• No results found

in Nederland Techniek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "in Nederland Techniek"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Techniek

in Nederland inde

TWINTIGSTE EEUW

DELFSTOFFEN

ENERGIE CHEMIE

STICHTING HISTORIE DER TECHNIEK WALBURG PERS

Deel 3 Chemie

Hoofdstuk 8

Incl. noten

(2)

Verleden of toekomst, de grote chemische complexen draaien dag en nacht vo/con-

tinu door, zoals hier het noord-complex van DSM in 1991. Terwijl veel chemische

bedrijven ervoor kozen zich 6f op de bulkchemie, 6f op de specialiteitenchemie

te concentreren, houdt DSM vooralsnog

het gehele spectrum aan activiteiten in stand. Vergeleken met de jaren vijftig en zestig breidde het bedrijf zich echter vooral in de richting van de fijn- chemicaliënen specialiteitenuit.

(3)

8

De chemische industrie in de twintigste eeuw

De chemische industrie, 1890-1970 De chemische industrie na 1970

In de twintigste eeuw hebben de chemische techniek en chemische industrie in Nederland ingrijpende transformaties ondergaan. Het verwerken van grondstoffen tot eindproducten werd omgevormd van ambachtelijke, kleinschalige processen tot geavanceerde bulk- chemische processen, terwijl daarnaast tal van nieuwe producten op de markt verschenen, de kunststoffen voorop. Chemici zijn de ingenieurs van moleculen en materialen die in hun laboratoria een grote diversiteit aan stoffen kunnen maken. De chemische techniek van de twintigste eeuw is erin geslaagd om grootschalige produc- tieprocessen te realiseren, evenals gespecialiseerde routes voor fijn- chemicaliën, waardoor vele mogelijkheden uit het laboratorium ook als betaalbare producten in de maatschappij van de late twin- tigste eeuw beschikbaar zijn gekomen. Dat is niet vanzelf gegaan, zoals de voorafgaande hoofdstukken hebben laten zien, en er zijn ook negatieve kanten aan deze prestatie. De gezondheids-, veilig- heids- en milieuaspecten waren al vroeg zichtbaar, maar speelden pas vanaf de jaren zestig een zwaarwegende rol.

Internationaal gezien was de chemische industrie de bakermat van de chemisch-technische ontwikkelingen, in wisselwerkingmet onderzoeksinstituten en universiteiten. Nederland volgde deze ontwikkelingen en speelde incidenteel een leidende rol. In het begin van de twintigste eeuw was de geïntegreerde chemische industrie in Duitsland het grote voorbeeld, in Nederland en elders.

Boldinghs droom om in Nederland een dergelijke geïntegreerde industrie te creëren werd niet gerealiseerd (hoofdstuk vier), maar in de jaren zestigleidden de fusiebewegingen tot een gedeeltelijke realisering van dit ideaal (Akzo Nobel). Inmiddels was de structuur van de sector grondig veranderd: een op de petrochemie geba- seerde bulkchemie zette de toon, inmiddels ook in Duitsland, en multinationale ondernemingen hadden Nederland 'gekoloniseerd'.

Interessant is dan ook hoe het verder ging en in hoeverre de lange- termijnontwikkelingen die uit de historische analyse volgen, helpen de huidige en toekomstige situatie te begrijpen. Verleden en toekomst vormen de twee onderdelen van deze epiloog: ener- zijds geven we een samenvatting van de grote lijnen van de geschiedschrijving in de eerdere hoofdstukken, anderzijds presen- teren we een perspectief om de huidige en toekomstige ontwik- kelingen te duiden.

De chemische industrie, 1890-1970

De marktvraag, de inzet van grondstoffen, schaalvergroting en concernvorming waren over de hele periode ten nauwste met elkaar verbonden. Ze werden mede gestuurd door de inschattin- gen van nieuwe technologische opties en de feitelijketechnische vorderingen. Schaalvergrotingen de doorgaans daaraan vooraf- gaande overgang van een ladingsgewijze naar een continue werk- wijze zijn duidelijk voorbeelden waarbij zowel economische prikkels als eigen initiatieven tot chemisch-technische ontwikke- ling een rol speelden. In de chemische basisindustrie namen aan- vankelijk de superfosfaat- en zwavelzuurindustrie het voortouw.

Daar waren fabrieken die 100.000 tot 200.000 ton per jaar produ- ceerden reeds voor de TweedeWereldoorlog geen uitzondering meer. In andere delen van de chemische industrie werd een derge- lijke productieomvang toen bij lange na niet gehaald. De stikstof- meststoffenindustrie was de eerstvolgende die zich op schaal- vergroting richtte. Vanaf de oprichting hadden de drie Nederlandse ammoniakfabrieken een capaciteit van 15.000tot 45.000 ton per jaar, en de capaciteit van de ammoniumsulfaatfabrieken was onge-

(4)

404 CHEMIE

veer viermaal groter. Vlak na de TweedeWereldoorlog vond ver- dere schaalvergroting plaats. Bij de naftakrakers en de doorslag- gevende rol van etheen (internationaal en in Nederland) vormden de jaren zestig een waterscheiding. Technologische doorbraken, marktvergroting en de inzet van aardolie en aardgas zorgden toen voor een gigantische groei van vrijwel de gehele Nederlandse basisindustrie. Vooral na 1965zette de toen optredende schaalver- groting al het voorgaande in de schaduw.

Kennis speelde ook een rol gedurende de gehele periode. Het onderzoek door en voor Nederlandse chemische bedrijven was aanvankelijk louter reactief. Het poogde een antwoord te geven op problemen die zich aandienden tijdens de fabricage en marketing, of op het handelen van Duitse en andere buitenlandse onderne- mingen die op het gebied van industriële R&D een enorme voor- sprong hadden. Haast tegen wil en dank zette de BPM aan het begin van de eeuw een laboratoriumorganisatie op in antwoord op zulke problemen. Er waren wel woordvoerders voor het belang van research, maar pas in het Interbellum werd er op grote schaal in research geïnvesteerd.In 1927besloot de BPM tot een offensief

In de wederopbouwtijd van de jaren vijftig moesten alle hens aan dek om Nederland om te vormen tot een indus- trienatie. Toch was de werkdruk wellicht lager dan nu. Op het Shell- laboratorium

in Amsterdam (KSLA) had men althans tijd voor enig vertier.

Het boterhamzakje was, zelfs bij Shell, toen nog niet van plastic. Ook was er blijkbaar nog geen verbod op eten in de laboratoriumzaal.

researchbeleid op het gebied van de petrochemie en de katalyse.

Staatsmijnen volgde ruim tien jaar later en zette toen ook een meer wetenschappelijk georiënteerde researchorganisatie op. De AKU deed vóór en in de TweedeWereldoorlog hetzelfde. In hoofd- stuk zes is aangegeven dat er vanaf de jaren dertig in Duitsland en Amerika tal van nieuwe producten op de markt verschenen, die het resultaat waren van intensieve research, zodat er zich na de TweedeWereldoorlog een hele nieuwe generatie producten aan- diende 'op zoek naar consumenten'. Deze researchinspanningen waren een van de antwoorden van de chemische wereldconcerns op de crisis van de jaren dertig. Hetzelfde gebeurde op procestech- nologisch gebied. De intensievere research op dat terrein legde mede de basis voor de nieuwe, grootschalige processen die in de jaren vijftig en zestig werden ingevoerd. Ook in Nederland ont- wikkelde de chemische industrie zich geleidelijkvan een proces- verbeteraar tot een productverbeteraar

-

en soms zelfs tot een productontwikkelaar. Uit de geleidelijkheidvan deze ontwikkelin- gen blijkt het langetermijnkarakter van de product- en procesin- novatie in de chemische industrie: men moet in termen van

(5)

DE CHEMISCHE INDUSTRIE IN DE TWINTIGSTE EEUW 405

decades denken voordat de vernieuwingen doorwerkten.'

Kartelsenfusies (met hun eigen problemen) verkleinden de risico's en verruimden de kapitaalbasis. In de voorgaande hoofdstukken is zichtbaar geworden dat er op dat terrein in Nederland twee perio- des waren waarin er een aanmerkelijke fusieactiviteit zichtbaar was. In de eerste plaats de periode tijdens en direct na de Eerste Wereldoorlog. Die wereldoorlog legde de zwakke plekken van de versnipperde Nederlandse industrie bloot, dwong tot samenwer- king bij de aankoop en distributie van grondstoffen en producten en gaf ruimte aan het ideaal van één grote geïntegreerde

Nederlandse onderneming. Die poging mislukte. In plaats daarvan ontstonden er in de jaren twintig twee grote concerns die ieder met één been in de chemie stonden: Unilever, dat Britse en Nederlandse belangen op het gebied van de margarine- en de zee- pindustrie bundelde, en de AKU, waarin de twee grootste Nederlandse kunstzijdeproducenten (Enka en HKI) met het Duitse bedrijf Glanzstoff samenwerkten. De jaren zestig waren een tweede periode van koortsachtige fusieactiviteit. De meeste fos- faat- en stikstofmeststoffenfabrieken werden toen in een aantal etappes samengebracht binnen de Unie van Kunstmestfabrieken, die later in DSM opging, en de AKU verenigde zich met tal van chemische en farmaceutische ondernemingen tot het Akzo-concern.

Net als bij de kennisintensiteit vond er ook op het gebied van de grondstoffeneen radicale omslag plaats. Vanaf het begin van de eeuw was chemische autarkie een thema: een krachtige chemische industrie zou tot ontwikkeling moeten komen op basis van grond- stoffen uit Nederland en zijn koloniën. Dit was allerminst een exclusiefNederlands thema, in Duitsland en Engeland speelde dit idee minstens even sterk. Interessant is de spanning tussen het politieke streven naar autarkie

-

gekoppeld aan een idee van nationale identiteit

-

en het internationale karakter van de chemi- sche technologie, zoals dat bijvoorbeeld zichtbaar is in het verhaal van het Bergius-proces (hoofdstuk vijf). Na de Eerste Wereld- oorlog trad een eerste verandering op. Staatsmijnen en de KNZ ontwikkelden zich (ook) tot chemische bedrijven op basis van door hen gedolven steenkool en zout. Een veel ingrijpender veran- dering trad echter na de TweedeWereldoorlog in, toen als gevolg van de Amerikaanse dominantie binnen de westerse wereld en de samenwerking binnen Europa de West-Europese industriestaten hun aloude streven naar krachtige of milde vormen van autarkie verlieten en er een vrije wereldmarkt ontstond die het nationale grondstoffenvraagstukplotsklapsmin of meertot eennon-issue maakte. De studie van het Centraal Plan-Bureau uit 1948markeert voor Nederland de omslag. Nationale grondstoffen bleven belang- rijk, dat liet het verhaal over aardgas wel zien, maàr het vraagstuk was geen thema meer dat keer op keer de politieke en chemische agenda domineerde (hoofdstuk zeven).

Het zwaartepunt van het bedrijfsbeleid verschoof van de grond- stoffen naar de producten. Schaalvergroting en diversificatie maak-

ten dat de bedrijven na de TweedeWereldoorlog steeds meer aan- dacht aan marketing en de afzet gingen besteden. Terwijl Staatsmijnen, Mekog, KNZ en Ketjen vlak na de oorlog hun afzet nog bundelden in een centraal Verkoopkantoor (NVCP), waardoor de bedrijven zelf eigenlijk louter als productiebedrijven werden gerund, bleek in de jaren zestig steeds duidelijker dat verdere groei en diversificatie alleen mogelijk zouden zijn als research, verkoop en productie nauw op elkaar werden afgestemd. Het NVCP viel uiteen en elk bedrijf richtte zijn eigen marketingorganisatie op.

In de jaren zeventig zette deze trend zich voort.'

De chemische industrie na 1970

In veel andere opzichten week de periode na 1970sterk af van het daaraan voorafgaande decennium. Na de structuurverandering van de jaren zestig trad er kort daarna een tweede fundamentele koerswijziging op. Deze was een gevolg van de ontwikkelingen van de jaren zestig en kondigde zich reeds aan vóór de beruchte olie- crisis van 1973.De schaalvergroting die vanaf ongeveer 1965plaats- vond, leidde in geheel Europa en Amerika tot een immense overcapaciteit in de chemische basisindustrie, met desastreuze gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijven. Nadat de che- mische industrie decennia lang schaalvergroting als een Leitmotif had gekoesterd, was er plotseling sprake van een 'large plant syn- drome'. Reeds in 1967had Shell-directeur E.J.G.Toxopeüs voor- zichtig geopperd dat hij 'het gevoel [had] dat we nog niet goed hebben geleerd met deze overcapaciteit te leven'.Tweenadelen van grote chemische complexen traden steeds duidelijker aan het licht.

Storingen in bepaalde installaties konden zich door het gehele complex voortplanten en een groot deel van de capaciteit lam leggen. Daarnaast zorgden de schoksgewijzeuitbreidingen die het gevolg waren van de bouw van grootschalige installaties, voor een verheviging van de al langer bestaande cyclischeovercapaciteitscri- ses in de basischemie. Tien jaar na Toxopeüs'voordracht werd binnen de industrie het streven naar steeds grotere productie-een- heden dan ook regelmatig ter discussie gesteld. Om nog maar te zwijgen van de cultuuromslag bij het bredere publiek, waar noties als 'grenzen aan de groei' en 'small is beautiful' opgeld deden. De groeitrend van de jaren zestig boog reeds rond 1971om. Daarna vertoonde het groeipatroon een grillig verloop. De tijd dat 'the sky' nog 'the limit' was, was definitief verleden tijd geworden.' Vooral de Nederlandsechemische industrie, met haar zware accent op de chemische basisindustrie, kreeg het moeilijk in de jaren zeventig en tachtig. Er was een algemeen gevoelen dat een her- oriëntatie in de richting van kennisintensievere fijnchemicaliën en specialiteiten noodzakelijk was om de chemische industrie weer in balans te krijgen. Productdifferentiatie richting fijnchemie werd de leus. Eenvoudig was dit proces allerminst. Toch slaagden bijvoor-

(6)

406 CHEMIE

Het gehele volk keek vol verwachting toe hoe Nederland industrialiseerde. In 1964 bouwde de engineering contractor Foster Wheeler voor Naarden Kemi (een joint venture van de fao Jan Dekker en de

Chemische Fabriek 'Naarden') in Wormerveer een destillatie-installatie

voor vetzuren. Kort na de ingebruik- neming sloeg de stemming om.

Voortdurend klaagden de omwonenden

over de luchtverontreiniging van de nieuwe fabriek. De burgemeester moest bemiddelen en jarenlang haalden negatieve berichten over de fabriek de

pers. De zorgeloze jaren vijftig waren definitief voorbij. De chemie werd een 'mixed blessing' en raakt dat imago zo snel nog niet kwijt.

beeld bedrijven als DSM en Akzo erin het productenpalet aanzien- lijk te verbreden in de richting van kleinschaliger gefabriceerde producten met een hogere toegevoegde waarde.4

Ook binnen de eigenlijkebulkchemie sloeg men nieuwe wegen in.

Etheen bleef een centrale rol vervullen (de zogeheten C2-chemie), maar de positie van methanol en de daaruit geproduceerde deriva- ten (Cl-chemie) werd steeds belangrijker. Daarnaast nam het rela- tieve belang van de propeen- en butadieenderivaten (C3- en C4-chemie) de laatste dertig jaar eerder toe dan af.

Daarnaast kreeg de chemische industrie steeds meer aandacht voor de milieuaspecten, zowel van de productieprocessen als van

de producten zelf. 'Sustainable care' werd nu de leus. Het voor- beeld 'chloor' is om meerdere redenen interessant. Chloor is wel de 'hamer' van de chemicus genoemd omdat die stof essentieel was voor het vertimmeren van de bouwstenen van de bulkchemie, waarbij het element chloor soms in het eindproduct belandde (PVC) en soms alleen optrad in de tussenproducten. In die rol was chloor de opvolger van geconcentreerd zwavelzuur.Door proble- men rond de atbreekbaarheid van chloorhoudende chemicaliën kwam er maatschappelijke druk om het gebruik van chloor uit te bannen. Greenpeace is maar een van de organisaties die zich op dit terrein roerden, zij het wel de publiek meest zichtbare. Het spookbeeld (in de ogen van de industrie) van een ban op chloor leidde tot tegenacties. Enerzijds weerden verenigingen van fabri- kanten van chloorhoudende producten zich en werd de contra- actiegroep 'de chlorotielen' gevormd. Anderzijds spande de industrie zich in om door onderzoek en diepte-investeringen alternatieve processen te ontwikkelen zonder chloor. Op andere terreinen van de chemische industrie

-

zoals bij de oplosmiddelen voor verf en in de kunststoffen- en de pesticidenindustrie

-

deden zich vergelijkbare ontwikkelingen voor. Wie de balans opmaakt, kan constateren dat vele problemen nog niet van de baan zijn, maar dat de chemische industrie zich, vergeleken met 1970,steeds meer ontwikkelt in de richting van 'duurzaamheid'. Bij alle grote bedrijven is 'het milieu' een integraal onderdeel geworden van de bedrijfsvoering.'

De laatste tien jaar heeft zich n6g een interessante wending voor- gedaan. Bedrijven kiezen voor hun sterke punten, richten zich op hun 'core business' en ruilen op wereldschaal onderdelen van hun portfolio's uit. Blijkbaar zijn het niet meer de stoffenstromen die de dynamiek van de industrietak domineren, maar wordt de bran- che herverkaveld langs lijnen van competenties en van kennis met betrekking tot producten, processen en markten. Daarnaast vindt er een toenadering tot de levenswetenschappen plaats en is de biotechnologie sterk in opmars. Grote concerns als ICI zijn opge- splitst in een farmaceutische tak en een chemische basisindustrie, Akzo heeft haar vezelsbelangen in een aparte onderneming onder- gebracht en Shell trekt zich vrijwel geheel terug op de basischemie (van met name de C3- en C4-derivaten), na allang geleden de landbouwchemicaliën te hebben afgestoten. Ook andere bedrijven hebben zich gehergroepeerd tot chemische basisindustrieën aan de ene en specialiteitenconcerns aan de andere kant (met enkele notoire uitzonderingen, zoals DSM, Du Pont, Dow, Solvayen BASF).De eeuw die begon met een haast grenzeloze fascinatie voor het Duitse model van de grote geïntegreerde onderneming, lijkt zo in het tegendeel van dat model te eindigen. Informatie lost de materie als ordenend principe af, zo lijkt het. Er is echter één groot verschil met de gespecialiseerde,niet-geïntegreerde onder- nemingen van het begin van de eeuw: de huidige hergroepering van productgebieden voltrekt zich op wereldschaal.Schaalgrootte

(7)

DE CHEMISCHE INDUSTRIE IN DE TWINTIGSTE EEUW

1

.

I

Vanwege de stankoverlast in Vlaardingen verving Shell tussen 1965 en 1970 een vijfentwintigtal schoorstenen van 80 tot 100 meter hoogte door één schoorsteen van 213 meter hoog. Het werk, waarmee een investering van 16 miljoen gulden gemoeid was, werd onder leiding van Shell door lokale aannemers uitgevoerd.

De lastige gasvormige zwavelver-

bindingen werden voortaan over een groter gebied verspreid. Na 1970 begon- nen industrie en overheid steeds meer in te zien dat verdunning van verontrei- niging op den duur geen oplossing was, maar dat deze bij de bron bestreden zou moeten worden.

blijft belangrijk, maar op een andere wijze dan gedurende de eer- ste zeventig jaar van de eeuw, toen de Nederlandse chemische industrie zich van een betrekkelijk marginale bedrijfstak tot een centraal onderdeel van de Nederlandse economie wist op te wer- ken. Of de chemie een dergelijke centrale sector blijft, is de vraag.

Het vakgebied lijkt zijn contouren te verliezen en op te gaan in het bredere en diffusere terrein van de 'moleculaire wetenschappen', waarin ook delen van de fysica en de biologie worden geïncorpo- reerd. De consequenties voor de chemische industrie zijn onzeker.

'In 2010zou wel eens de helft van de bestaande bedrijven verdwe- nen kunnen zijn - althans in hun huidige vorm', stelt het advies- bureau Arthur D. Little in een recent rapport. Het is de toevoeging die hier belangrijk is. Immers, als onze geschiedenis van chemie in Nederland in de twintigste eeuw ons iets heeft geleerd, is het wel de flexibiliteit en creativiteit in die sector, gekoppeld aan de evolu- tie van materiële netwerken, als basis voor continuïteit en veran- dering.6

Ernst Hamburg en Arie Rip

(8)

452 NOTEN EN GERAADPLEEGDE ARCHIEVEN PP. 398-406

54 Van de Kasteele, 'Die petrochemische und verwandte organisch- chemische Industrie'; Koopmans, Vijftigjaar, 124-126; M. de Schmidt, 'Foreign industrial establishments located in the Netherlands', Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 57 (1966) 1-19.

55 Forbes ed., Het zout der aarde; A. Leemans, Zilver in platina.

Vijfentwintig jaar Cyanamid-Ketjen Katalysator (Amersfoort 1983);

Mittmann, Die chemische Industrie; Wever, Olieraffinaderij; Rotterdam Chemisch Centrum; De Boer, 'Elf-provinciën-nummer', 79-94. RAL, Archief DSM, 17.26/24A, 'Mogelijkheden inzake de ontwikkeling van Staatsmijnen-Chemie'.

56 De uitzonderingspositie van Shell komt bijvoorbeeld naar voren in een intern stuk van DSM. Na twintig bedrijven in Nederland behan- deld te hebben (waaronder de dochterondernemingen van Dow, Du Pont en IC!!), besluit het stuk met de zin: 'Bij deze opsommingen is uiteraard het chemische bedrijf van Shell buiten beschouwing gelaten.' Ook uit archiefstukken van Philips spreekt dezelfde houding. RAL, Archief DSM, 17.26/24A, 'Overzicht Nederlandse chemische industrie', 14 oktober 1965; PCA, inv.nr.'s 816 en 817: i.h.b. notitie Van de Kasteele, 21 apr. 1947.

57 Wever, Olieraffinaderij, 22; Toxopeüs, 'De petrochemische industrie en Rotterdam'; Toxopeüs, 'De petrochemische industrie'; Steenbakkers, 'Petrochemical complexes'.

58 RAL, Archief DSM, 17.26/24A, 'Mogelijkheden inzake de ontwikkeling van Staatsmijnen-chemie: Messing,Geschiedenisvan de mijnsluiting, 247-248, 270-271, 359-362, 447-450, 454-465, 592-593; B. Klaverstijn, Samentwijnen.Via fusie naar integratie(Arnhem 1986) 38-41;

Ten Hove, 'De chemische industrie: 34-35;Vincken,VanStaatsmijnen in Limburg tot DSM.

59 De Schipper, Achterde dijken;E.N. Brandt, Growth company.Dow Chemical'sfirst century (East Lansing, MI 1997) 373-421; De Boer,

'Elf-provinciën-nummer', 97.

60 Wever,Olieraffinaderij, 114;P. Reinshagen,'Overzicht van de Nederlandse chemische industrie', bijlage bij het Chemisch Weekblad van 19 september 1969; H. Geraets en E Wegenwijs, 'Het industrialisatie- proces in Midden-Zeeland', Zone. Tijdschrift voor ruimtelijke theorie en politiek, nr. 8 (1978) 15-57; Mittmann, Die chemische Industrie;

Bedrijfstakverkenning 1980,31-34,109-114,194; De Goey, Ruimte voor industrie, 148-170. Voor een relativering van het belang van pijpleidin- gen, zie Steenbakkers, 'Petrochemical complexes', 47.

61 J.P. Hoefnagels, Van milieuzorgen naar milieuzorg. Een beschrijving en verklaring van de invloeden op de milieuzorg van de chemischeindustrie in Rijnmondvergelekenin deperiodes1968-1972en1985-1991.Een bedrijfsgeschiedenis(doctoraalscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam 1993)11;M.l. Rigter, Van CMRKtot DCMR. De vervuiling van Rijnmond te lijf (doctoraalscriptie Economische en Sociale Geschiedenis, RU Utrecht 1993) 15-16; H.C.M. Edelman, 'Wij vergif- tigen de lucht!', Katholieke Illustratie 89 (1955) 2564-2567; [OEEC] , Air andwaterpollution. The position in Europeand in the United States .(Parijs 1957)148-152;R.J.Forbes, 75jaar aardolietechniek',Olie(juni

1965) 219-224, m.n. 223; IJ. Buurma, Vuile lucht (z.p. 1968) 38, 80.

Archief Shell, inv.nr. 8lA, no. 1396, 'Some aspects of the development of oil chemistry in the Netherlands', 9 febr. 1949,p. 8.

62 Raffinaderij Rotterdam-Pernis('s-Gravenhage 1956) 7e druk, 26-27;

Van Rotterdam Charlois, 99, 101;Rigter, Van CMRK tot DCMR, 23-24;

R. Vrijburg, 'Abwasser der Erdölraffinerien: F.E.G.-Informationsblatt, nr. 2 (juli 1959) 25-28; M.J.K. Heinen, 'Luchtverontreiniging in de omgeving van de Nieuwe Waterweg',TechnischGemeenteblad46(1960) 144-146;De Goey,Ruimtevoorindustrie, 103-104.

63 Rigter, Van CMRK tot DCMR, 24; M.G. Baard, 'Een historisch onder- zoek naar de reacties van de Esso-raffinaderij op het milieubeleid van de overheid:Jaarboek voor de Geschiedenisvan Bedrijf en Techniek 8 (1991)224-247;Hoefnagels,Van milieuzorgen, 11,30-31;H. Versloot, 'Vlaardingse lucht', Socialisme en democratie 20 (1963) 739-741;

Buurma, Vuile lucht, 38-39, 78-85, 112-113;K. Boender, Milieuprotest in Rijnmond: sociologischeanalyse vanmilieusolidariteitonderelitesen publiek (Rijswijk 1985);De Goey,Ruimtevoor industrie,196-197;

J.Cramer, De groene golf: geschiedenis en toekomst van de Nederlandse milieubeweging(Utrecht 1989).

64 Van Haeften, De chemische industrie, 31-32.

65 Shell en het leefmilieu. Het leefmilieu en Shell (Rotterdam 1970) 18;

J.E Clausen ed., Machevo-congres 1965: Lucht en water verontreiniging (IJmuiden 1965);Hoefnagels,Van milieuzorgen,11,30-31; E.H. Bunte, Levenmet chemie(Den Haag, 1968);Bunte, Chemie in opmars,151;

C.L.M. Poels, 'De ontwikkeling van het milieubesef, 1950-1965', ROM Magazine 14 (6) (juni 1996) 22-24.

66 VanRotterdam Charlois,109-111;Bunte, Chemie inopmars,145;Rigter, Van CMRK tot DCMR, 38-39; Buurma, Vuile lucht, 43-44, 54; J.H.M.B.

Magnée, Industrie en milieuwetgeving. De invloed van de chemische industrieop de milieuwetgeving aangaandewater-en luchtverontreini- ging, 1960-1975. Een studie vanuit politicologisch perspectief (doctoraal- scriptie Cultuur- en Wetenschapsstudies, Universiteit Maastricht 1996);Gerd Spelsberg,Rauchplage.Zur Geschichteder Luftverschmutzung(Keulen 1988) 2e druk, 211-212.

67 Buurma, Vuile lucht, 70-71; Magnée, Industrie en milieuwetgeving; NCI (1965) 332; Rigter, Van CMRK tot DCMR, 32-56; 'De ontwikkeling van de Nederlandse procesindustrie'; De Goey,Ruimtevoor industrie, 145-147,196-201,216-221; Cramer, Groene golf;J.L.van Zanden en S.W.Verstegen,Groenegeschiedenisvan Nederland(Utrecht 1993);

A.J. Hoffman, 'Trends in corporate environmentalism: The chemical and petrochemical industries, 1960-1993',Society & NaturalResources 9 (1996) 47-64; Hoefnagels, Van milieuzorgen.

Chemie/hoofdstuk 8

De chemische industrie in de twintigste eeuw

Noten

Met dank aan P.M.E.M. van der Grinten.

2 EA.M. Messing, Geschiedenisvan de mijnsluiting in Limburg. Noodzaak en lotgevallen van een regionale herstructurering,1955-1975(Leiden

1988) 371-372,456-461.

3 E.J.G.Toxopeüs,'De petrochemische industrie',Chemisch Weekblad63 (1967) 161-165,citaat op 164; P.H. Spitz, Petrochemicals. The rlseof an industry(New York etc. 1988)453-454,458-459;J.M.H. Fortuin, Grootschaligheid kleinkrijgen. Voordracht uitgesproken ter gelegenheid van de ontvangst van de Akzo-prijs 1978,op vrijdag7 april 1978,te Arnhem (z.P.1978);D.L.Meadows e.a., The limitsto growth. A Report for the Club ofRome'sproject on the predicament of mankind(New York 1972); E.E Schumacher, Small is beautiful (Londen 1973); schrijven P.M. E.M. van der Grinten, 18 febr. 2000.

4 Messing, Geschiedenisvan de mijnsluiting, 446-456;[Ministerie van Economische Zaken], Bedrijfstakverkenning1980.8. Chemische-,rub- ber-enkunststofverwerkendeindustrie('s-Gravenhage 1980);

Technologische innovatie. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15855,nrs. 1-2 (Den Haag 1979); 'Chemie in Nederland: themanummer van het ChemischMagazine(nov. 1980)m697-m756;E. Homburg, 'The history of the Dutch chemical industry' in The anatomy of chemical Holland.

Special issue of Chemisch Magazine (Rijswijk 1986) 16-22.

J.W.Schot e.a., Gevenom omgeving. Milieugedrag van ondernemingen in de chemischeindustrie('s-Gravenhage 1991);K.O. Henseling, Ein Planet wird vergiftet. Der Siegeszugder Chemie: Geschichteeiner Fehlentwicklung(Reinbek 1992);J.L.van Zanden en S.W.Verstegen, Groenegeschiedenisvan Nederland(Utrecht 1993) 117-150;A.P.J. Mol, The refinementof production. Ecological modernization theoryand the chemical industry(Utrecht 1995);Duurzaamheid en chemie.Een bundel essaysgeschrevenop verzoekvan het Interdepartementaal

Onderzoekprogramma Duurzame Technologie(DTO) (Delft 1996);

(9)

NOTEN EN GERAADPLEEGDE ARCHIEVENPP. 407 453

R. Guijt, 'Time-out in het gevecht over chloor', Chemisch2 Weekblad 95 (7) (10 april 1999) 6; A. Schrauwers, 'Duurzame chemie kampt met lange duur', Chemisch2Weekblad 95 (7) (10 april 1999) 12-14.

6 D. Hurwitz en G. Nechtval, The chemical industry in 2010 (A.D. Little), geciteerd in F.Valkema, 'De chemische industrie moet kiezen voor

Noten bij kaders

Kader blz. 133

Van Cappelle, De Elektriciteit, 303.

2 Makkink, 'Stoomturbine:

Kader blz. 145

Een ander effect is dat de consumptiepatronen van verschillende afnemers slechts gedeeltelijk samenvallen. De potentiële vraag is daar- door groter dan de werkelijke vraag die gedurende een bepaalde periode optreedt. De verhouding tussen beide wordt de verscheiden- heidsfactor genoemd. Dit effect is echter relatief gering.

Kader b/z. 165

A.C. Koppejan, 'De ontwikkeling der toestellen voor gasfabrieken', Het Gas 50 (1930) 229-230.

competenties', Chemisch2Weekblad 95 (6) (27 maart 1999) 12-13.

Inlichtingen: vandenhooff@adlittle.com. Zie ook Homburg, 'The his- tory of the Dutch chemical industry:

Kader blz. 213

Gasunie, Nederland en z'n aardgas (Groningen 1987) 32; J.S. Small, The missing link: gas distribution networks in the Netherlands 1920-1975 (Eindhoven 1996) Rapport SHT, 18-20.

2 Shell, Aardgas (Den Haag 1965) 30-31; SmalI, Missing link, 20.

Kader blz. 229

'Nederlandse gasturbine', WI6-19; H.W. van Tijen, 'Feiten en mogelijk- heden betreffende de industriële gasturbine, alsmede een en ander over de vormgeving van recuperatieve regeneratoren met gegeven drukverliezen voor gasturbines', De lngenieur 64 (1952) WI02-110, en 'Nieuwe mogelijkheden voor eigen energie-opwekking met aardgas', 50e Jaarverslag Vereniging Krachtwerktuigen (Amersfoort 1964) 63-80.

(10)

468 BIBLIOGRAFIE

F. de Goey, Ruimte voor industrie. Rotterdam en de vestiging van industrie in de haven (Rotterdam 1990).

G.A. van Haeften, De chemische industrie in Nederland (Den Haag 1965).

P.E. de Hen, Actieve en re-actieve industrialisatiepolitiek in Nederland (Amsterdam 1980).

R.P. van de Kasteele, 'Die petrochemische und verwandte organisch- chemische Industrie in den Benelux-Ländern', Chemische Industrie.

Zeitschrift für die deutsche Chemiewirtschaft 15 (1963) 304-308.

B. Klaverstijn, Samen twijnen. Via fusie naar integratie (Arnhem 1986).

G.A. Kohnstamm, De toekomst van Nederlands industriële ontwikkeling:

een technisch-economische studie ('s-Gravenhage 1947).

H. de Liagre Böhl, J. Nekkers en L. Slot eds., Nederland industrialiseert!

Politieke en ideologische strijd rondom het naoorlogse industrialisatiebeleid, 1945-1955(Nijmegen 1981).

F.A.M. Messing, Geschiedenis van de mijnsluiting in Limburg. Noodzaak en lotgevallen van een regionale herstructurering, 1955-1975(Leiden 1988).

A. Metzner, Die chemische Industrie der Welt (Düsseldorf 1955) 2 din.

[Ministerie van Economische Zaken], Bedrijfstakverkenning 1980.8.

Chemische-, rubber- en kunststofverwerkende industrie ('s-Gravenhage 1980).

D. Mittmann, Die chemische Industrie im nordwestlichen Mitteleuropa in ihrem Strukturwandel (Wiesbaden 1974).

Nederlandse chemische en pharmaceutische producten en hun fabrikanten ('s-Gravenhage 1956) 3e druk.

'De ontwikkeling van de Nederlandse procesindustrie: bevorderende en remmende factoren', Chemisch Weekblad 65 (21 mrt. 1969) 13-16.

P. Ottens, Van carbo- naar petrochemie. De ontwikkeling van de chemische bedrijven van Staatsmijnen/DSM in Limburg, 1952-1977, met bijzondere aandacht voor de veranderingen in input-output relaties (doctoraalscriptie Sociale Geografie, RU Groningen 1978).

J. Overhoff en A.E. Schouten, 'Enkele aspecten der petrochemische indus- trie', Chemisch Weekblad 49 (1953) 746-758.

Van Rotterdam Charlois naar Rotterdam Pernis, 1902-1977 (Rotterdam 1977) (= jubileumuitgave van Onder de vlam 21 (16 september 1977)).

Rotterdam Chemisch Centrum, speciaal nummer van het tijdschrift Rotterdam-Europoort-Delta (Rotterdam 1968).

P. de Schipper, Achter de dijken. Dow in Terneuzen, 1962-1997 (Brugge 1997).

Shell Nederland Chemie 25 jaar (Rotterdam 1974) (= jubileumuitgave van Onder de vlam 18 (2 september 1974)).

R.G. Stokes, Opting for oil. The political economy of technological change in the West German chemical industry, 1945-1961 (Cambridge 1994).

H. Strijkers, DSM Chemicais: een terugblik, 1975-1991 (z.p., z.j.).

H. Strijkers, Veertig jaar caprolactam bij DSM, 1952-1992 (z.p., z.j.).

P. Tans, 'Van Staatsmijnen tot DSM: Het land van Herle. Tijdschrift en contactorgaan voor vrienden en beoefenaars van de historie van oostelijk Zuid-Limburg 27 (1977) 88-103.

E.J.G. Toxopeüs, 'De petrochemische industrie', Chemisch Weekblad 63 (1967) 161-165.

[VNCl] , Handboek voor de Nederlandse chemische industrie (Alphen aan den Rijn 1977-1990).

E. Wever, 'Pernis-Botlek-Europoort: Un complexe a base de pétrole?', Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 57 (1966) 131-140.

E. Wever, Olieraffinaderij en petrochemische industrie. Ontstaan, samen- stelling en voorkomen van chemische complexen (dissertatie RU Groningen 1974).

Chemielhoofdstuk 8

De chemische industrie in de twintigste eeuw

'Chemie in Nederland', themanummer van het Chemisch Magazine (nov. 1980) m697-m756.

E. Homburg, 'The history of the Dutch chemical industry' in The anatomy of chemica I Holland. Special issue of Chemisch Magazine

(Rijswijk 1986) 16-22.

D.L. Meadows e.a., The limits to growth. A Report for the Club of Rome's project on the predicament of mankind (New York 1972).

[Ministerie van Economische Zaken], Bedrijfstakverkenning 1980.8.

Chemische-, rubber- en kunststofverwerkende industrie ('s-Gravenhage 1980).

A.P.J. Mol, The refinement of production. Ecological modernization theory and the chemical industry (Utrecht 1995).

J.W. Schot e.a., Geven om omgeving. Milieugedrag van ondernemingen in de chemische industrie ('s-Gravenhage 1991).

Technologische innovatie. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15855, nrs. 1-2 ('s-Gravenhage 1979) (de 'Innovatienota').

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het verhaal gaat over Perspe-phone, een jong meisje dat naar het rijk van de doden gaat, maar bevrijd wordt door de kinderen.. Componist

Wie dit allemaal te ver en te snel gaat kan den- ken aan een afschaffing van het minimum (jeugd)loon èn het werken met behoud van uitkering voor jongeren (bijvoorbeeld tot

En daarom zeg ik: wanneer het socialisme vandaag zijn taak aanvaardt in het verzet tegen de totalitaire agressie, met alle daaraan verbonden consequenties, met de wetenschap ook,

De industrie is een ander verhaal. Deze sector kampt al enkele jaren met een werkgelegenheids- verlies. Toch is het ook hier niet al kommer en kwel.. eerste kwartaal van 2003,

Zonder enige begroting of kostprijsberekening te overleggen lukte het Boldingh, door zijn grote charisma en inspelend op het nationale gevoel, om na eindeloze besprekingen de

Bij Staatsmijnen (nu DSM) startten de concrete voorbereidingen voor de bouw van een kunstmestfabriek in november 1927,toen de directie de minister van Waterstaat toestemming vroeg

Voor nieuwe synthetische producten zijn deze bacteriën niet altijd voorhanden, met de beschreven problemen als gevolg.Voor kunststoffen en pesticiden geldt iets vergelijkbaars.Toen

De petrochemische industrie, die de grondstoffen voor kunststof- fen en andere synthetische producten leverde, maakte een snelle groei door, vooral na 1960.Er verrezen langs de