• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 88 (1989) 4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 88 (1989) 4"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KNOB

Tweemaandelijks tijdschrift voor monumentenzorg, architectuurgeschiedenis, archeologie, cultuurbeleid, muïea en archieven Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond De Walburg Pers

(2)

KONINKLIJKE NEDERLANDSE OUDHEIDKUNDIGE BOND Opgericht 17 januari 1899 Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana.

Bulletin

Tweemaandelijks tijdschrift van de KNOB, tevens orgaan van de

Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Redactie Prof. dr. ir. F. W. van Voorden

(hoofdredacteur), drs. Th. M. Eising (eindredacteur), prof. dr. E. R. M.

Taverne (adviseur), mevr. drs.

M. M. A. van Boven, mevr. drs.

M.J.Dolfin, mevr. drs. M.Krauwer, ir. E. J. Nusselder, dr. ir.

R.A.F.Smook, prof. dr. ir.

C. L.Temminck Groll, dr. A. van der Woud.

Redactieraad

Jhr. ir. L. L. M. van Nispen tot Sevenaer (voorzitter), prof. dr.

W. A. van Es, mr. C.H.Goekoop, drs.

U. F. Hylkema, drs. J. F. van

Regteren Altena, drs. C. O. A. Baron Schimmelpenninck van der Oije, ir.

C. J. Vriesman, mevr. drs.

M.J.H.Willinge.

Art Director H. Kreuger.

Lay-out en vormgeving Th. M. Eising,

De Walburg Pers.

Abonnementen Bureau KNOB, Achter St. Pieter 21 3512 HR Utrecht tel. 030-321756

Abonnement en lidmaatschap KNOB:

f 65,—; f 40,— (t/m 27 jr); f 100,—

(instelling etc.). Opzeggingen voor 1 december van het jaar.

Losse nummers en druk De Walburg Pers Postbus 222

7200 AE Zutphen tel. 05750-10522.

Losse nummers f 15,—.

ISSN 0166-0470

1

Mr. C. H. Goekoop, voorzitter KNOB Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, droom van een historische werkelijkheid

Rona/d GUI

Urban Heritage Surabaya 4

Nico Arts

Archeologisch onderzoek in de

middeleeuwse stadskern van Eindhoven

Ronald Stenvert

Het gebruik van de computer en Computer-Aided Design bij architectuurhistorisch onderzoek 15

P. Schotel

Mr. J.C.Overvoorde, archivaris van Dordrecht 1892-1902

18

Marco Uyttewaal J. C. Overvoerde en de bescherming van monumenten

22

Annelies Olgers

De buitenplaats Waterland te Velsen 31

Musea

De Museale Traditie binnen de KNOB 35

Agenda 37 Boeken 40 KNOB Summary

BULLETIN KNOB Jaargang 88, 1989, nummer 4 Omslag

Kasteel De Haar te Haarzuilens (foto Kasteel De Haar).

Summary

Mevr. drs. M. L. A. J. Th. Brekelmans en drs. Th. M. Eising.

Jubileum KNOB

Tegen de achtergrond van het

90-jarig bestaan van de KNOB is het voor het Bestuur een

genoegen U uit te nodigen voor de viering van dit jubileum te Utrecht op 23 september 1989.

De viering van het 90-jarig bestaan zal plaats vinden onder de titel 'Europe 92, Heritage

Without Borders' en aanvangen in de Nicolaikerk te Utrecht om 10.00 uur.

Na ontvangst met koffie zal een

kort woord van welkom gesproken worden door de Voorzitter. Een inleiding op het thema van de dag

zal gehouden worden door de heer J. Jesserun, voorzitter ICOMOS (Nederland), waarna de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, mr. B. J. M. Baron van

Voorst tot Voorst een uiteenzetting zal geven met betrekking tot de

cultuur in het verenigd Europa.

Prof. dr. ir. C. L.Temminck Groll zal vervolgens een exposé geven betreffende de buitenlandse activiteiten van de KNOB in historisch perspectief, waarna de ochtend besloten zal worden met een rede van de Voorzitter van de KNOB, mr. C.H.Goekoop.

Na een lunch zullen de

deelnemers ontvangen worden op het Kasteel De Haar, gelijk ook 90 jaar geleden het geval was en waar de banden tussen Kasteel en KNOB hernieuwd zullen worden. De ontvangst zal geschieden door en

dankzij de welwillende gastvrijheid van de Baron Van Zuylen Van

Neyevelt. Een bezoek zal o.a.

gebracht worden aan de slotkapel.

(Vervoer geschiedt per touringcar).

Na aankomst te Utrecht volgt (onder voorbehoud) een boottocht, welke eindigt in een ontvangst ten

stadhuize van de deelnemers door de Burgemeester, mevr. drs.

M. W. M. Vos-van Gortel.

De kosten van de dag zijn voor

KNOB-leden f 50,— en voor niet- leden f 75,—.

Deelnemers zullen nog een speciaal jubileum-programma ontvangen. Aanmelding Bureau KNOB, Achter Sint Pieter 21, 3512 HR Utrecht, tel. 030-321756.

(3)

JUBILEUM

Koninklijke Nederlandse

Oudheidkundige Bond

Mr. C.H. Goekoop, voorzitter KNOB

droom van een historische werkelijkheid

Voorwoord bij het 90-jarig bestaan van de KNOB

Het einde van de 19de eeuw was voor de monumentenzorg in Nederland nog altijd een zorgelijke periode. Sloop dreigde nog

altijd voor belangrijke monumenten als de Bossche Fronten te Maastricht, de Grote Kerk van Schoonhoven, het Reventer te Zwolle en nog vele zaken meer. Dit ondanks de publicatie van de

brochure Holland op zijn Smalst door Victor De Stuers, waarin hij zich reeds fel keerde tegen de ongebreidelde 19de-eeuwse

sloopwoede. Kasteel De Haar Ie Haariuilens, gezien vanuit hel

westen (foto Kasteel De Haar).

Omstreeks 1874 diende minister Kappeyne een wetsontwerp in, bepalende dat van staatswege niets meer tot instandhouding van monumenten zou

worden gedaan en de Tweede Kamer wei- gerde drie jaar achtereen gelden voor lopende restauraties ter beschikking te stellen.

In 1899 richtten negen oudheid- kundigen en zeventien verenigingen de Nederlandse Oudheidkundige Bond op, welke op de 15de juli 1899 haar eerste jaarvergadering te Utrecht hield. Na deze oprichtingsvergadering, waarin de archi- tect Cuypers een inleiding hield over de restauratie van het kasteel de Haar, volgde een bezoek aan het kasteel, waar- van de restauratie in 1915 voltooid zou worden.

Hiermee benadrukte de NOB haar waardering voor dit project als een voor- beeld van restauratie van een belangrijk

oudheidkundig overblijfsel, in feite van

een ruïne, waarvan het initiatief was uitge- gaan van Baron Etienne Van Zuylen Van Nyevelt.

De Haar was, volgens de huidige maatstaven, geen restauratie maar een droom. Overigens een zeer fraaie droom.

Van Wijck noemt in het Liber Ami- corum voor Temminck Groll De Haar, daar waar restaureren een consolidatie of

hoogstens een verantwoorde reconstructie tot doel heeft, 'de uiterste consequentie van de herschepping, die een nieuwe schepping is'.

l

(4)

Kasteel De Haar, interieur (foio Kasteel De Haar).

Huw De Comnck van Portugael te Utrecht (foto KNOB).

Het was de verwerkelijking van de droom van De Stuers en Cuypers en had alles in zich van de 19de-eeuwse opvattin- gen van monumentenzorg: het verbeelden van een herinnering aan een roemrijk ver- leden. Het bleef echter niet slechts bij een mijmering over het verleden. Dank zij de activiteiten van de NOB werd in 1903 de Rijkscommissie voor de inventarisatie van Monumenten ingesteld. Met name Over- voorde, maar ook De Stuers en Kalf werk- ten bezield aan de realisatie van de droom. In 1910 werd vanuit de NOB het Initiatief-ontwerp tot een wettelijke be- scherming van monumenten gedaan.

Voorzitter van commissie van dit voorstel was De Stuers, secretaris was Kalf en Overvoorde was lid. Holland bleef smal, want de Monumentenwet werd pas in 1961 aangenomen en nog vele bouwwer- ken vielen onder de slopershamer.

Vanaf de 20er jaren werden de 19de-eeuwse droombeelden verguisd, ook al hadden zij geleid tot het behoud van vele monumenten als De Haar, het stad- huis van Woerden, het huis De Coninck van Portugael te Utrecht, het Vleeshuis van Utrecht, stadspoorten te Zutphen etc.

In 1917 nam de NOB het initiatief tot de Grondbeginselen en Voorschriften voor het Behoud, de Herstelling en de Uitbreiding van Oude Bouwwerken. In de restauraties kwam vanaf dat ogenblik ook plaats voor eigentijdse stijlelementen van moderne architectuur als nieuwe droom.

Stadhuis en Grote Kerk van Schoonhoven zijn de (nu al klassieke) voorbeelden.

Het initiatief hiertoe lag vooral bij Kalf.

Na 1960 worden ook deze restauraties weer verguisd en worden de regels her- zien: consolideren en uitsluitend historisch verantwoord reconstrueren.

In Indonesië werd in 1931, mede op initiatief van de NOB een beschermen- de Monumentenverordening van kracht en de NOB, later KNOB, publiceerde regel- matig over monumenten overzee in Oost en West.

In 1959 werd de Beurs van Berla- ge met sloop bedreigd. De inmiddels Ko- ninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond hield haar jaarvergadering in de Beurs en gaf daarmee het belang aan van de jongere monumenten in Nederland.

Vooral na 1975, het Monumentenjaar, krijgt ook het oude woonhuis de monu- mentele waarde die het toekomt.

Inmiddels worden ook de verguis- de dromen, zowel die van Cuypers als die van Kalf tot monument verklaard: bij de restauratie van de Grote Kerk van Schoonhoven in 1981 blijft het interieur van ca. 1930 expliciet gehandhaafd en het

kasteel De Haar is een van de drukst be- zochte monumenten van Nederland.

Is het geen middeleeuws monument dan is het zeker een monument van jongere, 19de-eeuwse historiserende bouwkunst.

Juist deze bouwkunst, van na 1850, wor- den met de modernere architectuur door het Monumenten Inventarisatie Project en

Grote Kerk te Schoonhoven (foto KNOB).

Raadhurs Gemeente Lopk, ca. 1955 (jol KNOB)

(5)

door gemeentelijke inventarisaties in kaart gebracht.

De droom zet zich voort: wie heeft

Ronald Gil1

nooit gedroomd van verre reizen, van treinen, schepen, van rook en stoom?

In 1981 worden op initiatief van de KNOB de spoorwegmonumenten geïnventari- seerd, waarna de erkenning als monu- menten vrij spoedig volgt. De discussie over het historische scheepstype als monument is volop gaande en ook hierin liggen mogelijk initiatieven tot omschrij- ving en inventarisatie door de KNOB.

Urban Heritage Surabaya

Na de oorlog droomde Nederland van een nieuwe toekomst en van de wederopbouw. De eigen archrtectuur van deze periode, met vaak zeer nationale en traditionele kenmerken is de weerspiege- ling ervan. Erkenning en behoud beteke- nen voor de KNOB eveneens een taak voor de toekomst.

Na 1992 vallen de Europese eco- nomische belemmeringen weg. Cultuur heeft reeds eeuwen een internationaal karakter en de KNOB zal met haar 90- jarig jubileum aan dit internationale aspect aandacht besteden en ook aldaar haar taken en mogelijkheden bezien.

De KNOB bestaat 90 jaar. Met de decentralisatie van de monumentenzorg zijn ook de taken van de KNOB weer toe- genomen en verzwaard. Het blijven waken voor de kwaliteit van de monumentenzorg als geheel, het geven van voorlichting voor het behoud van zowel onroerende als roerende monumenten, het verzorgen van publicaties middels het gerenoveerde Bul- letin, in 1899 begonnen als ‘een vliegend blaadje’, en middels studiedagen over monumentenzorg, musea en archeologie vanuit een onafhankelijke visie, het zijn alle activiteiten, welke niet mogelijk zouden zijn zonder het ideaal van het behoud en herstel van het cultureel erf-

goed. steden in ontwrkkelingslanden neemt de

noodzaak tot behoud van het stedelijk erf- goed aldaar m hoog tempo toe. Met name in Indonesië wordt dit onderkend.

Mede naar aanleiding van deze ontwikkelingen vond in september 1988

het congres Change and Heritage in Indo- nesran Crties plaats, waarvan het verslag werd gedaan in Bulletin 1989 nr. 1.

Als vervolg hierop is in april 1.1. een pro- ject gestart tot behoud van het stedelijk erfgoed van Surabaya. Tevens wordt bezien hoe binnen de Indonesische con- text het begrip (architectuur-historrsch) Erfgoed vormgegeven kan worden.

In een samenwerkingsverband van de Technische Hogeschool Surabaya en de Werkgroep Restauratie van de faculteit Bouwkunde T.U. Delft is dit project tot stand gekomen en zal het worden uitge- werkt door onderozek en ontwerp-voorstel- len, welke uitgaan van de oorspronkelijke, historisch gegroeide ruimtelijke en archi- tectonische kwaliteit van de stad en haar onderdelen als de kampongs.

Als startprojecten zijn uitgekozen stadsvernreuwlng en kampongverbetermg

Een gaaf stukje stadsarchitectuur aan Jalan Rajawali, de voormalige Heerenstruat in de benedenstad van Surabaya (foto R. Gill).

m het gebied van Tunjungan, rehabilitatie van de oud-Nederlandse benedenstad, het zgn. Kota Lama-project, de infrastructuur- verbetering van een vijftal kleine kust- nederzettingen aan de rand van Surabaya en het Mesjid Ampel-project, welk de res- tauratie van de 14de-eeuwse Javaanse moskee, in de 19de eeuw in Empire-stijl uitgebreid, en de rehabilitatie van de omliggende kampong inhoudt.

Urtwisseling van kennis en het onwikkelen van een werkwijze voor stede- lijke monumentenzorg in Indonesië zijn de doelstellingen voor de wat langere termijn van deze samenwerkmg.

(6)

Archeologisch onderzoek in de

middeleeuwse stadskern van Eindhoven

Nico Arts

De afgelopen maanden januari t/m juli is er op het Eindhovense Heuvelterrein gewerkt aan een grootschalig archeologisch onderzoek naar overblijfselen van de laatmiddeleeuwse bewoning

van die stad. Dit onderzoek is vooraf gegaan aan de bouw van de Heuvelgalerie, een pretentieus winkel-, woning-, kantoor- en muziekcomplex dat in het begin van de jaren negentig de Eindhovense binnenstad meer allure zal moeten geven.

Het onderzoek is uitgevoerd door een speciaal voor dit projekt aangesteld gemeentelijk team i.s.m. het A. E. van Giffen Instituut voor Pre- en Protohistorie (I.P.P.) van de Universiteit van

Amsterdam. Tijdens de opgraving bestond het gemeentelijk archeologisch team uit één archeoloog, twee veldtechnici en vier

arbeiders, verder werkten in totaal bijna honderd verschillende amateur-archeologen en andere vrijwilligers mee aan het veldwerk.

Voor dit projekt stelde de gemeente Eindhoven een bedrag beschikbaar van in totaal 400.000 gulden.

Regionaal kader

Het archeologisch onderzoek van de middeleeuwse stad Eindhoven past goed in het probleemgerichte onderzoek dat vanuit o.a. het I.P.P. wordt uitgevoerd in het kader van het 'Kempenprojekt'.1 Dit

reeds meer als tien jaar lopende projekt heeft als belangrijkste doel het regionale nederzettingssysteem in de Kempen te analyseren in de periode ca. 500 v. Chr. - ca. 1500 n. Chr. In het kader van het

'Kempenprojekt' waren tot dusver alleen landelijk gelegen middeleeuwse nederzet- tingen onderzocht met een slechts plaat- selijke funktie. De opgraving te Eindhoven heeft de kans geboden wat meer te weten te komen over een middeleeuwse Kempi- sche nederzetting met een bredere -

regionale - funktie. Deze regionale funk- tie blijkt onder meer uit het in 1232 door Hendrik l, de hertog van Brabant, aan

Eindhoven verleende stadsrecht. Verschil- len tussen landelijke nederzettingen en de stad zouden zich in archeologisch opzicht kunnen uiten door o.a. een andere topo- grafie van de nederzetting, andere huisplattegronden (bv. boerderijen vs. bur- gerhuizen) en een andere materiële kui- tuur, zoals de samenstelling van het aar- dewerk.

Het onderzoeksterrein

Het onderzochte terrein heeft een oppervlakte van ruim 1,7 ha; het is daar-

mee het meest omvangrijke aaneengeslo- ten areaal dat ooit binnen een Neder- landse middeleeuwse stad archeologisch is onderzocht. Het onderzoeksterrein beslaat ruim 2% van de oppervlakte van de oorspronkelijke middeleeuwse stad. In tegenstelling tot de meeste andere mid- deleeuwse steden is er te Eindhoven

slechts één archeologisch niveau. Gezien de omvang van het terrein en de snelheid waarmee het veldonderzoek diende te

worden uitgevoerd was het ontbreken van

meerdere archeologische niveaus hier een gelukkige omstandigheid. Uitzonderlijk voor de zandgronden was de goede con-

serveringsconditie van het terrein: dank zij de hoge grondwaterstand bleken voorwer- pen van been, leer en hout erg goed bewaard gebleven. De donkere middel- eeuwse sporen contrasteerden fraai met de natuurlijke ondergrond, hier bestaande uit dekzand. Na ca.-1500 moet het terrein als deel van de feitelijke stedelijke neder- zetting zijn verlaten en werd het in gebruik genomen als tuingrond.

Gedurende de ruim drie eeuwen dat het terrein deze funktie vervulde is een forse, plaatselijk tot 2 m dikke ophogingslaag

ontstaan (feitelijk een esdek), die als het ware een buffer heeft gevormd tussen de archeologische overblijfselen en latere aktiviteiten op het terrein. De meest opval- lende van deze latere aktiviteiten was de bouw van een ziekenhuiscomplex aan het einde van de negentiende en in de eerste

helft van deze eeuw. Dit ziekenhuis is in de jaren zeventig gesloopt, daarna, tot aan de aanvang van het archeologisch

onderzoek, was het terrein in gebruik als parkeerplaats.

Resultaten

De resultaten van het onderzoek zijn sinds de aanvang erg positief geble- ven. O.a. is gebleken dat het terrein slechts in geringe mate is verstoord door postmiddeleeuwse aktiviteiten, zoals met name de bouw en sloop van het zieken-

huiscomplex. De gevonden bewonings- sporen dateren voornamelijk uit de periode tussen ca. 1200 en ca. 1500, en bestaan uit talrijke paalsporen van houten

(7)

gebouwen, greppels, waterputten, afval- kuilen, leemkuilen, enkele graven van paarden en runderen, een karrespoor, een deel van een kastéelgracht, een (kunst-

matig aangelegde) rivierbedding en een reeks opmerkelijke grondsporen die onge- twijfeld de restanten vormen van de mid-

deleeuwse nijverheid op het terrein.

Er werden geen sporen gevonden van laatmiddeleeuwse (bak)stenen construc- ties, zoals bijvoorbeeld middeleeuwse gemetselde waterputten of muurfunda- menten.

Het meeste van het onderzochte terrein bestaat uit (delen van de) middel- eeuwse erven die zich onmiddellijk achter de middeleeuwse behuizingen bevonden.

Van die huizen zelf zijn weliswaar een

groot aantal paalsporen gevonden, maar er bestaat nog geen inzicht hoe de platte-

gronden van die huizen eruit gezien kun- nen hebben. Reconstructies van huisplat- tegronden worden mede bemoeilijkt omdat er geen parallellen bestaan voor het

gevondene: het is nog onbekend hoe het

13de-, 14de- en 15de-eeuwse Kempische burgerhuis eruit zag. Overigens is er nog

nauwelijks moeite gedaan struktuur te vin- den in de onderzochte bodemsporen; tot dusver is alle energie besteed aan het veldwerk.

De soms meer dan 100 m lange greppels dwars door het onderzoeks-

terrein moeten de afscheidingen hebben gevormd van de middeleeuwse erven. In die erven bevonden zich o.a. waterputten, die hier doorgaans bestaan uit bijna 2 m hoge eiken tonnen, soms uit uitgeholde boomstammen en incidenteel uit plaggen- putten. Veel andere nog niet nader

geïdentificeerde grondsporen kunnen waarschijnlijk het beste gerelateerd wor- den aan de nijverheid die er zich op dit

terrein moet hebben afgespeeld. Een aan- tal van die grondsporen moeten deel heb- ben uitgemaakt van een leerlooierij. De

vroegere aanwezigheid van deze nijver- heid kan hier o.a. worden opgemaakt uit het veelvuldig voorkomen van hoornpitten van runderen, bovendien werd er in één van de erven een fraai geconserveerd twij- gen bassin onderzocht dat vermoedelijk een looikuil zal zijn geweest. Ook werden er sporen gevonden van leerbewerking in de vorm van leren snijafval.

Mobiele vondsten

Behalve grondsporen werden er een zeer groot aantal middeleeuwse en ook veel postmiddeleeuwse vondsten ver- zameld. Dit is vooral te danken aan de

grote inzet van amateur-archeologen en andere vrijwilligers, hierdoor bleek het

De opgraving van hel Eindhovense Heuvellerrein, mei 1989. Rechtsboven de huidige Vestdijk, vroeger deel van de gracht rond de stad;

linksboven de Markt; onder in het midden de torenspitsen van de Catliarinakerk. Zwart omlijnd de uiteindelijke begrenzingen van het

onderzoeksterrein. Foto: Fokko Kortlang.

mogelijk vrijwel alle grondsporen relatief kompleet op vondstmateriaal te onder- zoeken.

De mobiele vondsten bestaan voornamelijk uit (scherven van) aardewerk en botmateriaal, maar er werden ook tal-

rijke leren en een aantal houten voorwer- pen gevonden. Het middeleeuwse aarde- werk bestaat uit importmateriaal van

vooral (proto- en 'bijna'-) steengoed uit het Duitse Rijnland en/of het Zuidlimburgse Brunssem/Schinveld en uit grijs aarde- werk, waarvan de enig thans nog bekende pottenbakkersindustri gevestigd was te Elmpt (in het huidige West-Duitsland).

Ook werden er scherven gevonden van het zgn. rijkversierde groen en geel ge- glazuurde rode ('Vlaamse') aardewerk.

Het botmateriaal, zowel bestaande uit

afval van de slacht als dat van nijverheid,

(8)

bestaat voornamelijk uit dat van rund,

schaap, geit, varken en paard, maar er werden ook botten verzameld van een hond, kat en vis. Het leer bestaat naast snijafval voornamelijk uit schoenen en enkele versierde leren messcheden. Het hout bestaat - naast talrijke eiken tonnen - o.a. uit een spekkuip en uit kommen en

bakjes en diverse gereedschappen. Ook werd er een (overigens postmiddel- eeuwse) klomp gevonden. Interessant is dat de meeste van de tonnen inscripties blijken te hebben die bestaan uit huismer- ken en inhoudsmaten. Tenslotte werden er - wederom vooral dank zij de inzet van vrijwilligers - met behulp van metaal- detectoren ook een reeks middeleeuwse

metalen voorwerpen gevonden, waaronder enkele muntjes en een fraai pelgrims- insigne. Verder zijn er ook een groot aan- tal grondmonsters genomen uit bodem- sporen die insectenresten en zaden en pitten van o.a. gebruiksplanten bevatten.

Een deel van het botanische materiaal is thans reeds geanalyseerd.

Onder de postmiddeleeuwse vond- sten, voornamelijk afkomstig uit de boven- grond en uit het opgegraven deel van de

kasteelgracht, bevinden zich een groot aantal munten (waaronder een kleine zil- veren muntschat van omstreeks A.D.

1700) en een aantal fraaie lakenloodjes.

Ook werd er een diep in de bodem gegra- ven kist gevonden met begin zeventiende- eeuws aardewerk. Uit de kasteelgracht is bovendien een klein arsenaal ijzeren wapentuig afkomstig uit de tweede helft van de 16de eeuw, bestaande uit o.a. een hellebaard, een 'Spaans' zwaard, een

(versierde) dolk, een furket (vorksteun voor een musket) en enkele spiespunten.

Ook werden er daar een groot aantal loden kogels gevonden van pistool, arque- bus en musket. Dit wapentuig kan wellicht

in verband gebracht worden met de bloedige gevechtshandelingen die hier omstreeks 1585 plaatsvonden tussen 'Staatsche' en Spaanse troepen, waarbij Eindhoven afwisselend 'Staatsch' en Spaans was, en uiteindelijk in Spaanse handen kwam.

1 Cf. J. Slofstra. H H van Regieren Altena, N Roy- mans en F Theuws, 1982. Het Kempenprojekt Een regionaal-archeologisch onderzoeksprogramma.

Waalre; J Slofstra H H. van Regieren Altena en

F Theuws. red., 1985. Het Kempenprojekt. Een regionaal-archeologisch onderzoeksprogramma in uit- voering. Waatre: F. Theuws en A Verhoeven, red.. 1989 (ter perse). Het Kernpenprojekt 3 Waalre.

2 L G. A. Houben, 1978 Geschiedenis van Eindhoven De stad van Kempenland Schiedam: F N. Smits, 19732. Beknopte geschiedenis van Eindhoven Eind- hoven

Een catastrofaal einde?

De archeologische bevindingen wijzen erop dat de middeleeuwse aktivitei- ten op het onderzoeksterrein een abrupt einde hebben gekend. Dit einde kan een

catastrofale gebeurtenis als oorzaak heb- ben gehad. Het is uit de (voor Eindhoven overigens zeer schaarse) middeleeuwse historische bronnen bekend dat de stad omstreeks 1500 enkele opeenvolgende rampen heeft gekend.2 Het gaat hierbij om o.a. de stadsbranden van 1485 en van 1553, toen de stad in beide gevallen nagenoeg kompleet werd verwoest. Na de tweede stadsbrand kreeg de stad bij de herbouw een nieuwe topografie, o.a.

werden straten rechtgetrokken en kreeg de Markt haar huidige rechthoekige vorm.

De stadsbranden en enkele andere gebeurtenissen zullen a.h.w. een econo- mische nekslag hebben betekend voor Eindhoven. De herbouw vond weliswaar plaats, maar de resultaten van het recente archeologisch onderzoek en het beschik- bare postmiddeleeuwse kaartmateriaal wij- zen erop dat deze herbouw kleinschaliger was dan voorheen. Een en ander zou impliceren dat Eindhoven gedurende de middeleeuwen een meer florerende stad was dan kort daarna.

Tot slot

Het recente zeven maanden durende stadsarcheologische onderzoek te Eindhoven heeft aangetoond dat deze stad een veel boeiender middeleeuws ver- leden heeft dan op basis van de histori-

sche gegevens kon worden verondersteld.

Zoals eerder in deze bijdrage reeds werd aangegeven mag gesteld worden dat de resultaten van het onderzoek veel verder gaan dan alleen een culturele en histo- rische verrijking van het Eindhovense

stedelijke verleden, ze hebben tenminste ook een regionaal belang. In hoeverre

deze stelling op waarheid berust zal blij- ken tijdens en na de uitwerking van het onderzoek. De bedoeling is dat over het archeologisch onderzoek een afzonderlijk boek zal worden geproduceerd dat reeds in 1991, het Eindhovense 'evenementen- jaar', in druk zal verschijnen.

Overigens heeft deze opgraving aangetoond dat het ongetwijfeld nog de

moeite zal lonen ook andere terreinen in de Eindhovense binnenstad aan een

archeologisch onderzoek te onderwerpen.

Gezien de verdere bouwplannen voor de Eindhovense binnenstad in de jaren negentig zou een systematische aanpak op een strukturele basis hiertoe zeer

nuttig zijn.

IJyren wapentuig en gereedschappen uil de kusieelgracbi. De schaalverdeling ia in cm en dm.

Datering: 2e helft 16e eeuw.

MM.

(9)

Het gebruik van de computer en Computer-Aided Design bij

architectuurhistorisch onderzoek

Ronald Stenvert

Inleiding Computer als hulpmiddel? Van beeld naar tekst

Steeds vaker worden ook bij archi- tectuurhistorisch onderzoek typemachines door tekstverwerkers en kaartenbakken door databases vervangen. Zelfs op de terreinen waar niet direct gebruik gemaakt wordt van tekstuele gegevens, maar voor- al van afbeeldingen, neemt de invloed van

de computers toe. Ontwerpprogramma's, zowel tekenprogramma's als visualisatie- programma's, vervangen in toenemende mate tekentafels bij architectenbureaus.

Dat de computer uiteindelijk ingrij- pende veranderingen in het architectuur- historisch onderzoek tot gevolg zal hebben, wordt door weinigen betwijfeld.

Of, en in hoeverre, deze veranderingen een positief effect zullen hebben op de betere beantwoording van vakinhoudelijke architectuurhistorische vragen moet nog bewezen worden.

Wel valt er nu al lering te trekken uit de ervaringen, opgedaan in andere wetenschappelijke disciplines waar de computer al langer in gebruik is, en men aan den lijve ondervonden heeft dat er

ook bezwaren aan het gebruik van de

computer kleven. Wil men voordelen in plaats van extra handicaps bij het gebruik van de computer dan moeten er al bij het

begin van de 'informatisering' extra voor- zorgsmaatregelen getroffen worden.

In het onderstaande wordt gepro- beerd een inzicht te geven in de mogelijk-

heden van het gebruik van de computer

bij architectuurhistorisch onderzoek. Naast een bespreking van de problemen bij op

tekstuele gegevens gebaseerde informa- tiesystemen, zal vooral ingegaan worden op de mogelijkheden maar ook de onmo- gelijkheden van het direct omgaan met

beeldmateriaal in de computer.

Nu de eerste euforie over de intro- ductie van de computer voorbij lijkt te zijn,

worden ook de schaduwzijden van compu- tergebruik zichtbaar. Terwijl voor vele soorten onderzoek zowel de hardware als de software nét toereikend zijn, schiet de

'brainware' echter zonder uitzondering te kort. Het invoeren van grote hoeveelheden gegevens in de computer belemmert vaak het denken over het hoe en waarom van de informatie die daaruit verkregen moet worden; de 'brainware'. Toename van de

hoeveelheid gegevens betekent immers nog geen informatie, en meer informatie betekent nog geen toename van de ken- nis.

Dat architectuurgeschiedenis zich niet hoofdzakelijk met tekstuele gegevens bezig houdt, maar met de gebouwde om-

geving, of afbeeldingen daarvan, maakt het probleem alleen maar moeilijker. Tekst is een één-dimensionale aaneenschake- ling van een reeks door afspraken

bepaalde tekens. Dezelfde tekens worden ook door de computer gebruikt. Afbeeldin- gen zijn in verschillende opzichten meer- dimensionaal; tekst lezen we (serieel), beeld herkennen we (parallel/patroon- matig).

Daarbij komt nog dat het onder- werp van onderzoek praktisch nooit recht- streeks bestudeerd wordt. We gebruiken foto's om ons een beeld van een schilderij te vormen, we lezen tekeningen om een indruk te krijgen van een gebouw en we kijken naar films op de televisie. Het pro- bleem van deze verschillende media als gegevensdrager is onlosmakelijk verbon- den met de beschouwing van beeld. Over- schakeling van het ene medium op het

andere betekent verlies aan informatie.

Op een zwart-wit foto is het kleurgebruik in het schilderij niet meer te zien, op de bouwtekening zijn de gegevens over het materiaalgebruik meestal verdwenen en de films op televisie zijn minder scherp en hebben een ander beeldkader.

Momenteel worden in de meeste onderzoeken waarbij de computer een rol speelt, gegevens van het te onderzoeken object 'vertaald' in tekst en vervolgens opgeslagen. Deze tekstuele gegevens worden gebruikt om de te onderzoeken objecten te identificeren, te groeperen, te classificeren en te analyseren. Zonder uitgebreid in te gaan op de problemen die daarbij optreden, is het duidelijk dat door de ontoereikendheid van taal om een

ideale beschrijving van een voorwerp te maken, veel informatie verloren gaat.

Om hier toch nog enigszins grip op te houden, is het nodig om van hulpmidde- len gebruik te maken.

Onderzoeksgegevens worden doorgaans in de vorm van een database

in de computer opgeslagen. Wanneer het over meerdere - onderling verbonden - databases gaat, dan spreekt men wel van een informatiesysteem. Een van de meest

wezenlijke problemen waar men bij deze systemen mee geconfronteerd wordt, is dat de gegevens er veel makkelijker in

gestopt, dan dat ze er weer uitgehaald kunnen worden, zodanig dat er relevante informatie ontstaat.

Problematisch is bijvoorbeeld dat niet iedere beschrijver dezelfde termen hanteert en er regelmatig een nieuwe term voor een bepaalde (architectonische) vorm bedacht moet worden. Een systema- tische woordenlijst, of thesaurus, kan hier- bij helpen, maar het maken daarvan kost vaak onevenredig veel tijd.

De drang om alle gegevens 'maar in de computer' beschikbaar te hebben, kan er toe leiden dat te veel tijd besteed gaat worden aan de invoer van gegevens

of de verwerving van kennis en vaardig- heden benodigd voor de bijbehorende computerprogramma's. Tijd die vaak wetenschappelijker besteed had kunnen worden. En zelfs wanneer de gegevens uiteindelijk in de computer zitten, garan- deert dat nog geen goede resultaten.

Zeker wanneer er van te voren niet goed nagedacht is over de mogelijke vraag-

structuren. Waar het gaat over het opbou- wen van een evenwichtig bevraagbare

(10)

database, en het voorkomen van data- vervuiling is men in andere wetenschap- pelijke disciplines door schade en schande wijzer geworden.

Aan de schaduwzijde van het computergebruik kunnen ten minste de volgende stellingen ontwaard worden:

- het vertalen van beeld in tekst en het

invoeren van de gegevens zonder een goede vraagstructuur vormt een te zwakke basis voor wetenschappelijke resultaten.

- informatiesystemen creëren vaak veel meer werk dan dat ze bijdragen tot oplossingen van wetenschappelijke vragen.

- veel van het werk dat daarbij verzet

moet worden is relatief eenvoudig en niet wetenschappelijk.

- het op een andere wijze presenteren van dezelfde gegevens, kan voor leken nuttig zijn, maar dienen dan alleen een educatief doel.

- de veelgeprezen resultaten van onder- zoek met de computer overstijgen doorgaans de educatieve doelen niet en voldoen onvoldoende aan de vooraf gestelde wetenschappelijke eisen.

Afh. l. Delail 'De Paarlenweegsier',

Johunnes Vermeer, 1662-1663, in Bitmap.

Beeldanalyse

Uit het voorgaande is misschien een negatief beeld geschetst over het gebruik van allesomvattende informatie- systemen vol architectuurhistorische infor- matie. Natuurlijk is het mogelijk om dergelijke informatiesystemen op te zet- ten, maar dan moet men wel in het oog

houden dat architectuurhistorische onder- werpen, doordat ze uitgaan van beeld-

materiaal, informatieanalytisch veel inge- wikkelder zijn dan bijvoorbeeld historische onderwerpen. Tevens is men afhankelijk van de beschikbare software die in eerste instantie niet ontwikkeld is voor de vak- inhoudelijke vragen die wij plegen te stellen.

Niet aleen kan de computer gebruikt worden voor deze breed opge- zette informatiesystemen, maar ook is het mogelijk om de computer voor meer spe- cifieke onderzoeksvragen te gebruiken, zonder dat de bovengenoemde schaduw- zijden een overheersende rol gaan spelen.

Door de computer als een specifieke 'analyse-hulp in te zetten is het mogelijk om met behulp van de computer tot zin-

volle en vrij directe resultaten te komen.

Daartoe wordt het architectonische mate- riaal niet in tekst 'vertaald', maar 'direct' in de computer ingevoerd. Dat dit beperkt wordt door de beschikbare computerhard- ware en -software spreekt voor zich.

Bij het 'direct' invoeren van afbeeldingen in de computer gaat het steeds om twee fundamenteel verschil- lende technieken. Bij de ene techniek wordt de afbeelding opgedeeld in een

grote hoeveelheid puntjes (pixels), zoals

bijv. duidelijk bij krantenfoto's te zien is.

In de andere techniek wordt de afbeelding beschouwd als een verzameling van geo-

metrisch beschrijfbare primitieven, zoals lijnen en cirkelsegmenten, ledere (lijn) tekening is hier een voorbeeld van. Bij

beide technieken wordt beeldinformatie digitaal in de computer opgeslagen.

Het invoeren van de afbeelding in een grote hoeveelheid puntjes gaat snel en vrij eenvoudig en heet scannen, terwijl het digitale resultaat een bitmap genoemd wordt (afb. 1). Een afbeelding in de vorm

van een verzameling van lijnen invoeren heet digitaliseren, kost vrij veel tijd en heeft een verzameling van vectoren tot gevolg

(afb. 2). Een groot probleem is dat de con- versie van bitmap naar vectorisatie en v.v.

op dit moment nog vrijwel niet mogelijk is.

Sommige soorten onderzoek lenen zich beter voor één van beide technieken, maar de uiteindelijke keuze heeft verstrek- kende gevolgen voor de rest van het onderzoek.

Bitmaps

Afbeeldingen, opgeslagen in de vorm van een bitmap kunnen als basis dienen voor architectuurhistorisch onder- zoek. De software om uit bitmaps rele- vante informatie te halen, is echter nog

slecht ontwikkeld. Voor de computer bevat iedere stip immers evenveel informatie.

Voor onderzoek naar digitale satelietfoto's (remote-sensing), waar op grond van kleu- ranalyse van de afzonderlijke beeldpunten (pixels) conclusies over het soort grond- gebruik getrokken kunnen worden, is dit geen probleem. Voor het herkennen van de - meest simpele - vormen geeft dit wel een probleem. In de medische weten-

schap is het al wel mogelijk om door mid- del van image-processing technieken in digitale microscoopfoto's cirkelvormige

van lancetvormige bacteriën te onder- scheiden. Maar ondanks het feit dat er in

het Ethnologisch museum in Tokyo op vergelijkbare wijze maskers geanalyseerd worden, zal het nog lange tijd duren voor-

dat wij moeiteloos bijvoorbeeld alle door Berlage gebruikte raamvormen kunnen herkennen en analyseren, gebruikmakend van informatie afkomstig uit zowel foto's als tekeningen.

Afbeeldingen in de vorm van bit- maps zijn derhalve momenteel nog geen ander leven beschoren dan te dienen als

een plaatje bij de beschrijvingsgegevens in de database. Of dit alleen de moeite

loont om de investering van een CD-ROM

(of beeldplaat) te verantwoorden blijft de vraag.

De techniek van vectorisatie biedt momenteel voor architectuurhistorisch onderzoek meer mogelijkheden.

Vectorisatie

Architectuurhistorici houden zich met drie-dimensionale voorwerpen bezig.

Soms kan volstaan worden met foto's, maar we gebruiken liever technische teke- ningen. Daartoe zijn in het verre verleden al tekenafspraken gemaakt om een drie-

dimensionale werkelijkheid met zo min mogelijk verlies aan informatie om te zet- ten in twee-dimensionale tekeningen: de orthogonale projectie. We hebben geleerd deze twee-dimensionale tekeningen te lezen en ons daarbij het drie-dimensionale

voorwerp voor te stellen. Dat wordt moei- lijker naarmate het om complexere vor-

men gaat. Met name gebogen vlakken zijn moeilijk orthogonaal af te beelden.

Dit probleem werd al jaren gele- den in de automobiel- en vliegtuigindustrie onderkend. Om de aerodynamische voor- werpen zo goed mogelijk te ontwerpen werd software ontwikkeld waar, door mid-

(11)

Af b. 2. Detail 'De Paar/enweegster', Johannes Vermeer, 1662-1663, Veclorisatie.

del van vectoren, voorwerpen direct in drie-dimensies mee beschreven kunnen worden; Computer-Aided Design (CAD).

Ook voor twee-dimensionale teke- ningen blijkt CAD erg nuttig te zijn. Het is

mogelijk de tekening veelvuldig aan te passen en te wijzigen, zonder dat de teke- ning regelmatig overgetekend hoeft te worden. Als het daarbij alleen om efficiën- ter tekenen gaat wordt de afkorting CAD dan ook vertaald met Computer-Aided Drafting.

De computerontwikkeling is inmid- dels zo ver voortgeschreden dat deze CAD pakketten, die vroeger alleen op grote mainframe computers draaiden, inmiddels ook voor personal computers beschikbaar zijn. Met name bij architec-

tenbureaus wordt CAD voor nieuw te ont- werpen gebouwen gebruikt.

Als architectuurhistorici kunnen wij ons de vraag stellen of CAD ook als hulp- middel gebruikt kan worden bij architec- tuurhistorisch (of bouwhistorisch) onder- zoek van gebouwen uit het verleden. Is

het mogelijk om deze nieuwe techniek, niet alleen met de blik op de toekomst te gebruiken, maar ook met de blik naar het verleden? Met andere woorden: zou de

analyse van de historische gebouwde omgeving met behulp van krachtige nieuwe technieken en nieuwe mogelijk- heden beter kunnen worden gedaan?

De vraag naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de computer in het algemeen en die van CAD in het bij-

zonder is de aanleiding geweest voor de

Rijksdienst voor de monumentenzorg om bij de afdeling Bouwkunst van de Vak- groep Kunstgeschiedenis van de Rijks Univ. Utrecht een onderzoek te laten uit- voeren, getiteld: 'Methoden en technieken voor het beheer van de gebouwde omge- ving door beeldverwerking met behulp van de computer en Computer-Aided Design'.

Computer

als analysehulpmiddel

In dit onderzoek concentreren wij ons op de vraag of het mogelijk is om

voor een aantal specifieke onderzoeksvra- gen de computer niet in eerste instantie

als opslagmiddel, maar als analysegereed- schap te gebruiken. Een analysegereed- schap ten dienste van vakinhoudelijke architectuurhistorische en/of bouwhistori- sche vragen; een soort 'Histo-CAD'.

Juist deze invalshoek onder- scheidt het genoemde onderzoek van andere op dit gebied. Bij de laatste houdt

men zich doorgaans bezig met het ontwik- kelen van CAD-software, het ontwerpen van nieuwe gebouwen of het leren ontwer- pen met behulp van CAD. Soms worden

dan historische topmonumenten als onderwerp gekozen, maar ook weer niet diepgaand bouwhistorisch geanalyseerd.

Zo zijn de Villa Rotonda van Palladio

(UCLA), het Robie House van Frank Lloyd Wright (MIT) en de St. Paul's Cathedral in

Londen al digitaal beschikbaar.

Niet de topmonumenten maar juist de kwalitatief mindere gebouwen - de

'onderstroom' - vormen het grootste deel van de gebouwde omgeving. Met name de 'jongere gebouwde omgeving' komt steeds meer in de belangstelling te staan, van zowel speculanten en bouwers als

van onderzoekers en monumentenzor- gers. Voorwaarden voor behoud en beheer zullen geformuleerd moeten wor- den, en daar kan 'Histo-CAD' bij helpen.

Voor 'Histo-CAD' als analysemid- del zijn zowel directe doelen als doelen op langere termijn aan te wijzen. De directe doelen liggen meer in het verlengde van CAD als hulpmiddel ter vergemakkelijking van architectuurhistorische analyses, ter- wijl bij de doelen op langer termijn aan fundamentelere architectuurhistorische vragen t.a.v. morfologie en typologie

gedacht moet worden. Misschien kan CAD uiteindelijk een wezenlijk hulpmiddel wor- den bij het analyseren van het beeld van

het verleden dat door onderzoekers geconstrueerd wordt.

Lagen-model 2D______

Op dit moment kan een CAD-pro- gramma bijdragen om door de rijstebrei- berg van tekenwerk heen te komen, die hoort bij het analyseren van architectuur.

Ook kunnen eenvoudiger en sneller -

niet al te gedetailleerde - perspectivische tekeningen gemaakt worden. Zelfs maquettes kunnen in belangrijke mate door CAD-tekeningen vervangen worden.

Om enige grip te krijgen op de mogelijke toepassingsgebieden van CAD bij architectuurhistorisch onderzoek volgt hieronder een voorlopig 'lagen-model', lopend van heel eenvoudig tot wat ge-

avanceerder: van 2D 'drafting'-hulpjes tot 3D 'visualisatie'-technieken.

De meest eenvoudige toepassing is het Computer-Ondersteund tekenen.

Net als bij het tekeningenbeheer van een groot waterleidingbedrijf of bv. van de

Gasunie, hebben wij doorgaans te maken met bestaande tekeningen die of opnieuw gedigitaliseerd moeten worden of op

grond van de (oorspronkelijke) opmetings- tekeningen opnieuw ingevoerd worden, een niet erg inspirerend en tijdrovend werk. Wanneer er nieuwe tekeningen van bestaande gebouwen gemaakt moeten worden, zou het erg nuttig zijn als de meetgegevens direct electronisch opgesla- gen worden en als invoer voor de CAD-

tekening kunnen dienen. In de landmeet- kunde is dit al gebruikelijk, en sinds kort

is het ook mogelijk om voor opmetingen

van gebouwen electronische meetstokken te gebruiken. Ook moet fotogrammetrie in dit verband genoemd worden, zij het dan

(12)

Afb. 3. Gevonden reslen van een spitsboogvenster

afkomstig van hel Adamanshuis te Zutphen, uil 1465.

Af b. 4. Alternatieven voor de mogelijke vormen van een spiishoogvenster gevonden in hel Adamanshuis Ie Zutphen, uit 1465.

dat de fotogrammetrische opnames voor- alsnog uiteindelijk - met de hand -

gedigitaliseerd moeten worden.

Een iets minder triviale toepassing is de vergelijking. Hoe simpel het ook klinkt, het is mogelijk om gedigitaliseerde tekeningen traploos op iedere gewenste schaal te laten tekenen (te verschalen).

De informatie kan op verschillende lagen in een CAD-tekening gezet worden, waarna de verschillende lagen onafhanke- lijk van elkaar verplaatst, geroteerd en

verschaald kunnen worden, om uiteinde- lijk tot een goede vormvergelijking te

komen. Onderzoek naar verhoudingen van profileringen of van sleutelstukken kunnen hier baat bij hebben. De huidige CAD- programma's winnen het in dit opzicht alleen van het traploos vergrotend/verklei- nende copiëerapparaat alleen op het gebied van nauwkeurigheid.

Een derde gebied omvat het wer- ken met alternatieven. Vaak is de archi- tectonische informatie uit het verleden onvoldoende om direct een volledig beeld van een historisch gebouw, laat staan een

straat, te vormen. Op grond van een teke- ning van de gevonden sporen is het even- wel mogelijk om, zonder iedere keer alles opnieuw over te moeten tekenen, alterna- tieven naast elkaar te zetten (afb. 3 en 4).

Wanneer er ook een digitale

'bibliotheek' met veel voorkomende bouw- elementen beschikbaar is, kan dit nog

sneller. Wel is het nodig 'integriteitsregels'

af te spreken over de opbouw en toepas- sing van elementenbibliotheken, zodat er geen geografische of historisch onverant- woorde reconstructies gemaakt kunnen worden. Verschillende bibliotheken - of beter iconotheken - zijn in dit kader te

bedenken, variërend van tekenhulpen

zoals schaalstokken. via decoraties zoals muurwerkpatronen tot echte vormcatalogi met bijvoorbeeld diverse vensters, voor- zien van maattoleranties.

In het verlengde hiervan ligt de reconstructie. Op grond van de beste

keuze is het vervolgens vrij makkelijk een

papieren reconstructie te maken van hoe het vroeger geweest zou kunnen zijn, waarbij andere dan CAD-overwegingen tot een werkelijke reconstructie zouden kun- nen leiden (afb. 5).

Wetenschappelijk meer belovend is het gebied van de constructie & propor- tie. Op grond van de ingevoerde informa-

tie kan, al dan niet op een andere laag, gepoogd worden te onderzoeken, welke geometrische patronen of andere ontwerp- beslissingen aan een bepaald gebouw ten grondslag liggen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan onderzoek naar de gebruikte maatverhoudingen bij het uitzet- ten van romaanse zaalkerkjes. De meeste

CAD-programma's bieden de mogelijkheid om eigen maateenheden te definiëren, waardoor het ook mogelijk is om met bepaalde historische maten te werken.

Op deze wijze kunnen proportieschema's in ontwerpen gereconstrueerd worden, waarbij helderder dan voorheen op metho- dische problemen aan het licht komen.

Zo wordt op het ogenblik gewerkt aan een database met de meest essen- tiële maatverhoudingen van de ordes,

zoals ze in de orde-boeken uit de zeven-

tiende eeuw aan ons overgeleverd zijn.

Er is op dit moment geen plaats om hier uitgebreid op deze problematiek in te gaan, maar op grond van deze gesyste-

matiseerde gegevens is het mogelijk voor- geschreven ordes met de werkelijke

(13)

Afb. 5. Reconstructie van de verdwenen voluut

aan de topgevel van het Penninckshuis, Brink 89 ie Deventer uit 1588.

gebouwen te vergelijken op een weten- schappelijk degelijk onderbouwde wijze die opgevat kan worden als een voort- bouwen op de onderzoeken van Terwen, Meischke en Forsmann (afb.6). Hebben bestaande bouwtradities meer of minder invloed gehad op de aanpassing van de

ordes aan de bestaande istuatie en geldt dat alleen van de tweede helft van de 17de eeuw, of ook voor de eerste helft?

CAD kan hier als een volwaardig analyse- hulpmiddel gebruikt worden om het teken- materiaal te helpen masseren, waarna de onderzoeker zijn eigen conclusies kan trekken.

Visualisaties 3D

Naast het werken in twee dimen- sies is het ook mogelijk om in drie dimen-

sies te werken. Voor bouwhistorisch onderzoek is het van belang dat visualisa- ties van het verleden gemaakt kunnen

worden. Op grond van bouwhistorische gegevens ter plekke verkregen is het mogelijk om reconstructies van oudere fasen te maken. Naast de mogelijkheid om in het geval van ambigue bouwsporen

die voor verschillende uitleg vatbaar zijn, alternatieven te presenteren (afb. 7, 8 en

9), is het ook mogelijk om historische

. o r f o r s 3

F o r s s m a n Jon i ca

Afb. 6. Vergelijking van diverse Ionische orden, afgeleid van: Erik Forsmann, Saule und Ornament, Stockholm 1956, 258.

-28

10 -U0

1-

r28

—10

v ,

Serlio 1537

Vignola 1562

Dietterlin 1598

Krammer 1600

G.C. Erasmus 1667

UULL.ETIS K\OB 191)9-4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er moet een andere verklaring zijn voor de wonderlijke keuze die hij voor zijn boek heeft gemaakt en het vermoeden rijst dat Fischer von Erlach zich bij het samenstellen

De verticale sleuven onder de vensters op de eerste verdieping in dezelfde gevel zijn ook geen schietgaten, maar zijn het restant van een balkon aan deze

De haanhouten in de koorsluiting en in de aansluitende kap op de middenbeuk bevinden zich op dezelfde hoogte, terwijl die in het westelijke deel duidelijk lager

Bij onderzoek naar dag- gelderswoningen en keuterboerderijen dat mo- menteel door ondergetekende wordt uitgevoerd, is gebleken dat een ovenmond die niet meer als zodanig dienst

Door het recente bouwhisto- risch onderzoek is onder meer vast komen te staan dat de walmuren van de ruïne vrij- wel geen middeleeuws muurwerk bevatten maar

De Bozo-vissers als oorspronke- lijke bewoners, de Peul-herders, de Bam- bara en de Markahandelaren zijn het sterkst vertegenwoordigd. Tevens heeft Djenné enige betekenis

gewijd aan internationale ontwikkelingen. Een van de artikelen gaat over natuur en landschap in de grensgebieden. De proble- matiek was een geheel andere dan die

Niet aleen kan de computer gebruikt worden voor deze breed opge- zette informatiesystemen, maar ook is het mogelijk om de computer voor meer spe- cifieke