TE GENEVE
DOOR
DR. D. J. DE GROOT.
In zijn apologie tegenover den Raad van Bern verklaart CALVIJN in het begin van 1552 onder beroep op het getuigenis van FAREL, dat voor zijn komst te Genève "l'usage du Baptême, de la Cene, du mariage et des festes, estoit tel quil est aujourd'huy sans que j'y aye rien change tellement qu'on ne m'en peult rien attribuer comme propre a moy.
La forme du mariage est tousiours demeure dans son premier estat et suy ce que j'ay trouve comme celuy qui ne prend plaisir a rien innover". 1) Wie aan deze stellige verklaring zich eenzijdig oriënteert zou tot de conclusie kunnen komen, dat althans voor 1552 de regeling van het huwelijk en de daarmee samenhangende vraagstukken geen voorwerpen van de speciale belangstelling van den hervormer zijn ge- weest. Tegenover het verband waarin de boven geciteerde woorden voorkomen en in het licht van de overige historische gegevens zou echter deze gevolgtrekking zich onmogelijk laten rechtvaardigen.
CALVIJN wil hier niet meer zeggen dan dat hij geen enkele wijziging heeft aangebracht in de ceremoniën, die bij de kerkelijke inzegening van het huwelijk gebruikelijk waren, en waarover tusschen de refor- matoren van Genève en Bern jarenlang groot verschil van opinie heeft geheerscht. Wat evenwel de regeling der huwelijken in ruimeren zin betreft staat het vast, dat hij van het begin af aan zich heeft inge- spannen om de heerschende wetten door andere, die met de beginselen der Reformatie overeenstemden, te vervangen. De hervormer en zijn medewerkers stelden zich hierbij op het standpunt, dat het huwelijk niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats een kerkelijke zaak is, maar ook een burgerlijke zijde heeft en dat daarom de wettelijke regeling van dit instituut van de overheid moet uitgaan of minstens door deze
A. St. 3-m. IX 11
i I,
, r
~=-
162 DR. D. j. DE GROOT
moet worden gesanctioneerd. Vandaar dat wij CALVIJN en de andere Geneefsche predikanten gedurig weer bij den Raad zien aandringen op het tot stand komen van een definitieve regeling, die voor de oude in de plaats treden kan en dat zij, wanneer hun geduld te lang op de proef gesteld wordt, zelfs een geheel uitgewerkt project van zulk een regeling aan dezen helpen aanbieden.
Toen CALVIJN in 1536 zijn arbeid te Genève aanving, vond hij een stad, die wel in haar overheid en de meerderheid harer bevolking principieel voor de hervorming had gekozen, maar waarin met de toepassing van haar beginselen op het zedelijke en maatschappelijke leven nog nauwelijks een schuchter begin was gemaakt. Zoo waren wat het huwelijk betreft feitelijk nog de bepalingen van het kanonieke recht van kracht, een toestand waaraan CALVIJN zich natuurlijk ge- weldig moest ergeren. Het verwondert dan ook niet, dat reeds den
lOden Januari van het volgende jaar door hem een poging wordt ondernomen om hierin eenige verandering te brengen. In de "Articles concernant I'organisation de I'église et du cuIte à Genève", op dien datum door de predikanten aan den Raad aangeboden, wordt aan het slot aangedrongen op het instellen van een commissie uit den Raad, waaraan als advisieurs eenige predikanten zouden kunnen worden toe- gevoegd, met de bedoeling dat aan deze commissie niet alleen de speciale en concrete moeilijkheden, die in een stad als Genève in huwelijkszaken zich natuurlijk geregeld voordeden, ter beslechting zouden worden overgegeven, maar dat aan haar tevens zou worden opgedragen het ontwerpen van een speciale ordinantie voor deze materie. 2 ) Het succes, dat de predikanten met dit voorstel hadden, kan slechts matig genoemd worden. Noch de begeerde speciale com- missie, noch de generale regeling kwam tot stand. De Raad nam wel enkele maatregelen, maar behield de beslissing in huwelijkszaken ge- heel aan zich zelven. 3)
In de daarop volgende jaren maken de "Registres du Conseil" geen
melding van hernieuwde pogingen der predikanten om een definitieve
regeling te verkrijgen. Moet dit stellig verklaard worden uit de toe-
nemende oppositie, welke in 1535 in de verbanning van CALVIJN en
FAREL culmineert, dan is het evenzeer verklaarbaar, dat CALVIJN als
hij in 1541 te Genève is teruggekeerd van zijn versterkte positie onder
meer ook gebruik maakt om de wettelijke regeling der huwelijks-
aangelegenheden opnieuw te beproeven. Het "project d'ordonnances
ecclésiastiques", dat in het najaar van 1541 bij den Raad door hem wordt ingediend, bevat immers onder erkenning van het feit, dat ge- schillen in huwelijkszaken niet "matière spirituelle mais mesles avec la politique" zijn, het verzoek om een "consistoire" te willen oprichten, dat over dergelijke geschillen oordeelen kan en waaraan enkele predi- kanten als "conseiJIiers" zouden kunnen worden toegevoegd; tevens dringen de predikanten er op aan "quil leur plaise deputer gens pour faire ordonnances lesquelles on suyve doresnavant". 4) Vier jaren gaan echter voorbij eer de Raad met de inwilliging van dit verzoek een begin maakt. In zijn zitting van 3 Augustus 1545 wordt naar aan- leiding van een herhaald aandringen van CALVIJN aan een commissie, waarin behalve de vier syndiques der stad o. a. ook CALVIJN zelf be- noemd wordt, opgedragen de begeerde ordinantiën te ontwerpen. Het
"Project d'ordonnance sur les mariages" van 10 Nov. 1545 is stellig
een product van den arbeid dezer commissie en derhalve tot stand
gekomen onder rechtstreeksche medewerking van CALVIJN. Als bewijs
van dit laatste kan trouwens het feit gelden, dat hij er eigenhandig
verschillende correcties in heeft aangebracht. In de raadsvergadering
van 13 Nov. 1545 wordt dit ontwerp in handen gesteld van twaalf
leden van den grooten Raad, die de opdracht ontvangen het te onder-
zoeken en daarover te rapporteeren. Het schijnt, dat deze commissie
met de uitvoering van haar instructie heel weinig haast heeft ge-
maakt. Den 20sten Januari 1550 tenminste verschijnen de predikanten
CALVIJN en, ABEL weder met het verzoek "que Ion regarde a donner
bon ordre sur la police de leglise et mesmement sur les ordonnances
des mariages et quil est vray que ja Ion sen est bien assembie mais
encore ny a riens de faict". Daarop wordt dan besloten, "que ceulx
esqueulx est commis se assembleront et quon y mecte ordre". In Mei
1551 is men echter nog even ver, want dan zien we CALVIJN nog eens
weer op de invoering der ordonnances aandringen. Het wordt ten-
slotte 13 November 1561 voor het ontwerp door zijn opname in de
gereviseerde ordonnances ecclésiastiques van overheidswege formeel
en openlijk tot wet wordt verheven. Hiermede is natuurlijk niet gezegd,
dat het al die jaren in geen enkel opzicht invloed op de rechtspraak
heeft uitgeoefend. De bewijzen zijn voorhanden, dat de Magistraat,
zoowel onder pressie van CALVIJN als ook uit eigen overtuiging, in
individueele gevallen zich steeds meer heeft laten leiden door de be-
ginselen, die in dit ontwerp tot uiting kwamen. 5)
164 DR. D. J. DE GROOT
Deze korte historische schets was noodig om te laten zien, dat wij bij onze beschrijving van de huwelijkswetgeving, die onder CALVIJNS
invloed te Genève tot stand kwam, onze belangrijkste bron vinden in het Projet, dat door CALVIJN c. s. in 1545 aan den Raad is aange- boden. De mutaties bij de revisie in 1561 daarin aangebracht zijn zoo miniem, dat zij nauwelijks gewicht in de schaal leggen. Wan- neer wij dus de voornaamste bepalingen van de regeling van 1545 reproduceeren, hebben wij feitelijk alles wat CALVIJN op dit punt te Genève bereikt heeft. Hetgeen in deze artikelen wordt vastgesteld zullen we dan telkens confronteeren met verschillende uitspraken, die CALVIJN
bij voorkomende gelegenheden over dezelfde materie heeft gedaan.
Hierbij zal ons blijken, dat terwijl sommige bepalingen met de theoriën welke door hem doorloopend verkondigd worden geheel overeen- stemmen, andere het zedelijk ideaal dat hij predikte niet geheel be- lichamen. Dat deze discrepantie niet aan toevallige oorzaken moet worden geweten, doch dat CALVIJN zich daarvan zeer goed bewust is geweest en haar noodzakelijkheid zelfs theoretisch heeft verdedigd, hopen we met enkele uitspraken van den hervormer ten slotte te bewijzen.
Reeds in de "ordonnances ecclésiastiques" van 1541 was ten opzichte van verschillen in huwelijkszaken uitgesproken "que ce n'est pas matière spirituelle mais meslee avec la politique". Deze zelfde over- tuiging beheerscht ook het projet van 1545, waarin aan de kerkelijke en wereldlijke overheid beide een taak wordt toegekend, die min of meer nauwkeurig tegenover elkaar wordt begrensd. De algemeene regel, die daarin wordt voorgesteld, is deze, dat de wereldlijke over- heid de geheele jurisdictie zal hebben in quaesties, die de bezittingen der echtgenooten raken. In alle zaken betreffende de "conionction personeIIe" daarentegen, moet eerst het consistoire optreden en trachten een minnelijke schikking tot stand te brengen. Leidt echter zijn over- reding en vermaning niet tot het gewenschte resultaat, dan zullen de partijen naar den Raad verwezen worden, die onder kennisneming van het advies van het consistoire een definitieve uitspraak zal doen.
Deze algemeene regel wordt niet alleen in een slotbepaling duidelijk geformuleerd, maar ook bij de procedure, die voor bepaalde gevallen voorgeschreven wordt, telkens getrouw in acht g~nomen.
Wat nu de bijzondere bepalingen van dit ontwerp betreft, daarvan
zijn allereerst die belangrijk, die de beteekenis omschrijven van de promesses welke aan het huwelijk voorafgaan. Deze dragen een streng officieel karakter; zij verplichten beide partijen om binnen zeer korten termijn tot de voltrekking van het huwelijk over te gaan. Deze vol- trekking mag na de uitwisseling der beloften niet langer dan zes weken worden uitgesteld. Geschiedt dit toch, dan rust op het "consis- toire" de plicht de nalatigen te citeeren en te vermanen en zoo deze vermaning niet het gewenschte effect sorteert, worden zij naar den Raad gezonden, die hen eenvoudig dwingt om tot de plechtige huwe- lijkssluiting over te gaan.
Waar het afleggen van trouwbeloften zulke verstrekkende gevolgen heeft, ligt het in den aard der zaak, dat de wetgever tegelijk maat- regelen neemt, die het lichtvaardig uitwisselen daarvan moeten ver- hinderen. Zij moeten zonder uitzondering op eerbare wijze en in de vreeze Gods worden gegeven. Met name is het verboden zich te ver- binden "en tendant seulement Ie verre pour boire ensemble sanss'estre premierement accordé de propos rassis" . Door deze bepaling wilde men natuurlijk verhinderen, dat de eene partij de andere zou over- rompelen en onder invloed van alcohol een belofte zou afpersen, die zij in nuchteren toestand nooit zou hebben gegeven. Wanneer de eene partij haar beloften niet nakomt, kan de andere haar rechterlijk ver- volgen, maar haar eisch zal alleen worden toegewezen, indien zij twee geloofwaardige getuigen kan aanvoeren, die verzekeren, dat de promesses werkelijk zijn afgelegd.
Een andere bijzonderheid is, dat de beloften moeten worden gegeven
in den meest eenvoudigen vorm. Inzonderheid is het verboden daaraan
een conditioneel karakter te geven. Bij de voorloopige besprekingen
mag men zich gereserveerd houden en voorwaarden stellen, maar als
het aan de officieel bindende belofte toekomt geldt de regel, "qu'on ne
tient point pour promesse de mariage Ie propos qui aura été sous
condition" . Zeer uitvoerig wordt geregeld wie dergelijke beloften
mogen afleggen. Er wordt onderscheid gemaakt tusschen personen,
die dit uit eigen vrijen wil mogen doen en andere, die daartoe de toe-
stemming noodig hebben van hun vaders of voogden. Tot de eerste
categorie behooren alle jongelingen beneden den vierentwintig- en alle
meisjes beneden den twintigjarigen leeftijd, voor zoover zij nog niet
gehuwd zijn geweest. De tweede wordt gevormd door hen, die deze
leeftijdsgrenzen gepasseerd zijn en door hen, die reeds eerder gehuwd
-~-~- - - -~---
-
166 DR. D. J. DE GROOT
zijn geweest, mits zij ouder zijn dan twintig of achttien jaar en er een eigen huishouding op nahouden. Strenge bepalingen bevatten de ordonnances tegen minderjarigen, die zelfstandig huwelijksbeloften afleggen en tegen menschen, die hen daartoe hebben aangespoord of daarbij als getuigen zijn opgetreden. Voor de meerderjarigen, die zich zonder toestemming van vaders of voogden verbinden, is de regeling veel gunstiger. Wel worden deze verplicht om aan de adviezen van vaders en voogden behoorlijke aandacht te schenken, maar als het evident is, dat deze de totstandkoming van het huwelijk saboteeren door te groote strengheid of achteloosheid, kunnen zij niet alleen de voltrekking niet verhinderen, maar worden zij zelfs genoodzaakt
• "à leur assigner dot ou leur faire tel party et condition comme s'iIz y avoyent consenti" . Uitdrukkelijk wordt aan de vaders verboden hun kinderen zonder hun toestemming en tegen hun zin uit te huwelijken.
Het kind, dat de partij, die de vader voor hem uitgezocht heeft, niet wenscht te accepteeren, kan dit kenbaar maken op bescheiden en eer- biedige wijze, zonder dat de vader hem daarvoor straffen mag. Het eenige recht, dat zulk een vader hierdoor krijgt, is dat hij, wanneer dit kind daarna een minder voordeelig huwelijk sluit, niet verplicht is het bij zijn leven iets te geven. Implicite is daarmee het onterven van het kind verboden.
Zoo worden scherpe en duidelijke grenzen getrokken tusschen de vaderlijke macht en het recht der kinderen om zelf hun echtgenooten te kiezen. Dat CALVIJN, wanneer hij eenmaal zelf de huwelijkswetgeving ter hand nam, met bepalingen van dezen inhoud zou komen, was te verwachten. Want wel legt de hervormer er zoo nu en dan den nadruk op, dat de kinderen geen huwelijken mogen aangaan zonder de voor- kennis en toestemming hunner ouders, 6) maar niet minder talrijk zijn de plaatsen, waar hij protesteert tegen het grove misbruik, dat onder het kanonieke recht van de vaderlijke macht gemaakt werd, als het den vader toestond zijn kinderen uit te huwelijken zonder in het minste met hun neigingen rekening te houden en dikwijls op een leeftijd, waarop zij voor het huwelijk in geen enkel opzicht rijp konden worden worden geacht. Reeds in de eerste uitgave der Institutie verklaart hij van deze wetten dat zij "partim in Deum manifeste impias, partim in homines iniquissimas" zijn en als aperte misstand wijst hij daar aan,
"ut coniugia inter adulescentulos; parenturn iniussu contracta, firma
rataque maneant". 7) Niet minder duidelijk geeft hij zijn meening over
deze punten in het vierde consilium, dat van hem over quaestiones matrimoniales tot ons kwam: "Matrimonium non nisi inter puberes le- gitimum esse, merito semper iudicatum fuit. Itaque lusus puerilis est, et simul tarnen levitas castigatione digna, si puer sibi uxorem des- pondeat. Ac primo statuendum est, quicunque sub parenturn vel tuto- rum sunt potestate, hoc maxime in parte non esse liberos nec sui iuris.
Verum quamvis accedat parenturn vel tutorum consensus, vel ipsi sunt praecipui autores, stipulationes tarnen ante aetatem factae impuberes non obstringunt, nisi postquam adoleverint maneant in senten ti a, spon- teque testentur, se ratum habere quod prius intempestive gestum fuerat.
Si qui vero liberos su os despondeant ante tempus, ut se et sua ob~igent,
non possunt tarnen pueris nondum ad coniugium maturis laqueum iniicere. Et quamquam eius modi contractus profanatio quaedam est coniugii, si quis tarnen temere multam sibi imposuerit, sustineat quam meritus est poen am ; coniugii tarnen nulla est actio, quia liberum est pueris, ubi ad pubertatem venerint, retractare quidquid parentes de ipsis male transegerant." 8) In dit verband mogen wij verder wijzen op het advies door CALVIJN c.s. gegeven in de zaak van MARCUERITTE HEBERARDE, die tegen haar zin gedwongen was huwelijksbeloften te geven aan zekeren JEHAN FOCARD. Wijl door de verklaringen van verschillende getuigen voldoende bewijs van de uitgeoefende onge- oorloofde pressie geleverd was, oordeelden CALVIJN en zijn mede- werkers, "que Ie .dict Sr. Jehan Focard face appelIer Ie mere et la fitle pardevant la iustice ordinaire, a cequelle aie a se purger par serment, solennel et confermer ce quelles ont desia atteste. Surquoy Ie senten ce diffinitive se pourra donner par laquelle en declerant lesdictes pro- messes nulles chacune partie sera mise en liberte de se marier aiIleurs." 9)
Welk een officieel en bindend karakter de huwelijksbeloften dragen, blijkt ten overvloede uit het feit, dat zij slechts in drie nauwkeurig omschreven gevallen mogen worden verbroken. Het eerste daarvan is aanwezig wanneer een meisje ten onrechte voor maagd is uitgegeven.
Het tweede doet zich voor, wanneer een van beide partijen door een
ongeneeslijke, besmettelijke ziekte is aangetast. Het derde, waaraan
verreweg de meeste woorden besteed worden, is dat van kwaadwillige
verlating. Heeft iemand zijn verloofde zonder eenige geldige reden
verlaten door zich buiten 'slands te begeven, dan moet hij op drie Zon-
dagen, telkens met een tusschenruimte van veertien dagen, publiek ge-
1 ,
168 DR. D. J. DE GROOT
sommeerd worden om terug te keeren. Geeft hij aan die herhaalde op- roep geen gehoor, dan is de verlaten partij van alle beloften ontslagen.
Mag met reden worden verondersteld, dat gewichtige oorzaken voor zijn overhaast vertrek bestaan, dan moet zij een jaar lang wachten voor zij vrij kan worden verklaard. In de ordinantie van 1561 komt bovendien nog een slotbepaling voor, waarin wordt uitgesproken, dat het niet betalen van een bruidschat of het te kort schieten in eenige andere finantieele verplichting als zijnde van bijkomstigen aard geen grond mag zijn om de promesses te ontbinden.
De Artikelen van 1545 bevatten verder uitvoerige voorschriften, waarin huwelijken tusschen bepaalde personen verboden worden. lij onderscheiden deze verboden huwelijken in drie rubrieken. De eerste daarvan wordt gevormd door die, waarin bloedverwantschap de oor- zaak van het verbod is. Hieronder vallen huwelijken tusschen vader en dochter, moeder en zoon, broer en zuster, oom en nicht, tante en neef.
Opmerkelijk is, dat het bloedschendig karakter van dergelijke huwe- lijken geadstrueerd wordt niet alleen met beroep op de wet Gods, maar ook op het civiele recht der Romeinen. Verder is het belangrijk, dat CALVIJN onder deze categorie ook de huwelijken tusschen neef en nicht heeft laten opnemen. Dit geschiedt evenwel onder de uitdrukke- lijke verzekering, dat noch de wet Gods, noch het Romeinsche recht zoodanig huwelijk verbieden. Het verbod steunt alleen op practische gronden. Omdat onder de heerschappij van het kan~nieke recht deze huwelijken zoo lang verboden zijn geweest, valt het te duchten, dat op- heffing van dit verbod voor onwetenden oorzaak zou kunnen worden om het Woord Gods te lasteren. Daarom moeten zij "pour eviter scan dal" tot nader order worden vermeden. Dat deze bepaling geheel in den geest van CALVIJN is, blijkt wel uit hetgeen hij elders schrijft:
"Frater autem patruelis, aut consobrinus sororem suam in gradu oppo- sito ducere non vetatur. Quod lege Dei mandatum est, vocare in quaestionem fas non est, quantum ad prohibitiones spectat: ut incestuo- sa coniugia censeri debeant quae iIlic damnantur: Sed quia longo usu receptum est, ne consobrinus vel patruelis sororem suam ducat offen- sionis habita fuit apud nos ratio, ne talibus coniugiis libertas con- cederetur. Si quis ergo interroget de summo iure, non respondebimus simpliciter peccare, qui suam consobrinam uxorem accipiet". 10)
Een tweede reden van verbod kan liggen in de "degrez d'affinité"
Hieronder vallen huwelijken met de weduwe van zoon of kleinzoon of
CALVIJN EN DE HUWELIJKSWETGEVING TE GENÈVE 169 met den weduwnaar van dochter of kleindochter, met de dochter of kleindochter van iemands vrouw of met den zoon of kleinzoon van iemands man. De oom mag niet trouwen met de weduwe van zijn neef of achterneef, evenmin als de tante met den weduwnaar van haar nicht of achternicht. Ook het huwelijk met de weduwe van een broer of zuster wordt ontoelaatbaar geacht. Het valt gemakkelijk te consta- teeren, dat het ontwerp ook hier slechts bepalingen bevat, welke door CALVIJN elders steeds zijn verdedigd. De vraag of iemand huwen mag met de zuster van zijn overleden vrouw beantwoordt hij beslist ont- kennend; niet alleen is voor een dergelijk huwelijk geen grond te vinden in de Mozaïsche wet, maar ook in het Romeinsche rijk werd het nooit toegestaan. De vraag "an liceat fratris mortui viduam ducere in uxorem" beantwoordt hij eveneens onder beroep op de Mozaïsche wet en het Romeinsche recht ontkennend. Over het huwelijk tusschen zwager en schoonzuster laat hij zich uit in een correspondentie met DESPREZ. 11 )
Tenslotte verbieden de ordonnances van t545 onder den algemeenen titel "aultre empeschement", dat iemand, die met de vrouw van een ander overspel bedreven heeft, deze zal mogen trouwen "pour Ie scan- dal et les dangers qui y sont". Deze redactie impliceert, dat aan iemand, die om redenen van overspel gescheiden is, het hertrouwen niet abso- luut verboden is. Hoe CALVIJN over dit laatste denkt, heeft hij in een ter zake gegeven advies duidelijk uitgesproken. Hij is van meening, dat het, nu men eenmaal tegenover overspelers minder streng optreedt dan behoorlijk is en hun leven spaart, het hard zou zijn hen voor hun verder leven van het huwelijk uit te sluiten. Evenmin acht hij het echter ge- wenscht, dat het dezen zou vrij staan om onmiddellijk weer te trouwen en hij geeft daarom in overweging de vrijheid hiertoe eerst na een vastgestelden termijn te verleenen, dan wel hen te laten wachten tot de andere onschuldige partij een nieuw huwelijk heeft gesloten. 12)
Andere reden van verhindering geeft het ontwerp onder dezen titel niet.
Wel wordt later bij de vermelding van de redenen, waarom een huwelijk nietig verklaard kan worden, bepaald, dat ieder, die sexueel ongeschikt is, tot het huwelijk niet mag worden toegelaten. OABEREL verhaalt bovendien, dat CALVIJN ook in te groot verschil van leeftijd een oorzaak heeft gezien om bepaalde huwelijken te verbieden. Mannen van meer dan zestigjarigen leeftijd mochten slechts trouwen met vrouwen, die minstens half zoo oud waren, terwijl vrouwen boven veertig jaren geen
, i
"
-
-~~-=-""'---=~-----
170 DR. D. j. DE GROOT
mannen mochten nemen, àie jonger waren dan vijf en dertig jaren. 13)
Inderdaad wijzen de annalen uit, dat door de kerkelijke en burgerlijke overheid op grond van te groot leeftijdsverschil huwelijksbeloften ge- annuleerd zijn. Dit gebeurde b.v. op den 5en Januari 1557, op welken datum de predikanten CALVIJN, LULLIN en CHIQUAND als afgevaar- digden van het consistoire voor den Raad verschijnen om er op aan te dringen, dat het voorgenomen huwelijk eener zeventigjarige weduwe met een jongeling van vijfentwintig jaar zal worden verhinderd, "affin dy provenir tant a cest endroit que pour ladvenir dautant que cest une chose bien estrange et contre nature." Drie dagen later heeft de Raad de beloften vernietigd op den algemeenen grond, "que telle conionction seroit contre nature et plustost pour nourrir fornication que estast de mariage qui doibt estre observe en saincteté" en onder in achtneming van het feit, dat de man door begeerte naar den rijkdom der vrouw gedreven werd. 14)
Het ontwerp van 1545 verbiedt aan vaders en voogden hun kinderen of pupillen huwelijksbeloften te doen afleggen, voordat zij "soyent venuz en aage de Ie consommer." De Registres du Conseil laten ons zien, dat een wettelijke bepaling van dezen inhoud verre van overbodig was. Nog den lsten September 1558 klaagt CALVIJN bij den Raad, dat op het platteland te jonge meisjes zijn uitgehuwelijkt. Zijn advies is, dat men de meisjes niet eerder zal mogen uithuwelijken dan zij tot het avondmaal zijn toegelaten. De Raad gaat nog verder en besluit ten opzichte van minderjarige meisjes, die reeds ten avondmaal gaan,
"que pourtant elles ne se marient". 15)
De voltrekking van het huwelijk is aldus geregeld. Eerst moeten op drie opeenvolgende Zondagen de voornemens daartoe in de kerk worden bekend gemaakt. De kerkeraad mag daartoe echter niet over- gaan op verzoek van een der partijen zonder meer, maar moet zich eerst verzekeren van een schriftelijk bewijs van den eersten syndique
"pour attestation de cognoissance des parties." Na de derde publicatie
moet het huwelijk onmiddellijk worden voltrokken. Is een der beide
partijen uit een andere plaats afkomstig, dan moet ook vandaar een
getuigenis aanwezig zijn. Openbaart zich verzet tegen de voltrekking
van het aangekondigde huwelijk, dan heeft de betrokken predikant
den opponent te verwijzen naar het consistoire, waarvoor hij zijn partij
moet citeeren. Om tot deze oppositie te worden toegelaten moet men
echter in de stad wonen of om andere redenen voldoende bekend zijn of in het gezelschap van een bekend persoon verschijnen, wijl anders door slechtgezinde lieden van deze gelegenheid misbruik zou kunnen worden gemaakt om eerbare menschen te belasteren en te schaden. Is de opponent op den bestemden tijd niet aanwezig, dan gaan de af- kondigingen en de voltrekking van het huwelijk door alsof zich geen enkele verhindering had voorgedaan. Ten einde alle bedrog te ver- mijden moeten vreemdelingen beschikken over schriftelijke of monde- linge getuigen, dat zij niet elders getrouwd zijn en een eerbaar leven hebben geleid.
Gedurende den tijd der verloving, d. i. de tijd tusschen het aangaan der officieele promesses ·en de voltrekking van het huwelijk, mogen beide partijen niet als man en vrouw te zamen wonen. Anticipatie op het voltrokken huwelijk wordt niet alleen door het consistoire berispt, maar ook door de overheid gestraft met een gevangenisstraf van drie dagen op water en brood.
Het trekt de aandacht, dat afgezien van de voor de publieke afkon- digingen onmisbare signatuur van den eersten syndique der stad de overheid de voltrekking der huwelijken geheel aan de kerk overlaat.
Toch is de gedachte van huwelijkssluiting door de overheid, van een zuiver burgerlijk huwelijk dus, CALVIJN niet geheel vreemd geweest.
Op de den vierden Maart 1551 te Neufchatel gehouden synode kwam o. a. de vraag ter sprake, of de huwelijken van hen, "que sen veulent aller en la papaulté" moesten worden afgekondigd. Zij besluit, dat de kerk deze niet kan afkondigen en dat in geval vorsten en overheden hen niet willen verhinderen de "annonces se pourront publier à la court." Deze synode sprak echter ook als haar meening uit, dat het de plicht eener Christelijke overheid is zulke huwelijken te verhin- deren. 16) Het ligt daarom voor de hand, dat CALVIJN in Genève, welks overheid hij tot voorbeeld voor elke Christelijke regeering wilde maken, deze zuiver burgerlijke vorm van huwelijkssluiting niet in praktijk heeft gebracht. Ja de bewijzen zijn er, dat de geneefsche over- heid op instigatie der vénérable compagnie op het willen aangaan van dergelijke verbintenissen metterdaad strafsancties heeft toegepast. In Februari 1558 tenminste wordt ANTHOINE G~ANGIER veroordeeld tot drie dagen gevangenis op water en brood "pour avoir voulu marier sa fitle en la papisterie". 17)
Wat de wijze betreft waarop het huwelijk voltrokken wordt, daar-
,
;I
i
172 DR. D. J. DE GROOT
over bevat het ontwerp behalve voorschriften over de dagen, waarop de kerkelijke bevestiging mag plaats hebben, bepalingen, die bruide- gom en bruid met hun gezelschap verplichten op ernstige en stemmige manier naar de kerk te gaan. Zij moeten alle luidruchtigheid en brood- dronkenheid vermijden. Met name is het verboden om gedurende dezen gang aan de feestelijke stemming uiting te geven door middel van muzikanten en tambourijnen. Bruidegom en bruid moeten er voor zorgen voor het eindigen van het klokgelui aanwezig te zijn, omdat de inzegening van het huwelijk voor de predicatie moet gebeuren.
Zondigen zij tegen deze regel door te laat te komen dan worden zij eenvoudig terug gezonden.
Is het huwelijk eenmaal voltrokken dan verplichten de voorschriften van 1545 man en vrouw om in één huis te wonen en een gemeen- schappelijke huishouding te voeren. Trekt de een zich van de andere terug om apart te gaan wonen, dan moeten zij daarover ter verant- woording geroepen en vermaand worden en zoo noodig moet men hen dwingen tot elkaar terug te keeren. Leeft het echtpaar in twist, dan moet eerst het consistoire optreden door beide echtgenooten voor zich te citèeren, hen aan te sporen tot vrede en eendracht en aan ieder overeenkomstig den aard van het geval zijn fouten onder het oog te brengen. Wanneer deze vermaning echter niet het gewenschte effect sorteert doch de toestand integendeel verergert, b.v. wanneer een man van wien bekend is, dat hij een driftig karakter heeft, zijn vrouw be- dreigt en mishandelt, moet deze voor den Raad gedaagd worden, die hem onder bedreiging met een bepaalde straf zal verbieden haar te slaan. 18)
De bepalingen, die de mogelijkheid om het huwelijk te ontbinden regelen, kunnen in twee soorten worden onderscheiden. Er zijn gronden, waarop een huwelijk kan worden nietig verklaard en andere waarop het kan worden ontbonden.
Het eerste doet zich voor als bij man en vrouw sexueele ongeschikt-
heid voor het huwelijk aanwezig is en de klager of klaagster de be-
wijzen daarvan levert. Natuurlijk verschillen de bepalingen in de
bijzonderheden voor d~n man en voor de vrouw. Ten opzichte der
vrouw is vastgesteld, dat bewezen moet zijn, dat zij zich niet aan een
geneeskundige behandeling wil onderwerpen. Den impotenten man
wordt verboden "de ne plus abuser nulle femme."
De quaestie waarover het hier gaat wordt door CALVIJN enkele malen besproken. Zoo verklaart hij in een zijner consilia ad quaestiones coniugales: "Frigidos et eunuchos quibus neg at a est virilitas, diserte a matrimonio excludit Christus. Et certe quum nihil magis consensui repugnet quam error, non potest obstricta esse mulieris fides quae viro se nubere putavit. Ergo dubium non est quin mulier quae decepta fuit, causa cognita et bene probata, divortium impetrare debeat ... " 19)
In dit verband moet nog worden opgemerkt, dat terwijl de artikelen van 1545 spreken van impotentie zonder meer, de Synode van Neuf- chatel onderscheid maakte tusschen impotentie, die reeds bij de slui- ting van het huwelijk bestond en impotentie gedurende het huwelijk ontstaan. In het laatste geval ziet zij geen reden om het huwelijk nietig te verklaren, in het eerste echter "Ie mariage est nul. Car selon Ie droiet ou iJ y a erreur iJ ny a nul consentement" . 20) Behalve sexueele ongeschiktheid kent CALVIJN geen andere lichamelijke gebreken, di~
voldoende grond opleveren tot nietig verklaring van het huwelijk. Op de vraag of elephantiasis (een soort lepra) reden kan zijn om het huwelijk te ontbinden luidt zijn antwoord beslist ontkennend. "Neque tarnen justa divortii causa est morbus qualiscunque tandem sit." De echtgenooten zullen zich in zoodanig geval van sexueele gemeenschap moeten onthouden, maar overigens kan het huwelijk intact blijven. 21) De synode van Neufchatel voor dezelfde quaestie gesteld gaf stellig onder invloed van CALVIJN soortgelijk antwoord: In geval een der echtgenooten door lepra wordt aangetast moet de gezonde partij geen vrijheid vragen om opnieuw te trouwen al zullen beide echtgenooten als "veuves" moeten leven. 22)
Het ontbinden van huwelijken, die niet alleen formeel zijn gesloten, maar ook feitelijk hebben bestaan, wordt door het ontwerp van 1545 op twee gronden toegelaten. Daarvan is de eerste die van gepleegd overspel. Niet alleen de man kan de vrouw, maar ook de vrouw kan den man daarvan aanklagen en op grond hiervan scheiding eischen.
Wel herinnert het betreffende artikel eraan, dat oudtijds de vrouw op
dit punt minder rechten heeft gehad dan de man; het apostolisch ge-
tuigenis, waarin ten opzichte van de "cohabitation du liet" gezegd
wordt, dat daarbij de vrouw niet meer onderworpen is aan den man
dan de man aan de vrouw, is evenwel oorzaak dat beide echtgenooten
hier gelijk worden gesteld. Van beide wordt overigens geëischt, dat
zij hun aanklacht met voldoende bewijzen zullen staven. Is aan die
1\,
! ,
, i
~=-=-~---