• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 88 (1989) 6

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 88 (1989) 6"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vw ^P*

Tweemaandelijks tijdschrift KNOB

voor monumentenzorg, architectuurgeschiedenis, archeologie, cultuurbeleid, musea en archieven l Koninklijke Nederlandse

Oudheidkundige Bond

De Walburg Pers

(2)

INHOUD REDACTIE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE OUDHEIDKUNDIGE BOND Opgericht 17 januari 1899 Beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana.

Bulletin

Tweemaandelijks tijdschrift van de KNOB, tevens orgaan van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het

Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Redactie Prof. dr. ir. F. W. van Voorden

(hoofdredacteur), drs. Th. M. Eising (eindredacteur), prof. dr. E. R. M.

Taverne (adviseur), mevr. drs.

M. M. A. van Boven, mevr. drs.

M. J. Dolfin, mevr. drs. M.Krauwer, ir. E. J. Nusselder, dr. ir.

R. A. F. Smook, prof. dr. ir.

C. L.Temminck Groll, mevr.

M. P. Wolff, dr. A. van der Woud.

Redactieraad

Jhr. ir. L. L. M. van Nispen tot Sevenaer (voorzitter), dr. W.J.H.Willens, mr.

C.H.Goekoop, drs. U.F. Hylkema, drs. J. F. van Regieren Altena, drs.

C. O. A. Baron Schimmelpenninck

van der Oije, ir. C. J. Vriesman, mevr.

drs. M.J.H.Willinge.

Art Director H.Kreuger.

Lay-out en vormgeving Th. M. Eising,

De Walburg Pers.

Abonnementen Bureau KNOB, Achter St. Pieter 21 3512 H R Utrecht tel. 030-321756

Abonnement en lidmaatschap KNOB:

f 65,—; f 40,— (t/m 27 jr); f 100,—

(instelling etc.). Opzeggingen voor 1 december van het jaar.

Losse nummers en druk De Walburg Pers Postbus 222 7200 AE Zutphen tel. 05750-10522.

Losse nummers f 15,—.

ISSN 0166-0470

1 J. D. van der Waals

Het archeologisch project in de binnendelta van de Niger en het nut van

ontwikkelingssamenwerking op sociaal- cultureel gebied

C. L. Temminck Groll

Monumentenzorg in Oost en West

Dorothee Gruner

Traditionelle Moscheebauten 14

Albert van Dantzig

De forten en kastelen van Ghana een collectief monument

15

Arjen Joustra en Diederik Six Elmina

18

Wolf Schijns

Het architectonisch continuüm van Djenné, Mali: opgeven of behouden?

24

Pierre Maas en Geert Mommersteeg De Moskee van Djenné, morfologie en onderhoud van een Afrikaans monument 31

Cor Dijkgraaf

Renovaties in de oude stadskern van Sana's, Yemen

36 Boeken 37 Agenda 39 Summaries

BULLETIN KNOB Jaargang 88, 1989, nummer 6 Omslag:

Djenné, het bepleisteren van de Grote Moskee, 1988 (foto: W. F. M. Schijns).

Summaries

Mevr. drs. M. L. A. J.Th. Brekelmans.

Cultureel erfgoed in ontwikkelingslanden De buitenlandse activiteiten van de KNOB, op 23 sep- tember jl tijdens de officiële viering van het 90-jarig

bestaan van de Bond door prot. dr ir. C- L Temminck Groll in historisch perspectief geplaatst, manifesteren zich steeds meer in het Bulletin. In dit nummer zijn. na bewerking, de bijdragen opgenomen van de inleiders op de studiedag 'Cultureel Erfgoed en Ontwikkelings- samenwerking', op 20 april gehouden in Eindhoven. De bijeenkomst was een initiatief van de Faculteit Bouw- kunde van de Technische Universiteit Eindhoven De bijdragen hebben voornamelijk betrekking op Afrika De studiedag werd ingeleid door de decaan van de Faculteit, prof. dr. ir M. F Th. Bax. Als bijzondere gast was aanwezig Z.K H. Prins Claus. De verbinding, die in de titel van de studiedag is gelegd tussen cultureel erf- goed en ontwikkelingssamenwerking lijkt vanzelfspre- kend, echter in de praktijk blijkt daar nog weinig van. Het scenario voor de studiedag was er dan ook op gericht vraag en aanbod op elkaar af te stemmen Na een reeks van vakinhoudelijke bijdragen (de vragende partij) mocht de ambtenaar van het Directoraat Generaal voor Interna- tionale Samenwerking, drs. W. M. Braakhuis, namens het ministerie antwoorden Zijn reactie (aanbod) was teleur- stellend- In theorie biedt het officiële standpunt enig per- spectief ('aandacht voor cultureel erfgoed kan vanuit een ontwikkelingsperspectief niet geïsoleerd worden van het bredere gezichtsveld van cultuur en ontwikkeling'). Ech- ter, als het op daden aankomt, blijken de hoofddoelstel- lingen weinig of geen ruimte te bieden voor activiteiten op het gebied van het culturele erfgoed World Decade for Cultural Development De methode die tot nu toe wordt gevolgd vanuit het oudheidkundige domein is niet veel meer dan het publi- ceren en door middel van lezingen uitdragen van de resultaten van wetenschappelijke ontdekkingsreizen.

Weer is bewezen dat deze methode weinig effectief is.

'In rapporten kan je niet wonen' werd in de beginjaren van de Nederlandse stadsvernieuwing gezegd, en waar- schijnlijk wordt nu, 15 jaar later, nog steeds zo gedacht in kringen van ontwikkelingssamenwerking.

Toch is het mijns inziens niet houdbaar de bewijslast alleen te leggen bij de culturele specialisten. Steeds vaker wordt door anderen gesteld dat de bescherming van het culturele erfgoed een vraagstuk is van alge-

meen belang, in iedere cultuur, in ieder land, ongeacht de fase van sociale en economische ontwikkeling. Het

recent door UNESCO geïnitieerde 'World Decade for Cultural Development' is een enorme steun voor dege- nen die vanuit deze overtuiging hun werk doen Het

World Decade verplicht de aangesloten landen, waar- onder Nederland, concrete uitwerking te geven aan het culturele aspect van de ontwikkelingssamenwerking ' Urban Heritage

De Nederlandse expertise op het gebied van de interna- tionale monumentenzorg ontwikkelt zich voorspoedig De bijdrage van Temminck Groll ('Het omgaan met op enigerlei wijze aan Nederland gerelateerde monumen- ten overzee') geeft een indrukwekkend overzicht van nieuwe toepassingen Ook binnen de onderwijsinstellin- gen komt er meer, en meer structureel, aandacht voor het culturele erfgoed buiten Europa. Een en ander blijkt uit de publicaties in dit Bulletin.

Werk of hobby

Waar leidt deze opbloei van activiteiten toe? Tot een

nieuw type werkzaamheden voor Nederlandse deskun- digen? Tot veronachtzaming van de monumentenzorg in

het thuisland? Tot vergroting van het sherry-circuit en de actieradius van de podiumkunsten? Het is eenvoudiger vragen te formuleren dan antwoorden te geven Evident is dat het contrast lussen onze. de Nederlandse, proble- men en de problemen in de ontwikkelingslanden alleen

maar groter wordt Terwijl de Nederlandse monumenten- zorg zich wentelt in een gefingeerde crisis (lees het Themanummer van De Architect over Monumenlenzorg) en vooral de architectonische opknapbeurt (bescheiden aan de buitenkant, uitbundig in het inwendige) succes oogst, verkeert het overgrote deel van het erfgoed in ont- wikkelingslanden in een toestand, die met geen pen valt

te beschrijven. F. W. van Voorden

1 De coördinatie van Nederlandse activiteiten in het kader van het World Decade for Cultural Development berust bij de Nationale Unesco Commissie, secretariaat Oranjestraat 10, 2514 JB Den Haag, tel. (070) 644655 2 'Monumentenzorg', themanummer 37 van De Archi-

tect, november 1989 (uitgeverij Ten Hagen, postbus 34, 2501 AG Den Haag, (tel. (070) 924311) De identiteits- crisis komt aan de orde in het artikel van Herman

Selier. 'Monumentenzorg in de jaren '90'. blz. 6-13

(3)

MONUMENTENZORG EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

J. D. van der Waals

Het archeologisch project in

de binnendelta van de Niger

en het nut van ontwikkelingssamenwerking op sociaal-cultureel gebied

De Binnendelta

In de Binnendelta van de Niger in Mali loopt een archeologisch project van

het Malinese Institut des Sciences Humai- nes te Bamako, dat in samenwerking met vier Nederlandse onderzoekers (R.U. Gro- ningen en R.U. Utrecht) wordt uitgevoerd in het kader van de ontwikkelingssamen-

werking Nederland-Mali. 1 Het project is het eerste op sociaal-cultureel gebied in Mali dat overeenkomstig een wens, uitge- sproken door de Lome-lll conferentie, wordt uitgevoerd met Nederlands ontwik- kelingsgeld.

In deze bijdrage zal ik U eerst iets

over de doelstellingen en de aard en over de eerste resultaten van dit project berich- ten, om tot slot stil te staan bij de zin van het besteden van ontwikkelingsgeld aan

een dergelijk project.

Bij de dekolonisatie van Frans West-Afrika in 1960 nam de Franse Sudan als onafhankelijke republiek de naam Mali aan, waarbij het machtige rijk Mali dat van ca 1200 tot ca 1500 A.D. in West-Afrika

bestaan had, peet stond.

Ten tijde van onze Middeleeuwen hebben zich in West-Afrika achtereenvol- gens drie grote rijken ontwikkeld waarover wij vooral door Arabische reizigers enigs- zins geïnformeerd zijn. Een daarvan, dat voor een groot deel samenviel met de hui-

dige republiek, was het rijk Mali. De drijf- veer achter de groei van die rijken was de exploitatie van en handel in goud en zout.

Geruchten over de Westafrikaanse rijk- dommen drongen zelfs tot in Europa door, getuige een Catalaanse kaart van 1375

die Koning Musa van Mali afbeeldt die, gezeten op zijn troon met in zijn rechter- hand een goudklomp, een Arabische han- delaar ontvangt. In 1324 was deze vorst met een karavaan naar Mekka getrokken, en het goud dat hij op doorreis in Cairo met kwistige hand had uitgedeeld had de Egyptische financiële huishouding van die dagen danig in de war gebracht. De

bekende wereldreiziger-schrijver Ibn Batuta bezocht Mali in de jaren 1352- 1353, en maakte ondermeer melding van de grote relatieve rechtszekerheid en vei- ligheid, ook voor reizigers uit den vreemde.

Evenwel, over de feitelijke situatie in die rijken zonder schrift en over de sociaal-economische toestanden is weinig bekend, en de in Mali levende behoefte

om de kennis van dat glorieuze verleden te verrijken langs archeologische weg is dan ook begrijpelijk. Daartoe zijn een

inventarisatie van de belangrijkste archeo- logische vindplaatsen en een oriënterend onderzoek naar wat hun ligging en ver-

spreiding ons kan vertellen een eerste vereiste. Daarin wil het project van het Institut des Sciences Humaines, voorzover het de Binnendelta van de Niger betreft, voorzien.

Afb. 1. Gezicht op Djenné-Djeno, 'Oud-Djenné', de grootst bekende toguere. Op de voorgrond de

'stadsgracht', de ringvormige depressie rond de toguere ontstaan door hel voortdurend leemgraven voor tichelstenen. In de rcgentijd loopt die depressie vol water, dal er nog lange

tijd blijft slaan (foto: D. A. Gerrets).

Een bijzonder gebied

De Binnendelta van de Niger is in meer dan een opzicht een interessant gebied. 3 De Niger ontspringt op de van de kust afgewende noordflank van het West- afrikaanse kustgebergte. Traagstromend bij gering verval heeft hij al bijna 1000 km afgelegd als hij de Binnendelta, een haast

vlak sedimentatiebekken van ca 400 km

land en 100 km breed, binnenstroomt.

Evenals zijn belangrijkste zijrivier, de Bani, is de Niger een regenrivier, hetgeen betekent dat hij in en na de regentijd (ca

juni-september) tot een machtige stroom aanzwelt, om gedurende de droge maan- den daarna weer in te schrompelen tot een rivier die in het buurland Niger in

droge jaren weinig meer dan een droge bedding is. Het meeste water van Niger en Bani is afkomstig uit het verre oor-

sprongsgebied, en zo komt het dat de

hoogste waterstand de Binnendelta pas bereikt in oktober en november, als de

regentijd daar alweer lang achter de rug is. Wie dan de Binnendelta nadert door

het droge dorre Sahellandschap, komt ineens tot zijn verrassing voor een on- metelijke groene vlakte te staan doorsne-

BUI IETIN KSOB l'lfl'w,

(4)

den door levende en dode rivierarmen, stroomruggen en overstromingsbekkens.

In het noordelijke deel doorsnijden boven- dien evenwijdige reeksen Oost-West gerichte duinen de vlakte die het water stuwen.

Nederzettingen

Het cruciale belang van de Bin- nendelta voor plant, dier en mens is niet moeilijk te raden. Vijf ethnieën leven in die Binnendelta (Bozo, Marka, Bambara, Peul en Songhai) die ieder een eigen 'nis' exploiteren: visvangst, natte rijstbouw, droge gierstbouw, veehouderij en handel.

Hoewel die volksgroepen intensieve con- tacten onderhouden en zij in steden als

Djenné en Mopti samen wonen, hebben zij toch hun eigen taal en culturele identi- teit behouden. Over de ouderdom van

deze vrij unieke symbiose is niet zoveel bekend. Zeker lijkt dat de Bozo de Bin- nendelta het langst bewonen, maar wan- neer en onder welke omstandigheden de anderen erbij gekomen zijn staat niet vast.

Wat vaststaat is dat in het gehele gebied van de Binnendelta vele honder-

den verlaten nederzettingsplaatsen liggen in de vorm van togue (enkelvoud:

toguere), die naar aard en functie goed vergelijkbaar zijn met de terpen of wier- den in ons Fries-Groningse kustgebied.

Deze oude woonheuvels liggen vooral op de oeverwallen langs nu veelal dode rivier- armen. Niet uitgesloten kan worden dat

het aanvankelijk kunstmatige ophogingen betrof die bescherming boden tegen hoog water, maar hun huidige omvang en hoogte (diameters tot vele honderden meters en hoogten tot ca 8 m komen voor) is toch het resultaat van vele generaties bouwwerken, opgetrokken uit van

gedroogde klei en zand vervaardigde tichels en na zekere tijd weer vervallen - men denke aan de tells in Mesopotamië.

Het aantal van deze togue in som- mige streken van de Binnendelta sugge- reert dat daar in het verleden de bevol- kingsdichtheid aanzienlijk groter is geweest dan tegenwoordig. Maar zolang deze heuvels niet bij benadering geda- teerd kunnen worden is dit een voorbarige conclusie: niemand weet immers hoeveel er tezelfdertijd bewoond waren. Over die datering is tot nu toe weinig bekend. De enige opgravingen die omtrent de datering enig inzicht verschaften laten bij een zeer grote toguere een bewoning zien die omstreeks de 3de eeuw v. Chr. aanving 4 ;

bij twee kleinere togue bleek de bewoning terug te gaan tot omstreeks het begin van

de tijd der grote rijken. 5

Men kan met zekerheid aannemen dat de Binnendelta van de Niger voor het grote rijk Mali een van de belangrijkste

deelgebieden vormde, niet alleen door de relatief grote potentiële rijkdom, maar ook als doorgangsgebied voor de Noord-Zuid handel in goud en zout, met Tombouctou en Djenné als de twee belangrijkste stede- lijke centra. Door de talrijke togue, die men niet over het hoofd kan zien, is de

Binnendelta bovendien een voor onder- zoek gemakkelijk toegankelijk gebied. De togue zelf houden een schat aan informa- tie verborgen. Geen wonder dat het Insti- tut des Sciences Humaines dat gebied

voor het project uitkoos.

Archeologisch project

Het project is gericht op de

archeologische overblijfselen in vooreerst een deel van de Binnendelta: het gebied

tussen de Niger en zijn zijrivier de Bani, met de oude stad Djenné als belangrijkste centrum. Het gaat om de volgende doel- stellingen:

1. een inventarisatie van alle togue met hun uiterlijk waarneembare kenmerken (en van eventuele andere

Af b. 2. Kleine loguere in de buurt van Djenné ffoto: J. D. van der Waak).

archeologische resten), op basis van een

aan het veldwerk voorafgaande analyse van luchtfoto's. Twee veldcampagnes tel- kens van ruim twee maanden zijn hiervoor uitgetrokken;

2. in dezelfde periode, een historisch-geomorfologische studie van het betreffende gebied, die een reconstructie

van de wordingsgeschiedenis van de delta zoals die er nu ligt mogelijk maakt. Op basis daarvan kan enerzijds wellicht vast- gesteld worden welke groepen van togue in opeenvolgende stadia of juist tegelijk zijn gesticht, en kan aan de andere kant

soms de reden voor vestiging op een bepaald punt (aantrekkelijkheid voor natte of droge akkerbouw, veehouderij of vis- vangst) worden achterhaald;

3. een analyse van de onder 1 en

2 verzamelde gegevens om inzicht te krij- gen in de nederzettingsstructuur in het betreffende gebied. Vragen die daarbij aan de orde komen zijn: Is er sprake van

een nederzettingshiërarchie (gehucht, dorp, regionaal centrum, bovenregionaal centrum)? Kan men iets gewaar worden

m.b.t. het urbanisatieproces, wanneer en waar, in dit gebied? Is iets te zeggen aan- gaande de ouderdom van het huidige

mozaïek van ethnieën met hun geheel eigen aanpassingen?

Afb. 3. Kanie Boro, een toguere nabij Djenné.

De sleuven van de plunderaars zijn tol halverwege de heuvel gevorderd (foto: D. A. Gerrets).

Afgeleide doelstellingen, die ten dele eerst later aan de orde komen, zijn:

4. scholing en bekendmaking van Malinese jongeren tijdens het werk met de gevolgde methodiek;

5. popularisatie van de te winnen inzichten voor bredere lagen van de Mali- nese bevolking, en

6. het aanleveren van bouwstenen voor de bescherming van de archeologi- sche monumenten - zoals wij zullen zien van actueel belang.

De eerste campagne in het veld heeft inmiddels plaatsgevonden (jan.- maart 1989); vijf Malinezen en vier Euro- peanen hebben in goede harmonie ruim 220 togue geïnventariseerd in het gebied van Djenné. Het zoeken en bezoeken van de togue in het veld heeft ons inzicht in

de inherente problematiek aanmerkelijk verdiept en ons de variabiliteit der ver-

schijnselen leren kennen. Het is hier niet de plaats daarop in te gaan, ik wil slechts opmerken dat de datering van de heuvels

bij gebrek aan deugdelijke criteria een groot probleem oplevert. Enkele opgravin- gen om te komen tot een typochronologie van het aardewerk lijken onontbeerlijk.

Bescherming

Bij één aspect wil ik wel een moment stilstaan: de bescherming van het nationale culturele erfgoed en meer in het

bijzonder van de archeologische monu- menten. Er vinden op dat gebied ver-

ontrustende ontwikkelingen plaats.

Sinds een jaar of vijftien verschij-

nen in de kunsthandel in toenemende

(5)

mate terra-cotta beelden van soms grote artistieke waarde en expressiviteit. Voor musea en verzamelaars zijn het begeerde, prestigieuze objecten, waarvoor nu astro- nomische bedragen betaald worden. Over de herkomst van die beelden bestaat

geen onzekerheid: ze worden illegaal opgegraven uit de togue, vooral in het gebied rond Djenné. Maar over de context waarin zij gevonden worden is niets

bekend. Tot nu toe is nog geen enkel beeld bij gecontroleerd onderzoek in zijn oorspronkelijke context aangetroffen! De aldus illegaal opgegraven beelden verla- ten ook illegaal, voor relatief bescheiden prijzen, het land, om vervolgens de handel buiten Mali grote winsten op te leveren.

Wat deze gang van zaken voor de archeologische monumenten in de Bin- nendelta betekent, werd ons tijdens de eerste campagne in het veld eerst recht duidelijk. Er is vrijwel geen toguere meer die niet grotere en kleinere gaten van schijnbaar op goed geluk gravende plun- deraars vertoont. Veel erger is dat sinds kort en in toenemende mate blijkbaar door de handel georganiseerde groepen gra- vers in wekenlange arbeid het hele opper- vlak van een toguere tot een diepte van

bijna 1 m systematisch doorspitten op zoek naar beelden. Daarbij wordt alles dat geen beeld is kort en klein geslagen:

muurresten, graven en aardewerk. De gra- vers zijn boeren uit de omtrek die in de

droge tijd toch nauwelijks werk omhanden hebben en die meestal grote problemen hebben om de hen opgelegde belastingen

te betalen; de wens er iets bij te verdie- nen is maar al te begrijpelijk. Zeer lage salarissen en maanden achterstand in de

uitbetaling daarvan maken de ambtenaren die gehouden zijn de gravers het plunde- ren te beletten tot een gemakkelijke prooi

voor het smeergeld van de illegale handel.

Betreurenswaardig is dat het nationale culturele erfgoed het land onge- registreerd verlaat, zonder dat het land

noemenswaardig van de hoge prijzen pro- fiteert. Al even betreurenswaardig is dat

wij geconfronteerd worden met een groei- ende stroom beelden die gedegradeerd zijn tot kale, wortelloze kunstvoorwerpen, waarvan te weinig over de herkomst en niets over betekenis en functie bekend is.

Zeer verontrustend is de informatievernie- tiging in het gebied van oorsprong, die

dramatische vormen aanneemt. Het is hoog tijd dat men zich in het Westen reali- seert waar men aan meewerkt als men deze beelden verhandelt en verwerft!

Ontwikkelingsaspecten

Tot slot enkele opmerkingen over de vraag of het besteden van ontwikke- lingsgeld aan dit soort projecten zinvol is.

In 1947 merkte een Chef uit Nigeria op:

'Nigeria is geen natie. Het is een geogra-

fisch begrip'. 6 Hetzelfde geldt voor de

meeste jonge Westafrikaanse landen. In Mali treffen we een tiental ethnieën aan, ieder met hun eigen cultuur. De leden van

die ethnieën verstaan eikaars talen niet, zodat men als nationale voertaal het Frans heeft gekozen. Het identiteitsgevoel van de meeste Malinezen, vooral van de

ouderen en zeker op het platteland, is ver- bonden met hun stam, niet met hun Natie.

Wat de staat onderneemt en decreteert wordt door zeer velen ervaren als iets dat komt van buiten, even vreemd als de taal

die ze moeten leren. Voor talrijke, in hun eigen milieu consciëntieuze mensen, hoog en laag geplaatst, bestaan nauwelijks morele remmingen om de staatsruif te plukken.

Een land als Mali kan de economi- sche en morele malaise niet te boven komen als de inwoners zich daar niet gezamenlijk, als Malinezen, verantwoorde- lijk voor voelen. De eerste president van

Mali, Modibo Keita, was zich van die noodzaak bewust. Niet alleen werd de naam Mali gekozen omdat die teruggreep naar een gezamenlijk, groot verleden. Hij zond een groot aantal jonge veelbelo- vende Malinezen naar vooral Oosteuro- pese universiteiten om vakken als geschiedenis en archeologie te studeren, in de hoop langs die weg het historisch bewustzijn en het nationale zelfbewustzijn in het land te stimuleren. Dat concept lijkt te werken, zoals bij jongere Malinese intel- lectuelen valt op te merken. In die kringen voelt men zich Malinees, is men geïnte-

resseerd in vragen als die waar dit project

zich op richt, en is men overtuigd van de zinvolheid ervan, ook met betrekking tot

de problematiek van het heden.

Het stimuleren van het nationaal bewustzijn door identificatie met een groot verleden is voor ons niets nieuws. In Denemarken, na de nederlaag tegen Prui- sen in 1864, bloeide de interesse voor de voorgeschiedenis op als nooit tevoren.

Men identificeerde zich met een als groot

ervaren verleden, expliciet ter compensa- tie van het gekwetste nationale bewust-

zijn. In Tsjechoslowakije beleefde de archeologische interesse voor de vroege Slavische koninkrijken in dat land na de

Afb. 4. De verwoestingen aangericht door de p/underoars op Kante Boro, nabij Djenné: overal kuilen en bulten (foto: D, A. GerretsJ.

inlijving bij het Oostblok een opmerkelijke

hausse. In het Derde Rijk werden de Ger- manen als eigen voorgeslacht tot in het lachwekkende opgehemeld, ter rechtvaar- diging van de rassenwaan; helaas bleek ook dat effectief. In West-Afrika leefde het besef dat verhoging van het zelfbewustzijn

van de Afrikaan als Afrikaan een onmis-

bare voorwaarde is voor succesvolle zelf- standigheid reeds een eeuw geleden bij de eerste autochtone historici. In het belang van het welslagen van de ontwik- kelingssamenwerking verdienen projecten die dienen tot versterking van het natio-

naal bewustzijn steun in dat verband.

Dr. J. D. van der Waals is emeritus buitengewoon-persoonlijk hoogleraar in de prehistorie aan de Rijksuniversiteit te Gro- ningen. Sinds 1975 is hij betrokken bij archeologisch en ethno-archeologisch onderzoek in Mali.

1 Projet de recherche archeologique dans Ie Delta Inte- rieur du Niger. Medewerkers: Mamadi Dembele (l S.H., Bamako), D A. Gerrets, J. D. van der Waals (Vakgroep

B.A.l., R.U. Groningen), B. Makaske, M.Terlien (Vak- groep Fysische Geografie, R.U. Utrecht).

2 Overzicht en litteratuur in R. Hallett, Africa to 1875, Ann Arbor, The University of Michigan Press. 1970, Ch. VII.

3 Een bijzonder goede karakterisering van de Binnen- delta en zijn bewoners geeft J. Gallais, L'Homme du Sahel. Espaces, temps et pouvoirs. Le Delta Interieur du Niger (1960-19BO), Paris. Flammarion, 1981.

4 Djenne-Djeno ( = Oud Djenné). S. K. and R.J.McIn- tosh, Prehistorie investigations in the region of Jenne, Mali. A study in the development of urbanism in the Sahel, Oxford, B.A.R. (l.S.) 89, 1980,

5 Toguere Galia en Toguere Doupwil. R, M. A. Bedaux, T. S. Constandse-Westermann, L. Hacquebord, A. G. Lange en J. D. van der Waals, Recherches archeo-

logiques dans Ie Delta Interieur du Niger, Palaeohistoria XX, 1978, pp. 92-220,

6 Chief Awolowo, geciteerd in R. Hallett, Africa since 1875, Ann Arbor, The University of Michigan Press,

1974, Ch, IV, alwaar ook een goed overzicht van deze

en andere met de onafhankelijkheid verbonden proble- men.

7 Men zie in dit verband: J. D van der Waals, Oudheid en grootheid. Archeologie en nationalisme, in: M Cha- malaun en H. T. Waterbolk, Voltooid verleden tijd?

Amsterdam, Intermediair 1980, pp. 245-256.

BULETIN KSOB I989-G

(6)

Monumentenzorg in Oost en West C. L. Temminck Groll

Het omgaan met op enigerlei wijze

aan Nederland gerelateerde monumenten overzee

Op een vooral op Afrika gerichte studiedag over monumenten in hun maat- schappelijke en economische context en hun mogelijkheden voor het toerisme is het zinvol ook Azië en Amerika te belich-

ten. Zelfs wanneer we ons daarbij beper- ken tot de landen die een band met Nederland hadden of hebben, omdat we daarover het best zijn geïnformeerd, blijkt al snel dat de ontwikkelingen rond verge- lijkbare problematieken daar dikwijls al in een verder stadium verkeren. 1

Indonesië

Al heel duidelijk komt dit naar voren in Indonesië. Dit cultureel zo rijke land bezit vier groepen van monumenten, die model kunnen staan voor wat we elders - veelal minder sterk gedifferen- tieerd - aantreffen.

1. De Hindu-Buddhistische Oud- heden. Dit zijn gebouwen die niet meer meedoen in het leven van alledag, maar

een belangrijke bijdrage leveren aan de culturele identiteit van het land en daar-

mee aan de toeristieke attractiviteit. Hier- onder bevinden zich monumenten van wereldfaam; consciëntieuze zorg hiervoor kwam al kort na 1900 onder het Neder- lands bestuur van de grond. Sedert 1931 is wettelijke bescherming mogelijk. De Republiek heeft de zorg, het onderzoek en de bescherming op deskundige wijze gecontinueerd; op weinige terreinen zal de overgang zó soepel zijn verlopen als hier is gebeurd. 2

2. De vele en soms hoogst ge- compliceerde regionale bouwtradities.

Zowel in de Nederlandse tijd als thans bestaat daarvoor méér belangstelling van- uit de zijde der culturele anthropologie

dan vanuit de architectenwereld. Heel veel is er gedocumenteerd, o.m. in de vorm van instructieve huismodellen. Sinds kort wordt ook wat meer gelet op de stede-

bouwkundige samenhang der gebouwen.

Conservering is bij deze direct bij het leven van alledag betrokken objecten heel moeilijk. Uiteraard dringt ook in afgelegen streken de televisie door en wil de jeugd zijn brommer. In de eerste fase van de Republiek werd een algehele modernise-

ring van de levenswijze sterk gepropa- geerd, nu groeit weer de belangstelling voor de zo rijk gevarieerde eigen cultuur, de cultuur die de bezoeker altijd al in

hoge mate boeide. Ondertussen is op vele plaatsen het vakmanschap sterk achteruit- gegaan.

Aanzetten tot bescherming zijn er wel, op Bali bestaat zelfs nog wel iets van

een 'natuurlijke monumentenzorg', maar in feite gaat het hier om een wereldpro-

bleem: hoe méér een gebouwentype ver-

bonden is met de historie van het gewone leven op een bepaalde plek, hoe moeilij-

ker het nu is om de karakteristieken voor het nageslacht te bewaren. De wel heel uitzonderlijke vormenrijkdom in dit eilan- denrijk maakt echter, dat men zich hier al méér bewust is van deze problematiek

dan elders. En er is de voorsprong van de

langdurige onderzoekstraditie. 3

I3LARANG l€RllSAK,MgNGOT].!Rl.MEMINQ,',Hl;AN MESBAH SEN1UK.M6NGGALI SiïUÖÏli/BaCMENDi MAIIF*

TANAH OSEKIïAlt TEMPAT/SïllS KEPIMK'I JAN INI ÏANFA S8ZM I»KTÖRST SE.MEAH DAN RffiAKJi ?, ORBOrOfiiT .B4DR.U KEEUGAYAAN.OEFARTBBJ PBI- SBKAN GAN KBSJBAYAAN. "

VANS MB-ANGSSR LSR5NSJN TERSffitlT RAPAT ClïühTHT BERBASASKAN "MONUMENTEN ISBDNSNS" Stijl MC . : 238/Kfil.

A ƒ b. I. Bord, verwijzend naar de Moniimentenordonnanlie van 1931, zoals dal bij vele van de Hindu-Biiddhisiische Oudheden in Indonesië is te vinden (foto: C.L.T.G., 1979).

3. Europese gebouwen uit de pre- koloniale tijd, uit de fase der Compag-

nieën (er bestaat een wezenlijk verschil tussen de invloedssferen van enerzijds Spanje - Portugal, waarin echt kolonia- lisme al vroeg zijn intree deed, en ander- zijds die van de noordwest europese lan- den, waar het primair ging om handelsne- derzettingen). Gezien de vroege expansie van de Republiek der Zeven Provinciën

zijn juist de gebouwen en stedebouwkun- dige structuren van de Nederlandse nederzettingen internationaal gezien hier en elders vaak de oudste. Zo is de Gereja Sion te Jakarta, vroeger de zogeheten Portugese Buitenkerk van Batavia, inge-

wijd 1695, de oudste nog in gebruik zijnde protestantse kerk van heel Azië, maar is

ook de synagoge te Willemstad, Curacao (1732) de oudste nog functionerende synagoge op het westelijk halfrond.

Wat men zich pas kort realiseert is dat het daarbij nooit gaat om gebouwen

die in patria bedacht waren en elders gebouwd, maar steeds om gebouwen die minstens zo typerend zijn voor het land waar ze staan als voor het land, dat ze liet bouwen. De enorme onderlinge verschil- len tussen de 18de-eeuwse woonhuizen in het oude Batavia, in Kaapstad, in Parama- ribo en in Willemstad tonen dat heel dui-

delijk aan.

Enige topstukken uit deze groep vallen in Indonesië ook al sedert 1931 onder de bescherming van de Monumen- tenordonnantie. Het is typerend dat kort

na de onafhankelijkheid een aantal met zorg is gerestaureerd. Andere liggen er verkommerd bij, het is duidelijk dat een

goede bestemming hier de primaire voor- waarde is. Daar waar dat, veelal door de ligging, moeilijk is komt men niet snel tot

gericht zoeken naar zo'n bestemming. De objecten zouden toeristiek meer kunnen worden uitgebuit; internationaal contact zou inspirerend kunnen worden. Voorts blijkt, dat ettelijke gebouwen - zeker de kleinere - uit dit tijdperk nog niet als zodanig zijn herkend. Een op de over- zeese wereld gerichte Architectuur- geschiedenis is een basis-noodzaak voor verdieping van het inzicht ter plaatse.

Vaak is het moeilijk, met name voor de

Indonesische onderzoeker, om door de latere verbouwingen heen de oude kern toch nog te zien. 4

4. De vanuit Nederland geïni- tieerde architectuur en de door Nederland beïnvloede architectuur (zoals sommige elementen in de kratons) uit de koloniale

tijd, 19de- eerste helft 20ste eeuw. De gro- tere 19de-eeuwse gebouwen zijn veelal gemakkelijker herkenbaar dan de zoveel zeldzamere bouwwerken uit de 17de en

18de eeuw. Met hun schaduwgevende

zuilengalerijen zijn ze typisch koloniaal- tropisch. Er bestaat zeker bereidheid ze te sparen, wanneer een goede functie

beschikbaar is. Hoewel ze door hun aan-

gename binnenklimaat zeer aantrekkelijk

zouden zijn voor toeristen, worden ze

(7)

Afb. 2. Tenganan op Bal/, een 'beschermd dorpsgezicht' (foto: C.L.T.G. 1979).

daarvoor nog maar zelden benut. Merk- waardig is het nog vrijwel geheel ontbre- ken van achtergrondinformatie; dit bemoeilijkt het voeren van een meer gericht conserveringsbeleid.

Indische Architectuur

Voor wat de eerste helft van de 20ste eeuw betreft verkeert Indonesië in een unieke positie. De Nederlandse archi- tectuur trok in die periode een internatio- nale belangstelling. Wat er in het toen- malige Ned. Indië gebeurde was even inte- ressant, maar is nog steeds - zelfs in

Nederland, laat staan elders - nog maar zéér met mate bekend. Er komen objecten voor, die een wereldfaam zouden verdie- nen, zoals Maclaine Pont's T.H. (nu I.T.B.) en Aalbers' hotel Savoy Homann, beide te Bandung, toen de stad van de toekomst.

Onderscheidene architecten hadden, door afkomst of huwelijk, nauwe banden met

Indonesië. De vele doordacht en met liefde voor het land ontworpen, goed gebouwde en vaak nog maar weinig ver- anderde gebouwen trokken in de jonge Republiek onder de naam 'Indische Archi- tectuur' al vroeg de aandacht.

Onderzoeks- en inventarisatiepro- jekten (o.m. in de grote steden van Java) zijn gaande, veelal in goed samenspel tussen deskundigen uit beide landen.

Diverse leden van de in 1986 opgerichte

werkgroep ARSI (Architectuur en Stede- bouw in Indonesië) spelen daarbij een

belangrijke rol. 5 Veel aandacht wordt

gegeven aan de stedebouwkundige samenhang. De zorg nu zal worden beloond door de toerist van de volgende generatie!

De overige Nederlands-Aziatische relaties liepen alle - behalve die op Des-

hima - af in de Napoleontische tijd.

Alleen gebouwen uit groep 3 zijn dus aan

de orde, al is het zeker zo dat de topogra- fische tekeningen van voor 1800 van veel

belang kunnen zijn voor het inzicht in de eigen culturen van de landen. 6 Op Sri

Afb. 3. Maquette van fort Rotterdam ie Ujung Pandang (Makassur), aldaar aanwezig - in de loop der jaren geheel gerestaureerd tol cultureel centrum (foto: C.L.T.G. 1972).

Lanka hebben interessante restauraties plaatsgevonden; bij de uit de Engelse tijd daterende Oudheidkundige Dienst is ook grote belangstelling voor de monumenten uit de Nederlandse periode. De 'Dutch Burghers' speelden - en spelen nog enigszins - daarbij een rol. Een goede functie is weer van primair belang, het

herkennen levert ook hier soms proble- men op.

Op kleinere schaal geldt hetzelfde voor de stad Malacca (waar het 'Stad- huys' van 1648 het oudste europese bestuursgebouw in Azië is!). Recent onderzoek toonde aan, dat ook in de voor-

malige Nederlandse nederzettingen in Voor-lndië nog allerlei objecten bestaan, soms met monumenten-status, maar ook vaak on-herkend. 7

Antillen

In Amerika ligt het voor de hand eerst de blik te richten op de zes nog met Nederland verbonden eilanden. 'Oudhe- den' als in groep 1 komen er niet voor, daarvoor moet men op het vasteland zijn.

Groep 2 is vertegenwoordigd door de een- voudige volkswoningen, die ontstonden buiten de invloedssfeer van de W.l.C. of

koloniale bestuurders. Op de Beneden- windse eilanden zijn dat de lemen kunu- kuhuisjes, op de Bovenwinden de kleine houten huizen in hun simpelste vorm. In

beide gevallen gaat het om symmetrisch opgezette blokjes, met deuren in de assen der langsgevels, gedekt door schilddaken.

Deze komen in het gehele Caribisch

gebied voor en er zijn zowel Indiaanse als door slaven overgebrachte Afrikaanse tra-

Afb. 4. Interieur van tle grote leeszaal van de I.T.B. te Bandunx, ir. H. Maclaine Pont 1919 (foto: C.L.T.G. 1989).

dities in te onderkennen. In de late 19de en vroege 20ste eeuw ontstaan er interes- sante rijkere varianten.

Veel is verdwenen. Wat over is trekt zeker belangstelling, maar zoals overal, is ook bij deze het meest direct bij 't alledaags leven betrokken gebouwen en bouwsels een vorm van 'monumenten-

zorg' heel moeilijk. Binnen families blijkt vaak een grote gehechtheid aan het eigen

huis te bestaan, men is er trots op. Docu- mentatie komt op gang en een aanzet tot bescherming is aanwezig.

Curacao heeft een groot bestand aan monumenten uit groep 3, in dit geval dus aan bouwwerken uit de tijd van de

W.l.C. Willemstad heeft bovendien een

(8)

boeiende uit die periode daterende stede- bouwkundige structuur. Voorts heeft Sint Eustatius, dat eens als 'Golden Rock' een

belangrijke rol vervulde, fascinerende ruïnes van 18e-eeuwse gebouwen.

De 'Stichting Monumentenzorg Curagao' werd in 1951 opgericht en werkt als de Vereniging 'Hendrick de Keyser' in Nederland: zij verwerft monumenten, restaureert deze (doorgaans met subsidie) en verhuurt en beheert ze. Er is een aan-

merkelijk en over veel gebouwentypen gespreid bezit - een werkwijze als deze

zou in vele gebieden navolging kunnen vinden!

Formele bescherming is op de Antillen na ruim 30 jaar discussies pas sedert zomer 1989 mogelijk; tot nu toe trachtte elk eiland zijn eigen weg te vin-

den. Op Curagao werkt de Dienst van

Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting aan een kader, waarin monumentenbe- houd tot zijn recht kan komen, zowel in de

stedelijke context van Willemstad als in zijn landschappelijke samenhang op de rest van het eiland (van de landhuizen zou

meer profijt getrokken kunnen worden!).

Momenteel wordt getracht belangstelling te wekken bij UNESCO (deze organisatie steunde in Indonesië zowel het

Borobudur-project als de restauratie van de oude kern van Jakarta).

Op het kleine St. Eustatius (ruim 1000 inwoners) is het de actieve Historical Foundation (1974) die onderzoek, restau- ratie en conservering bevordert. Veel objecten zijn en blijven ruïne, hun functie is dus die van toeristische attractie ('Sta- tia, the historical gem'), één is museum

en andere historische gebouwen huis- vesten overheidsfuncties. 9

Op alle eilanden vertegenwoordi- gen vele gebouwen uit de 19de en vroeg 20ste eeuw op aantrekkelijke wijze groep 4. Anders dan in Indonesië zijn ze

in minder mate 'koloniaal-tropisch', maar stoelen ze op de 18e-eeuwse tradities, ze

zijn daardoor zeer eilandgebonden, ze dragen in hoge mate bij tot de eigen

karakteristiek. Alleen op Curagao en Aruba zijn (dank zij de olie) de moderne stromingen vertegenwoordigd. Invloed vanuit Bandung is daarbij zeker te onder- kennen. De belangstelling daarvoor is nog

Af b. 6. Willemstad, Otrobanda:

Restauratie kleine binnenstadswoningen Stichting Monumentenzorg ffoto: C.L.T.G. 1986).

gering. Elders blijft het bouwen tot na de oorlog traditioneel. Bonaire en vooral Saba bewaarden lang de harmonie, St. Maarten verloor in een te snelle strand- en casino recreatie-ontwikkeling sedert 1970 vrijwel al zijn typisch bovenwindse gebouwen met stenen begane grond en houten bovenbouw. Wél werd er een

namaak Amsterdam-village gebouwd! Iets van historie moest er toch zijn . . .

Het lang geïsoleerde Saba noemt zich 'the unspoiled Queen'. Quite unspoi- led is het eiland niet, maar de samenhang

tussen de fijn gedetailleerde huisjes en de grootse natuur is nog steeds zo, dat deze

een voor de totaliteit bedoelde 'Saba Con- servation Foundation' rechtvaardigt, zoals in 1987 door gezaghebber W. S. Smith is opgericht (een idee voor Balü). Sommige welvarende buitenlanders hebben in een der fraaie traditionele houten huizen hun 'second home'. Maar als ze iets heel sto- rends willen bouwen, is er vooralsnog geen bestuurlijk middel om dan corrige- rend op te treden.

Suriname

In Suriname was vóór de onafhan- kelijkheid al een actief beleid tot stand

gekomen, vooral gericht op overheidsge- bouwen. De forten Zeelandia en Nieuw

Amsterdam kregen toen museale functies.

Voorts werd Jodensavanne geconsoli- deerd. Na een terugval herleefden de acti- viteiten in 1987, o.m. dank zij

ing. H. Reteig, die zich met veel energie voor de monumentenzorg inzette. In

Afb. 5. Eenvoudige houten Bovenwindse woning op Saba, Si. John's ffoto: C.L.T.G. 1966. huis nadien verdwenen).

Afb. 7. St. Eustatius, ruïne synagoge 1739, trap vrouwengalerij (foto: C.L.T.G. 1989).

december 1987 werd de monumentenwet aangenomen, waarmee Suriname toen weer voorlag op de Ned. Antillen! Er is een bijgewerkte monumentenlijst

opgesteld, waarin ook aandacht is gege-

ven aan de 'jonge' monumenten. Uiter-

aard gaat het in dit land primair om

(9)

gebouwen uit de groepen 3 en 4. 10 Daar- naast is groep 2 nog bescheiden verte- genwoordigd door de zeer vergankelijke Indianenbehuizingen en door Boslandcre- oolse nederzettingen, waarin met name het doorleven van oude Afrikaanse tradi- ties interessant is. De groepen 3 en 4 gaan als op de Antillen met grote continuï-

teit in elkaar over. In Paramaribo is de stedebouwkundige structuur - op een volkomen andere manier dan die van Wil- lemstad - van grote waarde.

Voor wat het buurland Guyana aangaat, is het van belang te melden, dat

een aantal jaren terug hulp van UNESCO werd gevraagd voor een plan tot restaura- tie/conservatie van Fort Island, zulks om

van dit in de Essequiborivier gelegen

eiland een toeristische attractie te kunnen maken. Hier staan nog de interessante ruïne van een fort Zeelandia én een als school gebruikte voormalige kerk, beide daterend uit de 18de eeuw. 11

Een drietal gebieden had alleen in de 17de eeuw een band met Nederland:

In de plattegronden van de kernen van New York en Recife (Brazilië) is nog iets terug te vinden van de structuren van

resp. Nieuw Amsterdam en Mauritsstad.

Op het eiland Tobago gaf een voorlopig archeologisch onderzoek een eerste uit- sluitsel over de 'Nieuw Walcheren' periode. 13

Afrika

In Afrika zelf zijn er, behalve restanten van gespreide forten, nog twee belangrijke aan Nederland gerelateerde monumenten- families, beide ressorterend onder groep 3. Met het belangrijke Afrikaanse bezit aan monumenten uit de groepen 1

Afb. 9. Saba, Windwardside. Fraai huis, na periode van verwaarlozing nu weer in gebruik tfoto: C.L.T.C. 1989).

en 2 heeft Nederland alleen in de laatste decennia, in het kader van onderzoek, plaatselijke relaties.

1. De forten en kastelen langs de

kust van Ghana, in hun totaliteit reeds op de UNESCO wereldmonumentenlijst geplaatst. Elders in dit nummer wordt hieraan bijzondere aandacht gegeven. Ze vallen onder de zorg van het 'Ghana Museum and Monuments Board', waarvan de activiteiten gedurende het laatste

decennium helaas sterk terugliepen. Ze zijn schitterend gelegen en zouden met redelijke infrastructurele voorzieningen een grote attractie kunnen vormen.

2. Een groot aantal stedelijke en landelijke gebouwen in Zuid Afrika. Even- als de landhuizen op Curacao leveren de

oude landhuizen aldaar een van de meest karakteristieke bijdragen tot het aanzien van het land. Tegenover de op het eerste

gezicht opvallende punten van overeen- komst tussen de landhuizen in die beide gebieden staan zeer essentiële verschil- len, zoals ook de W.I.C. en de V.O.C, onderling zeer grote verschillen vertoon- den. Onderscheidene van deze Zuidafri- kaanse gebouwen hebben de status van beschermd monument; als particuliere organisatie is de 'Stigting Simon van der Stel' in deze zeer actief.

Buitenlandse hulp_____

Op onze met het oog op de monu-

menten gerichte wereldreis kwamen we, naast verwaarlozing, ondeskundige ver- bouwing, sloop en verstoring van de rela- tie met de omgeving, onderscheidene positieve activiteiten tegen. We zagen documentatie, onderzoek, inventarisatie, juridische kaders ten behoeve van bescherming, overheden kerkbesturen en stichtingen die zich over monumenten ont- fermen, pogingen om de aantrekkelijkheid ervan voor het toerisme te verhogen én

het streven naar een samenspel tussen volkshuisvesting en monumentenzorg (Willemstad, Curacao).

Overal zijn er groeperingen die zich inzetten voor één of meer van de in

de aanvang genoemde monumentengroe- pen, omdat men de waarde ervan voor nu

en voor de toekomst herkent.

Wat zijn de problemen waar deze betrokkenen mee moeten worstelen?

1. Vaak is het moeilijk om voor mo- numenten uit de groepen 2, 3 en 4 goede

bestemmingen te vinden. In ICOMOS- verband (Int. Council On Monuments and Sites) zou daartoe ter oriëntatie, een overzichtspublicatie over geslaagde her- bestemmingen verzorgd kunnen worden.

2. Het tekort aan theoretische deskundigheid. In veel landen heeft men te weinig zicht op de algemene architec-

Afb. 8. Aruba, politiekart/oor Oranjestad, typerend voor de jaren '30 (folo: Carlos Bikker 1987, inmiddels gesloopt).

tuurgeschiedenis (oudheid, renaissance) en op die van het land waarmee een rela-

tie bestond (hier dus Nederland). Men her- kent daardoor vaak ook het typisch-eigene niet.

3. Het tekort aan ambachtelijke kennis. Met de intree van het betonblok en de cementmortel is vrijwel overal in

een onverwacht snel tempo de metsel- vaardigheid met traditionele bouwmateria- len verloren gegaan, vaak ook de deskun- digheid ten aanzien van de houtbewer- king. De cursussen van UNESCO in

Venetië zijn goed, maar profijtelijker is het, door middel van uitzending opleidin- gen in de landen zelf te initiëren.

4. Vooral voor de monumenten uit groep 2 speelt in sterke mate mee, dat traditionele leefpatronen zich wijzigen.

Hoeveel bewondering locale bouwvormen ook oogsten, ze passen niet meer rondom het leven van nu. Een 'wereldprobleem', zoals al gezegd, waarmee we in alle cultu- ren hebben te maken!

5. In samenhang met wat onder 3.

en 4. is gesteld moet gewezen worden op het verloren gaan van het principe, dat

iets wat goed is gemaakt of hersteld,

daarna ook met regelmaat moet worden onderhouden. Het idee van een Monu- mentenwacht moet kunnen worden over- gedragen.

BULLETIN KNOB l<)S<>-6

(10)

6. De financiën. Hoewel dit aspect altijd het eerst genoemd wordt, is het eigenlijk minder principieel dan dat van het vakmanschap (3). Zodra dat weer aan- wezig is, betekent bezig zijn met histori- sche gebouwen primair werkgelegenheid:

een extra roulatie van geld binnen het land zelf en dus géén kosten voor het land zoals die nodig zijn voor te importe- ren goederen. In essentie zijn al deze

objecten immers ook gebouwd door men- sen van het land zelf, met (op de soms geïmporteerde baksteen na) de materialen van het land.

Opvallend is, dat het in West-

Europa en Noord-Amerika gangbare systeem van overheidssubsidie voor parti- culiere monumenteneigenaars elders niet blijkt voor te komen. Naast het gebruik

door de overheden zelf zal dus vooral het

onderbrengen in stichtingen gestimuleerd moeten worden.

Concluderend kan worden gesteld, dat hulp vanuit rijkere landen zich primair moet richten op de volgende drie punten:

1. Het vergroten van de theoreti- sche kennis.

2. Het financieren van die onder- delen die echt geïmporteerd moeten wor- den.

3. Bovenal op de bevordering van

de handvaardigheid. Dat laatste was trou- wens het enige aspect in de sfeer van cultuur-monumentenzorg-toerisme, dat in de slotdiscussie vanuit de zijde van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwer- king als overweegbaar werd beschouwd!

Afh. 10. Paramaribo, Gravenstraut 6:

Boven: Achterzijde vóór restauratie /foto R. V.D.

Suriname 1960): onder: voorzijde na restauratie (foto: C.L.T.G. 1971).

Afb. II. Recente, maar volgens oude tradities gebouwde Boslandcreoolse woning bij

Negerkreek, Murowiinedisnïcl, Suriname (foto:

C.L.T.G. 19711.

1 Auteur heeft in twee bijdragen aan het Leids Kunst- historisch Jaarboek een groot aantal litteratuurverwijzin- gen bijeengebracht. Deze worden hier niet nogmaals genoemd. Het betreft: LKJ 3, 1984, Delft 1985, p 457- 465 en LKJ 4, 1985, Delft 1987, p. 521-545. Een groot

deel van zijn fotocollectie is ingebracht bij de Rijks-

dienst voor de Monumentenzorg te Zeist Nadien ver- schenen publicaties betreffende meer dan één gebied:

D. Greig. The Reluclant Colonists, Assen/Maastricht 1987 (helaas vol onnauwkeurigheden); div. bijdragen in Symposium Papers Icomos. 8th general assembly and international symposium 'Otd Cultures /n New Worlds'.

Washington D.C 1987, vols l & II: div bijdragen in de

aan de auteur aangeboden bundel De Stenen Droom.

Zutphen 1988. p 86-166 div. bijdragen in Bulletin KNOB 1988 nr.6, p. 247-277.

2 A J. Bernet Kempers, Herstel in eigen waarde. Zut- phen 1978 en andere publicaties van deze auteur.

Zie voor oudere Bulletin-berichten over buiten-europese monumenten van groep 1 en groep 3: Oudh. Jaarboek 1934. p. 66-72 en bijbehorend register 1899-1931, p 31 en 37-38.

3 Zie bibliotheken Museum Nusantara te Delft. Kon.

Inst voor Taal, Land en Volkenkunde (K.l.T.L.V.). R.U Leiden en Kon. Instituut voor de Tropen, Amsterdam.

Op de problematiek van groep 2 wordt ingegaan door J Maseland in het slothoofdstuk van zijn dissertatie over Bhutan, te verdedigen T U.D. 1990. Interessant is dat in de bij groep 1 al genoemde Monumentenordon-

nantie van 1931 niet alleen al het begrip '50 jaar of ouder is geïntroduceerd, maar ook het 'behoren tot een tenminste 50 jaar oude stijlperiode' (Oudh Jaarboek 1934. p. 71). Kennelijk is er dus toen reeds gedacht aan de mogelijkheid, monumenten uit groep 2 te bescher-

men!

4 J. R. van Diessen. Jakarta/Batavia, De Bilt 1989.

5 ARSI (Architectuur en Stedebouw in Indonesië) is een werkgroep, deel uitmakend van de Stichting C.N.O.

(Cultuurgeschiedenis Nederlanders Overzee), p.a.

Rijksmuseum Amsterdam

Recente publicaties betr monumenten van groep 4 m Indonesië buiten de in noot 1 genoemde bronnen:

H. Akihary, Architectuur en stedebouw in Indonesië Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1988;

B. F van Leerdam, Henri MacLatne Pont - architect tus- sen twee werelden. Delft 1988: R P G A Voskuil, Bata via - Beeld van een stad, Houten 1989; ter perse: Ver- slagbundel van het Seminar Change and Heritage in

Indonesian Cities. Jakarta september 1988, onder auspiciën van de Ikatan Arsitek Indonesia, de Bond van Ned Architekten en UNESCO

6 J. R. van Driessen. Sri Lanka. De Bilt 1986; R. K. de Silva en W G M. Beumer, Illustrations and Views of

Dutch Ceylon, 1602-1796, Leiden/London 1988; Ten- toonstellingscatalogus Het Machtige Eyland. Ceylon en de V O.C., Scheepvaartmuseum Amsterdam.

16 12.1988-19.03 1989.

7 Voorlopige onderzoeksrapportages Stichting C.N O.

(noot 5), 1988: F D ten Hallers en M P Wolff: 1989:

Y. J. Hangelbroek en M. P Wolff, beide Amsterdam 1989

8 Recente publicaties betr. de Ned Antillen en Aruba (buiten de in noot 1 genoemde bronnen): Univ van de

Ned Antillen, NOS Futuro. Zutphen 1986, met name deel V: Y. Attema in Buil KNOB 1987, p 145-160. met uitgebreide litteratuur opgave; J. Hartog, Juwana Morto:

Kustbatterij Aruba, Zutphen 1987; P. Pruneti Winkel Scharloo, proefschrift T.U. Delft, Firenze 1987: R. van der Helm Reisgidsen Aruba. Bonaire en Curacao en St. Maarten - Saba - St. Eustatius, Rijswijk resp 1987.

1988, 1987 en 1989; C. L Temminck Groll en F. H. Brug- man, Saban Monuments, Univ. van de Ned. Antillen.

U.N.A. Cahier no. 29, Willemstad 1988; R. Apell in Buil.

KNOB no.2, 1989, p. 6-7,

9 Op het thans lopende project voor restauratie van het v.m. Gouvernements-logeergebouw zal auteur binnen- kort nog nader ingaan

10 Op de projecten restauratie Presidentieel Paleis en conservatie begraafplaats Oranjetuin zal auteur binnen- kort nader ingaan.

11 R. Krooshof, Fort Zeelandia, Guyana. UNESCO rap- port 1979.

12 H. C. van Nederveen Meerkerk, Recife, The rise of a 17th century trade city trom a cultural-historical perspective. proefschrift T.U. Delft 1988, uitg Assen/Maastricht 1989.

13 A. Boomert, O. R. Orliz-Troncoso en H. H. van Regte-

ren Altana, Report on the 1987 archaeological-historical survey of Tobago, A. E. van Giffen Instituut Univ van Amsterdam 1987.

14 Stichting Vrienden Kastelen en Forten in Ghana,

pa Keizersgracht 534, 1017 EK Amsterdam

(11)

Traditionelle Moscheebauten

Eine ethnologische Architekturdokumentation in Westafrika

Dorothee Gruner

Vorbemerkung

Das kulturelle Erbe schriftloser Völker ist bisher immer zurückhaltend, ethnozentrisch, beurteil! worden. Ihre Tra- ditionen wurden noch in jüngster Vergan- genheit zwar interessiert zur Kenntnis ge- nommen, aber nicht als gleichwertiger Teil einer Welt-Kultur anerkannt. Eine Ausnah- me bildet die afrikanische Holzschnitz- kunst, deren künstlerischer Rang seit lan- gem nicht mehr bestritten wird.

Wie die Schnitzkunst ist auch die Architektur 'materialisierte Kultur'. lm Un- terschied zu den Holzplastiken aber sind die Bauformen und -methoden Afrikas trotz ihrer Bedeutung für ethnosoziologi- sche und kulturhistorische Zusammenhan- ge, trotz ihrer Funktion als Wohn- und Speicherraume, als Reprasentations- oder Sakralbauten von der Forschung vernach- lassigt worden.

Ein Grund für die MiGachtung afri- kanischer Bauweisen ist in dem verwen- deten Baumaterial zu sehen. Die Bauten Westafrikas - die Verfasserin bezieht sich im Folgenden ausschlieBlich auf die- se Kulturregion - bestehen zwischen der Sahara im Norden und den tropischen Re- gionen der Kusten ausschlieBlich aus

Lehm. Es ist der alteste, aber auch ver- ganglichste Baustoff unserer Erde. Einst von mystischer Bedeutung wird er selbst von der einheimischen Bevölkerung heute gering geschatzt und zunehmend von mo-

dernen Materialien verdrangt. Dieses Ver- halten ist im Regelfall von Prestigevorstel-

lungen bedingt, nicht allein von den tech- nischen Nachteilen des Lehms, z.B. sei- ner Wasserlöslichkeit. Mit der Aufgabe

des traditionellen Baumaterials aber wird eine charakteristische Bauweise im ei- gentlichen Sinn des Wortes in ihrer Sub-

stanz bedroht; zie geht verloren, bevor sie als ein Kulturerbe von hohem Rang er-

kannt worden ist.

Mit der Dokumentation 'Westafri- kanische Lehmarchitektur' beabsichtigte seit 1976 das Frobenius-lnstitut Frankfurt, diese Kenntnislücke zu verringern. Das Projekt wurde finanziert von der

Volkswagen-Stiftung Hannover im Rah- men ihres Förderungsschwerpunktes 'Er- schlieBen, Erfassen, Erhalten als Aufgabe der Wissenschaft'. Nach einer Pilotstudie in Mali 1 wurden bauerliche Gehöft- und Siedlungsformen in Burkina Faso 2 und die jungsudanischen Bautypen der westafrika- nischen Sahel- und Sudanzone aufgenom- men. 3 Die Bezeichnung 'jungsudanisch'

JLJLJUIU1

hoFFaaiade

Abb. l. Sofara (südliches Binnendelta/Malif:

5-schiffige Hof-Moschee, Turmfassade an der Mekka-Seite im Osten, überdachts Treppenanlage an der Südseite ('Dromedarsilhouette').

betrifft Ethnien, die unter nordafrikanisch- islamischem EinfluB eine differenzierte Gesellschaft entwickelt haben, Staaten bil- deten, Stadte bauten und neben einem ausgedehnten Handel heite noch ein hochentwickeltes Handwerk kennen. 'Alt- sudanische' Gruppen sind dagegen ihrer rein baurlichen Lebensweise, agnatischen Gesellschaftsstruktur und autochthonen Religion treu geblieben. Bauen die alt- sudanischen Hackbauern ihre Behausung bevorzugt rund, schützen sie mit einem

Kegeldach aus Gras, siedeln clanbe- zogen, verstreut inmitten ihrer Felder, so ist für den jungsudanischen Kulturkom- plex der kubische Baukörper mit Terras- sendach typisch. Raumliche Enge charak- terisiert seine Dörfer und Stadte. Undenk- bar aber ware der jungsudanische Baustil ohne den Islam, der mehr als ein Jahrtau-

send auf diese Region eingewirkt hat.

Sein wichtigster Bautyp ist die Moschee;

ihre Silhouette pragt das Bild der Siedlun- gen bis heute.

Als GroBbauten sind Moscheen immer eine Gemeinschaftsleistung. Gefor- dert werden dabei sowohl ein allgemeines bautechnisches Wissen als auch eine handwerkliche Spezialisierung. Moscheen sind reprasentative Bauwerke von beson- ders esthetischer Gestaltung. Dies war ne- ben dem religiösen Motiv der wesentliche

osbseite

.JL._

Grund, sie trotz der Verganglichkeit des

Baumaterials über Generationen zu erhal- ten. Es gibt in Westafrika keinen anderen

Bautyp als die Moschee, von dem Anla- gen mit 3000 m 2 Grundflache und einer jahrhundertealten Baugeschichte nachge- wiesen werden konnten. Es versteht sich von selbst, da!3 sich die Moschee deshalb als hervorragend geeignetes Objekt der

kulturhistorischen Forschung im weitesten Sinn anbietet.

Ausgangspunkt der Untersuchung was der Mittellauf des Niger, der in Mali ein Binnendelta bildet. Die günstigen hy- drologischen Bedingungen haben hier in der Sahëlzone eine reiche FluBoase ent- stehen lassen. Sie war die Kernregion der

mittelalterlichen GroBreiche Mali und Son- gay, die bis zur Entdeckung des See-

weges zur Guinea-Küste den transsahari- schen Handel mit Nordafrika kontrollier- ten. Für diese bedeutende Epoche Westa- frikas zeugen die Moscheen in Timbuktu (14. Jahrhundert), Tendirma (15. Jahrhun- dert) und Gao (15./16. Jahrhundert). Nach AbschluB der Untersuchungen in Mali wur- den das angrenzende Burkina Faso, die Elfenbeinküste und Niger aufgesucht. Sie weisen in den Siedlungsgebieten der Dyula bzw. der Haussa weitere architekto- nische Höhepunkte auf. Geographisch liegt das Gebiet zwischen dem 9. west- lichen und 9. östlichen Langengrad bzw.

zwischen dem 17. und 8. nördlichen Brei-

tengrad; ca. 1700 km trennen Bamako im

Westen und Zinder im Osten. Klimatisch

finden wir alle Übergange zwischen der

(12)

arid-saharischen Zone im Norden und der

feucht-warmen Savanne im Süden. Von den zahlreichen hier lebenden Ethnien sind für unser Thema vorrangig von Be-

deutung die Haussa-Gruppen im Zentral- sudan, auBerdem Mande-Völker (Soninke, Bambara, Dyula, Bozo) im Westen, zwi- schen ihnen die Songay als FluBanrainer von Débo-See bis Niamey.

Dokumentation von Bau- form und Baugeschichte (Bauaufnahme)_______

Die Feldarbeit zwischen 1976 und 1986 bestand in der Vermessung und fo- tografischen Dokumentation ausgesuchter Bauwerke sowie in der Befragung kompe-

Ahb. 2. Sa (nördliches Binnendelta/Mali):

3-schiffige Hof-Moschee, Hof mit umlaufender Galerie, i>leichniiifiige Lisenengliederutig aller Fassaden, langgeslreckler Baulyp.

tenter Gewahrsleute (traditioneller Chef, Imam, Dorfalteste, Maurer). Gefragt wurde nach allgemeinen kulturgeographischen sowie speziellen Daten zur Baugeschich- te. Es wurden insgesamt 300 Bauten auf- genommen, 177 von ihnen in Baurissen

und Detailzeichnungen dargestellt. Zu-

Abb. 3. Somadougou fsiid/iches

Binnendelta/Mali): 5-$chiffige Hof-Moschee, überdachle Treppenanluge im Süden,

Dromedarsilhouette, nachtrdglicher Anbau einer Nordgalerie, hoher Baukörper aus der Region Djenné/Mopti.

nordaejfce ~13£>3

sudseile -197&/6Ï"

sammen mit den Baubeschreibungen und

dem fotografischen Material von ca. 6000 SchwarzweiB- und Farbaufnahmen bilde- ten sie das Ausgangsmaterial für umfang- reiche stilkritisch-typologische Untersu- chungen."

Dokumentation des Bau- vorgangs; Bauanderungen

Ein besonderes Augenmerk galt der Bautechnik und organisatorischen Fragen (z.B. der Finanzierung), aber auch Bauanderungen, die wahrend der Beob-

achtungszeit von fast zehn Jahren in Ein- zelfallen dokumentiert werden konnten (Abb. 3). Sie können hier nur auszugswei- se angedeutet werden.

Dem eigentlichen BauprozeB ge- hen langfristige Vorbereitungen voraus, die die Herstellung der Lehmziegel und

die Praparation des Binde- bzw. Putzmör- tels betreffen. Organische Zusatze sind die Regel, ihre Zusammensetzung andert sich jedoch regional und hangt nicht zu- letzt von der dualiteit der lokalen Lehmvor-

kommen ab. Die Vorarbeiten sind eine

Gemeinschaftsleistung des Dorfes ebenso wie alle spateren Hilfsarbeiten, wahrend die eigentliche Maurertatigkeit einer Grup- pe von Spezialisten überlassen wird. Sie stammen nur selten aus dem Ort selbst,

in dem sie in wenigen Wochen gegen Ent- geit den Bau terugstellen (Abb. 10). Ge-

zeichnete Bauplane sind unbekannt: Kon- zeption und Ausführung der Arbeiten lie-

gen allein in der Vorstellung und Erfah- rung des Chefmaurers.

Der Lehmziegel ist neute 'ge- normt' und wird mit Hilfe eines einfachen

Holzrahmens hergestellt; das bis zur Kolo- nialzeit grundsatzlich nur mit der Hand

geformt wurden. Der aktuelle Ziegel ist

nicht zoletzt Grund für den kantigen Cha- rakter rezenter Moscheen (Abb. 8); alte Bauten sind dagegen eine 'handmodellier- te Architektur', plastisch gestalte! unter Vermeidung von harten, definierten Linien oder Eckpunkten (Abb. 4, 7, 9).

Lehmbauten erfordern nach spate- stens zwei bis drei Regenzeiten Renovie- rungsarbeiten, um Erosionsschaden zu

beseitigen. Oft sind die Ausbesserungen AnlaB, den Bau zu vergröBern oder Details

zu verandern. Der legitime Wunsch, das Gebaude haltbarer zu machen, hat in den

letzten Jahren immer haufiger dazu ge- führt, die Oberflache mit einem Zement- putz zu versiegeln. Die Methode ist so- wohl asthetisch als auch technisch unbe- friedigend: Die Oberflache wirkt glatt und

fremd, zodem bröckelt der Putz verhaltnis- maBig schnell ab. Dennoch wird Zement- putz selbst in entlegenen Gebieten immer haufiger verwendet. Auch eine Fassaden- verblendung aus gebrannten Ziegeln kommt regional in Gebrauch. 6 Da der

Brand von Backsteinen viel Holz erfordert,

ist er in einer baumarmen, von Verwü-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

zich afspelen in het binnenkoor, de omgang stond ten dienste van de burgerij, Deze zorgde er ook voor dat de geplande herbouw van. het elfde-eeuwse dubbeltorenfront

Maar vast staat het voor mij dat Amerika in Europa niet genoeg gewaardeerd wordt, dat het zeker waard is meer bestudeerd te worden en met den tijd zal men er ook

Met de stichting van Nieuwpoort was het idee van het stichten van een stad als middel van machtsuitdrukking en machtsversleviging geïntroduceerd. Dat bastidestadje

Bij vervangende nieuwbouw in het Kali Besar blok moet aandacht worden geschonken aan onderzoek en ontsluiting van het bodemarchief onder de actuele stad.. Kota staat

gewijd aan internationale ontwikkelingen. Een van de artikelen gaat over natuur en landschap in de grensgebieden. De proble- matiek was een geheel andere dan die

Niet aleen kan de computer gebruikt worden voor deze breed opge- zette informatiesystemen, maar ook is het mogelijk om de computer voor meer spe- cifieke

Niet alleen vanwege zijn uit- zonderlijke positie in Nederland, maar ook als voorpost van centraal-Europese steden, en als specimen van de steden in de Maasvallei

Niet al- leen werd het arkel-torentje evenals de bijzondere hoekoplossing aan de vooraf- gaande traditie ontleend, de rationele ver- menging van Gotische en