• No results found

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert · dbnl"

Copied!
154
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studie over een nuchter en vroom Nederlander

H. Bonger

bron

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert. Studie over een nuchter en vroom Nederlander. De Tijdstroom, Lochem z.j. [1941]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bong004dirc01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / erven H. Bonger

(2)

‘Weldoen ende vrolyck wesen is het alderbeste goet alder menschen.

Wie dit kan inder daat, nyet in der praat alleenlyc, die heeft ghewisselyck wel-levenskunst’ .

(‘Zedekunst’. Boek I cap. XIII, 10)

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(3)

Voorrede

Dit boekje heeft één doel. Het wil in groter kring dan die van theologen,

cultuurhistorici en letterkundigen belangstelling wekken voor een belangrijk en vooral voor een echt Nederlander.

De Middelbare school heeft gemaakt, dat de gemiddelde beschaafde Nederlander de politieke geschiedenis van de 16e eeuw (de tachtigjarige oorlog die het aanzien heeft gegeven aan ons land als zelfstandige staat) kent en de beschavingsgeschiedenis van de 16e eeuw zo goed als niet kent, terwijl daardoor de cultuurgeschiedenis der Gouden Eeuw (vooral de schilderkunst en de letterkunde) die wel gemeengoed is geworden, plotseling lijkt op te komen. Het komt hem voor dat die bloeiperiode der 17e eeuw geen voorgeschiedenis heeft.

Men beschouwt de bloemen en heeft niet steeds veel aandacht gehad voor de knoppen die zijn gaan zwellen in de 16e eeuw.

Het is ook nog niet mogelijk om zich een duidelijk beeld te vormen van die bijna chaotisch veelzijdige in beweging zijnde tijd, de kennis blijft fragmentarisch, niet in 't minst omdat er nog veel te onderzoeken valt.

Maar hoe verward en verborgen soms, in deze Nederlandse Vroeg-Renaissance, in deze jaren van het opkomend Protestantisme met zijn vele secten en groepen, waarin de tot kracht en bewustheid gekomen derde stand, de burgers, met overal uitbarstende energie economisch en cultureel de Middeleeuws Katholieke

eenheidsbeschaving en het eenheidsgeloof uitholt en nieuwe vormen schept, liggen alle wortels van de economische en culturele bloeitijd der 17e eeuw. Het is onjuist te menen, dat op die ‘nieuwe tijden’ het strakke Calvinisme alléén zijn stempel heeft gedrukt. Juist van de ‘Stiefkinderen van het Christendom’

1)

komen vele trekken, die tot ‘Nederlands geestesmerk’ zijn gaan behoren. Ondogmatische gezindheid, menselijk aards optimisme, verdraagzaamheid, redelijkheid, nuchterheid, critische zin en rustig godsvertrouwen zijn kenmerken van den late-

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(4)

ren Nederlander geworden. De opvatting van de volstrekte verdorvenheid der mensen en van de fatalistische erfzonde drukt een stempel op een deel van de Nederlanders.

De genoemde trekken zijn al vóór het Protestantisme kenmerkend voor een groot deel van de Nederlandse bevolking, want het is juist in Nederland dat de beweging van de Moderne Devotie haar oorsprong vond.

Aan geen figuur zijn al deze elementen beter te demonstreren dan aan Dirck Volckertszoon Coornhert, de veelzijdige, harmonische, rustige zoeker naar een vaste levensbasis temidden van de woelige stromingen van zijn dagen.

Een stiefkind van het Christendom? Ja, een stiefkind van het officieele, positieve Christendom, maar een echt kind van een eenvoudig op liefde berustend geloof en in zijn redelijkheid een ‘modern’ man.

Zijn tijd vooruit was hij niet, dat is niemand, wel heeft hij mede zijn tijd en volgende perioden gevormd en wel zijn vele van zijn denkbeelden vruchtbaar gebleken. In zijn geestelijke structuur herkennen wij veel elementen van de later levenden, vele van zijn karaktertrekken vinden wij nog bij de beste Vaderlanders. Waarin Nederland groot is, daarin was Coornhert groot, waarin Nederland klein is daartegen verzette Coornhert zich, en daarom hoort hij tot de ‘Erflaters van onze beschaving’.

2)

In 1939 schreef M. Nijhoff:

3)

‘Al heeft Holland in scheppingen niet meegedaan, het heeft een peilschaal voor geheel Europa geleverd, in de conscientieuze bespiegelingen van geestelijke waarden.’

Omdat Coornhert zo een conscientieuze, critische afweger van waarden is geweest en omdat hij de opkomende denkbeelden omtrent de menselijke waardigheid, in voortdurende strijd met de dogmatische groepen heeft verdedigd en verspreid, daarom is hij een groot Nederlander, en daarom is hij waard, ook buiten vakkringen, meer bekendheid te krijgen dan hij nu heeft.

*

*

*

Zelfstandige Coornhertstudie ligt maar aan enkele onderdelen van dit boekje ten grondslag, dus de feiten berusten in de eerste plaats op de onderzoekingen van den besten Coornhertkenner, ik zou hem durven noemen de Coornhert apostel, Prof. B.

Becker.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(5)

Ieder die zich met de Coornhertstudie bezighoudt en vooral hij die publiceert, zal de gedachte niet van zich af kunnen zetten dat hij de onmetelijk rijke boomgaard van Becker's kennis plundert. Tot troost is het hem dat er nog ongetelde aantallen vruchten blijven en dat het den bezitter niet mogelijk is alle vruchten zelf te plukken en te verzenden. Naast zijn onderzoekingen moeten genoemd worden de studies van Prof.

J. Lindeboom, het boekje ‘Dirck Volkertszoon Coornhert’ (1887) van F.D.J. Moorrees en de onderzoekingen van Dr. A. Zijderveld, A. Hallema, Dr. W.A.P. Smit, Dr. H.A.

Enno van Gelder, Dr. G. Stuiveling en Dr. G. Kuiper, die in zijn in 1941 verschenen boek ‘Orbis Artium en Renaissance, Corn. Valerius en Seb. Foxius Morzillus als bronnen van Coornhert’ een bijdrage heeft geleverd tot een beter begrip van Coornhert's meest bekende werk, de ‘Zedekunst’.

Januari 1941.

Eindnoten:

1) Titel van Prof. Lindeboom's boek. Den Haag. 1939.

2) Ofschoon hij, door welke oorzaken dan ook, in het werk van Dr. Romein en zijn vrouw dat die titel draagt niet behandeld wordt.

3) In een critiek op ‘Hermingard van de Eikenterpen’, N.R.C. 29 Juli 1939.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(6)

Hoofdstuk I

De wereld waarin Coornhert opgroeide

Wanneer na de dood van Maximiliaan de 19-jarige Karel V in 1519 tot keizer van Duitsland wordt gekozen, is de rumoerige, verbijsterend veelzijdige periode van overgang tussen middeleeuwen en nieuwe tijd in volle gang. Economisch, staatkundig, cultureel en godsdienstig, overal grote en ten dele schoksgewijze veranderingen.

Het is alsof het middeleeuwse eenheidsgeloof met de daarbij behorende uniforme cultuur, te lang vastgehouden in de banden van de Kerk met haar vaste opvattingen en regels wat betreft geloof, wetenschap en kunst, uitbarst in een groot aantal stromingen die, vaak botsend, in voortdurende heftige beweging, de machtige stroom verlaten.

De uiterst simplistische, maar toch onmisbare namen als Renaissance, Humanisme en Protestantisme tonen drie aspecten van de zich oplossende middeleeuwse maatschappij.

4)

Alle indelingen en naamgevingen zijn kunstmatige dammen in de vloed van de historische gebeurtenissen, zijn dus door hun statisch karakter ten dele foutief. Het is mogelijk, om tot bij het begin der middeleeuwen wortels en sporen van de Vernieuwing te vinden. Men hoeft de werken van kardinaal Cusanus (1405-1461) maar te beschouwen om te zien dat hij wat zijn denkbeelden betreft niet meer tot de middeleeuwse gedachtenwereld behoort. Ook is het niet moeilijk om kenmerken van de middeleeuwen tot ver in de 16e eeuw, ja tot heden te vinden. Het wezen der menselijke samenleving is steeds veelzijdiger en ingewikkelder geworden. Eenheid is er misschien nooit geweest, het naamgeven is dus steeds gebaseerd op een afwegen, een accent verschil.

Maar de komende Vernieuwing is onmiskenbaar.

Nieuwe inhoud die gegoten wordt vaak in oude vormen. Er komt vernieuwing van het godsdienstig denken en leven, ver-

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(7)

nieuwing van de studie der classieke schrijvers, verruiming van het wereldbeeld door de ontdekkingsreizen, opkomst van nationaal besef, streven naar staatsabsolutisme tegenover het feodale particularisme, vernieuwing van de kunst, en voor alles vernieuwing van de in spitsvondigheden vastgelopen scholastieke wetenschap der middeleeuwen. Dit zijn allen kenmerken die, juist door hun breedheid en vaagheid, hun geldigheid hebben behouden, sinds J. Burckhardt zijn onvolprezen ‘Die Kultur der Renaissance in Italiën’ schreef.

De steeds krachtiger wordende stedelijke cultuur, al vroeg in de Middeleeuwen in Italië ontstaan, zich verzettend tegen vele maatregelen der Kerk, ook voortdurend strijdend om de rechten op de vorsten behaald te behouden en te vergroten, stempelt de 16e eeuwse beschaving tot een stadsbeschaving en geeft het aanzien aan een nieuw type mens, de burger, wiens meest in 't oog lopend kenmerk is dat zijn

gedachtenwereld niet meer uitsluitend geleid wordt door de Kerk en haar voorschriften, maar die, hoe stuntelig en verward aanvankelijk, zelf denkt, zelf onderzoekt, zelf de bijbel leest en zich daarom min of meer losmaakt uit het middeleeuwse autoriteitsgeloof.

Het was geen persoonlijke gril van Paus Leo X, dat hij in de grootste uitvinding van die eeuw, de boekdrukkunst (ca. 1540) een gevaar zag voor de Kerk.

Vatten wij deze in wezen verwarde en tegenstrijdige tijd nog eens in het oog en trachten wij een a l g e m e e n g e l d e n d kenmerk te vinden voor de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd, overgang van landbouw- en gebonden gilden maatschappij naar vrije, stedelijke ondernemers- en kooplieden-vormen, dan geloven wij die in een streven naar autonomie op elk gebied gevonden te hebben.

5)

Iedere autoriteit boet macht en zeggenschap in.

Dit zich losmaken van middeleeuwse banden kan op vele en velerlei manieren plaats hebben. Het kan a-godsdienstige of anti-godsdienstige trekken vertonen (Rabelais), het kan de bijbel, dus Gods woord als enige on-middellijke autoriteit laten bestaan in plaats van de Kerk, (Luther, Calvijn), het kan aan de menselijke rede de hoogste, nog niet enige plaats geven in het leven (Castellio, Franck), het kan een zacht en verdraagzaam, op liefde gebaseerde combinatie trachten te vinden van gods-

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(8)

dienst en wetenschap, van moederkerk en vernieuwing (Erasmus), het kan een beetje cynisch glimlachende, beschouwende twijfel aan zekerheden ten gevolge hebben (Montaigne), het kan een bandeloos en tuchteloos individualisme, een zich niet aan God of gebod storende levensbeschouwing te zien geven (het is de tijd der

condottiere's en van Cesare en Lucretia Borgia), het kan leiden tot een

levensbeschouwing die zich niet bekommert om dogma's, maar die het onberoerde religieuze leven, ‘in navolging van Christus’ zonder grote vervoeringen als enig criterium voor ‘goed’ leven beschouwt (de beweging voortbouwend op de Moderne Devotie), en dan tenslotte kan de verbreking van de middeleeuwse banden, door grote armoede en onvrijheid op het platteland aangewakkerd, aanleiding geven tot een woest, niets ontziend communistisch getint godsgeloof in een eeuwig rijk van sociale rechtvaardigheid, dat met het aardse zwaard gesticht en verdedigd zal worden (de theocratie der Anabaptisten in Munster).

Had de stroming, die men met de naam Humanisme aanduidt, door de hernieuwde studie der weer ontdekte classieken, een anti-godsdienstig karakter? Over het algemeen moet het antwoord ontkennend luiden. Het is onjuist gebleken om die internationale schare van geleerden die talloze critische uitgaven der classieken bereidden, die de ‘artes liberales’ op scholen en universiteiten doceerden, die in de studie der ‘bonae litterae’ vooral die der grammatica hun levenstaak zagen en die de grondleggers zijn geworden voor onze nog voor een groot deel humanistische opvoedingslijnen, als te ongodsdienstig te beschouwen. De Christen-humanisten of bijbelse-humanisten zijn veel talrijker dan zij, die als Vives, een scherpe scheiding maken tussen theologie en filosofie. Het heidense element overheerste bij hen niet, maar de Oudheid, vooral de Romeinse Stoa werden in het Christendom gepast.

Wel lag het accent bij deze geleerden niet meer op de dogmatische theologie, maar op het klare begrip, het zuiver formuleren en het wel-zeggen. De talrijke humanistische handboeken en compendia, op scholen en Universiteiten gebruikt, bewijzen wel de invloed van de ethische denkbeelden der Ouden, maar zijn niet het bewijs voor het heidense karakter van de schrijvers. Dat deze

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(9)

humanisten voorlopers waren van het opkomend Protestantisme is maar ten dele waar. De veel gebruikte handboeken, b.v. die van Valerius en Foxius geven geen aanleiding dat te geloven. Ook de critiek op de dienaren der Kerk, de spot met de misbruiken is niet typisch voor deze tijd, de middeleeuwen kennen deze spot met de onwaardige kerkdienaren in afbeeldingen en geschriften. Erasmus is geen protestant omdat hij de ‘Lof der Zotheid’ heeft geschreven. Het nieuwe dat deze humanisten brachten was dat zij de verhouding God-mens anders beschouwden, de vermogens van de menselijke geest werden hoger aangeslagen, of zoals E. Cassirer het uitdrukt:

‘Niet een nieuwe opvatting van de natuur, maar een nieuwe beschouwing van 's mensen waarde en mogendheid was de eigenlijke drijfkracht der bevrijding.’

6)

De eerste tientallen jaren van de 16e eeuw waren een tijd van vernieuwing, ook van het geloof.

Maar wanneer wij de negentiende en de twintigste eeuw beschouwen, en wij zien dat een steeds groeiend getal mensen, begonnen bij de intellectuelen, nu ook tot andere bevolkingslagen zich uitbreidend, òf beslist niet godsdienstig meer is, of een vage onkerkelijke, filosofisch getinte levensbeschouwing heeft, knoopt dan deze lijn van toenemende onkerkelijkheid en ongodsdienstigheid aan bij de 16e eeuw, is met andere woorden het Protestantisme in zijn geheel genomen een uiting van de herleving van de godsdienst of is de reformatie een phase in een nog breder stroom van toenemend ongeloof aan welke autoriteit ook, die van de 16e eeuw tot op heden, steeds onderbroken, vaak onzichtbaar maar onmiskenbaar stroomt?

7)

Wij zouden dit ook als volgt kunnen stellen.

In de middeleeuwen was de Kerk het centrale punt van de maatschappij, het geloof het centrale punt in het leven van den mens; in later tijden heeft de Kerk haar gebied gekregen in de maatschappij, maar is niet meer de centrale macht, het geloof heeft zijn plaats in het leven gekregen, maar daarnaast kwamen vele andere gebieden die hun eisen gingen stellen, naast de godsdienst, en de drijfveren van de menselijke handelingen liggen niet meer geheel in het religieuze gebied. Met andere woorden, de godsdienst is een onderdeel geworden van 's mensen leven en van de hem omringende maatschappij, is niet het cen-

6) ‘Individium und Kosmos in der Philosophie der Renaissance’, pag. 126.

7) Er zijn vele onderbrekingen in deze lijn, maar in het groot gezien is een groeiend getal mensen niet godsdienstig. De vermeende ‘verdieping’ van het geloof, buiten de kerken, blijft een onbewezen hypothese.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(10)

trum gebleven.

Deze stelling, principieel gesteld en indrukwekkend bewezen door Troeltsch in zijn boekje: ‘Die Bedeutung des Protestantismus für die Entstehung der moderne Welt’ heeft velen na hem ook beziggehouden.

Zijn stelling is dus: Behoren de dogmatische protestante kerken en secten, Lutheranisme, vooral Calvinisme, daar waar zij de bijbel als autoriteit in plaats van de Kerk stellen, dus gemeten aan hun autoriteitsgeloof, nog bij de middeleeuwse wereld, of moet de scheiding tussen middeleeuwen en moderne tijd liggen bij Roomse Kerk en dogmatisch Protestantisme enerzijds en ondogmatische kerken en groepen anderzijds. De verschillen in formele dogma's waardoor Calvinisten tegenover de Roomse leer staan, en het verschil in autoriteit, Kerk tegenover Bijbel, blijken wel geleid te hebben tot de felste strijd, maar vanuit een breder gezichtspunt behoren beide, omdat zij autoriteitsgeloven bleven, bij elkaar. De scheiding tussen

middeleeuwen en moderne tijd loopt niet tussen dogmatisch Protestantisme en Rooms-Katholieke Kerk, maar tussen autoriteitsgeloof en ondogmatisch Christendom, Humanisme en hoe men de ‘Stiefkinderen van het Christendom’ noemen wil.

Deze stelling komt ons in het algemeen juist voor, en daar waar Franck, Castellio, Erasmus, Coornhert, Schwenckfeld, Socini en de talloze andere bijfiguren der 16e eeuw het geloof ondogmatisch beleden hebben en de ratio, ook juist in het geloof, hebben ingeschakeld, daar waar zij de mens als een vrij-willig wezen hebben beschouwd en het wezensverschil tussen schepper en schepsel hebben ontkend, dan ligt tussen hen en de dogmatische kerken de grote scheidslijn tussen middeleeuwen en moderne wereld.

De tegenwerping zal gemaakt worden dat het toch juist de Calvinisten zijn geweest met hun logische ‘Institutio religionis Christianae’ die het felst de middeleeuwse kerk bestreden hebben; dat zij het principieelst voor nationale onafhankelijkheid gestreden hebben; dat zij toch door het verbreken van de middeleeuwse opvattingen over de rente de opkomende kooplieden en ondernemers een morele fundering hebben gegeven die zij in de tijden daarvoor misten, en tenslotte dat zij toch een volksgroep zijn gebleven die door krachtige, weinig opportunistische

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(11)

houding zijn blijven behoren tot de ruggegraat van ons volk.

Geen van deze argumenten is onjuist, maar toch houden zij in groot verband gezien geen steek.

Het is een maatschappelijk en psychologisch feit dat de felste bestrijding van een groep komt uit het kamp van hen, die er vanuit een andere gezichtshoek gezien het dichtst bijstaan.

Het Calvinisme heeft nationaal besef ontwikkeld, maar het besef voor een staat waar de wereldlijke overheid afhankelijk moest zijn van de kerkelijke autoriteiten (vgl. Genève), en waar dat niet zo is geworden, liggen de oorzaken bij de weerstand van andere groepen. Wel is waar stond Calvijn niet op middeleeuws standpunt in zake de rente, maar de grote ondernemers en kooplieden die de godsdienstige verdraagzaamheid nodig hadden in het belang van hun onderneming, behoorden bijna nooit tot de ‘onwereldse’ Calvinisten. Tenslotte, krachtig is deze volksgroep wel geweest, is zij nog, maar dan toch een kracht die in de meeste opzichten conservatief is geweest, dus een remmende kracht, en alleen waar remmen nodig waren en zijn, een positieve kracht. Alle grote overwinningen op geestelijk gebied, waarvan ik alleen de verdraagzaamheid op godsdienstig terrein wil noemen, die weer een onderdeel is van een brede stroom, de opkomst van het besef der menselijke waardigheid (de mens op zichzelf iets waardevols) is volledig buiten het Calvinisme om gegroeid en heeft pas in voortdurende strijd met deze profetische

openbaringsgodsdienst haar terrein veroverd.

Pas toen de maatschappij zo werd dat geloofsdwang, door het grote aantal ‘ketters’

niet meer vol te houden was, is de formele verdraagzaamheid, buiten haar wil gegroeid, ook in de dogmatische kerken aanvaard.

Juist deze in de 16e eeuw opkomende tolerantie op godsdienstig gebied, waarvan Castellio en Coornhert, Erasmus, Franck en Schwenckfeld voorvechters zijn geweest, komt ons voor een zuiver criterium te zijn voor het ‘moderne’ tegenover het ‘oude’.

Daar waar het goddelijke werd ‘vermenselijkt’ en ‘verwereldlijkt’, waar de objectieve openbaring plaats moet maken voor een persoonlijk geloof, waarin onze rede zegt dat wij mensen niet uit kunnen maken wat de ware leer is, daar ligt de scheiding tussen de verdraagzamen en de onverdraagzamen.

8)

Zoals Troeltsch zegt:

‘An Stelle der Göttlichen Infallibilität und kirchlichen

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(12)

Inname van Tunis door Karel V (1535). No. 7. Uit een serie etsen van D.V. Coornhert. (Verz. Dr.

J.C.J. Bierens de Haan, Amsterdam.)

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(13)

Intoleranz tritt notwendig die menschliche Relativität und Toleranz’.

9)

De mensenliefde en, enger begrip, het besef der menselijke waardigheid kon pas ontstaan toen men de dogmatische obstakels die tussen God en mens een

onoverbrugbare kloof hadden gemaakt, had verwijderd. Deze vermenselijking van het geloof en de daarmee gepaard gaande verdraagzaamheid is het belangrijkste goed dat de 16e eeuw aan later tijden heeft geschonken.

*

*

*

Wanneer wij de cirkel nauwer trekken en onze blik richten op de Nederlanden ongeveer in de tijd dat Coornhert geboren werd en opgroeide, dan zien wij hetzelfde veelzijdige, bont gekleurde, soms onheilspellende beeld als in Europa, alleen in miniatuur. De beschaving was veel minder dan nu aan de landsgrenzen gebonden.

De humanisten hadden contact met elkaar door middel van het Latijn, van een nationaal besef, van een culturele rivaliteit was nog nauwelijks sprake.

Karel V is bezig om de onafhankelijke kleine vorsten onder de Bourgondische heerschappij te brengen. Het Sticht, Gelre en Friesland gehoorzamen hem niet, en deze gewestelijke potentaten weten zich, met behulp van Karel's groten vijand Frans I van Frankrijk, langer of korter tijd te verzetten tegen het Bourgondisch absolutisme.

In 1524 verwerft Karel het op eigen vrijheid gestelde Friesland, in 1528 Utrecht en Overijsel, in 1536 Groningen en Drente en pas in 1543, nadat Karel persoonlijk daarvoor uit Spanje was overgekomen, moest Willem van Kleef, die het verzet van Karel van Gelre weer had opgevat met zijn plunderende ‘condottiere’ Maarten van Rossum, het taaie verzet beëindigen. De plundertochten van Maarten van Rossum zijn bewijzen van het laatste wanhopige verzet van een middeleeuws particularisme dat tegen het opkomende Bourgondische absolutisme moest ten onder gaan.

Hoe weinig kwam de voorspelling van Erasmus, in 1517 gedaan, uit. Een gouden eeuw verwachtte hij, met een opbloei van vroomheid en rechtschapenheid, een herleving van de ‘bonae litterae’ en de wetenschap en hoe zou de werkelijkheid worden? Oorlogen, ketterverbrandingen, opstanden, plunderingen, onveiligheid en groeiende tegenstellingen allerwegen. De beweging van critiek,

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(14)

die zich na lange voorgeschiedenis kristalliseerde in Luther's daad van 1517, was het begin van een crisis op alle gebieden, die vrede, vroomheid en rechtschapenheid begroeven onder een stroom van geweld. Maar voor enkele bevoorrechten kwam Erasmus' voorspelling uit.

De hervormingsbeweging gaat in de Nederlanden haar gang, voor een deel buiten Luther om, voor een deel bestond zij al vóór Luther. Velen lazen de bijbel in de landstaal (in 1524 is er al een uitgave, in acht jaar tijd zijn er vijf-en-twintig), en in kleine bijeenkomsten, conventikels genoemd, bespreken de gelovigen de problemen die zich bij de bijbellezingen voordoen. Dit voor een deel in voortzetting van de beweging der ‘Moderne Devotie’, die voorgegaan door mannen als Geert Groote, Wessel Gansfort en Agricola, zoveel heeft bijgedragen tot de opkomst van het Protestantisme en eveneens tot de herleving van het Rooms-Katholieke geloof.

Er was veel en gerechte critiek op de misbruiken van hoge en lage kerkdienaren;

dit primitieve critiek element mag men niet verwaarlozen bij het beginnend Protestantisme. De critiek ging zo ver dat vele eenvoudige vromen, daarin vaak voorgegaan door zuiver gebleven, meestal lage geestelijken, volledig ongehoorzaam werden aan de in weelde en tuchteloosheid levende hoge kerkdienaren. Het is den gewonen mens nu eenmaal niet gegeven om boven de beschouwingswijze: ‘aan de vruchten kent men de boom’ uit te komen en voor een deel heeft hij daar ook gelijk aan.

Er smeulde dus een aanvankelijk Protestantisme in de Nederlanden (van ouds een land van ‘ketters’), een ondergrond waarop de snel om zich heengrijpende beweging welig kon tieren. Vele critische geschriften werden met gretigheid gelezen, en dit kon te eerder omdat het aantal analphabeten, vooral in de steden, verrassend klein was. Al in 1504 had Erasmus in zijn ‘Enchiridion militis Christiani’ een terug naar de bijbel gepropageerd, een stem die in de Nederlanden door velen is vernomen.

En dan, in 1521, was de mystieke ‘Theologia Deutsch’, een niet veel minder beroemd boekje dan de ‘Navolging van Christus’ in het Nederlands vertaald, onder de titel: ‘een Duitsche theologie’, en in dat zelfde jaar verschenen de geschriften van Wessel Gansfort in Wittenberg; verschenen de ‘Loci communes’

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(15)

van Melanchton en ondanks een censuur, al in 1524 bevolen, gaat men door met het lezen van de geschriften, die allen de nieuwe tijd aankondigen en mede vormen.

De reactie laat niet op zich wachten. Uit de eerste Protestanten in de Nederlanden, nog aangeduid met de naam ‘Sacramentisten’ of ‘Evangelischen’, een grote groep, die zonder officiële voorgangers de bijbel bestudeerde en een ingetogen en vroom leven leidde, komen de eerste martelaren voor het geloof, door een leken-inquisiteur veroordeeld.

In 1523 waren twee ketters in de Zuidelijke Nederlanden gedood, in 1525 werd Jan de Bakker, in 1527 Wendelmoet Claesdochter verbrand. In 1522 wordt de humanist Hinne Rode, rector van de Hieronymusschool ‘propter Lutherum’ (om Luther) uit zijn ambt gezet.

Na 1530 gaan deze Sacramentisten, die plotseling verdwenen lijken te zijn, over tot een nieuw protestante stroom, het Anabaptisme, dat, ontstaan in Zürich omstreeks 1523 tegen Zwingli, juist in onze streken veel aanhang verwierf. Zij onderscheidden zich van de andere Protestanten door de doop op later leeftijd (de bejaarddoop) en hun afkeer van het kerk stichten en een eis tot absolute scheiding van Kerk en Staat.

Door hun ondogmatische, liefderijke gezindheid vonden hun denkbeelden in het land van de kloosters der Moderne Devotie-beweging vruchtbare grond.

Het is een moeilijk, vooral ingewikkeld sociaal probleem hoe deze vredelievende secte der Wederdopers, voortdurend vervolgd door Roomsen, Lutheranen en Zwinglianen gekomen zijn tot hun revolutionaire, chiliastische denkbeelden, die geleid en aangewakkerd door fervente extremisten als Melchior Hoffmann, Jan van Leiden en Jan Matthijs, in Munster een Godsrijk wilden stichten en dit ook met het zwaard hebben getracht. Luther en Melanchton hadden de lage klassen van de bevolking gedesillusioneerd, deze wendden zich tot de Anabaptisten, die in hun optreden tegen de civiele magistraat deze beschuldigden niet ‘christelijk’ te regeren.

Zelfs de bijbel zou in het duizendjarig Godsrijk op voorstel van Knipperdollinck worden afgeschaft.

De Anabaptisten-troepen, opgesloten in Munster, hadden hulp nodig en talloze Wederdopers uit de Nederlanden wilden hulp bieden. Zo trokken zij in 1534 met achterlating of na verkoop

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(16)

van have en goed bij duizenden weg om naar Munster te gaan. De meesten werden opgevangen, geraakten in gevangenschap en kwamen nooit in Munster aan. Lange tijd is nodig geweest, na de val van Munster in 1535, vóór de latere Doopsgezinden de smet van revolutionaire oproerstokerij van hun naam hadden verwijderd. Nog in 1577, waar Prins Willem in de Dopers rustige burgers ziet, waarschuwt Marnix hem voor deze gevaarlijke dwepers, gevaarlijk omdat zij de burgerlijke eed weigeren af te leggen. Een staaltje van deze verdwaasden gaf de opstand der naaktlopers en zwaardlopers in Amsterdam te zien.

Talloze Anabaptisten werden verbrand of levend begraven, de inquisitie deed zijn bloedig werk.

10)

Bij de gilden, kenmerkend voor het economische leven van de middeleeuwse maatschappij (geen concurrentie, regeling van prijzen, arbeidsduur, kwaliteit;

monopolisering, en ‘gerechte prijs’) hoort ten dele het culturele complement der rederijkerskamers. In deze verenigingen van handwerkslieden, dus meestal burgers, werden de ‘bonae litterae’ ook beoefend. De kunst van het verzen maken, vooral van het wel-zeggen werd er geleerd. De kunstige rijmschema's en ingewikkelde

zinswendingen, ook een geleerd en geleend jargon golden bij deze formalistische amateurs als criterium van schoonheid.

Toch waren zij in hun pogingen om de rhetoriek te beoefenen veelal ook Renaissancisten, n.l. daar waar de Renaissance identiek is met woordkunst.

Al spoedig zien wij dat ook in de rederijkerskamers het beginnend Protestantisme gaat doorsijpelen. In de refreinen van Jan van Stijevoort (1524), in de Souterliedekens en in tal van andere refreinenbundels uit die tijd is de critiek op de Moederkerk al zeer duidelijk.

11)

In de toneelstukken gaat het individu een rol spelen, aanvankelijk nog verborgen in de allegorie, maar de critiek is zo duidelijk, dat alle stukken die op het beroemde landjuweel van Gent (1539) werden gespeeld (vlak voor de heldhaftige, tragische poging om zich als stad te verzetten tegen Karel V) een protestante geest ademen.

Ook in de voor ons weinig fijne, maar vaak zeer humoristische 16e eeuwse kluchten zijn het meestal de kerkdienaren ten koste van wie men zich vermaakt. In de felheid waarmede de begaafde Anna Bijns van leer trekt in haar refreinen (1528) tegen de

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(17)

Lutheranen voelt men hoe zeer zij zich geërgerd moet hebben aan het groeiende Protestantisme om haar heen.

Bij deze turbulente godsdienstige en culturele maatschappelijke laag hoorde een even dynamische ondergrond. Ook in de economische structuur grote veranderingen.

De gesloten gildenmaatschappij wordt doorbroken, niet alleen door de steeds talrijker en rijker wordende kooplieden (dus zij die niet zelf de waren in 't klein verkochten), maar ook door de groeiende industrie, dus door een beginnende klasse van

ondernemers die, aanvankelijk op het platteland, later ook in de steden ondernemingen stichtten waar werklieden voor een schamel loon arbeidden, meestal in huis

(huisindustrie), soms ook in werkplaatsen. De ‘Ordre op de buitennering’ van 1531, gericht tegen de opkomende ‘vrije’ industrie geeft een heldere kijk op deze verwarde strijd die het opkomend industriële kapitalisme heeft moeten voeren tegen de monopoliserende gilden. Een gevolg was het ontstaan van een arbeidersstand, een proletariaat.

Van hun land verjaagde boeren, wier akkers door oorlogen of plunderende benden waren verwoest, zochten een bestaan in het werk voor deze ondernemers. Deze nieuwe klasse, waar zich bij aansloot een groot aantal werkloze zeelieden, die in verband met de in verval zijnde Hanzesteden brodeloos waren geworden, leefden voortdurend aan de rand van de absolute armoede. Werkeloosheid was schering en inslag, verzekeringen bestonden er niet en grote massa's ‘lediggangers’ leefden als paupers van de ene dag op de andere, bedelend, stelend, stropend, a-moreel en zonder hoop op een beter bestaan, waar toch de galg, de gevangenis, op zijn best het ziekenhuis of het armenhuis wachtte aan het einde van hun misdeelde leven.

Voeg hierbij dat van ca. 1520 tot ca. 1560 de prijzen van levensmiddelen en verbruiksartikelen, mede door de grote stroom zilver die uit de Spaanse wingewesten over Europa begon te vloeien, ongeveer drie maal zo hoog werden, dat er grote troepen afgedankte huursoldaten, vrijgelaten ‘galei-boeven’ en andere gebrandmerkte misdadigers zonder kans op reclassering, het platteland onveilig maakten, dan kan men zich een voorstelling maken wat een gesel de armoede geweest moet zijn in een tijd, die toch al door pest, overstromingen, brand en andere ‘natuurrampen’ werd bezocht.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(18)

‘O, rijke Here God, wat is doch ons arme landlui haar leven.

Vindt men doch wel van ellendiger tijden dingen beschreven?’

roept Bouwen uit in van Hout's ‘Loterijspel’.12)

Het in 1525 verschenen boek ‘De Subventione pauperum’ van de Spaanse humanist Ludovicus Vives, waarin voor het eerst over staats-armenzorg wordt gesproken, geeft ons een beeld van de plaag der armoede.

Zeker, de vaak aangehaalde woorden van Ulrich van Hutten, waar hij zegt dat het een lust is om te leven, dat de kunsten en wetenschappen bloeien, geven de ruime en zuivere sfeer aan van het leven der intellectuelen, maar dan toch ook alleen van hen. Daaronder leefden de namelozen in nameloos leed.

Juist daarom is het moeilijk om zich een b e e l d te vormen van deze jaren. Aan de hoven van vorsten en bisschoppen leefden en werkten de humanisten, ongestoord door deze onderstroom. Geldenhauer, Hegius, Murmellius, Hinne Rode, Gnapheus, Hoen en vele anderen drukken wel een stempel op deze jaren, maar dat is maar één facet van de in wezen veelzijdige en roerige tijd.

In 1520 verschijnt het ‘Bataven-eiland’ van Geldenhauer, waarin een zwakke klank van nationaal besef wordt gehoord.

13)

De ‘Ketter-kroniek’ van Sebastiaan Franck, de ‘Konkursver-walter des Mittelalters’ zoals Stadelmann hem noemt, verschijnt in 1531.

14)

In 1532 zien de bekentenissen van den beroemden Paracelsus het licht.

Jean Gossaert de Mabuse heeft vóór 1533 zijn treffende schilderijen al voltooid, Jan van Scorel, ‘den Lanteerndrager en straetmaker onser Consten’, zoals van Mander hem noemt, werkt aan zijn heldere en diepzinnige schilderstukken en de geniale Lucas van Leiden, leerling van de grote Italianen, is dan al gestorven, evenals Albrecht Dürer, wiens ongekende en voor ons nog vaak zo raadselachtige etsen en tekeningen een in zuiverheid van aandachtige visie onovertroffen grootheid bezitten. De aandacht voor de natuur, niet alleen als stoffering maar om zichzelve, ontstaat.

Dit alles heeft de jonge Dirck Volckertszoon Coornhert in zijn jeugd gezien, gehoord, beleefd en gelezen of, voorzichtiger, heeft hij kunnen horen, zien of lezen en dit alles moet zijn geest gevormd hebben. Hij is een persoonlijkheid die, hoe harmonisch ook, juist uit een groot aantal tegenstrijdige elementen uit oude

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(19)

en nieuwe wereld is opgebouwd.

Eenzijdigheid en rechtlijnigheid mogen eigenschappen zijn die in later tijd bewondering zijn gaan wekken, de veelzijdigheid is een ideaal en ook een werkelijkheid in deze overgangstijd van middeleeuwen naar nieuwe tijd.

Vóór alles is Coornhert een burger. Bijna alle elementen hier besproken, vinden wij bij hem terug; zin voor vrijheid, critische zin, verdraagzaamheid, individualisme gebonden door sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, werklust, menselijke vroomheid, harmonische rust, helderheid en gerechtvaardigd zelfgevoel kenmerken de burgers der Nederlanden, kenmerken ook den man wiens leven en denkbeelden wij nader zullen beschouwen.

Eindnoten:

4) Zie: Prof. J. Huizinga ‘Het probleem der Renaissance’ in ‘Tien Studiën’, pag. 239 v.v.

5) Zie daarvoor ‘De Renaissance’ door J. van Praag in ‘de Stem’ Juni 1941 en B. Groethuysen's artikel: Renaissance in de ‘Encyclopaedia of the Social Sciences’ vol. XIII. pag. 278.

8) Zie ‘Humanisten en Libertijnen’ door Dr. H.A. Enno van Gelder, Ndl. Archief voor kerkgesch.

XVI pag. 48.

9) Die Bedeutung des Protestantismus enz., pag. 12.

10) Zie voor deze gebeurtenissen: Prof. W.J. Kühler ‘Geschiedenis der Ndl. Doopsgezinden in de 16e eeuw’ Haarlem 1932.

11) Zie b.v. Dr. C.G.N. de Vooys: ‘Een onbekende verzameling refereinen uit de eerste helft van de 16e eeuw’, Ndl. Archief voor Kerkgeschiedenis, dl. XXI pag. 191 v.v.

12) Zie ‘Noordnederlandse rederijkersspelen’, Biblioth. der Nedl. letteren. 1941, pag. 247.

13) Dr. J. Lindeboom: ‘Het bijbelsch humanisme in Nederland’, Leiden 1913, pag. 10.

14) ‘Vom Geist des Ausgehenden Mittelalters’. Halle Saale 1929.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(20)

Hoofdstuk II Zijn levensloop

Tussen 24 Mei en 2 October van het jaar 1522 moet Dirck Volckertszoon geboren zijn in Amsterdam, als zoon van den rijken lakenkoopman Volckert Janszoon en Truye Clemensdochter. Zijn ouders, Rooms Katholiek natuurlijk, bezaten een Nederlandse vertaling van de bijbel, en de jonge Dirck werd ‘liberalick’ in de Roomse leer opgevoed. Wij kunnen slechts gissen, wat dit ‘liberalick’ betekent. Is de bedoeling dat de zoon niet voor priester werd bestemd; heeft ‘liberalick’ iets te maken met de

‘artes liberales’; betekent het weinig dogmatisch, misschien ook rijk? Hoe dan ook, het is verwonderlijk dat een zoon van zo'n welgesteld burger (zijn broer behoort later tot de vijf rijkste kooplieden van Amsterdam) niet naar de Latijnse school werd gezonden, temeer daar het de ouders opgevallen moest zijn dat Dirck veel van lezen hield.

Een veelzijdige opvoeding kreeg hij wel. Hij leerde fluit, clavecimbel en luit spelen en wat de sport betreft ontving hij schermles. Hij viel op door zijn geestige

tafelredevoeringen en zijn snedige antwoorden. Een normale, vrolijke, levenslustige jongeman dus, deze indruk krijgen wij van hem.

Na zijn vijftiende jaar, de tijd waarin hij zelf de bijbel begon te lezen, maakte hij, hetzij voor zakendoeleinden, hetzij om zijn opvoeding te voltooien een reis naar Spanje en Portugal. Het zakelijke motief zal wel overheerst hebben want waarom werd anders niet Italië gekozen, het bij uitstek culturele en kunstzinnige land?

Het is niet onmogelijk dat hij in Spanje ketters heeft zien verbranden, maar de hypothese om hier de basis te leggen van zijn afkeer van het ‘ketterdoden’ blijft onbewezen.

Toen Dirck tot de jaren des onderscheids was gekomen was de Evangelische stroom al sterk gewassen, waarschijnlijk had hij de Wederdopers oproeren in Amsterdam gezien. Het is niet

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(21)

Gravure door D.V. Coornhert in J. van der Noot: Cort begryp der XII boeken Olympiados. (Univ.

Bibl. Amsterdam).

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(22)

onmogelijk dat zijn beide oudere broers, Clement en Frans (beiden emigreren later om het geloof) invloed op hun broer hebben uitgeoefend in geloofszaken.

Kort na zijn terugkeer uit Spanje sterft zijn vader en in diezelfde tijd leert hij Cornelia Symons kennen, een onbemiddeld meisje met wie hij ± 1540, tegen de zin van zijn moeder en ook van zijn gestorven vader, trouwt. Wij weten niet waarom zijn ouders tegen het huwelijk gekant waren, maar wij kunnen een aantal

vermoedelijke oorzaken noemen. Dirck was toen 18 jaar terwijl Cornelia 12 jaar ouder moet zijn geweest.

15)

Cornelia's zuster Anna was maîtresse van heer Reinoud van Brederode, en misschien ook was een reden van de weigering dat Cornelia geen bruidsschat meekreeg.

Zeker is dat hij ‘een wyle tyts in quader gratie van zijn moeder’ is geweest, ook zeker is dat zijn latere levensspreuk ‘kiesen doet verliesen’ niet slaat op dit huwelijk, zoals wordt beweerd.

16)

Deze spreuk heeft uitsluitend geestelijke betekenis, wij komen daar in het volgend hoofdstuk op terug.

Uit een van zijn vroege gedichtjes zou men kunnen opmaken dat Cornelia niet zijn eerste liefde is geweest:

‘Al mynen tyd Heb ick verteert In liefden, daar ick bleef verneert Sonder profyt.

Om een die my noyt heeft begeert, Sy heeft met my den sot gescheert Al mynen tijd...’17)

Niet onwaarschijnlijk is het dat deze jongedame zijn latere ‘schoonzuster’ is geworden.

De lakennering blijkt weinig aantrekkelijks voor hem te hebben, want Coornhert krijgt een betrekking bij zijn ‘zwager’ Brederode, hij wordt van diens slot Batestein bij Vianen ‘conchierge ende toesiender’. Wat dit voor een ambt is geweest kan ik niet nagaan.

Lorentzen vertaalt het door ‘Hofmeister’

18)

. Zeker is dat het een afhankelijke positie is geweest, zonder grote verantwoordelijkheid en ook zeker is dat het vertoeven in deze adellijke kringen den burger niet lag.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(23)

Wel zal het ambt hem vrije tijd gelaten hebben om te lezen; de bibliotheek van het slot moet wel voorzien zijn geweest. Naast de dagelijkse bijbellectuur begint hij de werken van Luther, Calvijn en Menno Simons te bestuderen.

Hij blijft Rooms Katholiek en sluit zich niet aan bij de Sacramentisten of

Evangelischen, de eenheid gaat hem boven de verdeeldheid, maar toch moet er iets in zijn geest zijn gekomen van de sfeer die zo profetisch onder woorden werd gebracht door den ouden Wessel Gansfort, die in 1528 tegen den jongen humanist Geldenhauer zeide: ‘Jonge man, gij zult den dag nog beleven dat de leer van Thomas en van Bonaventura en van andere strijdlustige theologen door de ware Christelijke godgeleerden wordt buitengeworpen’

19)

Het belangrijke leerstuk van de erfzonde moet al in die tijd verzet hebben gewekt in den weinig dogmatisch aangelegden jongeman.

‘Syn zinnen niet tot het Hof streckende’ doen hem het grafelijk ambt vaarwel zeggen, met Brederode blijft hij echter op goede voet, en in 1546 woont hij in Haarlem, waar hij vijftien jaar lang met etsen en plaatsnijden de kost verdient voor hem en zijn vrouw; inkomsten blijkbaar genoeg voor het kinderloze echtpaar om bescheiden van te leven.

Vooral ontwerpen van de hand van Maarten van Heemskerck, maar ook van andere schilders werden door hem geëtst en gegraveerd.

Origineel is hij zeker niet, maar een kundig vakman is Coornhert wel, dat dat ook in eigen tijd zo werd beschouwd getuigen de woorden van van Mander uit diens

‘Schilderboek’: ‘... wiens gheest verstandt en handen bequaem en veerdich waren te begrijpen en uyt te voeren alles wat den Menschen mogelijck mach wesen te verstaen of te doen.’ Ook Quicciardini vermeldt hem in zijn ‘Descrittione di tutti i Paesi bassi’ (1567) als kundig plaatsnijder.

Van zijn vele gravures en etsen vermeld ik alleen de reeks: ‘De twaalf patriarchen’

(1550); ‘de heldendaden van Karel V’ (1555) en de in het Stadsmuseum in Kopenhagen aanwezige serie; ‘De zeven scheppingsdagen’. Bij v.d. Noot's

‘Olympiade’ maakte Coornhert de illustraties.

Zijn beroemdste leerling werd Hendrik Goltzius en van diens

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(24)

hand kennen wij de prachtige gravure, portret van zijn leermeester.

Hoewel Coornhert verzen schrijft is hij nooit van een rederijkerskamer lid geweest

‘...want ick noyt Camer en heb gehanteert, daer de const van redenryck gepleecht wert.’ De vrijheid was hem lief, ook in zijn kunst. Hun formalistische voorschriften bespotte hij en voor hun producten had hij blijkbaar weinig bewondering, getuige zijn woorden:

‘Maer ghy kent het volcxken, diet rym hanteeren:

't zijn meest schampere Pasquillen, diet zo verneeren, Datse eer ontbeeren, die sich by Rethorijken

Laten mercken of kijcken.’

Dit schreef hij in 1550, in de voorrede op ‘Het spel van de Rijcke man ende Lazarus’, hoewel hij later in de voorrede van het zinnespel ‘Vanden Bruydt Christi’ dit oordeel verzacht en zijn excuses maakt aan de Rijmers die zich gekwetst hebben gevoeld.

‘Ist niet recht vrunden dat hij opentlycken boet die opentlycken mesdoet?

zonderling int quetsen van yemants name?’

De jonge Haarlemmer komt snel tot enig aanzien. De humanist Hadrianus Junius, burgemeester Gerrit Stuver en Nicolaas van der Laan, de Amsterdamse schout Willem Dircksen Bardes, burgemeester van Deventer Henrick van Marckel mag hij tot zijn vrienden rekenen, met Hendrik Niclaes, de latere stichter van de mystieke secte ‘Het Huys der Liefde’ gaat hij geregeld om.

Het Calvinisme groeit snel. Waren deze gelovigen in 1540 in de Zuidelijke Nederlanden verschenen, in 1550 doet het Calvinisme in het Noorden zijn intrede.

De reactie is fel. In 1550 al verscherping van de inquisitie, het meedogenloze

‘bloedplaccaet’ is oorzaak van de massale uittocht naar Duitsland en Engeland. Er komt een gespannen atmosfeer. De ketterverbrandingen, de geschriften der

Calvinistische reformatoren, de ‘hagepreken’ en andere clandestiene samenkomsten bevorderen het partijkiezen in godsdienstzaken.

De enkelen die niet uit twijfelzucht of angst, maar uit overtuiging niet konden kiezen, zij die meenden dat door de verscherping de essentie van het geloof, de liefde, teloor zou gaan,

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(25)

werden, zoals het in roerige tijden altijd gaat, gewantrouwd door beide kanten.

Onmacht was het niet dat Coornhert niet koos. De aard van zijn overtuiging bracht dit neutrale standpunt mee. Steeds meer legt hij de nadruk op de innerlijke kant van het geloof; de ceremoniën, zelfs de zichtbare kerk treden terug voor ‘het inwendige woord’.

Gevoed door mystieke en spiritualistische denkers willen en kunnen deze meer subjectieve gelovigen geen partij kiezen, omdat zij in alle kerken fouten zien naast goede elementen; daarin voorgegaan door Cusanus maar vooral door Seb. Franck, zien zij een stuk waarheid in alle secten, zien zij dat God zich manifesteert in velerlei vormen en in vele groepen. Deze relativering, geheel buiten de dogmatische kerken om gegroeid, wordt noch door de Roomsen, noch door de Lutheranen, noch door de Calvinisten of andere ‘Kerkbouwers’ aanvaard, wordt fel bestreden.

Tot deze groep, vanzelfsprekend nooit tot een secte geworden, gaat Coornhert steeds meer behoren. Geen Protestant, geen Rooms Katholiek, alleen een Christen.

Om voor zijn theologische studies een ondergrond te hebben besluit hij op zijn 32e of 33e jaar Latijn te gaan leren.

Zijn lectuur moet uitgebreid zijn geweest. Naast de bijbel en Augustinus' werken leest hij geschriften van Franck, van Schwenckfeld, Melanchton, David Joris, Hendrik Niclaes, de ‘Apophthegmata’ van Erasmus, ‘De consolatione philosophiae’ van Boëthius, de mystieke ‘Theologia Deutsch’

20)

en ook Seneca en Cicero bestudeert hij in deze jaren.

De strijd tegen de Calvinistische dogma's, tegen de erfzonde en het leerstuk der praedestinatie begint in die tijd en zal tot zijn dood toe niet verflauwen. In zijn talloze polemieken, vooral met Calvinistische predikanten, bestrijdt hij de denkbeelden van zijn tegenstanders, nooit de personen, de dragers van de ideeën. Zoals hij zelf zegt:

‘... de bloedige opinie tast ick aen, niet de autores ervan’. Van de andere zijde kan niet hetzelfde gezegd worden. De benamingen die de Calvinisten hem geven, voorgegaan door Calvijn zelf, zijn altijd rechtstreeks tegen den persoon van Coornhert gericht, tussen opinie en drager werd door hen geen scheiding gemaakt,

scheldwoorden overtreffen vaak de

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(26)

argumenten, typisch verschil voor de redelijke, verdraagzame Coornhert en de fanatieke, ijverende Calvinisten.

Volgens Calvijn is de ‘botte’ Hollander een ‘beste sauvage’, een ‘peste mortelle’, een ‘chien mastin’ en zijn landgenotentegenstanders vinden nog scherper epitheta.

Tevergeefs zal men in Coornhert's polemische geschriften één scheldwoord zoeken, een enkele woordspeling op een naam, b.v. ‘Donderclock’ voor ‘d'Onteclock’ is het uiterste waartoe hij gaat.

In 1561 begint hij in Haarlem met enkele compagnons, waaronder Jan van Zuren, een drukkerij, nadat de oprichters van het gemeentebestuur een aanzienlijke subsidie hadden gekregen.

21)

Het geleerde humanistische beroep van uitgever en drukker (het is de tijd van Frobenus, Oporinus en Plantijn, de ‘aartsdrukker’, met wie hij in 1579 kennis maakt) vaak gecombineerd met schrijver en vertaler, moet voor Coornhert aantrekkelijk zijn geweest. Vertalingen van twaalf boeken van de Odyssee (uit het Latijn), van ‘De Officiïs’ van Cicero en van ‘De Beneficiïs’ van Seneca komen uit hun drukkerij.

Ook vertaalt Coornhert vijftig van de minst scabreuze ‘lustighe vertellingen’ van Boccaccio, uit het Frans. Voor het eerst wordt door Coornhert in de voorrede van de vertaling van ‘De officiïs’ aan Laurens Jansz. Coster de eer gegeven uitvinder van de boekdrukkunst te zijn geweest, maar in een latere druk schrapt hij deze mededeling.

Nog in hetzelfde jaar wordt hij notaris in Haarlem, een jaar daarna is hij een der stadssecretarissen, en hiermede begint een nieuwe periode in zijn leven, een tijd die hem, zij het voor kort, in de woelige politieke gebeurtenissen van zijn dagen heeft gestort.

Ondanks scherpe vervolging groeit het aantal Protestanten. Philips II die in 1555 zijn vader heeft opgevolgd verlaat voorgoed de door hem gehate Nederlanden. Ook Margaretha van Parma, de landvoogdes, kan de protestante stroom niet keren.

In deze onheilspellende dagen wordt Coornhert stadssecretaris en in 1564 secretaris der burgemeesters van Haarlem, in welke functie hij verscheidene vergaderingen van de Staten van Holland bijwoont, o.a. in Schoonhoven, den Haag en Brussel.

Hierbij komt hij in contact met velen die in de komende

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(27)

gebeurtenissen een rol zullen gaan spelen, daaronder in de eerste plaats Prins Willem van Oranje. Hij ontmoet hem voor 't eerst in Haarlem in 1565. Bij hun vrij talrijke conferenties zal de religie zeker ter sprake zijn gekomen.

Wanneer Graaf Hendrik van Brederode, om adhesiebetuigingen te verzamelen voor het request der lage edelen dat aan de landvoogdes zal aangeboden worden, ook Haarlem aandoet, noopt Coornhert hem, met goedvinden van de vroedschap, om bij zijn propagandareis Haarlem over te slaan. Het vertrouwen in deze zaak, misschien ook vertrouwen in de plannen van den impulsieven drinkeboer Brederode, ontbrak Coornhert.

In de rustige, niet fanatieke, beschouwende Willem van Oranje vond hij een geestverwant. In de opvattingen over de godsdienstige verdraagzaamheid vonden zij elkaar.

Op Kerstavond van 1564 had de Prins zijn grote rede in de Raad van State gehouden, waarin hij ontkende dat de wereldlijke overheid het recht had om over

‘conscienties’, dat hier niet alleen als geweten maar ook, als bij Coornhert, als godsdienst belijding moet worden gezien, te heersen.

Beiden waren nog Rooms Katholiek, beiden hechtten weinig aan ‘ceremoniën’, van beiden werd gezegd en wordt nog gezegd dat zij ‘Nicodemieten’ (uiterlijk Rooms, innerlijk Protestant) waren, beiden misten elk fanatisme. Voeg daarbij dat de Prins zich in godsdienstzaken gaarne liet voorlichten, daar hij ondeskundig was ‘in religionibus’, dan is het niet te gewaagd om een hypothese van prof. Tenhaeff: ‘De sleutel tot 's Prinsen innerlijk wezen ligt, dunkt mij ergens bij Coornhert’

22)

als juist te erkennen. Er zijn vele anderen geweest die den Prins beïnvloed hebben in geloofszaken, b.v. de Cassandrist Balduïnus, met wie hij in '63 confereert; zijn

‘cassandristische’ broer Lodewijk van Nassau, de ‘politicus’ Bodin, ook de Coligny en du Plessis Mornay, maar van al dezen komt zijn innerlijke gesteldheid wat betreft het geloof het meest overeen met den ondogmatischen Coornhert.

Juist omdat Prins Willem elk fanatisme miste, juist omdat hij ondogmatisch was, kon hij, daartoe steeds genoopt door de p o l i t i e k e o m s t a n d i g h e d e n in 1567 de mis verwisselen voor de Lutherse preek en deze weer officieel in 1573, (beginnend in 1569) verlaten voor de Calvinistische leer. Dit

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(28)

is nodig geweest toen hij zag dat de Calvinisten de drijvende krachten werden van de opstand.

23)

Juist omdat Prins Willem's innerlijke, brede geloofsovertuiging niet volkomen in een kerk paste, kon hij, zonder zijn geweten geweld aan te doen, zonder een huichelaar te worden, overgaan.

Voor de niet politiek verantwoordelijke Coornhert was het verlaten van de Roomse kerk niet ‘nodig’; hij voelde zich daar nog het meest thuis, hoewel zijn critiek zeer diep ging. Een volbloed Calvinist is de Prins nooit geworden want hij was

verdraagzaam, in die dagen onmogelijk voor een overtuigd aanhanger van Calvijn.

In 1566 de beeldenstorm. Haarlem wordt ervoor gespaard mede door het doortastend optreden van Coornhert. Voor het dreigende gevaar bewaart hij de kerkelijke sieraden uit het naburige St. Caecilia klooster in zijn huis. De reactie op de beeldenstorm, het krachtige optreden van Philips haalt een streep door de plannen van Prins Willem. In April 1567 gaat hij naar Dillenburg en in Mei vlucht Coornhert naar Keulen. Blijkbaar vond hij zijn bekend zijn met vele opstandige edelen

compromitterend. Hij verklaart later dat hij in dat jaar nog een biechtvader had, dus wat zijn uiterlijk godsdienstig leven betreft had hij niet behoeven te vluchten.

Over Deventer gaat hij naar Keulen, als oorzaak opgevend: ‘... den dangereusen tyt ende datter knechten in 't landt quamen ende daerduer beducht was, dat cum inter arma leges sileant hy duer eenighe quade delatie ofte anders in eenich oneer van gevangen te werden ofte anders zoude mogen commen’.

24)

Na korte tijd acht hij de toestand weer veiliger, hij keert terug, vat zijn ambt weer op, maar nadat in Augustus Alva in 't land was gekomen wordt hij de 14e September

‘gevlogelt, gebonden en geboeyent op eenen wagen geworpen ende... als de meeste quaet-doender gebracht in de Hage...’

Wel mag hij in de Gevangenpoort pen, inkt en papier hebben, maar toch was die gevangenistijd, ‘een hel gheen vaghevuur’ zoals hij later zegt. Nadat zijn gezondheid geschaad wordt, krijgt hij na 14 weken verlof, op ‘handtasting’, om zich vrij in den Haag te bewegen. Hij werkt en schrijft; zijn vrouw, aanvankelijk erg overstuur door zijn gevangenschap, mag hem bezoeken.

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(29)

Tal van punten worden hem ten laste gelegd en uit de verhoren van hem en zijn vrouw blijkt dat zijn relaties met den Prins, met Brederode en Graaf Lodewijk en zijn lankmoedig optreden in zijn functie van stadssecretaris tegen de ‘nyeuwe predicatie’ de hoofdoorzaken van zijn gevangenneming zijn geweest. Ook wordt hem nadrukkelijk gevraagd waarom hij naar Keulen is gevlucht.

Wanneer dan alle processtukken naar Alva worden gezonden, krijgt hij langs een omweg bericht dat hij weer in hechtenis zal worden genomen.

25)

Hij breekt daarop zijn belofte en weet met hulp van zijn ‘neef’ Artus van Brederode in de zomer van '68 te vluchten. Zijn vrouw emigreert met hem.

Op dezelfde dag als zijn broers Frans en Clement (de laatste staat bekend als ‘ung des principaulx de la nouvelle religion’) wordt hij officieel verbannen en zijn roerende en onroerende bezittingen worden verbeurd verklaard.

Als agent van den Prins bereidt hij, vanuit Duitsland, de opstand mede voor. Met plaatsnijden verdient hij de kost en ook begint hij te werken aan zijn eerste uitvoerige theologische geschrift, critiek op Calvijn en Beza's denkbeelden.

Pas in 1572, als er een ommekeer in de politieke toestand zichtbaar wordt, waagt hij het terug te keren. Hij wordt dan benoemd tot Secretaris van de Staten van Holland.

Drie maanden heeft hij deze functie vervuld en dan vlucht hij wederom naar Duitsland, nu niet beducht voor de Spanjaarden, maar voor Lumey en zijn geuzen.

Wat was het geval? Als Secretaris werd hem opgedragen rapport uit te brengen omtrent de wreedheden door Lumey's mannen in Kennemerland Katholieken aangedaan. Wanneer deze van de vermoedelijke inhoud van het rapport hoort, verklaart hij Coornhert vogelvrij en wil hem laten doden. Wel voltooit Coornhert het rapport, ook geeft hij opdracht het in te leveren bij de Staten, maar de stukken zijn verloren gegaan. Op 11 December vlucht hij naar Xanten en zo ontkomt hij juist aan het beleg van Haarlem.

Is het laf geweest van Coornhert om te vluchten? Had hij zich moeten laten doden, en was hij dan heldhaftig geweest? Velen antwoorden bevestigend. Maar Coornhert was geen martelaar; hij was een geestelijk moedig intellectueel, tegen bruut

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(30)

Vogelvlucht van Haarlem ± 1560. Reproductie naar facsimile in: Jacob Deventer, Nederl.

stedeplattegronden in de zestiende eeuw. (Univ. Bibl. Amsterdam).

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(31)

geweld streed hij liever niet. Vluchtte ook Calvijn niet en Marnix en de talloze andere Calvinisten? Ik mag volstaan met te verklaren dat ik het gelukkig acht dat Coornhert gevlucht is, omdat hij daardoor de voorwaarde schiep om later zijn vaderland nog grote diensten te bewijzen, waar anders dit belangrijke leven ontijdig zou zijn afgebroken.

Zijn politieke loopbaan was met dit incident ten einde; met de politiek wil hij niets meer te maken hebben. Aan zijn vriend Montfoort, de latere burgemeester van Leiden, schrijft hij: ‘U.E. zal bevinden dat mijn tyt niet onvruchtbaar noch ledigh doorgegaan is ende dat ick met mijn stille-zijn groter ende beter, oock breder nut hebbe geschaft voor mijnen naesten, dan of ick in den burgerlijcken moeyten ware gebleven’.

26)

Onder het Algemeen Pardon van 1574 valt Coornhert niet, zijn relaties met de kopstukken van de opstand maakt dit begrijpelijk, van terugkeren kan dus voorlopig geen sprake zijn.

Vreemd genoeg vraagt hij aan de Haarlemse vroedschap waarom hij uitgesloten is van het Pardon. Vanzelfsprekend antwoordt het college dat het dat niet weet, en dat het niet onder zijn competentie valt in deze advies te geven. Misschien bedoelde Coornhert met deze vraag invloed op de vroedschap uit te oefenen om een goed woord voor hem te doen.

Hij blijft balling, werkt hard, onderricht Goltzius in het graveren en dan in 1576 wordt het hem te machtig. Hij stelt een verzoekschrift aan Philips II op waarin hij nederig verzoekt naar zijn land te mogen terugkeren en waarin hij tevens zijn bezittingen terugvraagt. Een aanbeveling van het Kleefse Hof en een van het bisdom Munster moeten kracht bijzetten aan het verzoek.

Wat is de korte inhoud van dit merkwaardige stuk? Hij heeft nooit iets gedaan wat verboden is zegt hij; nooit is hij van religie veranderd, in Xanten heeft hij zich als goed Katholiek gedragen. Hij is secretaris van de ‘zogenaamde’ Staten van Holland geworden om de Katholieken beter te kunnen beschermen. Gezien dit alles acht hij het billijk dat Zijne Majesteit hem verlof zal schenken terug te keren naar Holland.

27)

Het verzoekschrift is zeer politiek gesteld, formele onjuistheden staan er niet in, het is de vraag of de rechtschapen Coornhert één ogenblik met zijn geweten in conflict is geweest

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(32)

bij het schrijven, maar toch doet dit stuk onaangenaam aan, vooral omdat hij zijn verhouding tot den Prins en de opstand geweld aandoet. Het is een gevoelskwestie, een accentverschil, maar ik kan het niet anders zien dan als een minder fraaie bladzijde in het overigens zo zuivere levensboek.

Van Alfen poneert de stelling dat het Coornhert in de eerste plaats te doen is geweest om zijn bezittingen terug te krijgen. Onmogelijk is dit niet, maar bewezen is het evenmin.

Het antwoord op dit request is niet teruggevonden, maar het is zeker dat er afwijzend werd beschikt, want pas na de Pacificatie van Gent (November 1576) keert hij naar de Nederlanden terug. In Maart '77 woont hij weer in Haarlem, na een kort verblijf in Delft en een samenkomst met den Prins in Veere.

Twee jaar later zendt hij een verzoekschrift aan de Haarlemse vroedschap, waarin hij teruggave vraagt van betalingen tijdens zijn gevangenschap in den Haag gedaan;

in 1580 wordt hem 450 pond schadevergoeding betaald.

Hij wil niets liever dan verder zijn dagen in rust slijten om te werken en te schrijven, maar in Mei '77 geraakt hij in een dispuut over de waarde der Roomse en

Calvinistische kerk en dit is het begin van een reeks openbare debatten die met verschillende tegenstanders worden gehouden. In Delft en Leiden (1578) over de kenmerken van het ware geloof, in Haarlem (1579) over de erfzonde, in den Haag (1583) over de volmaaktheid der wedergeboren Christenen. Dit willen en kunnen debatteren, een trek die hem onderscheidt van de Roomsen en de Calvinisten, vertoont ons een rationalistische zijde van Coornhert. Daarnaast pennestrijd met Calvinisten, Lutheranen, Doopsgezinden, David Joristen, Hendrick Niclaïsten; dus het rustige studeerkamerleven dat hij zich voorstelde werd vervuld van strijd om zijn

verdraagzame ideeën, zijn critiek op de dogma's der ‘absoluten’ ingang te doen vinden. Hij werkt ook aan de grote geschriften welke niet een polemisch karakter dragen, hij verkeert met zijn vrienden, waaronder Hendrick Spiegel en Jan van Hout en correspondeert met velen over allerlei problemen die zijn werkzame geest bezighouden. In 1578 leest hij voor 't eerst de Heidelbergse Catechismus.

De eerste besloten disputatie met de Calvinistische predikanten Arent Cornelisz Croese en Reynier Donteclock vond een on-

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(33)

tijdig einde door het verbod van het Hof van Holland: ‘...soedanighe disputatiën tenderen tot schandalisatie ende oproericheyt van de gemeente...’

28)

heet het in de motivering.

Wellicht hadden de predikanten de hand in dit verbod. De grote disputatie in Leiden (April 1578) met Arnold Cornelisz, waarin ook Donteclock zich mengde, eindigde in een formele twist, omdat het Coornhert verboden werd Calvijn en Beza te citeren.

Gebelgd vertrekt hij, daarmee zijn tegenstanders een wapen in de hand gevend.

‘Coornhert was vastgepraat en gevlucht’ zeiden zij. Uitdrukkelijk wordt hem verboden weer in het openbaar te debatteren.

Veel succes heeft hij gehad met het schrijven van de ‘Justificatie des magistraets tot Leyden’ (1579) waarin hij op instigatie van zijn vriend Jan van Hout critiek doet horen op de Calvinistische opvattingen inzake de benoeming van kerkelijke

ambtenaren. Coornhert verzet zich in dit betoog tegen de overheersing van de kerk in het burgerlijke leven. Ieder zijn eigen gebied; de Synode de kerk, de magistraat het burgerlijke leven.

Met het request voor de Haarlemse Katholieken, op hun verzoek door Coornhert als notaris opgesteld (1581) waarin hij bij den Prins op een regeling van de uitoefening van de Roomse eeredienst aandringt had hij minder succes. Na grote aandrang van Calvinistische zijde werd het ontwerp vernietigd.

29)

De Calvinisten, die Coornhert toch al wantrouwden wat zijn vaderlandse gevoelens betrof, beschouwden hem ook door deze gebeurtenis steeds meer als Papist, en dit stond voor hen bijna gelijk met Spaansgezind. Coornhert's ontdekking van een Spaanse samenzwering in Enkhuizen waar door zijn tussenkomst ter elfder ure een opstand voorkomen werd, overtuigde hen niet van zijn goed vaderlandse gezindheid.

Hoe weinig verdiend dit verwijt was bewijzen ten overvloede de woorden waarmede de jonge Nederlandse Staat Philips de gehoorzaamheid opzegde en die wat formulering en inhoud betreft door Coornhert geschreven hadden kunnen worden.

In de Acte van Verlatinghe (1581) heet het: ‘D'ondersaten en zijn niet van Godt geschapen tot behoefte van den Prince om hem in alles wat hij beveelt,... onderdanig te dienen, maar den Prince om d' ondersaten wille, sonder dewelcke hij geen Prince en is.’ Vergelijk hiermede Coornhert's woorden: ‘Men verstaet wel

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(34)

dat der Princen mogentheyt bestaat in d'ondersaten, want gelyck geen coning sonder een coningrijck mach wesen, soo en mach geen Prince sonder ondersaten, noch geen regenten sonder gemeenten wesen.’

30)

Het zijn grondgedachten die in de geschriften der Monarchomachen worden aangetroffen; zij stammen uit Frankrijk. Zou Coornhert die dit kon schrijven Spaans gezind zijn geweest? Vernauwing van blik kenmerkt de fanatici.

Het in 1582 verschenen boek ‘Proeve van de Heidelbergsche catechismus’ had officiële belangstelling getrokken; Leidse professoren hadden er zich in verdiept en in September '83 krijgt de auteur een oproep om de inhoud in den Haag mondeling te komen bepleiten. Hij verhuist voor kort naar die stad, zijn vrouw blijft, door ziekte gedwongen, in Haarlem.

Van 27 October tot 3 November debatteert Coornhert met professor Saravia, ook zijn aartstegenstanders Donteclock en Cornelisz mengen zich in het debat. Onder zijn gehoor zit de jonge Pieter Bor, met wien hij later bevriend zou raken.

Het gaat om de voor Coornhert zo belangrijke vraag of de mens de geboden Gods volkomen kan onderhouden. ‘Niet volkomen’ zegt Saravia. ‘Dus niet’ zegt Coornhert.

En tegen deze opvatting zet hij dan nog eens zijn volmaakbaarheidsdenkbeelden uiteen. De mens kan, met hulp van God, de menselijke volmaaktheid bereiken. Na een intermezzo, waarin Coornhert zijn zwaar zieke vrouw bezoekt, wordt het debat op 28 November voortgezet, maar het verloopt enigszins door de onmogelijke lengte der gesprekken. Vier dagen achtereen is Saravia aan het woord. Men besluit

schriftelijk verder te polemiseren.

In Mei '84 verhuist hij met zijn nu wat herstelde vrouw zes weken naar den Haag in de hoop dat de disputatie voortgang zou kunnen vinden. In Juli wordt Prins Willem vermoord en er komt niets meer van een voortzetting. Coornhert vertrekt weer naar Haarlem.

Door de dood van den Prins, ‘een hooft die bemindt was ende in volkomen autoriteyt de landen... aen een hielt’,

31)

verliest hij een grote steun die hem tegen de critiek der Calvinisten nog enigszins wist te beschermen. Zonder Prins Willem van Oranje zou Coornhert in eeuwige gevangenis op het huis te Muiden of elders opgesloten zijn, schrijft Gerard Brandt.

32)

Nog ééns schrijft Coornhert een politiek betoog, waarin hij

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

(35)

aandringt vrede met Spanje te sluiten en aanraadt de souvereiniteit van deze landen aan koning Hendrik III van Frankrijk aan te bieden.

33)

Op 6 November van datzelfde jaar sterft dan zijn ‘hertslieve Symonsdochter’.

Coornhert is dan 62 jaar. Aan zijn vriend Spiegel schrijft hij: ‘Amice, ick groet U vriendelyck met U lieve Huysvrouwe; de mijne is bij haer Heere: diese my lange gheleent heeft ghehadt. Mach schoonheyt, (soo haer Jeught was) deughdelijcheyt (soo haer bejaertheyt was) ende vriendelyckheyt (soo al haer leven was) een mans herte trecken tot liefde, soo behoorde mijn herte haer lief te hebben. Dat is oock so gheweest...’ Gelijkmoedig, geheel volgens zijn ideeën draagt hij dit verlies. Zijn activiteit wordt door haar dood niet minder.

Vijanden heeft hij ontelbaar velen, vrienden maar weinigen, daaronder zijn Spiegel, Cornelis Boomgaert, (de verzorger van zijn litteraire nalatenschap en de vermoedelijke schrijver van zijn biografie vóór de Werken), Hans de Ries en Pieter Bor de trouwsten.

In Maart '85 maakt hij nog een plan om in Leiden te gaan studeren; het schrijven van polemische geschriften zal hij dan staken, ‘ten waer dat zijluyden my met in druck ghegheven schriften daer toe veroorsaeckten.’ Daar dat het geval is, blijft zijn strijdlustige pen in beweging. Niet uit ‘kijf-lust’ maar uit een diep

verantwoordelijkheidsbesef, om de dwalingen in anderer denkbeelden aan het licht te brengen.

34)

In Augustus komen hem berichten ter ore dat tegenstanders hem willen doen opsluiten en zo moet de onvermoeide strijder voor verdraagzaamheid nog eens

‘vrijwillig-onvrijwillig’ het land verlaten.

Hij vertrekt naar Emden. De Calvinistische storm schijnt dan wat te zijn gaan liggen, want het volgend jaar keert hij naar Haarlem terug, verkoopt zijn huis in de St. Jansstraat en wil zich verder geheel aan zijn studies wijden. Vooral de door hem 30 jaar lang verzamelde ‘loci communes’ uit de bijbel wil hij bewerken en uitgeven.

In '88 woont hij bij zijn vriend Cornelis Boomgaert in Delft, maar ook daar wordt hem geen rust gegund. Na drie maanden krijgt hij aanzegging dat hij de stad binnen 24 uur moet hebben verlaten. Uitstel wordt hem niet verleend. Tenslotte wendt de

H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zó hóógh opghesteghen datmen meer heeft van doen Dan bróód, water, woning, klederen en schoen Zó teert dees ghoede man nóchtans met ghoede reden Waynich boven nódruft veel onder

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

schoonheydt soo wel aenschouwen tot een ootmoedige danckbaerheydt Godes: als een onwijse vrouwe haer schoonheydt tot een verhoovaerdiginghe ende verachtinghe Gods, daer uyt dan

O: Dan kan iemand die het ene ding weet en het andere niet, toch dwalen en andere mensen op dwaalsporen brengen, wanneer hij namelijk aan anderen iets onderwijst dat hij zelf nog

(Zijn argument met betrekking tot de Wahlverwandtschaft tussen het Puriteinse ethos en de geest van het kapitalisme kan dan ook gemakkelijk op de relatie tussen de eerste en de

Het gemak en het voordeel dat men uit de gezonde boeven kan halen, zal zeker niet klein maar uitermate groot zijn, als men ze op de juiste wijze leert benutten, door ze als roeiers

D'ontrouwe Mars en heeft zijn tijd niet vertraagd, 301 Als hij Vulcanum zag reizen, dat hem wel heeft behaagd, Maar gink na Vulcanus' huis, blind van amourense dromen, En trad bij

handhaving van de klassieke talen bij het onderwijs is, dat de leerlingen (hoe moeilijk het vertalen ook is) o.a. in de dialogen van Plato kennis kunnen maken met langdurige, tot