bron
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld. J.B. Wolters, Groningen 1907
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/goev001zing01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
INHOUD
De Musiceerende Hazen, Joechheisa, Joechhei!
De Vink.
Zoo wil ik zijn!
Lenteliedje Mop en Mopje.
Zoo vroolijk als een Visch.
Regen in den Zomer.
Het Lied der Vogels Het Konijntje.
Woudzang.
Wat hebben wij ganzen voor kleeding aan?
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
DE MUSICEERENDE HAZEN.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Moderato. Duitsche volksmelodie.
Zang
Al in een groen knol-le-knol-le-land, Daar za-ten twee haas-jes heel par-mant; D'een blies wat mooi de flui-te-flui-fluit En d'an-der sloeg de
Piano
trom-mel. Toen kwam op eens ja-ger-jager-man En heeft den een ge-scho-ten, En dat heeft, naar men den-ken den-ken kan, Den an-der erg ver-dro-ten
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Joechheisa, Joechei!
Joechheisa, Joechei!
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Vroolijk Duitsche volksmelodie.
1. Joech - hei sa, Joech - hei! Hoe lief is de Mei! De vo-gel-tjes zin-gen En dan-sen en sprin-gen;
't Is o - ver-al feest, Als
2. Joech - hei sa, Joech - hei! Hoe lief is de Mei! Wij wil-len ook zin-gen En dan-sen en sprin-gen; 't Is o - ver-al feest, Als
de eerste maal de tweede maal
1. nooit is ge - weest. La la la la la la la la la la La la la la la la la la la la la la la la la la la la la la.
2. nooit is ge - weest. - - - -
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
De vink.
DE VINK.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Andante con moto. Naar een Zweedsche volksmelodie
Daar spring ik, Daar zing ik De pink pink pink pink pink pink pink pink pink pink pink! 'k Ben vlak bij; Nu pak mij! pink
pink pink pink pink pink pink pink. Flink, flink, flink! Weg is de vink En hij roept nog spot - tend: pink pink pink pink pink pink
Fine. de eerste maal f ritual. D.C.
de tweede maal p
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Zoo wil ik zijn!
ZOO WIL IK ZIJN!
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Moderato
1. Wip, wip, wip, wip, wip wip! visch-je, Wat hen je lustig, vlug en frisch! Wip wip wip wip wip wip! was ik Vlug als de visch!
1. Joep, joep, joep, joep, joep, joep! vo - gel, Wat vlieg je, los en flink door 't bosch! Joep joep, joep, joep, joep, joep! was ik Zoo vrij en los!
3. Zoem, zoem, zoem, zoem, zoem, zoem! 't blij-tje Gonst zoo te - vre-den en zoo blij. Zoem, zoem, zoem, zoem, zoem! was ik Ook toch als zij!
4. Zoo, zoo, zoo, zoo, zoo wil ik. Ook zijn, zoo blij en vlug en frisch Als het bij - tje, als de vo-gel En als de visch!
1. Was ik toch al - tijd e - ven frisch, Vlug, vrij en lus - tig als de visch! Wip, wip, wip, wip, wip! als 't visch-je In 't wa - ter is
2. Was ik zoo flink en vrij en los. Als daar de vo - gel in het bosch! Joep, joep, joep, joep! als de vo - gel Vrij vliegt door 't bosch,
3. Was ik te - vre-den ook en blij E-ven-als de klei - ne, klei - ne bij! Zoem, zoem, zoem, zoem, zoem, zoem! bij - tje, Wat gons je blij!
4. Al - tijd als bij - tje, vo - gel, visch, Al - tijd zoo blij en vlug frisch! Zoo, zoo, zoo, zoo, zoo, wil ik Blij zijn en frisch.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Lenteliedje.
LENTELIEDJE.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Vroolijk. Duitsche volksmelodie
1. Al - le vo - gels zijn er al; 'k Mis geen een van al - - - len; Hoor - wat zin gen, wat ge - tier!
2. Zie, hoe al - len vroo - lijk zijn, Blij - heid al - ler - - we - - gen! Leeuw - rik spreeuw, musch ooi - e - vaar,
3. 't Voog-len lied, het leert ons veel; Laat ons daar-naar hoo - - ren! Vroo - lijk, lus - tig, jo - lig blij
f
1. Wat een dol ge - tie re - lier! Ie - der laat op zijn ma - nier 't Lus - tig lied - je schal - len.
2. Heel de bon - te vo - gel - schaar Wenscht ons in het jon - ge jaar Al - le heil en ze - gen, 3. Wil - len wij zijn, zoo - als zij, Van de jeugd, zoo snel voor - bij, Ga geen uur ver - lo - ren.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Mop en Mopje.
MOP EN MOPJE.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Allegretto Duitsche volksmelodie.
1. Toen on - ze mop een mop-je was. Was 't aar - dig, hem te zien; Nu bromt hij al - le da - gen, En bijt nog bo - ven-dien; baf
2. Je bent een heel be - dor - ven dier! Eerst nam je, wat ik bood; Nu wil je lek-kre beet - jes En lust niet eens meer brood; baf,
3. De mop zei hier-op tot den knaap; Hoe dwaas praat gij daar toch! Hadt gij niet be - dor - ven 'k Was een lief mop - je nog; baf,
1. boef, baf, boef, baf, boef, baf, boef, En bijt nog bo - ven - dien; Nu bromt hij al - le da - gen En bijt nog bo - ven - dien.
2. boef, haf, boef, haf, boef, haf, boef, En lust niet eens meer brood; Nu wil je lek - kre beet - jes En lust niet eens meer brood.
3. boef, haf, boef, baf, boef, baf, boef, 'k Was een lief mop - je nog; Hadt gij mij niet be - dor - ven, 'k Was een lief mop - je nog.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Zoo vroolijk als een visch
ZOO VROOLIJK ALS EEN VISCH.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Allegretto
1. In den vij - ver, plomp! wat springt die visch! Ie - - der ziet, hoe blij hij is;
2. Al wie niet zoo blij en vroo - lijk is, Kan niet sprin - gen als de visch;
3. Wij dan wil - len, als de dart - le visch, Jo - - lig zijn en speelsch en frisch;
1. Visch - jen, visch - jen daar in den vloed, Men kan mer - ken, 't gaat je goed, 2. Wie lie - ver kniest en klaagt en treurt, Kruipt in 't hoek - jen en ver - zeurt.
3. Wie van ons 't lus - tigst we - zen kan, Die, hoe - zee! is on ze man.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Regen in den zomer.
REGEN IN DEN ZOMER.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Moderato
1. Re - gen - drop - je! re - gen drop - je! Val maar op mijn bloo - te kop - je, Val maar in het 2. Moe - der, zie eens, hoe de re - gen Ne - der - drupt op veld en we - gen, Al de bloe - men 3. Re - gen - drop - je! re - gen - drop - je! Val maar op mijn bloo - te kop - je, Straks schijnt zon - lief
1. groe - ne gras Klet - ter te - gen 't ven - ster - glas.
2. wor - den nat, Al de blaad - ren wor - den glad.
3. van om - hoog En mijn hoofd - je word weer droog (L. LEOPOLD)
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Het Lied der Vogels.
HET LIED DER VOGELS.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Allegretto
1. Wij vo - gels heb - ben 't waar lijk goed; We vlie - gen, hup-plen, sprin - gen, Ter - wijl we blij ven wel - ge - moed Ons
2. We zijn van al - le zor - gen vrij En heb - ben, gra - ge ma - gen; Waar wij maar vlie - gen, vin - den wij Den
3. En als ons dag - werk is vol - bracht, Dan schui - len we in de boo - men; We sla - pen rus - tig heel den nacht En
4. En wekt de mor - gen - zon ons weer, 't Is pret dag als te vo - ren, Zoo - dat ge ons schel ge - kwie - ke - leer Door
1. lus - tig lied - je zin - gen 2. maal - tijd op - ge - dra - gen.
3. heb - ben zoe - te droo - men.
4. 't he - le bosch kunt hoo - ren.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Het konijntje.
HET KONIJNTJE.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Moderato
1. Ko - nijn - tje - lief, ko - nijn - tje lief, Kom hier, mijn dier - tje, kom! Je hebt wel groo - te 2. Nu kijk je rechts, dan kijk je links, Waar kijk je toch wel naar? Daar ginds komt buur - mans 3. Ko - nijn - tje - lief, ko - nijn - tje - lief, Kom hier, mijn dier - tje, kom! Je hebt wel groo - te 1. Kij - ker - tjes, Maar bent een beet - je dom, dom, dom, Maar bent een beet - je dom.
2. poes weer aan; Zeg, zie je geen ge - vaar, ge - vaar? Zeg zie je geen ge - vaar?
3. kij - ker - tjes, Maar bent een - beet - je dom, dom, Maar bent een beet - je dom (L. LEOPOLD.)
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Woudzang
WOUDZANG.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Allegretto
1. Ik wan-del al - leen in 't zon - nig woud En hoor er de vo - gel-tjes zin-gen; Ze 2. O zing, o zing toch, hoor nach - te - gaal! Wie zou ooit je zang dur-ven sto-ren? 't Is 3. En roept dan d'a-vond naar huis mij weer, De nach - te - gaal zingt in de ver - te; Ik 1. zin - gen zoo zacht, ze zin - gen zoo stout De klei - ze vo - gel - tjes in het hout, Die ik daar zoo gaar - ne hoor zin - gen.
2. al - les stil in den groe - ne zaal, De bloem-kens zelfs luis - - tren al - le - maal En wil - len den nach - te - gaal hoo-ren.
3. hoor hem flui-ten zoo zoet, zoo teer, Zijn slag klinkt hel - der - der tel ken keer, De nach - te - gaal zingt in de ver - te.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Wat hebben wij ganzen voor kleeding aan?
Wat hebben wij ganzen voor kleeding aan?
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
Allegretto Duitsche volkemelodie.
1. Wat heb - ben wij gan-zen voor klee-ding aan? Gi - ga gak? Wij gaan bloots-voets, zij 't koud of heet, In
2. Wat drin - ken wij gan-zen voor soort van wijn? Gi - ga - gak? Wij drin - ken d'al - ler bes - ten wijn, Die
3. Wat e - ten wij gan-zen wel voor den kost? Gi - ga - gak? Des zo - mers gra - zen w'op het land, Des
4. Wat spre - ken wij gan-zen wel voor een taal? Gi - ga - gak? Wij kon - den licht pro - fes - sors zijn, En
5. Wat doen toch wij gan-zen op Maar-tens-dag? Gi - ga - gak? Dan brengt men ons met pracht en praal Op
1. een heel mooi, best don - zen kleed, Gi - ga - gak! Wij heb-ben geen an - der pak.
2. er - gens kan te krij - gen zijn, Gi - ga - gak! Veel be-ter dan rum en a - rak.
3. win - ters voert de boer zijn hand, Gi - ga - gak! Ons uit den ha - ver - rak.
4. spre-ken 't Grieksch en het La - tijn, Gi - ga - gak! Met won - der veel ge - mak.
5. 't lek-ker vet Sint - Maar-tens-maal, Gi - ga - gak! En eet ons kri - kra - krak.
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld
J.J.A. Goeverneur, De zingende kinderwereld