• No results found

Partiële herziening ARN te Weurt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Partiële herziening ARN te Weurt"

Copied!
272
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Regels 5

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 6

Artikel 1 Begrippen 6

Artikel 2 Wijze van meten 8

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 9

Artikel 3 Bedrijf 9

Artikel 4 Groen 11

Artikel 5 Leiding - Riool 12

Hoofdstuk 3 Algemene regels 13

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel 13

Artikel 7 Algemene bouwregels 14

Artikel 8 Algemene procedureregels 15

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 16

Artikel 9 Overgangsrecht 16

Artikel 10 Slotregel 17

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing 18

Toelichting 21

Hoofdstuk 1 Inleiding 22

1.1 Aanleiding 22

1.2 Ligging plangebied 22

1.3 Huidig planologisch regime 23

1.4 Leeswijzer 25

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving 26

2.1 Inleiding 26

2.2 Toekomstige situatie 28

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving 32

3.1 Inleiding 32

3.2 Verbeelding 32

3.3 Opbouw van de regels 32

3.4 Bestemmingen 32

Hoofdstuk 4 Beleidskader 34

4.1 Inleiding 34

4.2 Nationaal beleid 34

4.3 Provinciaal & regionaal beleid 36

4.4 Gemeentelijk beleid 38

4.5 Waterbeleid 38

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten 39

5.1 Inleiding 39

5.2 Bodem 39

5.3 Geluid 39

5.4 Luchtkwaliteit 39

5.5 Externe veiligheid 40

5.6 Waterhuishouding 40

5.7 Ecologie 40

(3)

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 43

6.1 Economische uitvoerbaarheid 43

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 43

Bijlage 1 Bodemonderzoek 44

Bijlage 2 Quickscan ecologie 243

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Waterschap 269

(4)
(5)
(6)

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Partiële herziening ARN te Weurt' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun

cultuurhistorische waarde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.8 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.9 bestaand

t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.10 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

(7)

bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelsgrens de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 duurzame energie

een verzamelnaam voor vormen van hernieuwbare energie die verkregen wordt uit andere dan fossiele brandstoffen. Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water,

zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa;

1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.23 infiltratie

een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking 1.24 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.26 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van

pornografische en/of erotische aard plaats heeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;

1.27 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige

kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

(8)

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 peil:

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere

verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan

noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

(9)

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de op- en overslag van afvalstoffen;

b. recycling van afvalstoffen;

c. be- en verwerking van afvalstoffen;

d. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag;

een en ander met bijbehorende voorzieningen

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitings- en

parkeervoorzieningen.

De activiteiten bedoeld onder a tot en met d mogen alleen worden uitgevoerd door één bedrijf.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Maatvoering van gebouwen Voor gebouwen gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m;

b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 75%.

3.2.2 Situering van bouwwerk en

Voor de situering van bouwwerken geldt het volgende:

a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

3.2.3 Bouwwerk en, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties, met inbegrip van voorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvoering, mag niet meer bedragen dan 40 m.;

b. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 4 m.

d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, danwel de bestaande hoogte.

3.3 Specifieke gebruiksregels 3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor:

a. detailhandel;

b. bewoning van gebouwen;

c. een seksinrichting;

d. geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

(10)

inpassing op de daarvoor bestemde gronden 'specifieke vorm van bedrijf - landschappelijke inpassing' is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden overeenkomstig de bij de bestemmingsregels behorende Bijlage 1 'Landschappelijke inpassing'.

3.3.3 Voorwaardelijk e verplichting park eren

Het gebruik van de gronden conform de bestemming 'Bedrijf' is uitsluitend toegestaan indien voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen op eigen terrein is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze worden bepaald op basis van de CROW-publicatie 317, hoofdstuk 3.3, (hoofdgroep werken) met als normen 'weinig stedelijk gebied' en 'buitengebied'.

Afhankelijk van het gebruik gelden de volgende regels:

Voor een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf geldt, zoals genoemd in CROW-publicatie 317, een parkeerkencijfer van minimaal 2,1 tot maximaal 2,6 plaatsen per 100 m² bvo;

Voor een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf geldt, zoals genoemd in CROW-publicatie 317, een parkeerkencijfer van minimaal 0,8 tot maximaal 1,3 plaatsen per 100 m² bvo;

Voor een bedrijfsverzamelgebouw geldt, zoals genoemd in CROW-publicatie 317, een parkeerkencijfer van minimaal 1,7 tot maximaal 2,2 plaatsen per 100 m² bvo.

Voor het bepalen van het gebruik wordt eveneens de CROW-publicatie 317, hoofdstuk 3.3, gehanteerd.

(11)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden;

c. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals water en nutsvoorzieningen;

d. opwekking van duurzame energie.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

(12)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende

bestemming(en) mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding met een diameter van ten hoogste 2000 mm.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m;

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van lid 5.2 onder a en b beslissen - middels een omgevingsvergunning - met inachtneming van het volgende:

a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;

b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Riool zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen, het bebossen van gronden en het indrijven van voorwerpen in de grond;

c. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

d. het aanleggen van rioleringen, overstorten, leidingen of kabels (anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven);

e. het opslaan van zaken (waaronder begrepen afvalstoffen).

5.4.2 Uitzonderingen op de omgevingsvergunning

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 5.3 bedoeld;

b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het

leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de

betreffende leidingbeheerder.

(13)

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten

beschouwing.

(14)

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

7.1.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, installaties, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.

7.1.2 Overschrijding bouwhoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is overschrijding van de bouwhoogte toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1,0 m bedraagt.

7.2 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:

a. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de

bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

(15)

8.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding

van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van

toepassing.

(16)

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in

uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,

daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende

bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

(17)

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening ARN te Weurt.

Bijlage bij regels

(18)
(19)
(20)
(21)
(22)

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor de herziening van het bestemmingsplan is de wens om de activiteiten van ARN op een logistiek meer optimale wijze in te richten. Het zogenaamde tussengebied van ARN kan beter benut worden waarbij een uitbreiding van bouw- en gebruiksmogelijkheden gewenst is.

Daarnaast speelt de wens van het waterschap Rivierenland en de gemeente Beuningen om waterberging te creëren.

Het terrein van ARN sluit aan op het terrein van de RWZI van het waterschap. Door de huidige perceelsgrenzen zijn wat incourante percelen ontstaan.

Middels een grondruil tussen het waterschap en ARN, zijn twee rechthoekige kavels gevormd ten noordoosten van het huidige terrein van ARN. In de nieuw gevormde kavel van het Waterschap wordt de genoemde waterberging gerealiseerd. Het nieuw gevormde aangrenzende percel betrekt ARN bij haar recyclingsactiviteiten.

De herinrichting van het tussengebied, in combinatie met het realiseren van een waterbergingsvijver, zijn niet mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan afvalverwerking Weurtse Polder'.

1.2 Ligging plangebied

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Nieuwe Piecklaan, de stortplaats, het Lurvinkpad en de RWZI.

Afbeelding 1: Luchtfoto huidige situatie met indicatief binnen de blauwe contour het zogenaamde

tussengebied ARN en binnen de rode contour een deel van het perceel van Waterschap Rivierenland

vóór de inmiddels gerealiseerde grondruil.

(23)

Afbeelding 2: Luchtfoto met in blauw indicatief de nieuwe grens van de bedrijfsbestemming in het zogenaamde tussengebied van ARN en in rood indicatief de nieuwe grens van de waterbestemming waar het waterschap Rivierenland waterberging gaat realiseren.

1.3 Huidig planologisch regime

1.3.1 Bedrijfsbestemming

Voor het grootste deel van deze gronden geldt nu het bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerking Weurtse Polder' van de gemeente Beuningen. Deze is vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen op 21 oktober 2008, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 7 januari 2009.

Voor het andere deel van het plangebied geldt nog het bestemmingsplan Buitengebied uit 1972. Zie hiervoor paragraaf 1.3.2.

Aan de gronden binnen bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerking Weurtse Polder' is de bestemming 'Bedrijf' toegekend, zonder bouwvlak.

Bestemmingsomschrijving:

1. de stort van afvalstoffen ter plaatse van de aanduiding 'stortplaats' en tot de maximale afvalhoogte zoals aangeduid door middel van de aanduiding 'hoogtelijn stort';

2. een afvalverwerkingsinrichting ter plaatse van de aanduiding 'afvalverwerk ingsinrichting';

3. de op- en overslag, be- en verwerking van afvalstoffen ter plaatse van de aanduidingen 'afvalverwerk ingsinrichting' en 'tussengebied';

4. het opwekken van elektriciteit;

5. de aanleg en instandhouding van een verhoging in de vorm van een wal ter plaatse van de aanduiding 'wal' en tot de maximale storthoogte voor zover dat op de plankaart is aangeduid;

6. de ontwikkeling en het behoud van natuurwaarden en landschapswaarden in de vorm van hoogteverschillen en bebossing;

7. extensieve dagrecreatie;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, wegen en

(24)

Bestemmingsomschrijving:

De op de plankaart voor 'Archeologisch waardevol gebied' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische verwachtingswaarden.

Aanduidingen:

De arcering in het noordelijk deel van het onderhavige plangebied duidt op de aanduiding 'wal' en maakt de aanleg en instandhouding van een verhoging in de vorm van een wal mogelijk.

De arcering in het zuidelijke deel van het onderhavige plangebied duidt op de aanduiding 'tussengebied'.

In het tussengebied vind de op- en overslag, be- en verwerking van afvalstoffen plaats.

Afbeelding 3: verbeelding van BP Afvalverwerk ing ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerk ing Weurtse Polder uit 2008, met indicatief in de rode cirk el het plangebied.

1.3.2 Bestemmingsplan buitengebied

Voor het noord-oostelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan buitengebied Oostelijk deel

uit 1972. Dit plan is hier nog vigerend omdat in april 1987 goedkeuring onthouden is aan dit gedeelte

binnen het later vastgestelde bestemmingsplan 'Afvalverwerking Weurtse polder'. De gronden zijn hierin

bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Er is echter al sinds de aanleg van de RWZI eind

jaren '70 geen sprake meer van agrarisch gebruik. Het huidige gebruik is landschappelijke inpassing van

de RWZI, bestaande uit diverse groene elementen, opgaande beplanting, en watergangen inclusief

natuurvriendelijke oevers.

(25)

Afbeelding 4: Voor het gebied in de rode cirk el het geldt het bestemmingsplan buitengebied, oostelijk deel uit 1972.

1.3.3 Strijdigheid met deze plannen

Het gezamenlijk initiatief van ARN B.V. en het waterschap Rivierenland past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, derhalve is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. De geplande waterberging is weliswaar mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijf' uit het bestaande bestemmingsplan voor ARN maar niet op basis van het oude bestemmingsplan Buitengebied. De geplande, verplaatste en in omvang uitgebreide opslag en verwerking van slakken en de geplande gebouwen voor de recycleactiviteiten zijn eveneens nu niet te realiseren, mede door het ontbreken van een bouwvlak in het tussengebied.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bevat, na deze inleiding, de volgende hoofdstukken; in hoofdstuk 2 volgt een

planbeschrijving van de huidige situatie en van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 volgt de juridische planopzet hiervan. In hoofdstuk 4 wordt het relevante ruimtelijke beleid beschreven. In hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin komen onder anderen milieu hygiënische aspecten aan bod.

Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en ook wordt ingegaan op de resultaten

van overleg en inspraak.

(26)

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte beschrijving van de bestaande situatie en een uitgebreide beschrijving van de toekomstige situatie.

2.1.1 Bestaande situatie

In de omgeving, ten noorden van het ARN terrein, bevindt zich een agrarisch gebied. Dit gaat ten noordoosten van het terrein over in de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Weurt. Bij deze installatie wordt het afvalwater gezuiverd van organische en chemische stoffen waardoor het weer voor andere doeleinden kan worden aangewend.

Ten oosten van de waterzuivering ligt het bedrijventerrein Westkanaaldijk. Dit is één van de

bedrijventerreinen van de gemeente Nijmegen. Westkanaaldijk biedt ruimte aan zowel kleine als grote bedrijven uit de industrie, transport, groot- en detailhandel en zakelijke dienstverlening. Ten zuiden van het terrein van ARN ligt de locatie van het Kinderdorp Neerbosch.

Afbeelding 5: Plangebied indicatief binnen de rode lijn.

Aan de zuidzijde van het terrein van ARN zal de Beuningse Plas worden gecreëerd door middel van zandwinning.

Er is een rioolwatertransportleiding gelegen in de nabijheid van het Lurvinkpad.

2.1.2 Het tussengebied

Het terreingedeelte van de ARN dat is gelegen tussen de stortplaats en de bedrijfsgebouwen en

–installaties, wordt aangeduid als het 'tussengebied'.

(27)

Afbeelding 6: Het tussengebied.

ARN voert in dit 'tussengebied' de volgende activiteiten uit:

1. de op- en overslag en bewerking van afvalstoffen, waaronder de AVI-slakken, alsmede slibontwatering;

2. een containerwisselplaats;

3. een inspectieplaats.

Een belangrijke activiteit is de op- en overslag en bewerking van afvalstoffen en slibontwatering. Het betreft met name de afvalstoffen glas (op kleur gescheiden), hout, snoeiafval, takken, grof huishoudelijk afval, granulaten, zand en gips, bodemas en schroot. Voor een deel wordt los gestort; voor een deel vindt de opslag in containers plaats.

Ook vindt ter plaatse bewerking van afvalstoffen plaats, waaronder het grof voorsorteren van grof

huishoudelijk afval met kraan of shovel en het bewerken van bodemas. Na op- en overslag en bewerking worden de stoffen hetzij afgevoerd voor hergebruik elders of residuen ervan worden gestort op de stortplaats of verbrand in de AVI.

Containervoertuigen, voor zover die met een aanhangwagen op het terrein arriveren, worden hier

ontkoppeld en de volle containers worden vervolgens naar de ontvangsthal afgevoerd. Het betreft dus een transportactiviteit.

Op een deel van het 'tussengebied' is een zogenaamde inspectieplaats ingericht die primair gebruikt

wordt voor inspectiedoeleinden. De inspectieplaats is bedoeld als voorziening ten behoeve van de

inspectie van aangeleverde afvalstoffen. Het geautomatiseerde weeg- en registratiesysteem van ARN

wijst vrachten aan die aan een nadere inspectie onderworpen dienen te worden. ARN benut de locatie

ook als opslagplaats voor stoffen in afwachting van nadere (basis)karakterisering voordat het verder

wordt be- en verwerkt, tijdelijke opslag van afvalhout, opslag van eigen (stop)residu in afwachting van

afvoer naar de eindbestemming en tijdelijke overslag ten behoeve van intern transport.

(28)

Het tussengebied ondergaat een transformatie. Op het gedeelte van ARN betreft het een verruiming van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Op het deel van het waterschap zal een waterbergingsvijver worden gecreëerd met een omvang van maximaal 2,55 ha.

2.2.1 Herinrichting tussengebied

De in paragraaf 2.1.2 genoemde functies blijven aanwezig in het tussengebied, zij het deels wat anders gepositioneerd. Tevens worden er nieuwe functies toegevoegd, functies die al aanwezig zijn bij de afvalverwerkingsinrichting van het bedrijf. Deze zullen deels inpandig plaatsvinden, maar ook op nieuwe verharding. De activiteiten zijn als volgt te onderscheiden:

opslag en verwerken van slakken (AVI bodemas);

vergistings- en composteringsactiviteiten;

recycleactiviteiten;

weegactiviteiten;

scheidingsactiviteiten;

de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag; een en ander met bijbehorende voorzieningen

De mogelijkheid van realisatie van een containerwisselplaats in het tussengebied wordt beoogd.

2.2.2 Realiseren waterberging Bergingsopgave waterschap en gemeente

Op grond van andere plannen binnen de gemeente Beuningen hebben het waterschap en de gemeente de wens om ca. 2 ha waterberging te realiseren tussen het Lurvinkpad en de perceelsgrens met ARN.

De waterbergingsbehoefte voor gemeente en waterschap is beschreven in het waterplan Beuningen waar de omvang van de wateropgave is bepaald voor de kern Weurt. In Weurt is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig en is sprake van een bergingstekort. Dit lossen waterschap en gemeente gezamenlijk op doordat het waterschap deze waterberging bij de RWZI aan gaat leggen en beheren.

Binnen de bestemming 'Groen' is het tevens mogelijk duurzame energie op te wekken, niet alleen als ondergeschikte functie, maar ook als volwaardige nevenbestemming. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de aanleg van zonnepanelen.

Bergingsopgave ARN

ARN kent verschillende afvalstromen. Een deel gaat naar de eigen bedrijfswaterzuiveringsinstallatie (BWZI) en komt niet terecht op het oppervlaktewatersysteem en kent daarom geen

compensatieverplichting. Een ander deel betreft schoon hemelwater hetgeen ARN loost op oppervlaktewater, waarop het compensatiebeleid van het waterschap van toepassing is.

Door de toename van verhard oppervlak en gebouwen in het tussengebied geldt een toename van de waterbergingsopgave. Het gaat om 5482 m2. Het lozen vanaf de schone daken zal op het

oppervlaktewater plaatsvinden.

De wateropgave voor de ARN van 0.55 ha is gebaseerd op een nieuw verhard oppervlak van maximaal 41.000 m3, waarvan maximaal 90% verhard in het zogenaamde tussengebied Midden. Het schone regenwater van dit gedeelte watert af naar de waterbergingsvoorziening.

Voor het zuidelijke gedeelte van het tussengebied, geldt dat de afwatering van het schone regenwater naar de A-watergang ten zuiden van de ARN wordt afgevoerd.

Concluderend:

Wateropgave waterschap en gemeente: 2 hectare Wateropgave ARN in maximum variant 0.55 hectare Totaal: 25.500 m2 waterberging.

Voor de aanleg van de waterberging gaat er grond verzet worden. Daarnaast gaat de watergang rondom

(29)

Afbeelding 7: Ontwerpschets inpassing waterberging.

2.2.3 Groene afwerking

De oever van de bergingsvijver wordt natuurvriendelijk ingericht. Er worden flauwe taluds en plas/dras bermen aangelegd. De bestaande beplanting blijft behouden, deze zorgt voor afscheiding van de installaties. De hoge oude beplanting blijft eveneens staan en er worden afspraken gemaakt omtrent bossages op de nieuw aan te leggen grondwal, met een hoogte van 1 tot 2 meter, ter begrenzing van waterberging en slakkendepot.

De nieuwe bebouwing aan de Nieuwe Pieckelaan wordt afgeschermd met hoog opschietend groen.

(30)

Afbeelding 8: Uitsnede ontwerpschets waterberging.

Afbeelding 9: Impressie van het eindbeeld, visualisatie vanaf het Lurvink pad.

(31)

Afbeelding 10: Impressie van de situatie, visualisatie vanaf de Nieuwe Pieck elaan

(32)

3.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele

ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting beschrijft de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan als zodanig.

3.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Náást bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding (lijn, letter, cijfer of symbool) betekent in de regel iets 'extra's' ten opzichte van de bestemmingsregeling (gebruik en/of bebouwing). Een aanduiding heeft alleen betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Sommige aanduidingen hebben een indicatieve betekenis, bijvoorbeeld topografische gegevens.

3.3 Opbouw van de regels

3.3.1 Algemeen

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

3.3.2 Flexibiliteitsbepalingen

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitsbepalingen, te weten afwijkingsbevoegdheden en

wijzigingsbevoegdheden, opgenomen.

3.3.3 Structuur

De regels zijn onderverdeeld in de vier hoofdstukken:

inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels,

overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat

interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemming(en) met per bestemming een beschrijving van de toegestane gebruiksvormen en bebouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.

Hoofdstuk 4 bevat overgangsbepalingen en slotregels.

3.4 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

De bestemmingsomschrijving van deze bestemming laat een afvalverwerkingsinrichting toe met op- en

overslag, be- en verwerking van afvalstoffen, één en ander met bijbehorende voorzieningen. Tevens mag

er binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak gebouwd worden tot een hoogte van 20 meter en

(33)

De bestemmingsomschrijving van deze bestemming laat water en waterberging toe.

Artikel 5 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming beschermt de in de ondergrond gelegen rioolwaterpersleiding. Op de

verbeelding is het hart van de leiding en tevens een beschermingszone van 4 meter opgenomen.

(34)

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.

4.2 Nationaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen bijvoorbeeld ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Dit plan raakt geen belangen die genoemd worden in deze structuurvisie.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de

besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.

a) er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of

anderszins, en;

c) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Achtergrond en doel van de ladder is het zorgvuldig benutten van de beschikbare ruimte voor

verschillende functies, hetgeen vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van nieuwe

(35)

detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Bestaand stedelijk gebied is als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Trede 1: Actuele regionale behoefte

Voorliggend bestemmingsplan maakt een uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden mogelijk op het bestaande terrein van ARN en de realisatie van een waterbergingsvijver. Trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee van toepassing, aangezien het bestemmingsplan voorziet in de ruimtelijke ontwikkeling van een (bestaand) bedrijventerrein. De realisatie van de waterbergingsvijver is daarentegen geen stedelijke ontwikkeling. Met andere woorden moet worden onderbouwd dat de hier relevante stedelijke ontwikkeling, uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden op het bestaande ARN-terrein, voorziet in een actuele regionale behoefte.

ARN is een afvalwerking in de regio Nijmegen. Daarbij geldt dat ARN één van de weinige

energieproducerende bedrijven in Nederland is, die daartoe louter secundaire brandstoffen gebruiken én die secundaire brandstoffen grotendeels zelf produceren door de opwerking van afvalstoffen. Deze manier van afvalverwerking is uniek in Nederland en voorziet daarmee in een landelijke behoefte. De uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden van het bestaande ARN-terrein is noodzakelijk om te kunnen voorzien in het toegenomen aanbod van meer en andere afvalstoffen, die verwerkt kunnen worden ten behoeve van de energieproductie en/of secundaire grondstoffen.

Daarmee is sprake van een actuele behoefte in het verruimen van de mogelijkheden tot verwerking van afvalstoffen, hetgeen voorziet in een landelijke behoefte, gezien de unieke positie die ARN in Nederland inneemt.

Trede 2: Opvangen behoefte in bestaand stedelijk gebied

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het zorgvuldig benutten van de beschikbare ruimte voor verschillende functies, vandaar dat een stedelijke ontwikkeling - die voorziet in een actuele stedelijke behoefte - in eerste instantie moet worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

Voorliggend bestemmingsplan maakt enkel een uitbreiding van bouwmogelijkheden en bestaande gebruiksmogelijkheden mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied waar de stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt is namelijk reeds in gebruik als bedrijfsterrein en maakt daarmee onderdeel uit van het bestaand stedenbouwkundig samenstel ten behoeve van bedrijvigheid.

Aangezien de stedelijke ontwikkeling wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied, wordt niet toegekomen aan de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van bouwmogelijkheden en bestaande gebruiksmogelijkheden van het bestaande bedrijfsterrein van ARN. ARN neemt een bijzondere positie binnen Nederland, gezien de wijze van energieopwekking en de bewerkingen en verwerking van afval.

Mede aangezien deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied voldoet voorliggend bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en daarin opgenomen vereisten.

4.2.4 Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) 2, naar een materiaalketenbeleid

De Wet milieubeheer en diverse internationale richtlijnen verplichten Nederland om periodiek een of

meerdere afvalbeheerplannen op te stellen. Op 03-03-03 is het eerste Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in

werking getreden. De geldingsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009. Het tweede LAP is

geldig van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021.

(36)

over het betreffende onderwerp zegt. Tevens wordt daarbij waar mogelijk aangegeven in hoeverre het tweede LAP al aan de betreffende bepalingen van de nieuwe Kaderrichtlijn voldoet.

In dit tweede LAP heeft de ketenaanpak onder de noemer ‘ketengericht afvalbeleid’ een belangrijke plaats gekregen. Milieubeleid heeft tot doel het scheppen van condities en het stellen van

randvoorwaarden voor de instandhouding en verbetering van de milieukwaliteit, om op die manier een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Dit algemene milieudoel betekent dat het

afvalstoffenbeleid zich richt op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van de activiteit ‘afvalbeheer’ en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens.

4.2.5 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. De keuze voor het recyclen van de afvalslakken (restproduct) beperkt de omvang van de afvalstromen.

4.3 Provinciaal & regionaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie

Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

een duurzame economische structuur;

het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren.

De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak.

Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;

het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;

het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;

het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;

een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;

een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe

(37)

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;

zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;

een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;

een gezonde en veilige leefomgeving;

een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:

hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

4.3.2 Conclusie

Zoals ook in 4.2.3 is gesteld kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet strijdig is met deze Omgevingsvisie.

4.3.3 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (5 november 2007) vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor

herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het

vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe

bedrijventerreinen.

(38)

4.4.1 Gemeentebrede structuurvisie ‘groen en dynamisch’

Er is een structuurvisie gemaakt voor het hele grondgebied van de gemeente Beuningen. Alle eerder gemaakte toekomstplannen over kleine delen in de gemeente Beuningen zijn samengevoegd in één overzichtelijk document. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke plannen voor Beuningen voor de komende 10 jaar (2010 – 2020) beschreven. De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012.

Het is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd.

In de structuurvisie wordt onder andere ingezet op het behouden en versterken van de bestaande detailhandelsstructuur en bedrijventerreinen.

4.5 Waterbeleid

4.5.1 Uitgangspunten water De uitgangspunten zijn afkomstig uit:

Rijksbeleid 'Nationaal Waterplan 2009-2015', 'Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21)' en 'Nationaal Bestuursakkoord Water'.

Provinciaal beleid 'Waterplan Gelderland 2010-2015'

Waterschapsbeleid 'Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Rivierenland' en 'Keur Waterschap Rivierenland 2014'

Gemeentelijk beleid 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013 t/m 2017' en 'Waterplan

Beuningen'

(39)

5.1 Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk, namelijk een

waterbergingsvijver en de inrichting van het 'tussengebied' in het verlengde van de op- en overslag- en bewerkingsactiviteiten die reeds ter plaatse worden uitgevoerd. Deze laatste ontwikkelingen gaan gepaard met de extra bouwmogelijkheden. Voor het overige legt het bestemmingsplan bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor het tussengebied opnieuw planologisch vast.

5.2 Bodem

Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid ter plaatse van de bergingsvijver. Zie bijlage 1.

voor de uitkomsten van dit onderzoek.

Onderhavig bestemmingsplan maakt tevens enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk in het

‘tussengebied’ Deze ontwikkelingen gaan gepaard met de bouwmogelijkheden. Voor het overige legt het bestemmingsplan bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. In verband hiermee is een onderzoek naar de (milieu)hygiënische kwaliteit van de bodem niet nodig.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerlawaai

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van deze objecten.

In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt.

Een afvalbe- en verwerkingsinstallatie is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder.

Dienst- of bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

Een onderzoek naar het geluid vanwege het wegverkeer is in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.

5.3.2 Industrielawaai

De verandering van de activiteiten in het 'tussengebied' en de voorgenomen bouw van gebouwen ten behoeve van op- en overslag en/of recyclingsactiviteiten zullen in het kader van industrielawaai geen grote invloed hebben. De industriële geluidsemissie vanwege de inrichting zal niet relevant veranderen temeer veel activiteiten inpandig zullen worden uitgevoerd, waar deze nu uitpandig vergund en bestemd zijn. De activiteiten blijven ook binnen de vergunde ruimte, derhalve is een onderzoek niet nodig.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen met daarbij behorende regelgeving.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);

een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten

in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet

(40)

Een nieuwe functie draagt in principe 'niet in betekenende mate' bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van uitoefening of toepassing van de functie, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10), als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. In gevallen waarin sprake is van een nieuwe bedrijfslocatie, dienen bij het bepalen van de toename zowel de concentraties in beschouwing genomen afkomstig van het gemotoriseerde verkeer van en naar die bedrijfslocatie, als van de daar redelijkerwijs te verwachten inrichtingen.

5.4.2 Conclusie luchtkwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkeling mogelijk die de luchtkwaliteit negatief zouden kunnen beïnvloeden. De ontwikkelingen passen ook binnen de huidige milieuvergunning. Derhalve is een verdere beoordeling van de luchtkwaliteit niet nodig. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan leidt niet tot de realisatie van een nieuwe risicobron binnen de inrichting zelf.

Tevens maakt het ook niet mogelijk de vestiging van een risico-gevoelig object. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen beletselen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Waterhuishouding

Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het

watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

ARN kent verschillende afvalstromen. Een aantal afvalstromen gaat naar de eigen

bedrijfswaterzuiveringsinstallatie (BWZI) en komt niet terecht op het oppervlaktewatersysteem en kent daarom geen compensatieverplichting. Een ander deel betreft schoon hemelwater en loost op

oppervlaktewater. Zoals ook beschreven in paragraaf 4.5.1 is hier wel het compensatiebeleid van het waterschap op van toepassing.

Door onderhavig plan neemt de behoefte aan waterbergingscapaciteit toe. In hoofdstuk 2 is beschreven op welke manier hierin wordt voorzien. Met het Waterschap Rivierenland is over het

ontwerpbestemmingsplan en de waterhuishoudkundige aspecten hierin uitvoerig overleg gevoerd.

5.7 Ecologie

Royal HaskoningDHV is in juni 2014 door Waterschap Rivierenland gevraagd om een quickscan ecologie uit te voeren op de planlocatie en het ARN terrein in Weurt (inclusief de watergang rondom deze terreinen). De effecten van de aanleg, op mogelijk aanwezige beschermde natuurwaarden, zijn hierin onderzocht.

Voor de aanleg van de waterberging gaat er grond verzet worden. Daarnaast gaat de watergang rondom de bergingsvijver verdiept en gebaggerd worden.

5.7.1 Beschermde gebieden

De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura

2000-gebied Rijntakken.

(41)

Daarnaast zijn er broedvogels aangetroffen in het plangebied. Verder zijn er geen beschermde soorten gevonden, waardoor er geen ontheffing nodig is voor de geplande werkzaamheden. Wel moet er rekening gehouden worden met de zorgplicht.

Er zal voor de algemene aangetroffen soorten gewerkt moeten worden volgens een goedgekeurde gedragscode van de waterschappen.

5.8 Cultuurhistorie & archeologie

De beleidsnota Archeologie van de gemeente Beuningen is vastgesteld op 9 november 2010. Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een geringe verwachtingswaarde op aanwezige cultuurhistorische en archeologisch waarden. Door de grote hoeveelheid bewerkingen in de grond heeft gemeente Beuningen schriftelijk aangegeven dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Voor het behoud en de bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem heeft het plangebied in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde archeologie 3 opgenomen. Deze dubbelbestemming is destijds in het bestemmingsplan opgenomen op verzoek c.q.

naar aanleiding van advies van de provincie Gelderland hieromtrent. Op 23 september 2009 heeft ARN

(42)

volgende motivering gehanteerd: “Het plangebied heeft een archeologisch lage verwachtingswaarde volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Er zijn geen archeologische waarden bekend binnen het plangebied. Het besluit heeft van 14 januari 2010 tot en met 25 februari 2010 ter inzage gelegen. In die periode is er geen beroepschrift ingediend, waarna het besluit in werking is getreden.

Gelet op bovenstaande besluitvorming blijft een bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden middels een dubbelbestemming in onderhavig plan achterwege.

5.9 Verkeer

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de ARN dienen er maatregelen te worden genomen om het congestieprobleem op de Nieuwe Pieckelaan op te lossen. Dit kan bijvoorbeeld door een extra in/uitrit aan te leggen en/of een wachtruimte op eigen terrein te realiseren. Vanwege de wegcategorie en de inrichting is een extra in/uitrit aan de Nieuwe Pieckelaan mogelijk.

Er gaat geen extra verkeersaantrekkende werking uit van het bestemmingsplan en meer in het bijzonder het ARN terrein. Het bestemmingsplan beoogt de logistieke inrichting van het ARN terrein te verbeteren.

Bij ongewijzigde bedrijfsactiviteiten wordt binnen dit plan geen extra verkeer gegenereerd.

5.10 Parkeren

Op het eigen terrein van het bedrijf dient gezorgd te worden voor de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald op basis van de dan geldende

parkeerkencijfers van het CROW. In dit plan is uitgegaan van de CROW-publicatie 317, uitgaande van

een 'matig stedelijk' gebied binnen de 'rest bebouwde kom'.

(43)

en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor zover er kosten zijn verbonden aan de realisatie van de nieuwe ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, komen deze deels voor rekening van ARN en het waterschap Rivierenland.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan Waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De provincie heeft per brief van 5 april 2016 aangegeven geen advies uit te brengen. De reactie van het waterschap, d.d. 11 februari 2016,

opgenomen in Bijlage 3, is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 28 januari 2016 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties binnengekomen.

6.2.2 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Partiële herziening ARN te Weurt heeft vanaf 21 juli 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden

ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlagen bij toelichting

(44)
(45)

Snoepbos en perceel ARN te Weurt

Verkennend bodemonderzoek

Milieukundig onderzoek

Waterschap Rivierenland

september 2014

(46)

© HaskoningDHV Nederland B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook,

Snoepbos en perceel ARN te Weurt

Verkennend bodemonderzoek

Milieukundig onderzoek

dossier : BD2568-101-101

registratienummer : MD-DE20140172 versie : 1

classificatie : Klant vertrouwelijk

Waterschap Rivierenland

september 2014

Definitief

(47)

INHOUD BLAD

1 INLEIDING 2

2 BESCHIKBARE GEGEVENS 3

2.1 Situatie 3

2.2 Historische informatie 3

2.3 Bodemopbouw en Geohydrologie 4

2.4 Onderzoeksopzet en –hypothese 4

3 VERRICHTE WERKZAAMHEDEN 6

3.1 Uitgevoerde veldwerkzaamheden 6

3.2 Laboratoriumonderzoek 6

4 ONDERZOEKSRESULTATEN 9

4.1 Zintuiglijke waarnemingen 9

4.2 Analyseresultaten 9

4.2.1 Grond 9

4.2.2 Grondwater 11

4.3 Interpretatie 11

5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 13

6 COLOFON 16

BIJLAGEN

1 Regionale ligging

2 Situering boringen en peilbuizen 3 Boorprofielen en veldwerkverklaring

4 Analysecertificaten

5 Toetsingsresultaten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In afwijking van het bepaalde bij de andere op de kaart aangewezen bestemmingen, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd,

De geluidabsorberende eigenschappen van groene wanden kunnen ook in-situ gemeten worden onder quasi-loodrechte geluidinval volgens de meetnorm EN 1793-5 (zie Figuur 13).

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen

Op basis van bovenstaande analyse wordt geadviseerd om budget vrij te maken voor de plaatsing van zonnepanelen op sporthal Beatrix, gemeentehuis, Veiligheidsgebouw en de loods op

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, onder de volgende voorwaarden:..

voor het bouwen geldt dat uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming, waarbij geldt dat gebouwen

De eigenaar verklaart zich via ondertekening van dit formulier akkoord met deze aanvraag en de waterpreventieve maatregelen zoals in de voorafgaande studie zijn beschreven... Datum

Bijlage 3 Het bewijs van uitvoering van zichtbare en niet-zichtbare maatregelen (overzichtsfoto’s woning, foto’s vóór, tijdens en na de werken)... Wij respecteren jouw