• No results found

Helen Hay Whitney, Voor we slapen gaan · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Helen Hay Whitney, Voor we slapen gaan · dbnl"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voor we slapen gaan

Helen Hay Whitney

Netty Weetjen

bron

Helen Hay Whitney, Voor we slapen gaan (vert. Netty Weetjen). H.J. van de Garde & Co.

Zalt-Bommel 1909

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/whit002voor01_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven Helen Hay Whitney

(2)

2

(3)

4

(4)

6

(5)

7

Slapen.

Des avonds als ik slapen ga Heb ik nog niets geen zin.

En toch, zoo gauw als ik maar lig, Dut ik zoowaar weer in.

En totdat Moeder zegt: ‘Hallo 't Is tijd om op te staan’,

Weet ik van niets, en 't is weer licht:

De zon is opgegaan.

Ik wil wel lekker slapen gaan, Omdat 't nu eenmaal moet, Maar eigenlijk wist ik zoo graag

Wat iedereen nog doet.

(6)

8

Tante Saar.

Andere jongens houden van meisjes Met lang en krullend haar - Ik vind hen dom en dwaas en mal,

Ik houd van Tante Saar.

Zij weet de mooiste spelletjes, En loopt zoo hard als ik, Haar vlieger gaat 't beste op,

Ze is altijd in haar schik.

Wouter zegt wanneer hij groot is Wil hij koning zijn,

Maar Maurits die wordt conducteur, 't Liefste op een trein.

(7)

9

(8)

11

Jan wordt een dapper brandweerman, Maar ik heb nog 't beste plan:

Ben ik eens groot - ik word zoowaar Een lieve, lieve Tante Saar.

Ooms

Als er Ooms op visite zijn Hebben we dolle pret;

We spelen en we stoeien dan Tot Moeder zegt: ‘Naar bed!

Ruim ieder nu je speelgoed op En geef dan Oom een zoen’.

Maar ik doe net of 'k niet hoor, Want dàt kan ik niet doen.

(9)

12

Want er zijn Ooms met snorren Die prikken in mijn wang, En vooral die van Oom Frederik

Is vreeslijk hard en lang.

Ik zei toen tegen Moeder 'k Wil alles voor je doen, Maar Ooms met nare snorren

Die geef ik nooit een zoen.

Verstoppertje.

We speelden laatst verstoppertje, 't Was nog klaarlichte dag, We zochten mooie plaatsjes uit

Waar je ons heusch niet zag.

(10)

13

Maar 's avonds als 't donker is Dan houd ik er niet van,

En vraag dan zacht aan Moeders oor Waar ik haar vinden kan.

‘Het hindert niet of je het zegt, 'k Vergeet het net zoo gauw, En zal heusch ernstig zoeken gaan

Waar of je zitten zou.’

Op reis.

Ik ging met Moeder eens op reis En stapte in den trein;

Mijn beestjes gingen alle mee, Mijn hond en mijn konijn.

(11)

14

Van alles vlogen we voorbij, Het ging zoo vreeslijk gauw, Soms waren we er al weer langs

Nel als ik kijken wou.

Daar klonk opeens een harde fluit, Ik schrok er werklijk van;

Maar Moeder lachte me uit en zei:

‘Jou kleine, bange man!’

Studeeren.

't Is 'n echte mooie voorjaarsdag, De zon schijnt warm en blij,

De bloemetjes knikken mij vriendlijk toe, En roepen: ‘Kom bij mij!’

(12)

15

(13)

17

Maar ik mag niet naar buiten toe En spelen in de zon,

Die noten zijn zoo akelig, 'k Wou dat ik ze maar kon.

Ik speel dat de toetsen trappen zijn Mijn vingers loopen ze af, En als ze dan beneden zijn,

Terug maar weer in draf.

Kom vingers, vlug de trap weer op, Zoo gaat het keer op keer - Daar slaat de klok - het is twaalf uur!

'k Ben vrij - ik speel niet meer.

(14)

18

Ziek zijn.

De kinderen en reden schaatsen De scholen gaven vrij....

Maar kleine Tom lag in zijn bed, Wat 'n verdriet had hij!

‘Kom, kom’, zei Moeder, ‘tranen weg Dat is niet noodig, hoor!

Ik blijf bij jou den heelen dag En lees je prettig voor.’

(15)

19

Het verschil.

Als er geen lekker eten is, Iets waar ik niet van houd, Dan heb ik werklijk niets geen trek,

'k Heb slaap en ik ben koud.

Maar als er lekkre pudding komt Dan is de slaap voorbij, En Moeder zegt: ‘Je was zoo moe,

Zeg, deugniet, fop je mij?’

(16)

20

Broer en Zus.

Ik wou dat Broertje grooter werd Hij blijft maar altijd klein.

Ze zeggen altijd: ‘geef maar toe, Je moet wat vriendlijk zijn;

Geef hem je speelgoed maar, Heleen, Hij 's nog zoo'n kleine man.

Deed hij je pijn? 't Was niet zijn schuld, Kom denk er niet meer an’.

Ik wou dat hij al vijf jaar was En ik nog maar heel klein, Want dan kon ik doen wal ik wou

En hij moest vriendlijk zijn.

(17)

21

Tractatie.

't Moet voor een paard vervelend zijn Om nooit wat te eten dan haver, En de koe die altijd maar gras herkauwt,

Wat gras en een hapje klaver.

En mijn kleine jongste zusje dan, Dat alleen maar melk krijgt...

Weet je wat? Ik heb een heerlijk plan, Ik zeg 't je als je zwijgt.

Ik geef mijn zusje een lekker stuk taart, En de koe een appelbol,

Het paard wat heerlijk vruchtenijs...

Dat vinden ze zeker dol!

(18)

22

Nieuwe Schoenen.

Als 'k pas nieuwe schoenen heb, Die heerlijk glad nog zijn, Waar 'k lekkertjes op glijden kan

Dan denk ik niet aan pijn.

Maar Juf neemt gauw een volle spons En maakt de zolen nat,

Ineens is al het moois er af En zijn ze niet meer glad.

Ik vind 't schande dat ze zoo Mijn laarzen leelijk maakt - Zij zegt dat 'k anders vallen zou - Net of me dat wat raakt!

(19)

23

De Ark.

In den winter als 't sneeuwt, Of op een regendag, Dan halen wij de opzetdoos

Met beestjes voor den dag.

Wij vragen Moeder om wat koek En spelen dan ‘partij’;

De beestjes zetten w' op den grond;

Het kleed is dan de wei.

Mijn lieveling is een groote koe, Al mist ze ook een poot.

Haar naam is Juffrouw Wit en Bruin, Maar eigenlijk ziet ze rood.

(20)

24

Ze wandlen alle twee aan twee En hebben dolle pret, En smullen lekker van de koek

Die ik heb klaargezet.

Als iedereen wat heeft gehad, Komt er 'n stortbui aan...

En gauw, gauw gaan ze weer naar huis, Om in hun stal te staan.

Plaatjes.

De poppen die verveelden mij, Al 't speelgoed vond ik saai, Ik lag in bed, heel stilletjes, -

De dagen waren taai.

(21)

25

(22)

27

'k Had die nare mazelen, Er kwam geen einde aan;

Wat is dat nu voor een gezeur Als je nooit op mag staan.

Maar toen 'k mooie plaatjes kreeg Waar ik zooveel van houd, Agenten, dames, kinderen,

Soldaten, blauw met goud, Toen had ik weer de grootste pret;

De dames knipte 'k uit, En kleurde hun japonnetjes,

Met streepjes of geruit.

(23)

28

Ik liet ze wandlen in mijn bed Of op een rijtje staan, En dat ik niet naar buiten mocht

Trok ik me niet meer aan.

Die nare Meneer.

We houden niets van dien Meneer, Die bij ons was op thee,

Want als hij lacht dan zijn we bang En lachen heel niet mee.

En Vader vroeg waarom of Zus Niet naar beneden kwam. - Net of we zouden willen, wij,

Dat hij haar medenam.

(24)

29

Want weet je wat die heer eens zei, En 't was gerust geen grapje,

‘Ik eet je op met huid en haar, Jij bent een lekker hapje’.

Jan's droom.

Ik droomde eens dat alle kinderen

Vóórdat hun Moeders 't konden verhinderen, Bij mekaar kwamen en riepen uit:

‘Hoort, menschen, hoort ons vast besluit!

We gaan voortaan naar bed heel laat Niet voor de klok tien uren slaat, Wat is dat toch voor malligheid

Dat we slapen moeten vóór dien tijd.

(25)

30

Bij Grootpapa.

We waren laatst bij Grootpapa, En deden kattekwaad,

We trokken hard aan buurman's bel, En holden over straat!

Ik dacht gerust dat Grootpa sliep In 't hoekje bij de kast, Maar toen ik goedenacht hem zei

Hield hij me even vast - Hij zei heel streng: ‘'t is heel stout

Om buurman last te doen,’

Maar zachtjes: ‘'k deed precies als jij, Geef me maar gauw een zoen!’

(26)

31

(27)

33

De Bij.

Ze zeggen altijd: ‘Kijk die bij, Hij werkt maar altijd door, Nooit rust hij eens, al is hij moe,

Daar heb ik eerbied voor.’

Ik vind die bij zoo kranig niet, 't Is 't leven van een koning!

Den heelen zomer vliegt hij rond, En smult altijd van honing.

(28)

34

Drankjes.

Ik was eens ziek en lag in bed Toen Moeder kwam en zei:

‘Neem nu eens gauw dit drankje in, Dan maak je Moeder blij’.

Ik kroop toen gauw onder mijn dek Maar 't hielp me heusch niet, hoor, En eindlijk was ik toch maar braaf

En slikte 't moedig door.

Het smaakte heusch verrukkelijk, - Zoo lekker frisch en zoet;

En toen ik laatst 't fleschje vond, Deed ik me eens te goed.

(29)

35

Maar weet je wat ik niet begrijp - Eerst vonden ze me zoet, En nu ik er eens flink van dronk,

Is het in eens niet goed.

Spelen.

Blokken, poppen, boeken, Mijn kastje dat is vol...

Maar buiten spelen in de zon, Dat vind 'k meer dan dol.

Hollen, rennen, vliegen, Dat is mijn liefste spel...

Al had ik ook geen speelgoed meer, Dàt kan ik altijd wel.

(30)

36

Het steenen Hondje.

Op Moeders kastje staat een hond, Een kleine hond van steen, Zijn eene oortje is er af

En een stukje uit zijn been.

Toen hij ons heerlijk spelen zag, - 't Is nu al lang geleen - Sprong hij van pret het kastje af,

Och - arme hond van steen!

(31)

37

Appels plukken.

Dat was een feest toen Moeder zei:

‘Wie gaat er met me mee?

'k Ga appels plukken, kom dan Jan, Kom Mies en Piet en Kee!’

Hard holden w' achter Moeder aan, Den tuin door naar de wei, En plukten al ons zakken vol,

Wat waren we toch blij!

‘Zoek ieder nu den mooisten uit, Die doen we bij elkaar En brengen ze aan Grootje dan,

Kom, kinders, ben je klaar?’

(32)

38

Hoeden.

'k Weet altijd als 't Winter wordt, Dan komt mijn vilten hoed;

Mijn strooien gaat dan in de kast, Bij al mijn zomergoed.

Tot op een dag mijn Moeder zegt:

‘Ziezoo, klein meiske-mijn, Nu komt de hoed met bloemen weer,

't Zal nu gauw Zomer zijn!’

(33)

39

(34)

41

Schoenen.

Hoe houden groote menschen toch Hun schoenen uit elkaar?

En grijpen ze maar dadelijk Den rechter van 't paar!

Ik doe den linker altijd weer Eerst aan mijn rechtervoet,

Maar groote menschen doen dat nooit, Die doen 't altijd goed.

(35)

42

Brillen.

Als 'k vroeger eens bij Grootje kwam, Vroeg ik altijd haar bril,

Ik zette hem dan op mijn neus, En zat als zij, heel stil.

Maar nu de dokter heeft gewild Dat ik er zelf een draag, Nu is de aardigheid er af,

En vind ik het een plaag.

(36)

43

De Muis.

Als ik een muisje was Vlug, vlug ter been, Zou ik niet bang zijn

Voor Poesie - wel neen.

Ik gaf haar wat melkje, Ik aaide haar vacht, Ik sprak: ‘lief klein Poesje’ -

Ze spinde dan zacht!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verzeker je kind dat je hier samen door moet en dat het niet gemakkelijk zal zijn.. Maak ook duide- lijk dat jij er zeker zal zijn

Vandaag kijken we daar toch anders naar: het individuele krijgt al meer de nadruk – ‘Je loopt hier toch maar één keer rond.’ Wel blijft het een van onze diepste angsten

MO-7-2009 Trompstraat 208 te IJmuiden; het renoveren van een gemeentelijk monument Schriftelijke zienswijzen/bedenkingen kunnen gedurende 2 weken na deze publicatie worden

We proberen natuurinclusief te zijn door meer groen in de projecten te brengen én ze klimaatadaptief te maken.’ Naast de waarde van groen voor onze toekomst, is groen in de

'Ik vraag mij af waar men, wanneer de spelling zo wordt dat niemand meer kans heeft een fout te maken met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ En zo is het ook: de

maar als 'er wijnen in 't bekken verkogt worden, daar zich de meeste Wijnkoopers met hun Knegts by laaten vinden, dan gebeurd het somtyts wel eens; en niet alleen dat ze dus op

Hoewel hij dus geen zin meer had, oefenden anderen niettemin aandrang op hem uit, ‘groote heeren ende andere goede vrienden’ - let op hoe zorgvuldig hij zich hier als goede vriend

235 Jaar literair leven in Nederland en tweeëndertig jaar Letterkundig Museum hebben zeker veel meer dan 188 exposabele auteurs opgeleverd, zelfs volgens hen die de smaak van een