het politieke debat over klimaatverandering en is het een kwestie die hoog op de internationale politieke agenda staat (Brauch 2009).

Probleemstelling

Volgens de Development Assistance Research Associates (DARA) sterven er momenteel jaarlijks 350.000 mensen als gevolg van de opwarming van de aarde en zonder effectieve, gecoördineerde maatregelen zal klimaatverandering de volgende tien jaar 5 miljoen slachtoffers eisen, waarvan 99% uit de ontwikkelingslanden zullen komen (DARA 2010: 4). Dit cijfer zal nog een veelvoud hoger komen te liggen als de zorgwekkende voorspelling van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ uit zal komen. Maar ondanks de alarmerende retoriek waar onder meer onderzoeks- en adviesinstituten, prominente politici, publieke intellectuelen, en massamedia zich van bedienen, is het maar de vraag of de soep zo heet gegeten wordt, als zij door het ‘narratief van klimaatoorlogen’ opgediend wordt.

Het beeld van dreigende klimaatoorlogen dat het ‘narratief van klimaatoorlogen’

propageert blijft namelijk omstreden (Trombetta 2008: 585). In deze scriptie wil ik mij mengen in deze discussie en beargumenteren dat de toegenomen invloed van dit dystopische narratief een verontrustende ontwikkeling is, omdat het bespreken van klimaatverandering als een veiligheidsprobleem een aantal problematische en gevaarlijke implicaties met zich meebrengt. Door het deconstrueren van de logica van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ tracht ik de problematische veronderstellingen die eraan ten grondslag liggen, en die tot gevaarlijke consequenties leiden, aan het licht te brengen, met als doel dit narratief te ondermijnen. De onderzoeksvraag die in deze scriptie als leidraad zal dienen luidt als volgt: In hoeverre is het invloedrijke ‘narratief van klimaatoorlogen’ misleidend en gevaarlijk? Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, voer ik een systematisch literatuuronderzoek uit waarbij ik hoofzakelijk,

(8)

8

maar niet uitsluitend, zal putten uit de politieke ecologie, conflict studies, politieke filosofie, politieke economie en politieke wetenschappen.

Theoretisch kader

Voor het concept van narratief baseer ik mij in deze scriptie op het werk van de Nederlandse politicoloog en planoloog Maarten Hajer (1993 en 1995). Om beter te kunnen begrijpen hoe Hajer tot zijn benadering gekomen is en om zijn benadering in een bredere filosofische en wetenschappelijke context te plaatsen, ga ik eerst kort in op de wending die ons begrip van de rol van taal in ons begrijpen van de wereld fundamenteel veranderde. Waar in de positivistische traditie taal wordt opgevat als een middel om de wereld te beschrijven, verloor taal in de tweede helft van de twintigste eeuw, onder invloed van de zogenaamde linguistic turn, deze neutrale status en werd zij zelf geproblematiseerd. Deze omwenteling heeft geleid tot een nieuw perspectief op taal, volgens welke taal dient te worden beschouwd als een manier om de wereld te maken.

De belangrijkste implicatie hiervan is dat taal een constitutieve rol heeft. Dat wil zeggen, in het gebruik van taal wordt de werkelijkheid geconstrueerd en niet weerspiegeld.

Taalgebruik is, anders gezegd, een handeling. Een tweede implicatie is dat taalhandelingen een werkelijkheid produceren, waar de gebruikers zich niet altijd van bewust zijn. Taalhandelingen zijn, net als andere sociale handelingen, niet louter de expressie van de intenties en bedoelingen van de gebruikers, omdat middels taal betekenissen worden gevormd die een eigen leven kunnen gaan leiden met alle consequenties van dien. Hieruit volgt een derde implicatie die luidt dat taalhandelingen bedoeld of onbedoeld verreikende consequenties kunnen hebben (Van Den Berg 2011:

37-46).

Dit vormt de achtergrond waartegen Hajer het begrip story-lines (verhaallijnen) introduceert. Hij definieert deze als “narratives on social reality through which elements from many different domains are combined and that provide actors with a set of symbolic reference that suggest a common understanding” (Hajer 1995: 62). Narratieven

(9)

9

zijn dus verhaallijnen of frames5 over de sociale werkelijkheid die helpen een probleem te construeren of te definiëren, door aspecten van meerdere domeinen te combineren tot een min of meer samenhangend geheel. Daarbij dient gezegd te worden dat een narratief door meerdere discoursen6 heen kan lopen. Ergo, een narratief is een element van één of meerdere discoursen. De kracht van narratieven wordt bepaald door of ze mensen goed in de oren klinken. Dit wordt niet alleen beïnvloed door de plausibiliteit van de argumenten waarmee ze worden onderbouwd, maar onder meer ook door het vertrouwen dat mensen hebben in diegenen die ze aanhangen en de praktijken waarin ze functioneren.

Narratieven helpen niet alleen een probleem te construeren, ze vervullen ook een essentiële rol in het creëren van een sociale en morele orde in een bepaald domein.

Narratieven bepalen hoe actoren worden gepositioneerd, bijvoorbeeld als slachtoffer of probleemoplosser, als schuldige of verantwoordelijke. In de woorden van Hajer: “Story lines are devices through which actors are positioned, and through which specific ideas of ‘blame’ and responsibility’, and of ‘urgency’ and responsible behaviour’ are attributed” (Hajer 1995: 64-65). Narratieven vormen daarmee een zeer belangrijk onderdeel van het politieke proces. Hajer stelt dat politieke problemen sociaal geconstrueerd worden. Of een bepaald probleem gezien wordt als een politiek probleem, is zodoende afhankelijk van het narratief waarin het wordt besproken. Politiek is voor Hajer aldus “a process in which different actors from various backgrounds form specific coalitions around specific story-lines” (Hajer 1993: 47).

5 De begrippen ‘narratief’ en ‘ frame’ zijn zo goed als uitwisselbaar. In deze scriptie kies ik er echter om redenen van helderheid voor om systematisch het begrip ‘narratief’ te hanteren.

6 Hajer definieert ‘discours’ als “a specific ensemble of ideas, concepts, and categorizations that is produced, reproduced, and transformed in a particular set of practices and through which meaning is given to physical and social realities” (Hajer 1995: 60).

(10)

10

Hoe een narratief een politiek probleem kan construeren, illustreert Hajer aan de hand van een casus over zure regen. Hajer beschouwt ‘zure regen’ als een story-line, volgens welke industriële emissies gerelateerd zijn aan onder meer het sterven van bomen.

Vervolgens geeft hij aan dat het punt niet is dat dode bomen als zodanig een sociale constructie zijn, maar dat het punt is “how one makes sense of dead trees” (Hajer 1993:

44). In dit opzicht bestaan er vele mogelijke realiteiten. Men kan de dode bomen zien als het product van natuurlijke stress veroorzaakt door droogte, kou of wind, of men kan ze - zoals het narratief van zure regen propageert - zien als slachtoffers van milieuvervuiling. Met andere woorden, het narratief van zure regen kent een specifieke betekenis toe aan de dode bomen, waardoor deze niet langer een op zichzelf staand incident zijn, maar duiden op een structureel probleem. Op deze wijze worden, naarmate meer en meer actoren dit narratief aanhangen, de dode bomen tot een politiek probleem gemaakt.

Op dezelfde wijze spreek ik in deze scriptie van een ‘narratief van klimaatoorlogen’, volgens welke klimaatverandering ernstige gevolgen kan hebben voor de internationale vrede en veiligheid. Sinds 2007 is een toenemend aantal denktanks, non- gouvernementele organisaties, gerenommeerde onderzoeks- en adviesinstituten, prominente politici en publieke intellectuelen in de ban geraakt van dit ‘narratief van klimaatoorlogen’ (Mayer 2012: 165). Dit betekent niet dat het verhaal voor alle actoren precies dezelfde betekenis heeft, maar ze vinden elkaar wel rond één verhaal dat een aantal centrale elementen kent. Zo kent dit ‘narratief van klimaatoorlogen’ een geheel nieuwe betekenis toe aan de opwarming van de aarde. Niet langer is klimaatverandering zoals wij dat kennen alleen de oorzaak achter bijvoorbeeld het stijgen van de zeespiegel, of het afnemen van de regenval, tevens is zij de oorzaak achter bepaalde bestaande geweldsconflicten en - als de prognose klopt - toekomstige conflicten. Deze bloedige overlevingsstrijd om de als gevolg van klimaatverandering afgenomen hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen vindt bovendien niet hier plaats, maar in ontwikkelingslanden in het gemarginaliseerde Zuiden. Want ondanks dat

(11)

11

ontwikkelingslanden - sommige delen van Azië en Latijns-Amerika en het leeuwendeel van Sub-Saharisch Afrika - vrijwel geen rol hebben gespeeld in het creëren van het probleem van klimaatverandering, luidt de bijzonder wrede en onrechtvaardige voorspelling dat zij waarschijnlijk het hardst getroffen zullen worden door de gevolgen van klimaatverandering (Garcia 2008: 3). Hiervoor zijn een drietal redenen aan te dragen.

Allereerst zijn de voorspellingen op het gebied van klimaatverandering voor de meeste ontwikkelingslanden inktzwart (IPCC 2007: 7-22). Ten tweede zijn ontwikkelingslanden zeer sterk gebonden aan klimaatafhankelijke economische sectoren (Raleigh & Urdal 2007: 687; Salehyan 2008: 315; Burke et. al. 2009: 20670). En ten derde beschikken ontwikkelingslanden niet of nauwelijks over middelen om zich aan de veranderende klimatologische omstandigheden aan te passen (Hendrix & Glaser 2007: 696; Brown &

McLeman 2009: 291).

Opbouw

Het vervolg van mijn scriptie is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk probeer ik voorbij te gaan aan de vaak aan de oppervlakte blijvende politieke soundbites en geëngageerde slogans over klimaatoorlogen, door breedvoerig de belangrijkste publicaties die bijgedragen hebben aan de populariteit en invloed van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ door te nemen. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk de logica van dreigende klimaatoorlogen van dit narratief deconstrueren en laten zien dat deze logica gebaseerd is op een aantal specifieke, essentialistische veronderstellingen. Ik zal demonstreren dat deze veronderstellingen voorkomen uit een gebrekkige analyse van de complexiteiten rondom de rol van natuurlijke hulpbronnen en gegrond zijn in een eng, individualistisch mensbeeld die geen recht doet aan werkelijk menselijk gedrag. Dit betekent niet dat dit hoofdstuk bedoeld is om de negatieve effecten van klimaatverandering op de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen te bagatelliseren. Ik wil slechts beargumenteren dat het loskoppelen van deze effecten van de sociale, politieke en economische context leidt tot een versimpelde en gebrekkige weergave van de relatie tussen natuurlijke hulpmiddelen en conflict die geen recht doet

(12)

12

aan de complexe mens-natuur en mens-mens relaties. In hoofdstuk 3 zal ik enkele van mijn in hoofdstuk 2 gemaakte punten illustreren en verduidelijken aan de hand van de oorlog in de Soedanese provincie Darfur. De reden dat ik voor dit voorbeeld gekozen heb is dat het Darfurconflict een centrale positie inneemt in het ‘narratief van klimaatoorlogen’, waar zij figureert als een van de eerste voorbeelden van een

‘hedendaagse moderne klimaatoorlog’. Ik zal echter betogen dat het interpreteren van het Darfurconflict als een ‘klimaatoorlog’ over natuurlijke hulpbronnen misleidend is, omdat het miskent hoe dit conflict is ingebed in sociale, economische en politieke structuren. In het vierde en laatste hoofdstuk zal ik stilstaan bij de invloed en populariteit van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ en analyseren welke gevaren hieraan kleven. In dit deel zal ik aan de hand van de ontwikkeling van het veiligheidsbegrip en de theorie van securitization van de Kopenhagen School tonen, hoe het kan dat ondanks de theoretische en empirische tekortkomingen van het ‘narratief van klimaatoorlogen’, zij nog altijd het politieke debat over klimaatverandering mede vormgeeft. Ik zal afsluiten met te beargumenteren hoe het invloedrijke ‘narratief van klimaatoorlogen’ zeer schadelijk gevolgen kan hebben voor zowel klimaatbeleid als lokale gemeenschappen in derdewereldlanden.

Rechtvaardiging

Hoewel het ‘narratief van klimaatoorlogen’ in recente jaren in academische kringen ter discussie is komen te staan (zie bijvoorbeeld Salehyan 2008 en Verhoeven 2011), zijn haar onderliggende veronderstellingen en de gevaarlijke consequenties die zij kan hebben naar mijn weten nooit eerder op systematische en multidisciplinaire wijze onder de loep genomen. Met deze scriptie wil ik tot een aanzet komen om deze lacune te dichten. In de hedendaagse context kan een dergelijke analyse erg relevant zijn, want hoe conflicten rondom natuurlijke hulpbronnen geïnterpreteerd worden, heeft reële politieke en economische gevolgen, omdat het beïnvloedt hoe beleidsmakers de problemen percipiëren. Gezien het onevenredig groot gewicht dat het ‘narratief van klimaatoorlogen’ op dit moment in internationale politieke kringen krijgt (Theisen &

(13)

13

Brandsegg 2007: 23), is het niet onwaarschijnlijk dat vanuit dit perspectief contraproductieve beleidsmaatregelen worden gesteund met alle schadelijke gevolgen van dien. Door in deze scriptie een verdiepende reflectie te bieden op de opvatting dat klimaatverandering een internationaal veiligheidsprobleem vormt, hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de strijd tegen de (ideologische) aantrekkingskracht van het

‘narratief van klimaatoorlogen’. Mijn scriptie dient daarmee in de eerste plaats gezien te worden als een interventie in het uiterst gepolitiseerde debat rondom klimaatverandering als veiligheidsprobleem.

(14)

14

HOOFDSTUK 1

It’s Climate Change, Stupid!

lk verhaal heeft een begin en voor het begin van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ moeten we welbeschouwd enkele eeuwen terug in de tijd gaan, naar rond de wisseling van de 18e naar de 19e eeuw. In het jaar 1798 verscheen namelijk het beroemde ‘An Essay on the Principle of Population’ van de Britse politiek econoom en geograaf Thomas Robert Malthus. In dit boek formuleerde Thomas Malthus zijn befaamde theorie van de bevolkingsgroei, die luidt dat de toename in de mondiale voedselproductie altijd zal achterblijven bij de wereldbevolkingsgroei waardoor er chronische schaarste ontstaat. Deze schaarste, die in de ogen van Malthus onvermijdelijk is, zal ertoe leiden dat het menselijk bestaan onophoudelijk bedreigd wordt. De mens zal voortdurend in een ongelijke strijd verwikkeld zijn tegen honger, geweld en andere ellende. Deze Malthusiaanse catastrofe werd in de voorgaande eeuwen echter nooit bewaarheid, omdat het in de theorie van Malthus ontbreekt aan enige notie van technische vooruitgang die het mogelijk heeft gemaakt om op steeds efficiëntere wijze voedsel te produceren. Niettemin zou Malthus’ werk een paar eeuwen later een belangrijke inspiratiebron vormen voor menig pleitbezorger van het ‘narratief van klimaatoorlogen’.

In het vervolg van dit hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de ontwikkeling van het tegenwoordig populaire narratief volgens welke klimaatverandering ernstige gevolgen kan hebben voor de internationale vrede en veiligheid. Met het doornemen van de voornaamste publicaties die bijgedragen hebben aan haar populariteit en invloed, tracht ik haar theoretische en empirische onderbouwing te achterhalen. Hoewel deze publicaties kunnen verschillen in de nuances die zij hebben aangebracht, hebben ze wel allemaal gemeen dat ze, in meer of mindere mate, hebben bijgedragen aan de bekrachtiging van het sombere toekomstbeeld van het ‘narratief van klimaatoorlogen’.

Dit hoofdstuk zal vervolgens in twee delen uiteenvallen. In het eerste deel zal ik door

E

(15)

15

het behandelen van de voornaamste bijdragen van dit ‘narratief van klimaatoorlogen’

gewag maken van de belangrijkste argumenten waarmee zij onderbouwd wordt. De meeste ruimte zal ik kwijt zijn aan de bevindingen van de Canadese politieke wetenschapper Thomas Homer-Dixon, een centraal figuur in de stroom van onderzoek die bekend staat onder de Engelse benaming environmental security, die de hoeksteen van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ vormen. Vervolgens behandel ik een aantal alarmerende publicaties die eraan bijgedragen hebben dat dit dystopische narratief in recente jaren verder aan invloed heeft gewonnen. In het tweede deel zal ik een begin maken met de kritieken op de onderbouwing van het ‘narratief van klimaatoorlogen’.

Aan de hand van de kritische noten van een tweetal prominente onderzoekers binnen het vakgebied environmental security zal ik demonstreren dat dit in trek zijnde narratief binnen het eigen vakgebied omstreden is.

1.1 De theoretische grondslagen

Thomas Homer-Dixon is één van de meest prominente wetenschappers in het veld van environmental security van de afgelopen decennia en wordt algemeen beschouwd als één van de pioniers van het onderzoek naar de relatie tussen milieu en gewelddadig conflict7 (Peluso & Watts 2001: 13; Verhoeven 2011: 681-682). Voornamelijk in de jaren ’90 van de twintigste eeuw deed hij, als hoofd van het onderzoeksproject de ‘Environmental Change and Acute Conflict Project’ (ECACP) aan de Universiteit van Toronto, baanbrekend onderzoek naar het fenomeen van milieu-gerelateerde conflicten.

7 Thomas Hom er-Dixon wordt in dit licht vaak in één adem genoemd m et de Zwitserse politiek wetenschapper Günther Baechler. In deze scriptie komt mijn focus echter uitsluitend te liggen op het werk van Homer-Dixon en zijn Toronto Groep - een groep van onderzoekers aan de Universiteit van Toronto onder leiding van Homer -Dixon. Om een tweetal redenen zal ik in deze scriptie het onderzoek van de andere pionier Günther Baechler links laten liggen. Allereerst omdat het werk van Baechler en Homer-Dixon elkaar in grote lijnen nauwelijks lijkt te ontlopen, terwijl het werk van Homer-Dixon wetenschappelijk en politiek gezien een stuk invloedrijker is geweest (Peluso & Watts 2001: 12-18). Ten tweede, en een meer praktische reden, omdat grote delen van het werk van Baechler niet uitgebreid beschikbaar zijn.

(16)

16

Tegenwoordig is Homer-Dixon werkzaam als hoogleraar aan de ‘School of Environment, Enterprise, and Development’ aan de Universiteit van Waterloo, Canada.

Zijn bevindingen hebben zowel het wetenschappelijke als politieke debat over de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering in sterke mate vormgegeven. Homer- Dixon werd zelfs tweemaal uitgenodigd om vicepresident Al Gore in te lichten over zijn bevindingen, in de eerste jaren van de regering Clinton (Hartmann 2001: 39 -40; Floyd 2008: 55). Daarmee is Homer-Dixon beargumenteerbaar één van de invloedrijkste representanten van het ‘narratief van klimaatoorlogen’.

In het werk van Homer-Dixon klinkt sterk het gedachtegoed van Malthus door. Net als Malthus ziet hij in schaarste van natuurlijke middelen en bevolkingsgroei een gevaarlijke en explosieve cocktail die op elk moment kan ontaarden in gewelddadige chaos. Simpelweg luidt zijn vrees dat in een tijdperk waarin de wereldbevolking sterk toeneemt en natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser zullen worden, als gevolg van milieuveranderingen waarvan klimaatverandering heden ten dage de voornaamste is, een proliferatie van gewelddadig conflicten vrijwel onafwendbaar zal zijn. Volgens de prognose van Homer-Dixon zullen mensen, voornamelijk zij die in gemarginaliseerde gebieden leven, de wapens oppakken wanneer de hulpbronnen waarvan zij voor hun overleving afhankelijk zijn, steeds schaarser zullen worden.

In het vervolg van deze paragraaf zal ik op gedetailleerde wijze uiteenzetten via welke theoretische mechanismen omvangrijke milieuveranderingen, zoals klimaatverandering, afhankelijk van de capaciteit van landen om de milieuveranderingen het hoofd te bieden, nieuwe conflicten teweeg kunnen brengen en bestaande conflicten kunnen intensiveren. Mijn weergave van zijn antwoord hierop zal de structuur van zijn boek

‘Environment, Scarcity, and Violence’ (1999) volgen. Achtereenvolgens benoemt hij daarin de hedendaagse vormen en oorzaken van schaarste in deze wereld (hoofdstuk 4), identificeert hij de mogelijke negatieve maatschappelijke effecten van deze schaarste (hoofdstuk 5), behandelt hij de verschillende factoren die van invloed zijn op de capaciteit van samenlevingen om doeltreffend te antwoorden op deze maatschappelijke

(17)

17

effecten (hoofdstuk 6) en bespreekt hij hoe deze ongunstige maatschappelijke effecten kunnen resulteren in verscheidene vormen van geweld (hoofdstuk 7).

Homer-Dixon start vanuit de observatie dat ongeveer de helft van de wereldbevolking voor haar levensonderhoud afhankelijk is van natuurlijke hulpbronnen in de directe omgeving. Een belangrijk deel van deze natuurlijke hulpbronnen (zoals landbouwgrond, bos en oppervlakte- regen- en grondwater) behoort tot de zogenaamde hernieuwbare bronnen. Dit betekent dat in tegenstelling tot niet-hernieuwbare hulpbronnen (zoals olie en minerale grondstoffen) hun voorraad in principe niet eindig is, omdat zij door natuurlijke processen steeds opnieuw aangevuld wordt. Het gebruik mag dan echter de regeneratiecapaciteit van de hulpbron niet overschrijden, anders treedt er - zoals vandaag de dag zoveel gebeurt - overexploitatie op. Er worden door Homer-Dixon drie manieren onderscheiden waarop er schaarste van hernieuwbare hulpbronnen kan ontstaan. De eerste manier is door een afname in het aanbod van de hulpbron, waardoor er aanbods-gerelateerde schaarste ontstaat. De tweede manier is door van een toename in de vraag naar de hulpbron, waardoor er vraag-gerelateerde schaarste ontstaat. En de derde manier is door een verandering in de toegang die verschillende bevolkingsgroepen hebben tot de hulpbron, waardoor er structurele schaarste ontstaat. In dat geval eigenen bepaalde bevolkingsgroepen zich een buitenproportioneel deel van de hulpbron toe, terwijl er voor de rest van de bevolking te weinig overblijft. Deze verschillende vormen van schaarste zijn het gevolg van een aantal factoren, waarvan klimaatverandering er slechts één is8. Andere factoren zijn

8 Homer-Dixon spreekt feitelijk niet alleen over klimaatverandering maar over een aantal milieuproblemen waaronder het broeikaseffect, ontbossing, degradatie van landbouwgronden, vervuiling en aantasting van watervoorraden, en uitputting van natuurlijke visvoorraden (Homer-Dixon 1991: 85-90). Dat is ook niet zo vreemd omdat begin jaren ‘90 de volledige omvang van klimaatverandering nog niet bekend was. Vandaag de dag is dat anders en wordt klimaatverandering in het algemeen beschouw d als de grootste milieubedreiging waar de planeet voor staat, die de andere door Homer -Dixon aangehaalde milieuproblemen zal verergeren (Brown & McLeman 2009: 292-293).

(18)

18

bijvoorbeeld bevolkingsgroei, ideële factoren (zoals instituties, sociale relaties, overtuigingen etc.) en bestaande consumptiepatronen (Homer-Dixon 1999: 47-72).

Tussen deze drie vormen van milieu schaarste vindt dikwijls een wisselwerking plaats.

De twee veelvoorkomende interactiepatronen die Homer-Dixon onderscheidt zijn resource capture en ecological marginalization. Resource capture ontstaat wanneer bepaalde machtige bevolkingsgroepen bemerken dat een belangrijke hulpbron in toenemende mate schaars wordt door veranderingen aan zowel vraag- (bevolkingsgroei) als aanbodzijde (vermindering hulpbron door aantasting van het milieu). Deze bevolkingsgroepen kunnen dan hun macht gebruiken om een groter aandeel van de hulpbron te verwerven, wat resulteert in structurele schaarste voor zwakkere bevolkingsgroepen. Ecological marginalization ontstaat wanneer een structurele onbalans in de verdeling van vitale hulpbronnen gecombineerd wordt met snelle bevolkingsgroei ervoor zorgende dat mensen moeten migreren naar minder vruchtbare randgebieden. Niet alleen deze mensen worden verder gemarginaliseerd, maar ook het milieu in die gebieden wordt gemarginaliseerd, in de zin dat de hoge bevolkingsdichtheid in die gebieden milieuschade tot gevolg heeft (ibid., 73-79).

Deze vormen van schaarste en hun interactiepatronen kunnen verscheidene ingrijpende veranderingen in ontwikkelingslanden teweegbrengen. De vijf belangrijkste maatschappelijke effecten die Homer-Dixon onderscheidt zijn: verminderde landbouwproductie - in het bijzonder in de ecologisch gemarginaliseerde regio’s, verminderde economische productie - vooral nadelig voor die mensen die sterk afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen, migratie van de ergst getroffen bevolkingsgroepen, een sterkere segmentatie in de maatschappij, en ontwrichting van de bestaande instituties (ibid., 80-103). Hierbij is van belang dat deze effecten elkaar kunnen versterken. Zo kan migratie van bepaalde bevolkingsgroepen, als gevolg van een afname van de landbouwproductie, ertoe leiden dat de landbouwproductie nog verder gereduceerd wordt (Homer-Dixon 1991: 90-98).

(19)

19

Voor Homer-Dixon bestaat er voor ontwikkelingslanden wel degelijk de gelegenheid om de zojuist genoemde maatschappelijke effecten af te zwakken. De vraag is echter of ontwikkelingslanden de capaciteit hebben om effectief te reageren op deze ontwrichtende maatschappelijke effecten. Homer-Dixon introduceert in dit kader het begrip ingenuity, waarmee hij zoiets bedoelt als de mate waarin een samenleving over de kennis en ideeën bezit om technische en sociale problemen succesvol op te kunnen lossen (Homer-Dixon 1999: 109). De rol van kennis en ideeën, of juist een gebrek hieraan, kan volgens Homer-Dixon beïnvloeden of samenlevingen in staat zijn om zich aan te passen aan schaarste. Om ernstige schaarste het hoofd te bieden moeten samenlevingen beschikken over zowel voldoende technical ingenuity (voldoende kennis, capaciteiten en vaardigheden om bijvoorbeeld nieuwe milieuvriendelijkere landbouwtechnologieën te ontwikkelen en te gaan gebruiken) als voldoende social ingenuity (adequate beleidsmaatregelen en instituties). Door milieuveranderingen veroorzaakte schaarste van hulpbronnen kan het echter voor ontwikkelingslanden ook bemoeilijken om de schadelijke maatschappelijke effecten op te vangen. Er ontstaat dan wat Homer-Dixon noemt een ingenuity gap: door schaarste neemt de noodzaak van voldoende kennis, capaciteiten en vaardigheden toe, maar tegelijkertijd wordt deze belemmerd door de maatschappelijke consequenties van deze schaarste. Daarmee bedoelt Homer-Dixon dat ontwikkelingslanden, die over het algemeen toch al niet bekend staan om hun goed functionerende instituties, hun situatie door serieuze schaarste van vitale natuurlijke hulpbronnen zien verslechteren, omdat schaarste leidt tot verdere ontwrichting van de bestaande instituties en een sterkere segmentatie in de maatschappij (ibid., 107-126).

Aan de vraag of we nu optimistisch of pessimistisch moeten zijn over de mogelijkheden dat ontwikkelingslanden zich zullen aanpassen aan deze milieuproblemen gaat een eeuwenoud debat vooraf. Homer-Dixon onderscheidt twee posities in dit debat over de verhoudingen tussen bevolkingsgroei, schaarste van natuurlijke hulpbronnen en welvaart (ibid., 28-44). Allereerst zijn daar de ‘economische optimisten’; zij die ervan uitgaan dat goed functionerende economische instellingen - vooral goed werkende

(20)

20

markten - behoud en substitutie van schaarse natuurlijke hulpbronnen en technologische innovatie zullen bewerkstelligen. Kortom, zij vertrouwen erop dat door marktgedreven technologische innovatie de meeste vormen van schaarste van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen het hoofd te bieden zijn. Ten tweede zijn daar de

‘neomalthusianen’; zij die ervan overtuigd zijn dat de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen strikte beperkingen stelt aan de groei van de menselijke bevolking en consumptie. Als deze limieten worden overschreden, dan zal dit resulteren in sociale desintegratie. Volgens Homer-Dixon valt er op beiden wel iets af te dingen. De neomalthusianen zaten er naast op het punt dat de mensheid in de voorbije eeuwen in veel gevallen schaarste van natuurlijke hulpbronnen juist afgewend heeft door voornamelijk technologische innovatie. De economische optimisten lijken beter in staat te zijn dit aanpassingsvermogen te verklaren, maar zij hadden het mis op het vlak dat schaarste, zoals ik in de vorige alinea heb laten zien, ook institutionele en technologische adaptatie kan bemoeilijken. Zoals Homer-Dixon stelt: “rather than inspiring the wave of ingenuity predicted by economic optimists, environmental scarcity instead sometimes reduces the supply of ingenuity available in a society” (ibid., 42).

Toch bestaat er, als er naar de geschiedenis gekeken wordt, misschien reden om optimistisch te zijn. Tussen 1965 en 1986 hadden veel ontwikkelingslanden eveneens te kampen met ernstige milieuproblemen, maar toen bleef tegelijkertijd de voedselproductie van de belangrijkste gewassen stijgen. Maar de huidige situatie verschilt van de toenmalige situatie in dat de vooruitzichten om een aantal redenen nu minder rooskleurig zijn. Homer-Dixon stelt dat de economische optimisten een aantal factoren over het hoofd zien (Homer-Dixon 1991: 99-104). Hiermee plaatst hij zichzelf definitief in het kamp van de moderne neomalthusianen. In tegenstelling tot eerdere situaties staat de wereld nu voor een veelvoud aan, op elkaar inwerkende, onvoorspelbare en snel veranderende milieuproblemen, die lastig te tackelen zullen zijn vanwege bepaalde vaste consumptiepatronen. Deze ondermijnende factoren doen Homer-Dixon besluiten dat “when it comes to the poorest countries on this planet we

(21)

21

should not invest too much faith in the potential of human ingenuity to respond to multiple, interacting, and rapidly changing environmental problems once they have become severe” (Homer-Dixon 1991: 103).

Nu Homer-Dixon toegelicht heeft waarom er voor ontwikkelingslanden buitengewoon weinig hoop aan de horizon gloort, brengt hij in zijn laatste hoofdstuk de verschillende elementen samen in een algemeen model (zie figuur 1.1 op de volgende pagina). Homer- Dixon onderscheidt aan de hand van drie theoretische perspectieven op conflict - op het niveau van het individu, de groep en het systeem - een drietal vormen van conflict9. Allereerst haalt Homer-Dixon de frustratie-agressie theorieën aan als verklaringen voor conflict op het niveau van het individu. Belangrijk onderdeel van deze theorieën vormt het begrip ‘relatieve deprivatie’ dat in de jaren zeventig geïntroduceerd werd door Ted Robert Gurr10. Relatieve deprivatie ontstaat wanneer er een kloof groeit tussen wat mensen denken te verdienen en wat mensen effectief hebben gekregen. Met andere woorden, hoe groter het gevoel dat andere personen of groepen onterecht beter af zijn (relatieve deprivatie), des te groter het gevoel van frustratie, en hoe groter het gevoel van frustratie, des te groter de kans dat geweld ontstaat. Daarmee kunnen gewelddadige conflicten de fatale uitkomst zijn van toenemende frustraties veroorzaakt door relatieve deprivatie. Ten tweede haalt Homer-Dixon de groep-identiteit theorieën aan als verklaringen voor conflict op groepsniveau. Deze theorieën verklaren conflict aan de hand van de manier waarop groepen hun identiteit versterken, vaak door het dualistische denken in wij-zij termen te bestendigen. Als laatste haalt Homer-Dixon de structurele theorieën aan als verklaringen voor conflict op het niveau van het systeem.

Deze theorieën verklaren conflict aan de hand van externe belemmeringen die mensen uit rationele overwegingen tot gewelddadig conflict kunnen aanzetten. Kortom, als

9 Deze drie vormen van conflicten dienen begrepen te worden als ideaaltypen. Zelden o f nooit zal één van deze vormen van conflict in zijn zuiverste verschijning voorkomen (Homer -Dixon 1991:

106).

10 Voor verder onderzoek zie: T. R. Gurr. (1970). Why Men Rebel. Princeton University Press.

(22)

22

personen het idee hebben dat er geen andere mogelijkheden (meer) bestaan en de omstandigheden voor conflict opportuun zijn, dan kan conflict het meest rationele alternatief voor hen vormen.

Figuur 1.1: Gedetailleerd model van de relatie tussen milieu, schaarste en conflict

Overgenomen uit: Thomas Homer-Dixon. (1999). Environment, Scarcity, and Violence.

Princeton University Press, p. 134.

De drie vormen van gewelddadig conflict die gekoppeld zijn aan de bovengenoemde theoretische perspectieven zijn conflicten rondom groepsidentiteit, eenvoudige schaarste-conflicten en opstanden (waaronder ook coups d’etat). De conflicten rondom groepsidentiteit kunnen verklaard en voorspeld worden aan de hand van de groep- identiteit theorieën van conflict. Als verschillende etnische en culturele groeperingen opeens door grootschalige migratie moeten samenleven in een context van armoede en stress, dan zou gewelddadig conflict weleens de waarschijnlijke uitkomst kunnen zijn.

Eenvoudige schaarste conflicten kunnen verklaard en voorspeld worden aan de hand van de structurele theorieën van conflict. Deze conflicten zullen het gevolg zijn van en draaien om afnemende beschikbaarheid van water, vis en vruchtbare landbouwgrond.

Opstanden kunnen verklaard en voorspeld worden aan de hand van een combinatie van

(23)

23

de frustratie-agressie theorieën en structurele theorieën. De maatschappelijke effecten die door milieuveranderingen teweeggebracht worden, kunnen ertoe bijdragen dat de bevolking in toenemende mate ontevreden en gefrustreerd geraakt (door toenemende relatieve deprivatie). Als op hetzelfde moment de gelegenheid om te handelen naar hun grieven zich voordoet, dan is gewelddadige opstand het waarschijnlijke gevolg (Homer- Dixon 1999: 133-148).

Ook de empirische onderbouwing van de theoretische verbanden, volgens welke milieuveranderingen kunnen resulteren in een verheviging en vermeerdering van conflicten, ontbreekt niet. Homer-Dixons’ bevindingen worden empirisch onderbouwd door middel van tal van door hem en de Toronto Groep geproduceerde casestudies. In diverse landen van Haïti tot Pakistan en van de Filipijnen tot Zuid-Afrika vonden zij bewijs voor het door Homer-Dixon gepropageerde verband tussen milieuproblemen, schaarste van natuurlijke hulpbronnen en gewelddadige conflicten in ontwikkelingslanden (Homer-Dixon 1994). Dat bracht Homer-Dixon tot de alarmerende slotsom dat “our research shows that environmental scarcity causes violent conflict. This conflict tends to be persistent, diffuse, and sub-national. Its frequency will probably jump sharply in the next decades as scarcities rapidly worsen in many parts of the world” (ibid., 39).

Het zijn dergelijke uitspraken waardoor Homer-Dixon door andere onderzoekers geregeld verweten wordt een eenvoudige, deterministische relatie tussen milieuveranderingen, schaarste, en geweld te propageren (zie onder meer Peluso &

Watts 2001: 3-38). Dit lijkt echter om een tweetal redenen afbreuk te doen aan wat Homer-Dixon werkelijk gesteld heeft. Allereerst weet Homer-Dixon dit determinisme te omzeilen door zijn concept van ingenuity, waarmee hij suggereert dat samenlevingen zich wel degelijk aan de toenemende schaarste van natuurlijke hulpbronnen kunnen aanpassen door middel van technologische verandering en adequate politieke beleidsmaatregelen. Ten tweede beweert Homer-Dixon dat schaarste van natuurlijke hulpbronnen noch een noodzakelijke noch een voldoende oorzaak van gewelddadig

(24)

24

conflict is en de invloed ervan steevast gemedieerd wordt door sociale, politieke en economische factoren. Zoals Homer-Dixon het zelf stelt: "Environmental scarcity is not sufficient, by itself, to cause violence; when it does contribute to violence, research shows, it always interacts with other political, economic, and social factors11. Environmental scarcity's causal role can never be separated from these contextual factors, which are often unique to the society in question" (Homer-Dixon 1999: 178).

Kortom, Homer-Dixon beschuldigen van determinisme doet onrecht aan de bedachtzaamheid waarmee hij zijn beweringen omgeeft. Zo schrijft hij in een van zijn wetenschappelijke artikelen zelfs letterlijk dat: “I do not hypothesize that the causal links between these variables [environmental change and conflict] will be tight or deterministic” (Homer-Dixon 1991: 78).

Dit betekent volgens Homer-Dixon echter niet dat de rol van milieuproblemen en de daaruit voortvloeiende schaarste onderschat dient te worden. Het gevaar bestaat dat onderzoekers doorslaan naar het andere uiterste, waarin schaarste volledig ondergeschikt gemaakt wordt aan politieke, economische en sociale factoren, met als verontrustend gevolg dat de invloed van een milieuprobleem als klimaatverandering op het ontstaan van gewelddadig conflict door de vingers gezien wordt (Homer-Dixon 1999: 177). De rol van schaarste van natuurlijke hulpbronnen verdient volgens Homer- Dixon om een drietal redenen aandacht in wetenschappelijk onderzoek. Allereerst, omdat schaarste niet alleen door sociale variabelen beïnvloed wordt, maar zelf ook van invloed kan zijn op deze variabelen, doordat zij een schadelijke uitwerking kan hebben op sociale, economische en politieke instituties en beleid. Ten tweede, omdat de mate

11 Ondanks dat Homer-Dixon hier en daar stelt dat sociale, politieke en economische factoren een belangrijke rol spelen, heeft hij nergens veel aandacht voor deze factoren. In zijn modellen kom en deze factoren nauwelijks voor. Het blijft daarmee in het on gewisse in welke mate zij van invloed zijn op het verband tussen milieuproblemen, de daaruit voortvloeiende schaarste, en gewelddadig conflict. Om die reden is het ook niet zo heel vreemd dat medeonderzoekers Hom er-Dixon determinisme en simplisme verwijten.

(25)

25

van schaarste niet volledig het resultaat is van economische, politieke en sociale factoren, maar eveneens van de fysieke kenmerken van de natuurlijke leefomgeving.

Ten derde, omdat milieuverandering onomkeerbaar kunnen zijn, waardoor de schaarste die hiervan het gevolg kan zijn een permanente invloed zal hebben op het functioneren van samenlevingen (Homer-Dixon, Deligiannis & Schwartz 2001: 277-278; Homer-Dixon 1999: 17-18 en 179).

Bij nadere bestudering blijkt hier de crux te liggen. Zonder snel en drastisch ingrijpen, lijken de gevolgen van klimaatverandering bijzonder verstrekkend en permanent te worden (Barnosky et. al. 2012), terwijl tegelijkertijd het gros van de ontwikkelingslanden, dat toch al gevoelig is voor conflict, niet over de capaciteiten beschikt om zich aan de gevolgen van klimaatverandering aan te passen (Korf 2011: 36).

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is Homer-Dixon bijzonder pessimistisch over de aanpassingsmogelijkheden van ontwikkelingslanden. In de ogen van Homer- Dixon hebben ontwikkelingslanden buitengewoon weinig bewegingsruimte om onder de ondermijnende effecten van klimaatverandering uit te komen. Zo stelt hij dat “as the human population grows and environmental damage progresses, policymakers will have less and less capacity to intervene to keep this damage from producing serious social disruption, including conflict” (Homer-Dixon 1991: 79). Daarmee lijkt het werk van Homer-Dixon te impliceren dat aanpassing voor ontwikkelingslanden veeleer slechts een theoretische mogelijkheid vormt. In de praktijk zullen ontwikkelingslanden overweldigd worden door de gevolgen van klimaatverandering.

1.2 De verdere popularisering

Dat Homer-Dixons’ theoretische opvattingen niet alleen de fundering voor het ‘narratief van klimaatoorlogen’ hebben gelegd, maar dat hij tevens uitgesproken pleitbezorger van dit dystopische narratief is, wordt duidelijk uit zijn populariserende publicaties. Zo verscheen er in 2007 een artikel van zijn hand in de New York Times met de onheilspellende titel ‘Terror in the Weather Forecast’, een titel die zich laat lezen als de

(26)

26

nieuwste einde-der-tijden film van Steven Spielberg. Zoals de titel van dit stuk al verraadt is Homer-Dixon hierin een stuk uitgesprokener over de bedreiging die klimaatverandering voor de internationale veiligheid vormt, dan in het gros van zijn wetenschappelijke werk. Zijn boodschap luidt dan ook dat de mensheid als gevolg van klimaatverandering een onzekere, unheimische toekomst tegemoet gaat, waarin de komende decennia het aantal klimaatoorlogen zal toenemen, met name in de toch al kwetsbare gebieden van de wereld, naargelang de natuurlijke consequenties van klimaatverandering zullen verergeren. Zo schrijft Homer-Dixon, in de zo kenmerkende alarmerende stijl van het ‘narratief van klimaatoorlogen’, dat ”evidence is fast accumulating that, within our children’s lifetimes, severe droughts, storms and heat waves caused by climate change could rip apart societies from one side of the planet to the other” (Homer-Dixon 2007a).

Homer-Dixon is niet de enige centrale figuur die zich in dergelijk alarmerende bewoordingen heeft uitgelaten. Zo komen ook de prominente Amerikaanse reisjournalist en auteur Robert Kaplan, de Amerikaanse hoogleraar Vredes- en Wereldveiligheidsvraagstukken Michael T. Klare en de Duitse sociaal-psycholoog Harald Welzer met invloedrijke publicaties met eenzelfde strekking. Alle drie zijn typische vertolkers van het ‘narratief van klimaatoorlogen’, die met hun bijdragen aanzienlijk aan de invloed en bekendheid van dit narratief hebben bijgedragen, en in die hoedanigheid worden ze hier kort behandeld (zie onder meer Peluso & Watts 2001;

Dalby 2002: 98; Korf 2011: 36).

Robert Kaplan was in 1994 de eerste die, in een geruchtmakend artikel getiteld ‘The Coming Anarchy’ dat hij als correspondent van The Atlantic Monthly schreef, aan de haal ging met het gedachtegoed van Homer-Dixon. Kaplan baseert zijn artikel expliciet op Homer-Dixon, voor wie hij veel lof heeft. De prognose van Kaplan is, in zijn eigen woorden, dat: “We are entering a bifurcated world. Part of the globe is inhabited by Hegel's and Fukuyama's Last Man, healthy, well fed, and pampered by technology. The other, larger, part is inhabited by Hobbes's First Man, condemned to a life that is "poor,

(27)

27

nasty, brutish, and short." Although both parts will be threatened by environmental stress, the Last Man will be able to master it; the First Man will not” (Kaplan 1994: 60).

Kaplan creëert een tot de verbeelding sprekend beeld - waarin zowel het werk van de zeventiende-eeuwse Britse politiek filosoof Thomas Hobbes als de eerdergenoemde Thomas Malthus weerklinkt - van een gemarginaliseerd Zuiden dat, als gevolg van schaarste van natuurlijke hulpbronnen, overbevolking en klimaatverandering, langzaam zal wegglijden tot een gebied waar geweld en chaos zullen regeren. Om die reden stelt Kaplan dat: “it is time to understand ’the environment’ for what it is: the national- security issue of the early twenty-first century” (ibid., 58).

Ook in de optiek van Michael T. Klare is het een uitgemaakte zaak dat toekomstige conflicten uitgevochten zullen worden om essentiële natuurlijke hulpbronnen als water en landbouwgrond. In zijn in 2007 gepubliceerde artikel ‘Global Warming Battlefields:

How Climate Change Threatens Security’ haalt hij, om dit aan te tonen, enkele voorbeelden uit de geschiedenis aan. Want “violent conflict over vital resources has, of course, been a characteristic of the human condition since very ancient times” (Klare 2007: 355). Vervolgens ontwaart hij als de vier belangrijkste effecten van klimaatverandering: afnemende hoeveelheden neerslag, verminderde rivierstromen, een stijgende zeespiegel en frequentere en hevigere stormen. Het zijn deze effecten die vermoedelijk tot conflict zullen leiden en Klare construeert een driedeling in de vormen van conflict die klimaatverandering kan veroorzaken. Het eerste type conflict zijn de resource wars, het tweede zijn de migratieconflicten, en het derde type zijn het soort conflicten dat ontstaat als gevolg van het imploderen van de staat (Somalië is het prototype hiervan). In een eerder artikel getiteld ’The New Geography of Conflict’

identificeert Klare zelfs een aantal gebieden waar de kans groot is dat de komende decennia deze typen van conflict zullen prolifereren (Klare 2001: 53-57).

Als laatste was het Harald Welzer die voorspelt dat er wereldwijd conflicten zullen plaatsvinden om bruikbaar water en land. Hij schreef er in 2008 het invloedrijke boek

‘De Klimaatoorlogen’ over dat veel weerklank vond in de pers, hetgeen ertoe leidde dat

(28)

28

hij zijn beangstigende boodschap mocht verkondigen op allerlei lezingen. Welzer ziet vooral de toekomst van ontwikkelingslanden somber in. In agrarische samenlevingen die zeer sterk afhankelijk zijn van klimaatgerelateerde economische sectoren betekent de geringste klimaatverandering niets minder dan een ramp voor een groot deel van de bevolking die de voor hen toch al magere overlevingscondities verder hypothekeert.

Geweld kan in dergelijke situaties, waarbij mensen rechtstreeks in hun voortbestaan worden bedreigd, een reële handelingsoptie worden. Welzer doet zich om die reden voor als sterk voorstander van het integreren van klimaatverandering in de analyse van conflicten. Om aan te tonen dat er haast geboden is, wijst hij op het enorme scala van conflicten die volgens hem reeds veroorzaakt zijn door de consequenties van klimaatverandering. Zo zou klimaatverandering onder meer hebben bijgedragen aan de genocide in Rwanda en de conflicten in Sierra Leone en Somalië. Zijn belangrijkste voorbeeld van een moderne klimaatoorlog was echter het conflict in de Soedanese provincie Darfur. Het Darfurconflict zal nog uitgebreid aan bod komen in hoofdstuk 3 van deze scriptie.

1.3 Het rapport van de German Advisory Council on Global Change

In 2008 publiceerde de wetenschappelijke adviescommissie van de Duitse regering (German Advisory Council on Global Change (WBGU)), een orgaan verantwoordelijk voor het adviseren van de Duitse regering over milieupolitiek, een beleidsrapport aangaande de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering. Dit wetenschappelijke rapport was zeer invloedrijk in internationale politieke kringen en leverde daarmee een belangrijke bijdrage aan de populariteit van het ‘narratief van klimaatoorlogen’ (Korf 2011: 36). Het verontrustende eindoordeel van de WBGU luidde dat als er in de komende decennia geen vastberaden tegenacties komen, klimaatverandering het aanpassingsvermogen van veel ontwikkelingslanden te boven zal gaan, leidende tot instabiliteit en gewelddadig conflict. Ook de WBGU benadrukt dus die ‘sense of urgency’, die zo tekenend is voor het ‘narratief van klimaatoorlogen’, en draagt daarmee bij aan het beeld dat als we er niet in slagen klimaatverandering tegen te gaan, dat dan

(29)

29

de hel los breekt. Oftewel: “If climate policy fails, climate change could become a major international security risk in the 21st century” (German Advisory Council on Global Change 2008: 189).

Om dit hard te maken toont de WBGU allereerst de mogelijke natuurlijke consequenties die klimaatverandering naar alle waarschijnlijkheid zal hebben. Overgenomen uit het in 2006 verschenen vermaarde Stern rapport over de economische effecten van klimaatverandering, laat WBGU de mogelijke gevolgen van klimaatverandering op het vlak van onze voedselvoorziening, watervoorraden, ecosystemen en hoeveelheid milieurampen zien. Een temperatuurstijging van 3 tot 5 graden Celsius - zeer waarschijnlijk, tenzij de uitstoot van broeikasgassen acuut drastisch wordt verminderd - kan, zie figuur 1.2 op de volgende pagina, buitengewoon nefaste consequenties hebben (afnemende voedselproductie, teruglopende watervoorraden, vergaande aantasting van ecosystemen, en vermeerdering en intensivering van natuurrampen, zoals stormen en overstromingen) en daarmee de levensomstandigheden van honderden miljoenen mensen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, radicaal transformeren (German Advisory Council on Global Change 2008: 164-169).

Deze waarschijnlijke gevolgen van klimaatverandering kunnen het bestaan van veel mensen serieus in gevaar brengen doordat onder meer langdurige droogte, waterschaarste en drastische aantasting van vruchtbare grond resulteren in het hypothekeren van de voor veel mensen in onderontwikkelde gebieden belangrijkste middelen van bestaan (landbouw, veeteelt en visserij). Met als waarschijnlijke gevolg de intensivering van conflicten rondom het land- en watergebruik en de vermeerdering van de klimaatgerelateerde migratiestromen. In de eerste plaats ziet de WBGU dit gebeuren in fragiele staten met slecht functionerende instituties. Klimaatverandering zal de aanpassingscapaciteit van zulke zwakke ontwikkelingslanden overstijgen en daarmee de tendens naar de al bestaande instabiliteit in deze regio’s versterken.

(30)

30

Figuur 1.2: Verwachte consequenties van klimaatverandering

Overgenomen uit: German Advisory Council on Global Change. (2008). Climate Change as a Security Risk. London: Earthscan, p. 164.

De WBGU is van mening dat er vier manieren12 zijn waarop klimaatverandering tot conflict kan leiden of bestaande conflicten kan verhevigen (German Advisory Council

12 Deze vier manieren moeten niet strikt los van elkaar gezien worden, omdat de verwachting luidt dat deze manieren zich in de werkelijkheid vaak gezamenlijk zullen voordoen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Maar, zo is het verweer, was er dan wel een middenweg en hebben wij aan het begin van de 21e eeuw niet gemakkelijk praten, nu wij ons politiek in een post-koloniaal tijdperk wanen

Another set of responses focused on practical measures: the need to improve data on families and ensure fathers are recorded, always addressing both partners in a couple, being

gende financiering in de zorg aan personen met een handicap niet uitvoerbaar als er morgen niet aanzienlijk meer geld beschikbaar voor is.. Met het budget van

Hoewel de onderneming van mening is dat deze niet-IFRS financiële maatstaven bruikbare informatie bieden aan gebruikers bij het meten van de financiële prestaties en omstandigheden

Maar zij beschrijft ook in haar boek, met opzet- telijke eerlijkheid en zelfkritiek, wanneer dat niet het geval is, zoals dat uiteraard ook tal van keren in ieders leven gebeurt:

We zien dat deeltijds wer- kenden in Nederland (20,2 u/w) en Duitsland (18,6 u/w) gemiddeld minder uren werken dan Vlamingen (24,5 u/w), en dat het aandeel deeltij- darbeid in

Op basis van onze bevraging van Vlaamse werkne- mers kan worden gesteld dat telewerkers en niet- telewerkers ervan overtuigd zijn dat werken op een afstand van het hoofdkantoor