• No results found

F. Bordewijk, Bloesemtak · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "F. Bordewijk, Bloesemtak · dbnl"

Copied!
236
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F. Bordewijk

bron

F. Bordewijk, Bloesemtak. Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage 1955 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bord001bloe01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven F. Bordewijk

(2)

Aan mijn kinderen

F. Bordewijk, Bloesemtak

(3)

If one shuts one's eyes and thinks of the novel as a whole, it would seem to be a creation owning a certain looking-glass likeness to life, though of course with simplifications and distortions innumerable.

V

IRGINIA

W

OOLF

, A room of One's Own

F. Bordewijk, Bloesemtak

(4)

I

Bloesemtak tegen hemelblauw

F. Bordewijk, Bloesemtak

(5)

Een kleine oude plek der stad

E

R LIEPEN TWEE MANNEN

,

EVEN GROOT

,

LANGS EEN OUD

, rommelig stuk gracht van de hoofdstad. De jongste droeg in de hand een kartonnen koker, de oudste niets. Men zag hun reeds op de rug allerlei verschillen aan: in bouw, in leeftijd, in stand. Slordige kleding bedekte bij de jongste zware botten. Hij was de man op de grens van de burgerman. Zijn loop vertoonde het vermoeide van grote schonkige mensen dat slechts schijnbaar vermoeidheid is. Zijn grote hand scheen de koker onzeker te omvatten. De lengte van de oudste werd beklemtoond door de verfijning in zijn gestalte. Zijn kleding was zonder opzichtigheid onberispelijk, zijn voorkomen dat van de gentleman, zijn stap van nature vast. Zij waren Van Marle en Termunten, en zij liepen daar op het smalle onverhoogde voetpad langs de huizen, terwijl de grijze wintermiddag begon te druilen naar een avond in het zwart.

Ook hun stemmen weken sterk af. Die van Van Marle viel in zover mee dat zijn spraak beschaafd was en een aardige verrassing vormde voor een onbekende. Maar het was geen stem met karakter, dof. Die van Termunten was meer gecompliceerd.

Hem was de statige, maar niet plechtige stem eigen die de natuur soms schenkt, meest laat in het leven, de stem die niet zozeer op de hoorder toestroomt als wel zich boven hem verheft, zwaar en vol voorname weelde. Termunten had aan het gezag, aan de overtuigingskracht van deze stem reeds in jonger jaren zijn carrière ten dele te danken.

Nu, in zijn ouderdom, was hij ten volle ontplooid, een baldakijn boven spreker en hoorder. Velen

F. Bordewijk, Bloesemtak

(6)

gaven zich ongeweten over aan die macht, ook Van Marle. Termunten kende zijn vermogen en kon er soms aan denken met een vleugje ironie. Het gesprek ging door.

- We hebben ook nog gemeenschappelijke kennissen, vervolgde Termunten.

Meneer Nathans bijvoorbeeld is een oude studiegenoot van me uit Leiden.

- Ach zo, zei Van Marle.

Hij zei niet meer dan dit, maar het interesseerde hem dat zijn principaal bekend was met zijn huisheer. Hij had Termunten daar toch nooit ontmoet, en Nathans had nooit over Termunten gesproken. De laatste ried zijn gedachten.

- Ik ken uw huis nog heel goed, maar ik ben er in geen jaren meer geweest. Op den duur verslappen die jeugdvriendschappen fataal... Ja, Max Nathans, een kraan als student, een jurist als weinigen. Maar het is niet naar buiten gekomen, jammer genoeg.

- Kent u ook mevrouw Nathans?

- Esther? Ja zeker. Ik zei toch al dat ik uw huis ken? Beneden tenminste. Hij kocht het toen hij trouwen ging. Ik ben nog op hun receptie geweest. Als ik daaraan denk dan moet hun kring van familie en kennissen wel erg gedund zijn aan de Joodse kant.

Maar hij spreekt er nooit met me over. Begrijpelijk.

- O, u ziet hem dus nog wel eens?

- Zo nu en dan, in de club. Maar ik vind hem veranderd. Ik kan het tegen u wel zeggen. Hij heeft een zeker wantrouwen over zich gekregen. Tenminste, zo zie ik het.

Van Marle viel ijverig in.

- Daar merken wij thuis niets van. Het zijn beste mensen, en meneer Nathans is ook prettig als huisheer. We hoeven hem maar iets te vragen, en we krijgen het. Hij heeft dadelijk twee slaapkamertjes voor onze kinderen laten timmeren, op de zolder.

- Ik neem het graag aan. Ik zeg ook niets in zijn nadeel. Als de Joden wantrouwend zijn geworden is dat geen wonder.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(7)

- Misschien is het nog een geluk, zei Van Marle aarzelend, dat ze nooit kinderen hebben gehad.

- Misschien... U kent mijn zoon Conrad ook, vervolgde Termunten zonder overgang.

Van Marle voelde dat hij hier glad ijs naderde. Hij moest echter iets antwoorden.

- Ja, uw zoon komt nu en dan bij ons. We kennen hem al lang, dat is te zeggen, hij is eigenlijk meer bevriend met mijn vrouw. Hier moest Van Marle even glimlachen, maar dat was een ongeweten gewoonte van hem, als hij sprak over Aurora, of als hij zelfs maar aan haar dacht. Termunten zei:

- Ik weet nog meer van ubeiden. Ik weet ook dat uw vrouw bevriend is met juffrouw Monterey.

Het was op een neutrale toon dat Termunten dit feit constateerde. Er bestond tussen Leontine Monterey en Conrad Termunten een verhouding die zij slechts betrekkelijk verheimelijkten, en die Aurora beschouwde als iets waaraan ze geen vriendschap mocht opofferen. Deze verhouding werd officieel enigszins gedekt door het feit dat Leo ook thuis kwam bij Conrad en diens vrouw. En Van Marle was bang dat Termunten die de verhouding ten sterkste afkeurde, die haar ook afkeuren moest, Aurora haar vriendschap voor Leo kwalijk zou nemen. Dat kon weer allerlei terugslag meebrengen. Maar gelukkig had Termunten niets gedaan dan neutraal constateren.

Van Marle vroeg zich intussen af waarom Termunten Leo had genoemd. Hij begreep dat niet recht, want het moest hem toch pijnlijk zijn. Hij kon het niet over zich verkrijgen Termunten aan te zien, en was blij dat zij de steeg insloegen die hier de kerk begrensde. Zij gingen nu over zwaar, hobbelig keienplaveisel dat oud moest zijn als het kerkgebouw.

Termunten trok in het duister der steeg aan de bel van een hoog, smal, hellend en uiterst somber woonhuis. Het was een van die

F. Bordewijk, Bloesemtak

(8)

huizen - en Van Marle zag het dadelijk - welke men in deze oude stad vaak aantreft;

zij hangen als een zwaar noodlot boven de passanten. Onmiddellijk ging de deur open, en de koster verscheen met de sleutel. Na enkele stappen waren zij in een voorbouw van de kerk. Een gang die na de vestibule aftakte gaf aan het einde door een poort uitzicht op het puimsteengrijze licht dat de kerkruimte vulde. Een korrelige koude scheen daardoor naar hen toe te vloeien.

- De andere heren zullen wel dadelijk komen, zei de koster. Hier moet u zijn. Ik zal even licht maken.

- Laat maar, zei Termunten. Dat doen we straks wel zelf.

En tot Van Marle:

- Ik houd veel van zo'n winterschemering.

De koster sloot de deur achter hen. Het was een lage kamer, in een gebouw van veel jonger datum dan de kerk, en toch ook reeds hoogbejaard. Een vierkant venster zag uit op een binnenplaatsje. Van Marle legde de koker op de middentafel. Toen traden beiden aan het venster; zij stonden daar voor een ogenblik stil, eendrachtig.

Gelijk groot leken hun silhouetten voor wie zou zijn binnengekomen

aaneengeschouderd. En weer, zelfs in de diepe schemering, ontdekte men de verschillen: ouderdom, patriciaat, rechtlijnigheid, tegenover jeugd, burgermanschap, weifeling.

Achter hun rug lag in een open haard een turfvuur op een bedje antraciet, voor de gelegenheid ontstoken. Het nam het kille uit de kamer weg. Hij was er zo een die onwillekeurig de stemklank dempt, gelijk ook een kerkruimte doet. Het was een consistoriekamer, en hij lag op een der oudste plekken van de stad. De mannen keken op een binnenplaats, geplaveid met stokoude keien. Zij vormden een onregelmatig driehoekig pleintje in een soort nis van de kapellenkrans der kerk. De gotiek van een kapelwand rees op aan de overzijde, met een windberg en pinnakels boven

F. Bordewijk, Bloesemtak

(9)

een klein spitsboograam. Een geheel dat sinds eeuwen ziek lag aan het natte carcinoma der seizoenen en toch schoonheid wist te behouden, een deemoedige schoonheid.

Wie thans zou zijn binnengekomen had van de jeugdiger rug iets anders afgelezen, een spanning die veel overeenkomst bood met die andere rug. In Van Marle was de architect ontwaakt, en als architect was hij één en ondeelbaar, in weerwil van al zijn twijfel.

- Het is merkwaardig, zei hij bijna fluisterend, dat er op dit plaatsje geen gras tussen de voegen groeit. En er is toch nergens een toegang te zien.

- Dat hebt u gauwer opgemerkt dan ik. En toch kom ik hier niet voor het eerst.

Maar wel heb ik iets dergelijks ontdekt in de Rotterdammersloot. Of zo was het er tenminste vroeger. In de oorlog is er daar veel afgebroken.

Van Marle kende deze doodlopende straat in de buurt der ‘sloten’ niet, een straat alleen toegankelijk via het water, ingemuurd door huisachterkanten, en waar nooit iemand liep. Hij besefte dat Termunten die hem met een enkel woord de straat uitduidde ook een goed opmerker was, mogelijk meer dan hijzelf, en in elk geval veelzijdiger als mens. Hij had een bepaalde behoefte om tegen een ander op te zien, en hij zag op tegen Termunten. Allerlei gedachten verdrongen elkaar. Hij moest toch eens aan Termunten dat merkwaardige water kunnen vertonen, zichtbaar vanuit het achtervenster op zijn vliering, en dat op een dergelijke manier als dit open plaatsje ontoegankelijk was. Hij had het nooit bevaren gezien. In oude steden waren de curiosa dikwijls zo vreemd, juist omdat men ze niet zo had bedoeld. Hij was veel meer beperkt dan zijn opdrachtgever, maar hij had toch ook in de bouwkunst kunnen mislukken, en hij was er integendeel zeker van dat daar zijn toekomst lag. Hij was ook opeens zeker dat hij de opdracht zou krijgen. De beslissing viel in de loop van het volgende uur en stond toch voor hem vast.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(10)

Daar dwars doorheen dacht hij in een flits aan zijn kleine zieke Edwin en aan Aurora, en weer aan dit pleintje dat nu stervend opschemerde. Bij een verrassing als deze deed zijn hang aan symboliek en zijn verering voor Aurora hem vaak zoeken naar een verbinding. Dit pleintje tussen de oude gotiek en de renaissancistische voorbouw was onlogisch en ongenaakbaar, dus het tegendeel van Aurora. Maar het was ook vertederend en ongerept, dus het evenbeeld van Aurora.

Hij was gewoon zichzelf te beschouwen als haar mindere, ook al gaf hij daarvan in woord noch daad, naar zijn beste weten, blijk. Maar hij had altijd behoefte haar liefde te verdienen als loon, niet te ontvangen als geschenk, terwijl hij toch wist dat ook dan die liefde hem een raadsel zou blijven. Toen glimlachte hij even om zijn vergelijking van haar met de kleine binnenplaats. Door zulke gedachten trok hij zich enigszins tot haar op.

Deze gedachten beletten niet dat hij Termunten hoorde zeggen:

- Het wordt nu te donker. We zullen maar eens op zoek gaan naar de schakelaar.

Van Marle, zich omkerend, vond het thans, bij het zwakke haardlicht, binnen minder duister dan buiten. Ook zag hij in de diepte der kamer de deur wijken en een arm werd gestrekt. Tegelijk klonk een stem die meesterschap verried over articulatie, de stem van een geoefend spreker, met iets deftigs en iets prettigs, anders dan Termunten:

- Och, hoe heb ik het nu? Je kunt geen hand voor ogen zien. Het lijkt hier wel geplaagd Egypteland.

Termunten trad naar voren, zeggende dat de schemering zijn verkiezing was geweest.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(11)

De groene tafel

E

EN GROENE TAFEL IS GEEN MEUBELSTUK

,

MOOI OF LELIJK

. Hij is alleen groen, maar dan van een groen dat het oog niet als kleur opneemt, dat het ondergaat als een raadselachtig krachtveld. Men legt de handen op en voelt de formidabele samenballing der energie, of ook haar vreedzaam stromen. Door dit groen wordt ordening geschapen en baaierd gebrouwen, een nieuwe kerk gesticht en een oude vriendschap vernietigd.

De arm die gestrekt was geweest en het licht had aangeknipt was van de eerst binnentredende, een bejaard predikant in zwart. Hem volgden twee andere heren, een ouderling en een kerkrentmeester. In het zuinige, maar toereikende schijnsel bleek de ganse, laag gezolderde kamer overwegend groen, van een zwaarmoedig groen. Er hingen twee grote, oude staalgravures met bijbelse taferelen in gepolitoerde zwarte lijsten aan de wanden. Het plafond van kleine balken was groen geschilderd, donker, helder en diep. De muren waren bespannen met een groene stof, herinnerend aan het damast dat men in musea van historische kunstnijverheid ziet afhangen van de hemel der oude bedden. De stof was bewerkt met grote stijve bladeren die slechts uitkwamen door een andere inslag bij het weven. Eiken boekenkasten droegen deuren zonder panelen en in plaats daarvan fijn gekruist ijzergaas, waarachter in strakke plooien laken van ongeveer hetzelfde groen. De rechte stoelen waren groen bekleed, maar vooral de lange tafel was groen belegd, en daarop lagen, met de

onaantastbaarheid van een stilleven uit het verleden, symmetrisch, van dof tin, een smalle, onwaarschijnlijk lange bak voor pennehouders en twee platte inktkokers.

In het nieuwe licht was Van Marle plotseling heel anders. Het vaag boerse op de grens van het lompige in hem, die toch stede-

F. Bordewijk, Bloesemtak

(12)

ling was van ouder op ouder, werd verzacht door een open jongensachtig gelaat, misschien wat zwak, maar naïef en eerlijk, ook met iets van de artiest die zich niet adverteert. Hij zag er jonger uit dan hij was, maar hij behoorde toch tot degenen van wie men raadt dat zij ouder zijn dan hun voorkomen aangeeft. Termunten was van voren gezien minder een verrassing dan Van Marle, minder nieuwe verschijning, eerder de consequentie van zijn achterkant en tevens haar sublimering. Nog steeds straalde er gezag van hem uit, van het diepliggende oog in zijn roze doorvloeide bedding, van de moordend zekere snit der trekken, de uitgeteerde wangen, de witte gebiederswenkbrauwen waaruit enkele tertiaire stekels sprietten gelijk de tastsnorren der kat. Zelfs in het bleke en rondgebogene van zijn nagels lag voor een aandachtig beschouwer nog iets geduchts. Wie hem van vroeger kende wist dat hij een

formidabele tegenpartij was geweest, en dat hij voor het tegenwoordige, en ondanks behoud van veel energie, verstild was, vergeleken bij zijn verleden haast versteend.

En toch bleef zulk een kenner in het onzekere, niet alleen omdat ook het steen een eigen leven leidt, maar omdat onder zijn schaal geologisch vuur kan liggen.

Termunten was nog steeds eerste directeur van de bank door zijn vader gesticht.

Hij had na diens dood het in de familie verspreid geraakte kapitaal van lieverlede teruggekocht; hij was nu zelf vrijwel zijn bank. Hij had met zijn vriend Nathans na hun studie veel gespeculeerd, hij roekelozer dan zijn vriend; hij had doorgaans gewonnen, en veel. Van de aanvang af vermogend was hij thans zeer rijk, - grotendeels rijk geworden op de schouders van anderen. In zijn handelen was echter aanwijsbaar geworden dat het geweten meer spreekt naarmate de afstand tussen feit en herdenken groeit. Ook hem, als zoveel rijke grijsaards, bracht de wetenschap van het

onherstelbare tot schenkingen. Hij boette nu zijn verleden, en hij deed dit op de wijze der handelsmagnaten.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(13)

Hij werd er een van het handelsmaecenaat, voornaam donateur van De Hollandse Molen, van Hendrick de Keyser, en zo meer, - bij zijn bezoeken aan het Rijksmuseum altijd een paar bankbiljetten in het offerblok van de Rembrandtvereniging. Hij werd vrijgevig, maar allengs kreeg hij ook een behoefte aan vrijgevigheid om haarzelf.

Ze werd zuiverder. Ditmaal had hij kapitaal beschikbaar gesteld voor de bouw van een kerk der Hervormde Gemeente in Amsterdam-Zuid. Hij schonk de grond, en hij bekostigde de opstal. Torenuurwerk, luiklok en interieur moesten uit andere beurzen komen. Deze schenking was de kroon op zijn leven.

Tijdens een tocht door de nieuwe villabuurt van Noordwijk-aan-Zee was hem een kleine bekoorlijke woning in een tuin opgevallen. Hij had laten stilhouden en de naam gevraagd van de architect. Zo kwam hij tot Van Marle. Voor het bespreken van de plannen met de kerkelijke overheid waren zij thans hier.

Nog eer Termunten zijn bouwmeester had voorgesteld nam Van Marle ijlings de kartonnen koker van de tafel die in zijn ogen vloekte met de rest. Hij vond in het stilleven van tin een ouderwetse stijl, en heel het vaag religieuse van deze kamer was hem in zijn gematigd modernisme sympatiek.

Hij bleef staan. De anderen gingen aan weerskanten van hem zitten. De groene tafel gaf hem eensklaps een zweem van onzekerheid. Hij bewaarde een geheim, hij behoedde het. Hij leek een sfynx die zwijgt en staart. Hij, Van Marle, was wel overtuigd van de waarde van zijn werk, maar ten slotte was hij hier samen met vier examinatoren, en er hing voor hem zoveel, eigenlijk alles, af van hun beslissing. De aanvaarding van zijn plannen betekende de verreweg belangrijkste onder zijn opdrachten. Hun verwezenlijking zou hem bekendheid geven. Een kerk valt in het oog, en trekt de aandacht niet slechts van de vakpers, ook van de dagbladpers. En al werd de naam van de schenker geheim

F. Bordewijk, Bloesemtak

(14)

gehouden, het enkele feit dat er hier een kerk in hoofdzaak zou worden bekostigd door één persoon - wat publiek was gemaakt om anderen te prikkelen tot aanvulling van de ontbrekende gelden -, dit feit bracht de bouw nog meer op de voorgrond.

Ook wist Van Marle dat deze vergadering rechtstreeks Termunten zelf aanging omdat diens keus op hem was gevallen. Zeker had Termunten een voorname stem, maar de kerkeraad kon toch geen gedrocht aanvaarden, en voor een afwijzend oordeel zou de gever moeten wijken. Dit alles zag Van Marle, volstrekt geen fantast, zeer wel in, en hij zag het vooral duidelijk in tegen de achtergrond van deze groene tafel.

Welk een figuur zou bij weigering ook Termunten slaan, en te meer omdat Van Marle wel vermoeden kon dat hij, Termunten, nog nooit een zo grote som had

weggeschonken. Omtrent het verleden van zijn opdrachtgever wist hij niets, maar was het niet roekeloos, deze keus van een onbekende alleen op grond van een aardige villa? En dan, welk een moeilijk vak was de architectuur. Je werkt met het

weerbarstigste materiaal, je weet nooit hoe je schepping zal uitvallen, gezien in haar eigen kleuren, vormen, verhoudingen, - gezien in dat alles, maar bovendien geplaatst in haar omgeving, in haar belichting, onder haar uitspansel, in haar klimaat, in heden en toekomst.

Voor Termunten waren de tekeningen die nu opengelegd werden niet nieuw, behalve de laatste drie. Maar hij was toch geen technicus, en een principaal moet op zijn architect vertrouwen. Alles wat Van Marle hem had vertoond had hij

goedgekeurd, maar wat hielp dat als de kerkelijke heren het een onmogelijk ontwerp vonden? Hij moest op het ergste voorbereid blijven, zelfs op de afkeuring door Termunten van wat deze eerst had goedgekeurd. Hij had geen vertrouwen meer in die aanvankelijke goedkeuring; dat liep veel te mooi; hij vond er iets sinisters in.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(15)

Weliswaar gaven de laatste drie tekeningen een duidelijk beeld, en Van Marle hoopte dat dit de eigenlijke verrassing voor allen zou zijn. Hij twijfelde echter. Het was stellig niet lelijk; het was eerder misschien iets te mooi, en men zou dat kunnen doorzien. Hij was plotseling vol onzekerheden en Aurora kon hem niet redden. Maar hij moest meester van de toestand blijven. En hij hoopte vurig dat Termunten althans iets zou zeggen over zijn beste vondst, want zelf voelde hij zich daartoe niet bij machte. Hij was geen winkelier die waren aanprijst.

Hij zei alleen:

- Zou ik misschien wat meer licht kunnen hebben?

Hij had boven de lamp nog een krans van drie peren opgemerkt.

- Natuurlijk, natuurlijk, antwoordde de predikant.

Bloesemtak

H

ET LICHT WAS VERSTERKT

. E

EN VAN DE HEREN VERMAT

zich het tinnen stilleven te verschuiven. Van Marle rolde een voor een de architectuurtekeningen open, van de plattegrond, van voor-, achter- en zijgevels, van de dwarsdoorsneden. Twee lage, ondiepe gebouwtjes waren gedacht aan weerskanten van de hoofdmassa, schuins vanaf het koor naar voren stekend, waardoor de plattegrond de vorm kreeg van een anker. Het een was bestemd voor receptie, vergadering en zo meer, het ander kinderkerk, tevens trouwzaaltje.

Bij dit werk gaf Van Marle, steeds de enige staander, een korte uitlegging. Daardoor werden de op zichzelf droge tekeningen begrijpelijk. Hij had zich geheel herwonnen.

Hij stond weer kaarsrecht van rug en slechts zijn hoofd was gebogen. Hij stond breed, wijdbeens, zijn wankelmoedigheid volkomen vergeten,

F. Bordewijk, Bloesemtak

(16)

en rustig ging het potlood in zijn zwaargebouwde, blanke, maar ook wat weke hand langs de lijnen. De drie kerkelijke heren interpoleerden slechts zelden met opmerking of vraag; zij toonden de schroom van de leek die weet dat hij niet meer kan verlangen dan een algemene indruk. Van Marle voelde evenwel dat men nog een picturaal beeld verwachtte, en hij zag nu en dan een blik dwalen naar zijn koker. Nu, hij zou dat verlangen bevredigen. Termunten merkte ook dat voorzichtig draaien van de ogen.

Hij wist dat er nog perspectieftekeningen zouden komen; Van Marle had echter verzocht deze ook voor hem te mogen achterhouden tot de samenkomst. Hij had het goedgevonden, maar zich afgevraagd of die geheimzinnigheid berustte op raffinement dan wel op een soort bleuheid. Hij had Van Marle wat nader leren kennen, en ingezien dat deze bij alle openheid van karakter toch een zeker koopmanschap bezat, een zin voor listige rangschikking, een regisseurstalent. Hij vond hem om de dood niet zo simpel als hij leek. Nu eens was hij argeloos, primitief, en zo moest hij wel zijn in de dagelijkse omgang, - dan weer had hij het houten gezicht van een boer op de markt. Hij vertoonde het nooit lang, maar toch steeds weer als het zijn vak betrof.

Dit boeide Termunten in Van Marle, tegenover wie hij zich enigszins voelde als beschermheer. Zijn genegenheid voor deze weinig bekende architect lag wel grotendeels daarin dat hij hem boeide. Hij vroeg zich ook af welke indruk Van Marles vrouw op hem maken zou. Van haar wist hij niets, behalve de ongelukkige

omstandigheid van haar vriendschap met Leontine Monterey, de boze geest van zijn zoon.

Deze afdwalingen verhinderden hem niet met zijn volle aandacht bij de tekeningen te blijven, en nog eer Van Marle was overgegaan tot de laatste drie maakte hij de opmerking waarop de architect had gehoopt. Het was zijn eerste woord. Hij zei:

- U moet ook eens letten op de bouw van het dak. Meneer Van

F. Bordewijk, Bloesemtak

(17)

Marle heeft me uitgelegd dat hij daarin de gedachte heeft willen leggen van biddende handen, zoals je dat ziet bij de Primitieven, met een flauwe buiging van de vingers, en de toppen even tegen elkaar.

- Een mooie gedachte, zei de predikant.

- En ik geloof uitstekend uitgewerkt, vervolgde Termunten. Van Marle bleef bescheiden.

- Ik hoop het, zei hij. Ik moet er wel even op wijzen dat zo'n steil dak veel wind vangt. Met die druk heb ik gerekend door een zwaardere constructie van de kap. En dan moet het dak met zijn ene zijkant op het Westen liggen, waar altijd de meeste wind vandaan komt. Een lager dak met minder glooiing komt heel wat goedkoper uit.

- Dat speelt geen rol, zei Termunten op afdoende toon. Dat heb ik u al gezegd.

De predikant vroeg:

- Zal zo'n hoog dak de toren niet drukken?

Als antwoord ontrolde Van Marle zijn eerste perspectieftekening, een aquarel. Hij was een bekwaam aquarellist op zijn eigen terrein. Daarbuiten bewoog hij zich niet, en hij had zelfs geen behoefte het eens te proberen. Hij kende zijn grenzen.

Het gebouw stond met het front onder een kleine hoek naar de kijker toe. Het vertoonde nog verkort een zijgevel, een van de uitbouwen en iets van het koor. Een lichtblauwe vochtige Hollandse hemel lag erboven. Deze aquarel was een kunstwerkje waarvan hij de uitstekende indruk bij de anderen, ook bij Termunten, aanvoelde. De predikant kwam op zijn vraag terug.

- Daarnet leek de toren me een beetje gedrukt door het dak, maar zo niet, neen, allerminst.

Toen kwam de tweede aquarel aan de beurt: het interieur, gezien naar de avondmaalstafel en het koor. Men vond dit haast nog mooier. De zachte kleuren waren lichter, blanker. Met één uit-

F. Bordewijk, Bloesemtak

(18)

zondering. Dat was een blauw dat afstak tegen de ijlheid, en dat uitvloeide van diep tot bleek. Dit blauw zat in de kleine ruiten der koorvensters, ruiten door roeden gescheiden, en het was een ultramarijn aan de top, omlaag versmeltend tot bijna wit.

- Die ramen herinneren me vaag aan iets dat ik al eens gezien heb, bij een andere kerk, zei Termunten. Maar waar?

- Ik geloof dat ik het weet, antwoordde de architect. Iets dergelijks vindt u op een schilderij van Saenredam, het interieur van de kerk van Rhenen, in het Mauritshuis.

Dat heb ik op mijn manier willen nadoen.

- Precies, dat is het, zei Termunten, want hij was in oude schilderkunst zeer goed thuis.

Tijdens de bouw der villa in de duinstrook onder Noordwijk was Aurora enige keren met Van Marle meegereisd tot Leiden. Zij bezocht dan haar vader, professor Arnolf, oud-hoogleraar in het staatsrecht. Hij woonde er met zijn oudste, ongetrouwd gebleven dochter, Iris, in een groot, antiek huis met oude tuin aan de Hooigracht, het huis waar Aurora kind was geweest, haar moeder had verloren, en vanwaar zij bij haar huwelijk naar Amsterdam was vertrokken. De oude heer had sedertdien medebewoners moeten opnemen. Na zijn inspectie van de villa haalde Van Marle zijn vrouw te Leiden af, en gingen zij door naar Den Haag. Daar hadden zij in het museum voor Saenredams kerk stilgestaan, herhaaldelijk.

De heren van het kerkbestuur, blij met het houvast van begrijpelijke afbeeldingen, waren gul met hun instemming. Termunten zag verder, want hij kende het verleidelijke van zulk soort werk waarin zich maar al te vaak een wensdroom ontplooit. Hij was overtuigd van de volstrekte goede trouw van zijn architect, maar de werkelijkheid strookte nu eenmaal nooit geheel met de schoonheid der gedachte. En hier

vermoedelijk weinig omdat hij dadelijk het talent van Van Marle als aquarellist had herkend.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(19)

Evenwel wilde hij geen teleurstelling wekken; de man verdiende dat niet, en hij, Termunten, had toch wel vertrouwen in een goed resultaat. Die villa bleef een best getuigschrift. En de anderen, die zich zo ingenomen toonden, moesten niet tot twijfelen worden gebracht. Hij zweeg dus. Dat zou hij twintig jaar geleden stellig niet hebben gedaan; maar toen was hij ook nog niet milddadig.

Hij had nog iets te vragen over een onderdeel dat alleen zijn aandacht scheen te hebben getrokken.

- Dit, zei hij, en wees.

Toen trok hij de eerste aquarel uit onder de tweede en wees weer.

- En dit. Is dat uw merk, uw persoonlijk merk?

Het was een kleine bloesemtak, dezelfde in een hoek van iedere aquarel. Bij de voorstelling van het kerkuitwendige stak deze twijg af tegen het blauw van de hemel.

Van Marle keek verlegen, haast schuldig. Het was het symbool dat hij indertijd gevonden had voor zijn vrouw. Maar hij kon dat niet zeggen. Ook Aurora was er onbekend mee; hij had het haar nooit verteld. Hij kleurde een beetje. Het was naast zijn variabele en onverstoffelijkt blijvende symbolen het enige met vastheid, en dat hij verstoffelijkte.

- O, dat is zo maar een aardigheidje. Dat zet ik altijd op mijn perspectieftekeningen.

Ja, u kunt het een merk van me noemen. Hij haastte zich naar zijn laatste verrassing.

Wat hij nu ging vertonen was een uitvloeisel van zijn voorliefde voor de Amsterdamse Jordaan. Een grote stad bewees zijn geschiedenis voor hem het best in het eigen volkskarakter van zijn buurten. De oude Jordaan vond hij in dit opzicht uniek. Hij had er een zerkenzagerij ontdekt.

Hij peuterde uit zijn koker een laatste papier, kleiner.

- Ik ken een steenhouwer van een zagerij in de Westerstraat, een zekere Beunis, en ik heb gedacht aan een gevelsteen boven de hoofdingang van de kerk, en toen viel me ook ineens een naam

F. Bordewijk, Bloesemtak

(20)

in. Naar die naam heeft hij toen de voorstelling gemaakt. Dit is dus een tekening van hèm. Hij is een heel eenvoudig man, maar hij heeft een aangeboren talent. Over de kosten is natuurlijk nog niet gepraat, maar ik vond dat ik u dit toch in elk geval moest laten zien. De kleuren heb ik al in mijn hoofd, eindigde hij met een glimlach.

Zij zagen in grijs de tekening van een langwerpige steen, bewerkt met een argeloosheid als van eeuwen terug. Onderaan de inscriptie:

Met Jezus in 't schip

En weer verklaarde Termunten dat een gevelsteen, wat hem betrof, geen rol speelde, en hij voegde erbij dat naam en uitvoering van deze buitengewoon in zijn smaak vielen.

Aurora

D

OKTER

: W

EL VENT

,

HOE GAAT HET ER MEE

? Edwin: Dank u. Heel goed. En met u?

Dokter: Hoe oud ben je ook weer?

Edwin: Elf jaar. En u?

Dit soort antwoorden van Aurora's jongste kind was niet ongewoon tegenover de dokter, en hij lokte het graag uit, ook thans weer. Edwin had een lichte neiging tot vetzucht; hij was langzaam in zijn bewegingen, gesloten van nature, en dromerig van blik, maar achter zijn blik klaar wakker. De winter deed hem telkens een beetje kwaad, en Van Marle tobde daar bij voorbaat over. Aurora niet; maar, ofschoon haar sterke moederlijke intuïtie wel dadelijk inzag wat Edwin scheelde, en zij ook de geneesmiddelen wist, riep zij er toch altijd hun dokter bij. Edwin

F. Bordewijk, Bloesemtak

(21)

was een zwak kereltje, en hij had nu weer koorts; ze had het reeds aan het lichter grijs van zijn ogen vastgesteld. Hij was, ook als ze het objectief bezag, een bizonder kind. Hij hield van alle beesten; hij stond in een bepaalde relatie tot sommige insecten.

De vlinders leken zich gewillig door hem te laten vangen, bijen en wespen kropen over zijn handrug zonder ooit te steken, en hij streek ze voorzichtig weg met een vogelveer.

Zijn ouder zusje Aletta was nieuwsgierig meegekomen met moeder en dokter. Dit kind was nooit ziek en in elk opzicht naar de norm, maar ook niet meer dan dat. Ze aardde naar haar vader in de bouw, echter zonder enige zwakte in de houding. Aurora was levendig, haar dochtertje bij tijden uitbundig. Ze wist zich echter, als dit nodig was, in te tomen; ze streelde even Edwins handje. De patiënt sloeg er geen acht op.

Het huis der Van Marles lag aan de Prins Hendrikkade. Zij bewoonden het bovenstuk, verdeeld in een vertrek voor het personeel, daarachter het privékantoor van Van Marle, daarboven him huis- en slaapkamers, de zolder voor de kinderen.

De voorkant gaf een prachtig uitzicht op het Oosterdok, maar lag vrijwel pal noord, werd in de zomer even afgetast door de zon, en zou bij vorst en wind ijzig zijn geweest zonder de dubbele ramen. Het huis had een fraai begin-achttiende-eeuws inwendige, met bevallige spiraaltrap langs de lichtkoker, tot de kantoorverdieping. Verder omhoog waren de trappen recht en steil. Beneden huisden Max Nathans en zijn vrouw Esther.

Max had een zwak voor Aurora. Hij was indertijd gepromoveerd bij haar toen nog jeugdige vader, over een onderwerp van staatsrecht, hij kende het huis op de Leidse Hooigracht, en hij was daar Aurora wel als klein kind tegengekomen.

- Uw plaats hoort eigenlijk aan deze zijde van de groene tafel, zei professor Arnolf aan het eind van de promotietoespraak.

Max had aan die wenk geen gevolg gegeven. Hij ging naar

F. Bordewijk, Bloesemtak

(22)

Amsterdam terug, trouwde, en beheerde zijn vermogen, dat van zijn vrouw, en dat van sommige familieleden in het buitenland. Enig beroep oefende hij niet uit. Hij speculeerde samen met Termunten, maar veel voorzichtiger dan deze. Kinderen bleven hun onthouden. Vlak voor de bezetting van Nederland gevlucht naar de Verenigde Staten kon hij na de vrede zijn oude huis ongeschonden weer betrekken.

Hij vroeg haar toen te komen inwonen. Familie wenste hij niet in huis, vreemden ook niet; toch moest hij door de woningnood kamers beschikbaar stellen. Uit oude genegenheid voor zijn promotor, voor de naam Arnolf alleen reeds, kwam hij tot zijn verzoek. Van Marle interesseerde hem niet; hij nam hem op de koop toe.

Aurora en Van Marle hielden van oude huizen; zij verlieten hun cliché-verdieping aan de Weteringschans, die ook te klein was geworden, zonder enig hartzeer. De verhouding met de nieuwe inwoners werd nimmer bepaald vertrouwelijk. Esther zou dat wel gewenst hebben, maar vertrouwelijkheid lag niet in de lijn van Max. Ook de Van Marles verlangden geen intiemer contact. De verhouding was negatief op zijn allerbest.

Max zat al gauw tot over zijn oren in procedures van rechtsherstel, hemzelf en zijn verwanten betreffend. Dat beviel hem. Hij procedeerde verwoed mee, maar was zo verstandig de leiding te laten aan zijn advocaat, een verre neef, Mr. Effraïm. Op zijn aanbeveling had ook Van Marle deze als raadsman genomen, de enkele keren dat hij rechtsbijstand behoefde.

Aurora bracht nu een tweede kop tee in het bediendenkantoor, aan de bouwkundig tekenaar en de typist die een bestek uittikte. Van Marle schreef zijn bestekken, ook de eenvoudigste, altijd zelf. Hij schreef een duidelijke, dikke, schoolse hand, en het enige merkwaardige vormden de talrijke punten en gedachtenstrepen midden in zijn zinnen. Zij vervulden geen functie; zij waren alleen de verstoffelijking van zijn nadenken. Zij openbaarden een

F. Bordewijk, Bloesemtak

(23)

zekere traagheid van denkleven, maar ook verantwoordelijkheidsgevoel. De brieven uit zijn verlovingstijd leken in hun interpunctie precies op zijn bestekken. Aurora had er enige bewaard.

Aurora behoorde tot hen die door hun enkele stille binnenkomen het hele vertrek vullen, plotseling, zoals een sterke hoogtezon plotseling doet met zijn boterachtige, frisse geur, tot in de verste hoeken. Ze had dit onverklaarde nu eenmaal over zich.

Ze wist er niets van.

Ze hield even stil aan de zwarte ruiten. De overgordijnen werden hier nooit dichtgeschoven. Dit waren twee ramen van een kantoor. Een kantoor is publiek domein. Dat moet naar buiten kunnen blijken, bij daglicht door naambord, bij donker door sterk kunstlicht. Om zes uur werd het kantoor gesloten. Ze keek in de diepte.

Het was half zes, en het verkeer over de straatweg reeds iets verminderd. De straatlantarens, de eerste uren nog op de achtergrond, begonnen hun eeuwenoud gezag te heroveren dat zij de hele nacht zouden vasthouden. Het was het gezag van de melancholicus, dacht ze, althans in de winter. Vooral de lichtplekken op de bestrating waren droefgeestig, meer dan de duisternis daartussen. Aan de voet der ijzeren palen zag ze het schijnsel liggen als plekken stuifmeel, bijeengeblazen door een gure tocht, onvruchtbaar, doelloos. Het straatlicht bezat ontegenzeglijk des zomers groter levenskracht. De macht der seizoenen was enorm, en werd toch zo weinig begrepen. Aan de overkant van het water schoof het lint van een uitgaande trein over de dijk, een vlasbleek lint.

De frisheid van Aurora was die van de versatiele mens. Ze voelde zich, wat niemand recht begreep bij zo'n man als Van Marle, volmaakt gelukkig in haar huwelijk. Maar ze kende ogenblikken van dromerige inkeer. Van Marle merkte daarvan niets in zijn blinde verering. Maar voor zichzelf zei ze dat er dan een vlies lag

F. Bordewijk, Bloesemtak

(24)

over het hemelblauw boven haar leven. Haar melancolieën waren even vaag als zulk een vlies. Tegenover de werkelijke dingen stond ze onvervaard en geneigd tot groot optimisme, ook niet zonder humor. Om Edwin maakte ze zich geen zorg; ze wist dat hij geen gevaar liep. Van de opdracht der kerk was ze zeker; ze wist dat de aquarellen uitmuntten en de doorslag zouden geven als er nog enige aarzeling mocht bestaan.

Maar op zulke ogenblikken stond ze onzeker tegenover wat groot was en tevens onbestemd, misschien geducht, misschien ontzettend. Niemand viel te vertrouwen, en ze vertrouwde ieder. Lag er ergens bedreiging of was het inbeelding? En terwijl ze dit dacht, staande aan het raam, starend omlaag, en met de vingers der hand die het glasgordijn terzijde hield licht geplaatst op de ruit, stond ze zonder dit te weten, zij, vrouw van bijna veertig jaar, als een jong meisje.

De telefoon ging, maar eer de schel had geklonken was het moment reeds voorbij.

- Meneer voor u, mevrouw Van Marle, zei de typist.

Ze deed overschakelen op het privékantoor achter.

- Alles praktisch in orde, Aurora.

- Prachtig. Gefeliciteerd, hoor. Maar ik heb er ook geen ogenblik aan getwijfeld.

- Ik wel... Zeg, hoe is het met Edwin?

- Niets bizonders. Een beetje ontstoken amandelen, net zoals we dachten. Wat koorts natuurlijk ook. De dokter is juist geweest. Knippen raadt hij af... Maar vertel eens wat meer. Ben je nog in de kerk?

- Neen, dat wou ik net zeggen. Kunnen Termunten en ik je komen afhalen? Hij wil graag kennis met je maken.

- Met alle plezier. Maar waarom moet je me afhalen?

- Hij heeft ons te eten gevraagd.

- Bij hem thuis?

F. Bordewijk, Bloesemtak

(25)

- Neen, in een restaurant. Ik bel nu uit een café. We zitten er samen. Edwin zal toch wel geen bezwaar zijn?

- Helemaal niet. Aletta blijft vanavond hier. Maar vertel verder.

- Och, dat doe ik later wel. Nu geen tijd. Hij wacht op me.

- Dus ze hebben het aangenomen?

- Zoals ik al zei, praktisch wel. Officiëel moet het hele kerkbestuur beslissen, maar dat is een formaliteit.

- Ja, een formaliteit omdat je werk zo goed is.

- Dat schijnt wel zo.

- Neen, dat schijnt niet. Het is. Vonden ze de aquarellen niet mooi?

- Ja, misschien te mooi. Je weet hoe ik daarover denk.

- Als je er maar niet over praat.

- Zo stom ben ik niet.

- En hoe vonden ze de gevelsteen?

- Nog wat vreemd, maar die zal er ook wel komen.

- Zei Termunten daar nog wat van?

- Hij neemt dat ook voor zijn rekening.

- Fijn. Vonden ze de naam niet prachtig?

- Wat?

- Die naam Met Jezus in 't schip.

- Ik geloof van wel.

- Ik hoor aan je stem dat je weer te bescheiden bent, Anton. En zeiden ze nog iets over dat dak?

- Ja, dat viel wel in hun smaak.

- En over die plattegrond als een anker?

- Neen, daar is niet over gesproken.

- Je bedoelt: daar heb ik niet over willen spreken.

- Kunnen we je dadelijk met de wagen halen?

- Over een half uurtje. Eerst me nog even opknappen.

- Waarom? Termunten en ik blijven zoals we zijn.

- Ja maar, Anton, leer dan toch eindelijk eens van je vrouw. Ik

F. Bordewijk, Bloesemtak

(26)

kan niet zo in mijn huisjurk weg. Een half uur, langer niet. Waar zitten jullie?

Hij noemde de naam en vervolgde:

- O ja, zeg, één ding moet ik je nog vertellen. Hij kent Nathans, van vroeger. En hij kent ook enigszins je vader. Hij heeft met Nathans college gelopen bij de oude heer. En dan, maar dat is minder prettig, hij weet ook dat we bevriend zijn met Leo.

Hoe hij daarachter gekomen is weet ik niet. Conrad kan daar toch niet over hebben gesproken, bij de verhouding tussen die twee. Maar hij wist er toch van. Enfin, hij ging er niet op door, gelukkig.

Leo

A

URORA LEGDE DE LAATSTE HAND AAN HAAR TOILET

toen er geklopt werd. Het bleek haar vriendin Leo Monterey. Dit bezoek kwam haar uiterst ongelegen. Elk ogenblik kon Termunten verschijnen, en hij mocht de vriendin van zijn zoon niet ontmoeten, wel allerminst hier.

Hoe dom was ze geweest niet aan Aletta op te dragen Leo weg te loodsen, want ze verscheen meestal onverwachts, en vond dat ze als vriendin daartoe het recht had.

Aan de andere kant kon niemand dit bezoek op zulk een uur voorzien. In Godsnaam, ze liet haar binnen. Zij kusten elkaar vluchtig.

- Lieve schat, het spijt me, maar ik heb geen tijd. We moeten uit. Anton komt me dadelijk halen, met meneer Termunten. Dus... Ze meende duidelijk te zijn. Ze was het.

- O, zei Leo, dan stop je die Termunten maar even ergens weg. Of mij. Ik zal wel oppassen dat ik hem niet tegenkom. Ik kwam alleen maar even horen of je de uitslag al weet van die kerk. Dat zou toch immers vanmiddag worden beslist?

Door Aurora ging het denken met razende snelheid. Het beste

F. Bordewijk, Bloesemtak

(27)

was Leo zonder pardon weg te sturen. Neen fout. Dan kon ze net Termunten ontmoeten. En dat werd hoogst pijnlijk. Termunten wist nu wel van hun vriendschap, maar het was nog iets anders dat te weten, dan de vriendin, die ook de vriendin van zijn getrouwde zoon was, hier te treffen. Natuurlijk kwam de kerk er niet door op losse schroeven, maar toch, er kon iets gaan haperen aan de goede verstandhouding die zo broodnodig bleef bij de uitvoering van de bouw. De grote heren waren soms gauw op hun tenen getrapt. Op die manier kwam haar vriendschap met Leo neer op het hoofd van Anton. En die vriendschap om zakelijke redenen op te geven was ronduit slecht. Neen, Leo moest blijven. Ze zou wel zorgen dat zij en Termunten elkaar niet te zien kregen. De oplossing was eenvoudig genoeg.

- Blijf dan op deze verdieping, zei ze. Ik zal ze niet boven laten. En als we goed en wel weg zijn, dan ga jij ook.

- Goed, best. Maar nu de kerk.

- Dat is in orde. Anton zei het me daarnet door de telefoon. Maar kom mee in de huiskamer. Hier is het zo koud.

En ze ging voor. In de huiskamer ging Leo zitten. Aurora bleef staan, en vertelde iets over de kerk.

- Zeg Auri, je moet Anton dan straks maar uit mijn naam gelukwensen, zei Leo.

Onderwijl luisterde Aurora ingespannen naar geluid van beneden. Dwars daar doorheen schoot haar iets te binnen.

- O ja, dat kan ik je net nog even laten zien. Conrad was hier een paar dagen geleden en hij heeft iets voor me meegebracht. Heeft hij het je al verteld?

- Ik weet dat hij bij je geweest is.

- Maar niet van dat grappige cadeautje? Ik heb eerst bezwaar gemaakt om het aan te nemen, maar hij stond er zo op.

Ze nam uit haar boekenkast een plat kartonnen doosje, en trok er een boekje uit in rood marokijn, toegebonden met een smal

F. Bordewijk, Bloesemtak

(28)

versleten groen lint. Op de band stond Album Amicorum in verbleekt goud. Het was een poëziealbum uit de aanvang der negentiende eeuw, en bevatte op losse blaadjes met vergulde snede versjes, motto's en spreuken, in Nederlands, Frans, Duits, alles geschreven. Maar het aardige waren de illustraties bij deze teksten, sommige geborduurd op kaartjes, andere met de borduurzij zomaar door het papier heen gestoken, de meeste echter geaquarelleerd, kleurrijk, romantisch, met de bekoring van een kinderlijke tijdgeest, en met de vaardigheid van de eeuw toen aan de jonge meisjes nog tekenen werd geleerd. Er waren daar landschapjes van weiden, heuvels en rotsen, stroompjes met treurwilgen, plafondengelen met sjerpen en schilden, minnegodjes met pijlen, altaren met deviezen en brandende harten. Het was een album aangelegd door Conrads overgrootmoeder, en dat zijn moeder hem kort voor haar sterven had gegeven. Leo nam het niet in de hand. Ze zei alleen:

- Daar had ik toevallig ook om gevraagd.

- O, zei Aurora spontaan, maar dan neem je het. Hier.

Leo schudde haar hoofd.

- Toe, vervolgde Aurora, en bleef het boekje bieden. Zoveel geef ik er nu ook weer niet om.

En ze voegde er bij:

- Voor jou heeft het per slot meer waarde dan voor ons.

Het was een argeloos argument, en toch wees het meervoud ‘ons’ op een intuïtief aanvoelen van de sfeer.

- Neen, zei Leo, dat heeft het nu juist niet meer. Maar het is heel lief van je.

Tot onbehaaglijk zwijgen kwam het niet tussen deze twee. Want Aurora, steeds oplettend gebleven, had met haar scherp gehoor in de diepte mannenstemmen vernomen.

- Daar zijn ze, zei ze, haar mantel en tasje grijpend. Dus jij blijft hier tot we weg zijn. En denk om het licht. Dag.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(29)

Ze kwam met zulk een vaart omlaag dat Termunten zei:

- Ik dacht dat u naar beneden viel.

Hij was nog nooit bij hen geweest. Wegens de betekenis en de omvang van de opdracht had Van Marle hem steeds moeite bespaard, en dus geconfereerd hetzij in de patriciërswoning op de Herengracht, hetzij een enkele maal in Termuntens directiekantoor.

- Ik heb meneer Termunten gevraagd of hij ons huis niet even wou zien, zei Van Marle. Hij kent het ondergedeelte al van vroeger.

Aurora schrok. Zo deed haar man nu altijd.

- O, maar dan alstublieft alleen maar hier.

En ze opende de deur van het privékantoor van haar man die tegelijk een waarschuwende knipoog van haar kreeg, maar de wenk niet begreep.

- En de huiskamer boven? vroeg hij.

- Vreselijke rommel, zei Aurora beslist.

Achter Termuntens rug spelde ze met de lippen; ‘Leo’, - en wees. Maar Van Marle verstond het niet en rommel was hem bij de aard van zijn vrouw ook onbegrijpelijk.

Hij drong echter niet verder aan.

Termunten keek slechts even rond. Hij wees een stoel af, en een paar minuten later reden zij weg.

Toen Leo geen stemmen meer vernam en het dichttrekken van de huisdeur had gehoord ging ze nog niet aanstonds heen. Ze stond op, ze rees op, in eigen ogen een zo ontzaglijke gestalte geworden door rechtvaardige razernij, die ze evenwel met meesterschap bedwong, dat het boekje op de tafel, het Album Amicorum met zijn nog verspreide lieflijke prentjes, aan haar voeten scheen te liggen, in een afgrond.

Daarna begon ze langzaam door de kamer heen en weer te lopen, want de spanning moest enige uitweg vinden.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(30)

Leontine Monterey had dezelfde leeftijd als Aurora. Ook zij was jong voor haar jaren, en in hun levendigheid hadden deze vriendinnen veel van elkander weg.

Niemand begreep dat Leo ongetrouwd was gebleven. Ook Aurora begreep het niet, maar had nooit naar de reden gevraagd.

Zij waren even groot, slanke, vrij grote vrouwen, en het was een genoegen, haast een genot hen samen op straat te zien lopen, met de nerveuse kracht van de

vrouwelijke stap die bij alle beslistheid licht blijft en bij alle snelheid beheerst. Zij waren een aardig paar vooral in hun lange getailleerde mantels; zij confirmeerden zich soms, naar de aard van jonge vriendinnen, ten dele aan elkaars kleding, vrijwel onbewust.

Leo vertoonde een wat forsere bouw. Haar oog was mooi, echter weinig sprekend, als van de kat, haar haar stofkleurig, onvoordelig, eerder armoedig, en het enige dat kwijnend leek in deze verschijning van een zekere voorname bloei. Zij ook kon door enkele aanwezigheid een kamer vullen, maar zij deed het anders, met voordacht, niet zo toverachtig als Aurora. Zij kon bekoorlijk wimperen met het oog en dat deed zij graag.

Een goed opmerker kwam spoedig tot de slotsom dat zij niet helder denken kon, maar ried desondanks, of misschien juist daardoor in haar een samengesteld karakter.

Aurora hield veel van haar, omdat Leo energiek was, uitbundig kon zijn, en toch ook zo lief kon wezen en zo belangstellend en goedhartig. Leo had bijna een verering voor de vriendin, al verborg ze dit. Ze verborg nog meer, - de duisternis in haar leven, die echter eerder zin voor avontuur was dan zin voor slechtheid.

Leo had een verhouding met Conrad Termunten die de meesten duidelijk scheen en dan duidelijk ongeoorloofd, maar die aan Conrad zelf niet duidelijk was. Wel zag hij, een man van grote intelligentie, in dat Leo in wezen niet uitkwam boven het warhoofd, een soms niet ongevaarlijk warhoofd bovendien. Deze

F. Bordewijk, Bloesemtak

(31)

jonge vrouw - zij was van goede afkomst; zij had ouders in Den Haag die zuinig moesten leven; zij was als dame opgevoed en zij was dame - had niet alleen de vrijmoedigheid bezeten zich te vestigen als psychologe ergens in Amsterdam-Zuid, maar was er ook nog in geslaagd een zekere renommée te verwerven. Het moest wel zijn dat krachtens de kansrekening haar raadgevingen op den duur voor vijftig procent juist waren, omdat alles uiteindelijk is te herleiden tot ja of neen. Maar Conrad, gevoelig voor humor, kon, als hij aan haar beroep dacht, lachen om de enormiteit van het boerenbedrog.

Hij zag voorts in dat Leo, die geen aanleg had om zuinig, sober en verstandig te leven en haar grillen niet geheel kon bevredigen uit de inkomsten van dit beroep, nog andere bronnen moest hebben. Hij vermoedde dit althans, wist echter het ware niet en allerminst dat hij zelf haar duisterder paden had doen opgaan. Hij had al lang gemerkt dat ze de waarde van het geld niet kende. Wanneer ze goed bij kas was werd het als met een kanon uit haar huis geschoten. Waarheen? Hij zag nauwelijks sporen van besteding. Speculeerde ze? Maar voornamer was dit: waar kwam het vandaan?

Er moest iets avontuurlijks in haar leven zijn. Zijn relatie met haar was hem een durende ellende.

Leo bleef niet langer dan enkele minuten na Aurora's vertrek in de huiskamer. Ze voelde zich niet meer zo opgewonden, maar er was heel wat gebeurd. Zoals sommige vogels het terrein waar zij gaan nestelen afbakenen, en woedend verdedigen tegen indringers, zo had Leo haar territoor dat ze ten koste van alles behouden wilde.

Waarom? Ze wist het niet en vroeg het zich niet af.

Nadien openbaarde zich bij haar het verschijnsel dat ze 's nachts, eensklaps zonder aanleiding ontwaakt, niet aanstonds wist waar ze zich bevond. Het gebeurde

onregelmatig, en ze vond het een beetje verontrustend, maar bovenal eigenaardig.

Het gebeurde reeds die eerste nacht. Niemand mocht het weten.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(32)

Een wenk

T

ERWIJL

T

ERMUNTEN MET DE

V

AN

M

ARLES REED NAAR

het restaurant waar hij een tafel had besproken dacht hij, zittend naast zijn chauffeur, nog even terug aan de gevelsteen. De naam van de steen en daarmee van de kerk was een stellige vondst, getuigend van vindingrijkheid bij Van Marle en van godsdienstzin, en dit een en ander waardeerde hij in zijn architect. Hij had hem opnieuw verrast, hij was meer dan hij leek, en zulke mensen bevielen hem. Toch kon hij het boerachtige in de man niet wegcijferen, en bepaald een heer werd hij nooit. Hij had talent, hij was een vinder, maar het talent verscheen in flitsen, en de boer was de mens van alle dag, was tegelijk de man van die vrouw. Onvermengde waardering had hij echter voor de steenhouwer die de tekening had gemaakt, die niet instond tussen twee categorieën, maar gewoon behoorde tot het volk en het eelt moest dragen van de zware arbeid.

In het restaurant was Termunten dit alles weer vergeten door Aurora. Zij boeide hem. Zij had dat reeds op het eerste gezicht gedaan, op het portaal, maar zij boeide hem nu zo buitenmate dat hij zich de vraag stelde, thans precies, hoe het in Godsnaam mogelijk was dat zij zulk een man had gekozen. Hij bezag beiden en zocht vergeefs naar een oplossing. Hij was overtuigd dat ze komedie gespeeld had in haar huis, door het bezwaar op te werpen van een rommelige kamer. Bij haar kon niets rommelig zijn. Het was stellig een voorwendsel geweest om hem niet te confronteren met die Leo. Hij was niet ontstemd over deze kleine handigheid (voor hem een onhandigheid), integendeel. Er moesten natuurlijk wel zekere punten van overeenstemming tussen die twee vrouwen bestaan, om de eenvoudige reden dat volkomen, maar ook eerst volkomen divergentie van karakter

F. Bordewijk, Bloesemtak

(33)

vriendschap onmogelijk maakt. Zulke punten verklaarden nochtans deze vriendschap niet. Hij was slechts bestaanbaar door de volstrekte goede trouw van Aurora. Zo verstond Termunten het althans, maar ook zijn visie op Leo bleef eenzijdig, want hij kende het wezenlijk goede in die vrouw niet: haar hang aan Aurora. Een vrouw als Aurora, dacht hij, was ongetwijfeld al dikwijls ontgoocheld, en zou het nog vaak worden, maar mogelijk kon hij deze vrouw één teleurstelling besparen. Hij wilde het tenminste beproeven, en het was daarbij alsof hij iets van de toekomst ried; hij wist niet dat het in zekere zin reeds te laat was. Zij hadden uiteraard over de kerk gepraat, en Aurora had wel haar grote voldoening betuigd, maar geen dank uitgesproken, want dit was geen gunst; haar man was architect.

- We zijn nog niet verder dan het voorlopig ontwerp, zei Van Marle, steeds voorzichtig en op de grens van het zwaartillende.

- De rest komt wel, antwoordde Termunten op een toon van autoriteit.

Ze wist natuurlijk best dat deze hele zaak grotendeels van hem had afgehangen en nog afhing, dacht hij. Dat ze het deed voorkomen of de opdracht vanzelf sprak, dat ze haar man te hoog stelde voor dankbaarheidsvertoon beviel hem zeer. Misschien liep er ook iets onder door van koopmanschap; en zo ja, dan was het eigenlijk fijner dan van zijn architect, die het nu weer door zijn zwaartillendheid een beetje bedierf.

Maar hoe ook, hij mocht haar te meer om deze houding. Hij nam een kaartje en schreef er iets op.

- Ik heb nog vergeten thuis te zeggen dat ze voor de tee moeten zorgen, zei hij. U drinkt toch nog een kop tee bij me?

Hij was het niet vergeten. Het verlangen om deze mensen, vooral haar, te waarschuwen was duidelijk bij hem opgekomen, doch in deze omgeving was een vertrouwelijk gesprek onmogelijk. Een kellner ging met zijn kaartje naar de telefoon.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(34)

En Aurora moest, na haar gastheer goed te hebben opgenomen, dit denken: de grote zakenmannen waren altijd hierin opmerkelijk geweest dat men de grote zaken van hen aflas, want de zaken, meer dan de tijd, beitelden hun trekken. Ook hadden de zaken de trekken van hun voorvaderen gebeiteld zodat zij reeds jong, wanneer anderen nog groeien, het onverzettelijke, definitieve, uiteindelijke vertoonden van het gebufferde stootblok van een spoorweg. In tijd van vrede was de helling met bloemen begroeid. Zo thans bij Termunten. En zij mocht hem zeer.

Hij had de tijd gekend van allereerste, nauwelijks merkbare aantasting van de grote grachtengordel door city-vorming. De voormalige grachtpaleizen waren nu merendeels coulisse, zij het een fraaie. Enkele slechts vervulden nog hun oude taak van woning te wezen, daaronder het zijne, met dubbele stoep, vijf traveeën, en over twee vensters verdeeld nog drie oorspronkelijke ruiten in paars Boheems glas, samengesteld volgens een naar het schijnt verloren formule, - want het blijft onverklaard dat wie zich binnenskamers bevindt de buitenwereld in zijn natuurlijke kleuren vóór zich ziet.

Hij hoefde niet te offeren aan de woningnood. Al was hij na het overlijden van zijn vrouw, die hem een enig kind, Conrad, het, van lieverlede filantroop met het geld geworden, hij was reeds eerder filantroop geweest met de daad. Bij hem woonde zijn chauffeur, tevens tuinman, in en diens vrouw, zijn huisbewaarders, beide gezinnen met kinderen, zijn secretaris, zijn dienstboden. Daar hijzelf slechts op de bel-étage huisde, beschikte de verdere bevolking in dit vorstelijke perceel over een groot aantal ruime localiteiten, boven en onder hem. Tussen deze woonlagen vol druk leven, ingaand door een onderdeur en klimmend langs diensttrappen, wandelde hij om in een huiselijke eenzaamheid die hem lief was, door zalen en kamers met kunstschatten, oud familiebezit, ook van zijn vrouw, goed afgesloten van de rest door

F. Bordewijk, Bloesemtak

(35)

muren en zolderingen. Ofschoon hij met zijn tijd meeging, wat ook wel niet anders mogelijk was bij een veelzijdigheid als de zijne, kon hij zich in zijn vertrekkenreeks soms voelen als een stuk antiek, onderdeel van een antieke boedel, - geen verzamelaar meer, maar zelf boedelobject geworden. En dit antieke geheel lag als een horizontale plak anomalie tussen lagen welke het heden weerspiegelden. Maar hij besefte ook dat hij buiten deze omgeving een ander schepsel was, van zijn eeuw tot in zijn vingertoppen.

Die avond nu spraken zij in de Chinese koepelkamer nog wat na bij de tee.

Termunten wist het gesprek dat aan het slot van de maaltijd al een wat meer

vertrouwelijk karakter had gekregen spoedig te leiden in een bepaalde richting. Een vroeger woord van Aurora vormde een aanknopingspunt. Ze had gezegd:

- Ik heb in mijn hele leven eigenlijk nooit anders dan geluk gekend.

Hij herinnerde haar daaraan en vervolgde, tot haar speciaal:

- Ik zou ubeiden ook graag verder gelukkig zien. Ik waardeer uw man, ik waardeer u nu ook, en ik zou u alle twee tenminste moeilijkheden willen besparen voor zover ik dat kan. Wilt u een raad van me... ik zeg niet ronduit opvolgen, maar aanhoren?

Aurora knikte. Ze voelde dat nu toch Leo ter sprake zou komen, en mogelijk Conrad ook. Ze kon dat niet uitleggen, maar ze was er van overtuigd.

- Tussen mijn zoon Conrad en mij zijn er ook moeilijkheden, maar daarmee val ik u niet lastig. Het gaat over juffrouw Monterey. En wat ik zeggen wil is vooral voor u bedoeld, mevrouw Van Marle. Ik weet dat ze een vriendin van u is.

- Ze was juist vanmiddag bij ons toen u met mijn man kwam, zei Aurora. Ze kwam informeren naar de kerk, want ze leeft in alles met ons mee en ik houd veel van haar.

Maar we wisten door uw zoon hoe u tegenover haar staat en dus...

F. Bordewijk, Bloesemtak

(36)

Hij glimlachte.

- Ik vermoedde het al. Mensen kunnen elkaar voelbaar aantrekken, en ook voelbaar afstoten. Dat laatste schijnt er te bestaan tussen haar en mij. U vindt het misschien vreemd, maar bij u thuis kreeg ik de indruk dat uw vriendin ergens in de buurt was.

- Vindt u dat ik beter had gedaan met het u dadelijk te vertellen?

- Neen, zei hij. Dat was toen het ogenblik niet. U hebt goed gedaan.

- Dan ben ik toch blij dat ik me nu van mijn noodleugentje heb bevrijd.

Ze zweeg. Hij ging na enkele ogenblikken door:

- U kent mijn zoon en hij komt wel bij u. Hij heeft voor u een gevoel van warme vriendschap, mevrouw Van Marle, dat weet ik, al is tussen mijn zoon en mij de vertrouwelijkheid grotendeels zoek sinds juffrouw Monterey op het toneel verschenen is. U zult wel begrijpen dat ik me hier over die verhouding niet kan uitlaten. Alleen wil ik zeggen dat ik het voor Conrad een ramp vind. Maar goed, hij blijft mijn zoon, en we zijn geen volstrekte vreemden geworden, al kom ik niet meer in Den Haag, bij hem en zijn vrouw. Ik ben ook overtuigd dat hij met de hele toestand geen vrede heeft, maar dat is hier de zaak niet. Het betreft iets anders, want ofschoon ik niet het recht heb me in uw vriendschappen te mengen, en al begrijp ik ook dat u om zo'n verhouding geen vriendschap zult willen opgeven, mevrouw Van Marle, ik moet u toch zeggen: pas op voor die vrouw; dat is geen vriendin voor u.

Aurora keek hem geschrokken aan. Haar mond ging open, doch hij weerde af:

- Ik zou hier liefst niet over willen doorpraten. Als u om bewijzen vraagt, dan zeg ik: ik heb geen bewijzen. Maar wel zeg ik u dit: mijn zoon is hier in het spel.

Aurora werd donkerrood, maar Termunten boog zich snel naar

F. Bordewijk, Bloesemtak

(37)

haar over en legde zijn hand op de hare met een vaderlijkheid die hem even verwonderde.

- U begrijpt me verkeerd. Ik maak geen toespelingen. Uw gevoel tegenover Conrad is zo zuiver als water, en van hem geldt hetzelfde. Hij zoekt bij u een zekere steun in zijn ontredderd leven, maar hij kan van die vrouw niet loskomen. Ze is het type van geraffineerde domheid, maar daardoor of daarnaast is ze gevaarlijk, misschien minder nog voor hem dan juist voor u. Daarom zeg ik dit. Ik ben een mensenkenner, geloof me. Ik begrijp die vrouw niet, maar alleen omdat ik een domkop niet begrijp.

Maar domkoppen in haar genre zijn gevaarlijk. Het enige wat ik kan aanraden is:

oppassen, geen vriendinnen blijven. En dan nog zult u er niet helemaal zijn; ik bedoel, u zult de toestand niet helemaal in uw macht hebben. Want alles wat u meent te kunnen doen ten goede van mijn zoon legt zij verkeerd uit, en daar zal ze u voor laten boeten. Ze zal het tenminste proberen, en dat wou ik u besparen, want ook dat geeft ellende.

- Maar dat betekent eigenlijk...

- Dat u uw vriendschap met mijn zoon óók zoudt moeten opgeven. Inderdaad, daar komt het op neer. En dat zeg ik niet voor mij, zelfs niet in de eerste plaats voor hem, maar voor u.

- U vraagt ineens heel veel van me, meneer Termunten, en zonder dat u iets bewijst.

Ik ben heus niet iemand om op vermoedens een vriendschap te verbreken. Ik mag dat niet. Uw bedoeling waardeer ik, maar u vraagt te veel.

- Ik vraag niets, ik geef alleen maar raad. En ik voeg erbij dat als mijn zoon eenmaal met die vrouw gebroken heeft, dat dan de zaak weer heel anders wordt. Ik geloof dat dan een vriendschap tussen u tweeën iets goeds voor hem zou kunnen zijn. En om u te bewijzen hoe ver ik in mijn vertrouwen ga, wil ik u ook vertellen, ik als vader van Conrad, dat, al valt er op zijn eigen vrouw niets te zeggen, een vriendschap met u een aanvulling in zijn

F. Bordewijk, Bloesemtak

(38)

leven zou kunnen zijn. Haar karakter is te kleurloos. U bent anders.

Zij zwegen een poos. Aurora was voor het ogenblik haar strijdlust kwijt, want iets merkwaardigs was haar te binnen geschoten: niet alleen haar man, maar ook haar kinderen hadden nooit recht met Leo gesympatiseerd. Ze wist dat al lang, doch nu drong het zich op. Toen zei Termunten:

- Denkt u samen hier nog eens rustig over na. Ik zal er nooit meer over beginnen.

In de auto die hen terugbracht fluisterde Aurora, nog steeds onder een ban:

- Hij meent het, geloof ik, best, maar ik kan die vriendschappen niet opgeven.

Waarom zou ik het doen? Conrad en Leo alle twee hebben me nooit iets gedaan. Wat gaat het hem aan wie mijn vrienden zijn? Hij redeneert van zijn standpunt van vader uit, en dan ziet hij natuurlijk Leo veel en veel te zwart... Wat vind jij ervan, Anton?

voegde ze er aan toe met een voor haar ongewone aarzeling.

- Och, antwoordde hij gemakkelijk, haar mag ik niet zo erg, dat weet je, en met hem heb ik weinig aanraking. Het zijn veel meer jouw vrienden dan de mijne. Doe maar wat jezelf het beste vindt. Zo endosseerde hij het probleem voor honderd procent aan haar, en zo deed hij altijd. Zo was het van het begin van hun huwelijk geweest, maar dat wist ze toen ze trouwde, en het deed geen afbreuk aan haar liefde.

- Jij bent ook een domkop, een lief domkopje, zei ze speels, tegelijk de indruk door Termunten gewekt van zich afschuddend, en ze drukte even haar wang tegen zijn mouw.

Maar Van Marle bedacht dat er van zijn bloesemtak niet was gerept, en hij voelde zich opgelucht.

- Had ik hem moeten vertellen van dat boekje?

Hij schrok op uit zijn peinzen.

F. Bordewijk, Bloesemtak

(39)

- Welk boekje?

- Dat album, je weet wel, van Conrad... Neen, ging Aurora voort, met zichzelf eensklaps tot klaarheid gekomen, laat Conrad dat maar zeggen, niet ik.

Van Marle stemde er mee in. En Aurora voelde zich weer sterk in haar genegenheid voor de vriendin. Haar onzekerheid was beschamend geweest.

Leo en Conrad

L

EO HAD TWEE JAAR EEN CURSUS IN PSYCHOLOGIE TE

Leiden gevolgd, en daarvan als voornaamste resultaat een relatie met Aurora overgehouden door hun lidmaatschap van de Vereniging van vrouwelijke studenten. Want ook Aurora had een korte tijd gestudeerd, in wijsbegeerte. Leo werd in Amsterdam Aurora's beste vriendin. Maar de vriendschappen van Aurora met vrouwen waren wel oprecht gemeend, en gingen toch niet bepaald diep.

Leo vormde een der ijle brugverbindingen tussen Amsterdam en Den Haag, ijl omdat hun bevolkingen elkander niet te best lijden mogen. Haar Haagse bruggehoofd was opgetrokken op de kennissenkring harer ouders, onvermogende mensen, maar van goede afkomst, en hun stand ophoudend, met enige moeite en veel waardigheid.

Op dit substraat had Leo allengs allerlei connecties bij Buitenlandse Zaken en in de diplomatieke wereld verworven, voornamelijk door haar macht om een kamer te vullen. Zo kwam ze in aanraking met Conrad Termunten.

Conrad zou zijn vader alle reden hebben gegeven tot onvermengde trots zonder de zwarte plekken in zijn particuliere leven. Werkelijke liefde voelde hij voor niemand, want hij bezat geen

F. Bordewijk, Bloesemtak

(40)

kinderen; het meest hield hij per slot van zijn vader. Zijn vrouw had hij getrouwd, hij wist niet precies waarom, behalve dat hij goed had gelet op stand en

kerkgenootschap. Zijn huwelijk verliep volgens de gewone door de man stilzwijgend voorgeschreven leefregel. Hij was en bleef een man voor vrouwen en had daarvoor ook alles mee. Hij was de absolute, harmonische atleet. Hij had de knappe, frisse, scherpe trekken van de noordelijke zeeman. Hij wilde niet, als zijn vader had gedaan, rechten studeren om later een rol te spelen in de geldwereld. Hij had wel diens rechtlijnigheid, maar daarnaast het eenvoudige, opene, haast argeloze van degeen die bestemd is voor het leven in de open lucht, te land of ter zee. Hij voelde zich vanouds aangetrokken tot de zee en kwam bij de marine. Hij onderscheidde zich in de slag van de Javazee in 1942, ontkwam aan de vijand over Tjilatjap naar Australië, en verbleef daar geruime tijd eer hij via een reis naar de Verenigde Staten kon deelnemen aan de Atlantische zeeoorlog. Tijdens zijn gedwongen verblijf te Adelaïde stelde hij spelenderwijs een memorie samen. De grondslag daarvan vormden beginselen die ruw geschetst neerkwamen op het volgende: In vredestijd moet een staat zich als zwak voordoen en de rest van de wereld als sterk. Daarmee cultiveert hij de angst van zijn eigen bevolking, en angst is het beste middel om wakker te blijven. Hij misleidt daarmee voorts een eventuele tegenpartij. Hij moet zich verbaasd en verontrust tonen over al wat aan technische vorderingen bij de tegenpartij bekend raakt, hetzij deze openbaar worden gemaakt, hetzij ze uitlekken, en onverschillig of hij ze reeds kent of niet. Hij moet bij voortduring degeen spelen die in een blinde onwetendheid heeft geleefd en de indruk wekken dat zijn spionnen beunhazen zijn.

Hij moet spionnen van de hele wereld binnen zijn grenzen dulden, en er nu en dan met luid misbaar een oppakken, maar vooral niet te veel. Hij moet zijn eigen inwoners in de gelegenheid stellen spion te worden ten behoeve

F. Bordewijk, Bloesemtak

(41)

van de rest der wereld, en hun de mogelijkheid openen over te lopen en geheimen te verraden die essentiëel schijnen, maar alweer verouderd en door de feiten

achterhaald zijn. Hij moet er van uitgaan dat de rest van de wereld ditzelfde spelletje met hem speelt en dus steeds bedacht zijn op de noodzaak van grotere verfijning.

Bovenal moet hij luidkeels verklaren dat hij niets begrijpt van de rest van de wereld, maar er tegelijk voor zorgen dat die rest hem niet begrijpt. Kortom, hij is in de internationale politiek volstrekt amoreel, maar ook volstrekt bedekt amoreel onder het mom van een dwaas. Daarna, in oorlogstijd, doet hij precies het omgekeerde - afgezien van het punt der amoraliteit -, verklaart zich voor sterker dan hij is, en brengt zijn bevolking tot rust. Wakker houden is nu verder onnodig, daarvoor zorgt de oorlog zelf, en een enorm potentiëel ligt voor deze staat gereed. Weliswaar mag de staat enerzijds rekenen met de kans dat de vijand enorme blunders zal begaan, want dat is door alle eeuwen heen bewezen bij staten beroemd om hun diplomatie, maar anderzijds moet juist daarom de staat zich hoeden voor eigen enorme blunders, want zij kunnen het gevolg wezen van een overmaat aan verfijning, een uit het oog verliezen van de grote lijn. Hij moet op een gegeven ogenblik alle systeem overboord kunnen gooien en de eenvoudige logica kunnen doen gelden van de primitieve mens.

Daarnaast blijven enorme pseudoblunders, mits schaars gedoseerd, broodnodig.

Conrad had dit alles reeds vóór 1940 overdacht en in 1942/43 daar te Adelaïde op schrift gesteld, enkel om de tijd te doden; hij overhandigde bij zijn komst in Engeland deze memorie aan de Nederlandse regering te Londen. Hoewel de basis van zijn betoog uiteraard al lang gemeengoed was, had hij de beginselen uitgewerkt met een zodanig raffinement, ook door het stellen van een aantal voorbeelden, dat zijn werkstuk er iets door wegkreeg van een handboek voor de teorie der spionnage. Met name

F. Bordewijk, Bloesemtak

(42)

bleek van een vooruitziende blik, omdat zijn betoog rekening hield met de toekomst, met de omstandigheid dat er zich na de vrede een ontzaglijke technische vooruitgang zou openbaren, dat het diplomatieke spel, daarmee hand aan hand, ontzaglijk veel ingewikkelder zou worden, en het er dus voor de staat op aankwam zijn opvatting in zake spionnage steeds bij te slijpen en in de aanwending van zijn middelen steeds subtieler delicatesse te betrachten, ten einde in de naamloze worsteling in het duister achter de vredescoulissen het overwicht te behouden.

Wat er met zijn memorie gebeurde wist hij niet, en dat kon hem ook niet zo heel veel schelen, want geen eerzucht, doch speelsheid had hem tot schrijven gedreven.

Slechts was het hem bekend dat dit stuk, dat hij opzettelijk niet aan de minister, maar aan de secretaris-generaal te Londen gegeven had, sindsdien ergens in het gebouw van Buitenlandse Zaken berustte, en veiligheidshalve alleen toegankelijk was voor de secretaris-generaal zelf, de hoogste vaste departementale figuur. De wisselende ministers kenden slechts het bestaan, geen bizonderheden. Hij meende zelfs dat, indien tegenover een eisende bewindsman alle uitvluchten vruchteloos bleken, hem vervalste en vrij onschuldige papieren in handen werden gespeeld.

Conrad werd kort na de bevrijding kapitein ter zee, en verbonden aan de marinestaf.

Zijn snelle bevordering had officiëel als reden zijn moed en beleid in de Javazee. Hij giste dat sommige van zijn denkbeelden reeds in praktijk werden gebracht.

De omstandigheid dat hij Leo bij zich thuis had geïntroduceerd was enigszins een dekmantel voor hun verhouding, - een verhouding waarin zijn vrouw berustte. Leo was het vervolgens die hem in aanraking bracht met Aurora, uit een behoefte om te koketteren met deze verovering, mogelijk haar laatste, en in elk geval haar briljantste.

Maar naarmate Conrad Aurora beter leerde kennen doorzag hij ook die zekere leegheid in zijn minnares.

F. Bordewijk, Bloesemtak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze conclusie luidde aldus: Lea heeft aan mijn personeel niet eerder willen vragen naar Frederik, dan nadat ze naar mij had gevraagd, zodat het de schijn moest hebben dat ze om

Hetgeen hier wordt geciteerd geeft ons de gelegenheid tot een waardemeting van beider oeuvre. En dan moet dit worden gezegd, dat Ter Braak groot was in datgene wat bovenal het

‘Gij stille wouden, hoort dit somber klagen, den doffen rouwzang over mijn beminde, die tuchtelooze vrouw, die voor mijn vragen een doove is en voor mijn blik een blindeF. Haar

Hij was alleen bekend met de sombere heerschzuchtige vrouw der avonden, maar een verwebde natuur had hij toch in haar geraden, een drift niet alleen naar geld, ook naar destructie, -

Wilde ik den moord het snelst en zekerst volbrengen, dan moest ik vóór haar bed staan, en niet in mijn eigen bed mij bevinden, waar mijn knielende houding en de

F. Bordewijk, Fantastische vertellingen.. door omstandigheden, welke hier niet ter zake doen, in het genot van invloedrijke diplomatieke relaties, en deze verschaften mij den

Maar er moet in deze duistere geschiedenis nog meer verborgen zijn, en ik denk, ik denk, al heb ik ook geen bewijzen, geen aanwijzingen zelfs gevonden, ik denk toch dat de man die

'Wij konden als familie respect opbrengen voor haar wens om te sterven, omdat