• No results found

Voorontwerp bestemmingsplan TOE02-01a

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Voorontwerp bestemmingsplan TOE02-01a"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heusden, Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak, herziening 2012

Gemeente Asten

(2)
(3)

Postbus 435 – 5240 AK Rosmalen T (073) 523 39 00 – F (073) 523 39 99

E info@croonen.nl – I www.croonenadviseurs.nl

Voorontwerpbestemmingsplan

Heusden, glastuinbouwgebied Kleine Heitrak, herziening 2012

Gemeente Asten

Toelichting Bijlagen

Regels

Verbeelding Schaal 1:5 000 (A3)

Datum:

September 2012

Projectgegevens:

TOE02-TOM00021-01a NAT01-TOM00021-01a RAO01-0252148-01a REG02-TOM00021-01a TEK02-TOM00021-01a

Identificatienummer:

NL.IMRO.0847.BP02012001-VO01

(4)
(5)

Inhoud

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding 1

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied 1

1.3 Leeswijzer 5

2 Gebiedsbeschrijving 7

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur 7

2.2 Functionele structuur 10

3 Beleidskader 11

3.1 Provinciaal beleid 11

3.2 Gemeentelijk beleid 24

4 Planologische verantwoording / randvoorwaarden 27

4.1 Milieu 27

4.2 Bodem 27

4.3 Geluid 28

4.4 Luchtkwaliteit 29

4.5 Bedrijven en milieuzonering 31

4.6 Externe veiligheid 32

4.7 Water 32

4.8 Archeologie 34

4.9 Cultuurhistorie 36

4.10 Flora en fauna 37

4.11 Landschapswaarden 39

4.12 Verkeer en infrastructuur 40

4.13 Conclusie/motivatie 42

5 Planopzet 45

5.1 Feitelijke planopzet 45

5.2 Juridische planopzet 49

6 Uitvoeringsparagraaf/procedure 53

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet 53

6.2 Handhaving 53

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 53

7 Bronnen 55

7.1 Boeken en rapporten 55

7.2 Websites 55

(6)
(7)

Bijlagen:

1 Toelichting (met bijlagen) van het Bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak’ (Croonen Adviseurs, 2007) zie:

http://www.asten.nl/Wonen_leven/Bouwen_wonen/Bestemmingsplannen/Bestem mingsplannen_in_werking/Glastuinbouwgebied_Kleine_Heitrak

2 Herziene waterberekening Glastuinbouw aan de Kleine Heitrak (TOM, februari 2010)

3 Quickscan Flora en Fauna Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak (Croonen Adviseurs, november 2011)

4 Rapport Akoestisch Onderzoek Vlosbergweg Asten (Croonen Adviseurs, juli 2012)

(8)

Figuur: topografie omgeving plangebied (Provincie Noord-Brabant, 2005).

ASTEN ASTENASTEN ASTEN

SOMEREN

DEURNE

MEIJEL NEERKA NEERKA NEERKA NEERKANTNTNTNT HEUSDEN

HEUSDENHEUSDEN HEUSDEN

LIESSEL LIESSELLIESSEL LIESSEL

(9)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het glastuinbouw(doorgroei)gebied Kleine Heitrak, in het buitengebied van de gemeente Asten.

Het voornemen is een bestaand glastuinbouwbedrijf uit de nabijheid, gelegen aan de Kleine Heitrak 19a-21, ter plaatse te saneren en naar het doorgroeigebied te verplaat- sen. In combinatie daarmee vindt deels een andere inrichting plaats van het glastuin- bouwgebied dan voorheen is beoogd en waarop het geldende bestemmingsplan Glas- tuinbouwgebied Kleine Heitrak uit 2007 is afgestemd. Die herinrichting is fysiek moge- lijk omdat de eerder beoogde doorgroeimogelijkheden voor glastuinbouw ter plaatse grotendeels nog niet gerealiseerd zijn. Op basis van de het geldende bestemmingsplan is de beoogde herinrichting echter in juridisch-planologisch opzicht niet c.q. maar ten dele mogelijk, zodat daarvoor een herziening van het vigerende bestemmingsplan no- dig is.

Om het beoogde initiatief mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan ‘Heus- den, glastuinbouwgebied Kleine Heitrak herziening 2012’ opgesteld.

Daarbij wordt versnippering van het bestemmingsplanregiem voor het glastuinbouwge- bied, in de vorm van alleen een herziening voor het eigenlijke herinrichtingsgedeelte, ongewenst geacht. Op grond daarvan is er voor gekozen om bij deze herziening van het bestemmingsplan daarin opnieuw het gehele oorspronkelijke doorgroeigebied op te nemen. Daarnaast vindt er een beperkte uitbreiding van het plangebied plaats omdat daarin nu ook de voornoemde uitplaatsings-/saneringslocatie opgenomen wordt, waar- voor nu nog het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008 geldt.

Over het boogde initiatief is meerdere malen contact geweest tussen de initiatiefne- mer, de Tuinbouwontwikkelingsmaatschappij (TOM), met de gemeente Asten en de provincie Noord-Brabant, die positief tegenover het initiatief staan.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt binnen de gemeente Asten, op circa 5 km ten oosten van de ge- meentelijke kernen Asten en Heusden. Dichterbij liggen, ten oosten van het plangebied de kernen Liessel en Neerkant (gemeente Deurne) en meer zuidelijk de kern Meijel (gemeente Peel en Maas). In bijgaande figuur is de ligging van het plangebied aange- duid.

(10)

Figuur: globale begrenzing oorspronkelijk plangebied (oranjegeel) met nieuwe toevoegingen (rood) en nummering bedrijven/ locaties (Google, 2010).

11 11

2 22 2

33 33

4(b) 4(b) 4(b) 4(b) 4(a)4(a)

4(a)4(a)

(11)

Vigerende bestemmingsplannen

Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak

Voor het grootste deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Glastuinbouw- gebied Kleine Heitrak’. Dit plan is op 20 november 2007 vastgesteld door de gemeen- teraad van Asten en op 27 mei 2008 goedgekeurd door de provincie Noord-Brabant.

Op 17 september 2009 heeft het bestemmingsplan de onherroepelijke status verkre- gen. Meer achtergrondinformatie over de totstandkoming en de inhoud van dit plan is te lezen in de toelichting van dat bestemmingsplan, die als bijlage fungeert bij voorlig- gend plantoelichting en waarnaar op enkele plaatsen verwezen wordt.

In het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak’ is het grootste deel van het plangebied bestemd als ‘Glastuinbouwgebied’, ten behoeve waarvan bouwvlakken voor bedrijfsgebouwen, kassen of hoge tunnels en bedrijfsgebouwen zijn opgenomen.

Daarnaast gelden de bestemmingen ‘Waterberging’, ‘Landschapselementen’, ‘Ontslui- tingswegen’, ‘Waterlopen’ en de dubbelbestemming ‘Hydrologische bufferzones Groote Peel’.

Dit bestemmingsplan is niet meer toereikend voor de op dit moment beoogde ontwik- keling van het doorgroeigebied, met als voornaamste redenen:

1 Veranderingen in de individuele bedrijfssituaties: oorspronkelijk was de verwachting dat de bestaande bedrijven in het aal drie door zouden groeien. De huidige inzich- ten zijn echter anders:

Figuur: verbeelding vigerend bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak’ en legenda (Croonen Adviseurs, 2007).

(12)

- twee bedrijven hebben op termijn nog behoefte om door te groeien (nr. 1 en 2);

- een bedrijf (nr. 3) zal qua omvang ongewijzigd blijven;

- op een oorspronkelijk doorgroeilocatie (voor nr. 3) kan het beste een nieuw be- drijf ingeplaatst worden (4a) vanuit een in de directe nabijheid wenselijk geachte sanerings-/uitplaatsingslocatie (4b).

2 In verband met voornoemde veranderingen zijn er ook enkele kleinere aanpassin- gen van de interne inrichting van het doorgroeigebied nodig waardoor de oorspron- kelijke doorgroeiruimte beter en efficiënter benut kan worden. Dat betreft met na- me de watervoorzieningen (t.b.v. nr. 2 en 4a) alsmede de mogelijkheid voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning (bij nr. 4a i.p.v. voorheen bij nr. 3).

3 Tevens is voor een doelmatige in te richten rechthoekige kavel op de inplaat- singslocatie (4a) er een kleine vergroting van het oorspronkelijke plan- /doorgroeigebied aan de noordwest zijde wenselijk.

4 De locatie van de uitplaatsing/sanering (4b) dient om planologische redenen even- eens in het herzieningsplan opgenomen te worden om daarmee de noodzaak van de inplaatsing ten behoeve van de uitplaatsing/sanering planologisch (voorwaarde- lijk) aan elkaar te kunnen koppelen.

Een verdere toelichting op de toekomstige situatie is in hoofdstuk 5 opgenomen.

Buitengebied Asten 2008

Voor voornoemde uitplaatsing-/saneringslocatie en het uitbreidingsgedeelte aan de noordwest zijde vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008, zoals dat op 7 juli 2009 door de raad van de gemeente Asten is vastgesteld en op 6 juli 2011 onher- roepelijk is geworden.

De locatie van het te saneren glastuinbouwbedrijf is in dat bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch - Landschappelijke waarden’, met de aanduidingen ‘Agrarisch bouwblok’,

‘Cultuurhistorisch waardevolle akkers en kampontginningen’ en ‘Glastuinbouwbedrijf’

en de gebiedsbestemming ‘Verwevingsgebied’. Voor het driehoekige gebiedje dat aan de noordwestzijde geldt de bestemming ‘Agrarisch - Landschappelijke waarden’, met de aanduidingen ‘Beschermingszone natte natuurparel’ en ‘Regionaal natuur- en land- schapseenheid’ en de gebiedsbestemming ‘Extensiveringsgebied groen’.

Figuur: uitsnede plankaart 1 bestemmingsplan ‘Buitengebied Asten 2008’ en legenda (Pouderoyen, 2009).

(13)

Daarnaast is voor enkele onderdelen van de regels (m.n. herbouw van woningen en bedrijfswoningen) tevens het bestemmingsplan ‘Buitengebied Asten 2008, 2e herzie- ning’ van toepassing.

Buitengebied Asten 2008, herziening huisvesting arbeidsmigranten

Dit bestemmingsplan is op 15 mei 2012 vastgesteld en onlangs onherroepelijk gewor- den als een partiële herziening van de beide voornoemde bestemmingsplannen ‘Bui- tengebeid Asten 2008’ en ‘Glastuinbouwgebied Kleine Heitrak’. Daarmee worden die bestemmingsplannen gedeeltelijke herzien wat betreft de regels (voorheen: voorschrif- ten) teneinde te voorzien in een actuele regeling voor de huisvesting van buitenlandse werknemers c.q. arbeidsmigranten).

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk twee is een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de huidi- ge ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied opgenomen. In hoofdstuk drie is het relevante beleid ten aanzien van het plangebied en het initiatief weergege- ven. De relevante planologische randvoorwaarden komen in hoofdstuk vier aan bod.

De feitelijke en juridische planopzet worden in hoofdstuk vijf toegelicht. In hoofdstuk zes wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de (te) doorlopen procedure. In het ze- vende en laatste hoofdstuk zijn de bronnen opgenomen die gebruikt zijn bij de tot- standkoming van voorliggend plan.

(14)
(15)

2 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze situatie.

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur Ontstaansgeschiedenis

Op historisch topografisch kaartmateriaal van de provincie Noord-Brabant is de ont- staansgeschiedenis van het landschap (in de omgeving) van het plangebied goed zichtbaar. Op kaartmateriaal uit de periode tussen 1890 en 1899 is te zien dat het plangebied deels ontgonnen is, vanaf de zuidoostzijde.

Figuur: uitsnede historisch topografische kaart 1890-1899 (Provincie Noord-Brabant, 2006b).

(16)

Op een kaartbeeld uit de periode tussen 1930 en 1939 is te zien dat het plangebied grotendeels ontgonnen is en dat de basis voor de huidige verkavelingstructuur herken- baar is. De percelen hebben wel duidelijk een kleinere omvang en zijn minder rationeel ingedeeld.

Zie ook de beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de Peel in algemene zin, zo- als opgenomen in de subparagraaf ‘gebiedspaspoort’ in paragraaf 3.1.

Ruimtelijke structuur

Binnen het plangebied is een viertal glastuinbouwbedrijven aanwezig. Twee van de be- drijven (1 en 2) liggen aan de Kleine Heitrak, respectievelijk ten noorden en ten zuiden van de Vlosbergweg. Het derde bedrijf (3) ligt op enig afstand ten zuiden daarvan aan de Gruttoweg. Daarnaast maakt ook de locatie van een te saneren glastuinbouwbedrijf (4b), aan de oostzijde van de Kleine Heitrak, nu deel uit van het plangebied.

In totaal hebben de glastuinbouwers (1 t/m 3) binnen het doorgroeigebied ca. 5 ha glasopstanden en het te saneren/verplaatsen bedrijf (4b) nog ca. 0,55 ha aan glasop- standen.

.

Figuur: uitsnede historische topografische kaart 1930-1939 en globale begrenzing toekomstig glastuin- bouwgebied (rode lijn) (Provincie Noord-Brabant, 2006b).

(17)

Min of meer direct grenzend aan de glastuinbouwbedrijven ligt, langs de Kleine Heitrak en Gruttoweg nog een viertal burgerwoningen. Verder liggen in de omgeving, oostelijk van de Kleine Heitrak en noordelijk van de Vlosbergweg nog enkele burgerwoningen en een agrarische veebedrijf.

Figuur: luchtfoto met begrenzing plangebied en ligging glastuinbouwbedrijven /-locaties (Google, 2010).

11 11

22 22

3 33 3

4 4 4 4bbbb 4

44 4aaa a

(18)

De bereikbaarheid/ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer verloopt met name via de Kleine Heitrak en van daar verder respectievelijk:

1 in noordelijke richting, via Dennendijk, naar Asten/Liessel;

2 in zuidwestelijke richting, via Buizerdweg, naar Heusden;

3 in (noord)oostelijke richting, via Heitrak, naar de A67;

4 in zuidelijke richting naar de N 279 of Neerkant.

Aansluitingen op de snelweg A67 en de provinciale weg N279 liggen daarmee op ge- ringe afstand van en goed bereikbaar vanuit het huidige glastuinbouwgebied Kleine Heitrak.

Op 2 à 3 km afstand ligt ten zuiden van het plangebied het natuurreservaat/nationaal park van De Groote Peel en de Astensche Peel. Aan de oostzijde liggen op wat ruimere afstand, ten oosten van de kern Neerkant, de natuurreservaten van de Mariapeel en Deurnese Peel.

Rond De Groote Peel is sprake van een hydrologische bufferzone, waarvan de uiterste grens zich uitstrekt tot aan de zandweg (tussen Gruttoweg en Vlosbergweg) in de noordwesthoek van het plangebied. Dit is een zone waarbinnen de waterhuishoudkun- dige situatie bijzondere aandacht verdient, in verband met het tegengaan van verdro- ging van De Groote Peel. De grondwaterstand in De Groote Peel mag door ingrepen in die zone niet negatief beïnvloed worden, in het belang van de kenmerkende flora en fauna binnen het natuurreservaat.

2.2 Functionele structuur

In plangebied en omgeving worden de meeste gronden gebruikt voor de landbouw.

Het accent ligt in het plangebied op de groenteteelt (bedrijf 1, 3 en 4), met thans circa 4,5 ha. Daarnaast gaat het om bamboeteelt (bedrijf 2), met circa 1 ha onder glas en circa 0,5 ha buitenteelt op een containerveld. Deze (glas)tuinbouwbedrijven bieden op dit moment direct werkgelegenheid aan ruim 20 personen, inclusief parttimers

De overige gronden in het plangebied en ook de omringende gronden zijn overwegend in gebruik als akkerbouwgrond of gras-/weiland.

De in de nabijheid aanwezige bosjes hebben geen nadrukkelijke productiefunctie (meer), maar een multifunctioneel karakter (landschapsbeleving/-stoffering, natuur- elementen, extensieve dagrecreatie).

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende burgerwoningen aanwe- zig, alsmede enkele andere agrarische bedrijven.

(19)

3 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkeling en het plan- gebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevin- dingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

Hierbij dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat het vigerende be- stemmingsplan voor onderhavig glastuinbouwgebied gebaseerd is op het beleidskader dat daarvoor voorheen gold (zie ook de betreffende plantoelichting in de bijlagen). Dat kader is inmiddels op een aantal onderdelen achterhaald en/of aangepast. Omdat de vigerende doorgroei- c.q. ontwikkelingsmogelijkheden voor uitbreiding van de glastuin- bouw voor een groot gedeelte nog niet benut zijn blijven deze, met respect voor de vi- gerende rechten, bij de voorliggende herziening van het bestemmingsplan grotendeels gehandhaafd. Wel wordt de detailinvulling/-regeling op onderdelen herzien om daar- mee in de actuele ontwikkelingsbehoefte te kunnen voorzien.

Hierbij dient bij de beoordeling van voorliggend herzieningsplan ten opzichte van het actuele beleidskader nadrukkelijk rekening gehouden te worden.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO), waarin het beleid van de Interimstructuurvisie is doorvertaald, is vastgesteld op 1 oktober 2010 en op 1 januari 2011 in werking getreden. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is richtinggevend voor het ruim- telijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aan- trekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herken- baar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van ro- buuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

(20)

Op de ‘Structurenkaart’ van de Structuurvisie ligt het plangebied grotendeels in een groter gebied dat is aangeduid als ‘landelijk gebied – gemengd landelijk gebied’ en

‘landelijk gebied – accentgebied agrarische ontwikkeling’. Een klein, westelijk deel van het plangebied ligt in ‘groenblauwe structuur – groenblauwe mantel’ (zie ook navol- gende figuur).

Figuur: uitsnede Structurenkaart SVRO en legenda (Provincie Noord-Brabant, 2011a).

(21)

Accentgebied agrarische ontwikkeling

Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Uitzon- dering hierop zijn de primair agrarische gebieden, die door de gemeente zijn aange- duid. Binnen die gebieden worden (stedelijke) functies die de ruimte voor agrarische ontwikkeling beperken of functies die strijdig zijn met de landbouwfunctie geweerd. De omgeving van het plangebied is niet specifiek als primair agrarisch gebied aangeduid door de gemeente Asten, maar is wel al langere tijd aangeduid en ook (overwegend) bestemd ten behoeve van de ontwikkeling als glastuinbouwgebied. Derhalve is het plangebied in principe wel aan te merken als een primair agrarisch gebied (voor glas- tuinbouw).

Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in evenwicht met el- kaar en de omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voor- komende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen binnen een nationaal, provinciaal of cultuurhistorisch waardevol landschap.

Vanuit provinciaal perspectief zijn op de structurenkaart gebieden aangegeven waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken, de accentgebieden agrarische ontwikkeling. Dit is onder meer de Peelstreek, waar het plangebied deel van uitmaakt. De Peelstreek is een jonge ontgin- ning, met een modern en grootschalig landschap met een sterke positie voor intensie- ve veehouderij en glastuinbouw. Het is een open gebied, omgeven door grote natuur- gebieden waarvan enkele Natura 2000-gebieden. Midden in het gebied liggen enkele grote bosgebieden en landgoederen.

Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren. In deze gebieden ziet de provincie niet alleen ontwikke- lingsmogelijkheden voor de aanwezige sector, maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector, mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om moge- lijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).

In aanvulling op het beleid voor het regulier gemengd landelijk gebied, wil de provincie optimale ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het verbeteren van de agrarische productiestructuur. De landbouw levert met de verduurzaming van de productie een goede kwaliteit van water, bodem, lucht en natuur en een (vernieuwd) robuust land- schap. De maat en schaal van de omgeving en de draagkracht van het gebied inclusief aspecten van volksgezondheid, zijn sturend voor de groei van agrarische activiteiten.

De ruimere mogelijkheden gelden alleen in gebieden waar de land- en tuinbouw een voorkeurspositie inneemt, de primair agrarische gebieden.

(22)

Hiervan is in voorliggende situatie sprake waarbij, gelet op de voorheen geldend pro- vinciale beleidskaders en ook de Verordening ruimte (zie hierna), een en ander in voor- liggende gebied met name voor glastuinbouw geldt.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belang- rijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water, die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan land- schapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezig- heid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren.

Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grond- gebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en/of een ontwikkeling in grondge- bonden agrarisch gebruik te bevorderen. Er zijn ook diverse recreatieve en toeristische bedrijven binnen de groenblauwe mantel aanwezig.

Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(-beheer) en landschap is een belangrijke opgave. Waar mogelijk zet de provincie in op herstel van de kwelstromen.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaan- de natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbe- tering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De verster- king van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de bele- vingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe man- tel en houden rekening met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Een (verdere) ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals stedelijke ontwikkelingen, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebie- den voor intensieve landbouwfuncties is strijdig met de doelen die in de groenblauwe mantel worden nagestreefd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt.

Met betrekking tot het plangebied is de begrenzing van de groenblauwe mantel duide- lijk niet op perceelsniveau beschouwd, aangezien de delen van het plangebied die bin- nen de groenblauwe mantel liggen een duidelijke eenheid vormen met het grotere ge- bied, dat onderdeel uitmaakt van het accentgebied agrarische ontwikkeling. In de Ver- ordening ruimte (zie hierna) is de begrenzing nauwkeuriger bepaald en ligt slechts een (veel) klein(er) deel van het plangebied binnen de groenblauwe mantel.

In de toekomstige situatie word een samenhangende groenblauwe structuur rondom het plangebied ontwikkeld, die mede invulling geeft aan de versterking van het land- schap en verbetering van de mogelijkheden voor verschillende planten- en diersoorten.

(23)

Gebiedspaspoort

Voor heel Noord-Brabant zijn gebiedspaspoorten opgesteld. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke landschapskenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een ge- bied of een landschapstype. Daarnaast zijn de provinciale ambities weergegeven voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen kunnen een bij- drage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten.

Het plangebied maakt deel uit van deelgebied Peelkern en ligt grotendeels op een zo- genaamde Peelkernontginning. Het noordoostelijke deel van het plangebied ligt op een oude zandontginning.

De Peelkern is het centrale gedeelte van het dekzandplateau van de Peelhorst. De Peelhorst tekent zich als een verhoging van enkele meters in het landschap . De slen- ken aan weerszijden van de horst liggen lager. Op sommige plekken zijn de breuken als duidelijke ‘traptreden’ zichtbaar in het landschap. Het voormalige uitgestrekte hoog- veenmoerasgebied op de Horst werkte als een grote spons voor het neerslagwater. Na de ontginning resteerde een zandplateau dat grotendeels een inzijgingsgebied is dat afwatert via beekjes op de Maas.

Het jonge heide en hoogveenontginningslandschap van de Peel is ontstaan door sys- tematische en planmatige ontginning tussen 1850 en1960. De Middenpeelweg van Zeeland tot de Rips en verder zuidwaarts vormde de basis voor de ontginning in noord- zuidrichting. Het gebied kent een aantal planmatige heideontginningsdorpen en voor- malige veenkoloniën en heeft een rationele verkavelings/ontwaterings- en wegenstruc- tuur. Langs doorgaande wegen staan forse wegbeplantingen van met name Ameri- kaanse eiken. De niet voor landbouw geschikte heidegronden zijn later ingeplant met bos en hebben zich tot landgoederen ontwikkeld of tot uitgestrekte bossen. De bossen kennen een geometrische ontsluitingsstructuur. De kenmerkende landschapselemen- ten van de Peelkern zijn de lanen, de kanalen, de landgoederen, de plantages en de ontginningsdorpen met dorpsbosjes.

De Peelkern is een grootschalig en primair landbouwgebied. Er is een afwisseling van uitgestrekte akkers met bebouwing (ontginningsdorpen) en grootschalige bebossingen die belangrijk zijn voor natuur en recreatie. De intensieve veehouderij en glastuinbouw hebben zich in dit gebied krachtig ontwikkeld. Door ruilverkaveling heeft schaalvergro- ting plaatsgevonden en zijn ontsluiting en ontwateringspatronen aangepast. De hoofd- structuur en het monumentale karakter van de veenontginning zijn gehandhaafd, maar natuur en milieu staan onder druk. Naast intensieve veehouderij en glastuinbouw is het gebied belangrijk voor akkerbouw (hoofdzakelijk maïsteelt) en is er toenemende ontwikkeling van andere teelten zoals graszoden, boomteelt en vollegrondstuinbouw.

3.1.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2012

Recent is een, ten opzichte van eerdere versies, op onderdelen herziene en geactuali- seerde versie van de verordening ruimte door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld op 11 mei 2012, als Verordening ruimte 2012, die met ingang van 1 juni 2012 van kracht is.

(24)

De voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijnde regels zijn in navolgende tabel samengevat.

Hoofdstuk, onderwerp Hoofdstuk, onderwerp Hoofdstuk, onderwerp

Hoofdstuk, onderwerp Relevant(e) artRelevant(e) artiiiikel(en)Relevant(e) artRelevant(e) artkel(en)kel(en)kel(en) OpmerkingOpmerkingOpmerkingOpmerking

1 Algemene bepalingen 1.1 Begripsbepalingen m.n. van belang voor de aard van de ruimtelijke ontwikkeling en de planregels

2 Bevordering van ruimtelijke kwaliteit

2.1 Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit / zuinig ruimtegebruik

2.2 Kwaliteitsverbetering landschap

algemeen van toepassing bij ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied 3 Stedelijke ontwikkeling n.v.t.

4 Ecologische hoofdstructuur (EHS) 4.1 Aanwijzing/begrenzing EHS-gebieden 4.3.Bescherming zoekgebied EVZ 4.4 Bescherming attentiegebied EHS

Kaart Natuur en landschap:

25 m langs Astense Aa Klein gedeelte aan westzijde en daar verder aansluitend op het plangebied

5 Water 5.5 Aanwijzing/begrenzing zoekgebied

behoud/herstel watersystemen 5.6 Bescherming zoekgebied idem

Kaart Natuur en landschap:

25 m langs Astense Aa

6 Groenblauwe mantel (gbm) 6.1 Aanwijzing/begrenzing gebieden 6.3 Bescherming/ontwikkeling gbm

Kaart Natuur en landschap:

ten westen van plangebied 7 Aardkunde en cultuurhistorie n.v.t.

8 Agrarisch gebied 8.1 Aanwijzing/begrenzing gebieden Kaart Agrarisch gebied:

plangebied (informatief) 9 Intensieve veehouderij 9.1 Aanwijzing/begrenzing gebieden Kaart Integrale zonering:

plangebied (informatief) 10 Glastuinbouw 101 Aanwijzing/begrenzing gebieden

voor glastuinbouw

10.2 Regels mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw

Kaart Overig agrarisch gebeid en windturbines: grootste ge- deelte van het plangebied (cfr.

vigerend Bp Glastuinbouwge- bied Kleien Heitrak (2008)) 11 Niet-agrarische ruimtelijke ontwik-

keling (ro), buiten bestaand stedelijk gebied

n.v.t.

12 Regionaal ruimtelijk overleg n.v.t.

13 Algemene bepalingen voor GS n.v.t.

14 Slotbepalingen n.v.t.

(25)

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (hoofdstuk 2, artikel 2.1 en 2.2)

Om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied (zoals ook bij voorliggend initiatief) te behouden en te bevor- deren, wordt daarbij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Dit betekent dat:

1 gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok, waarbin- nen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken toestaat;

2 reële (financiële, juridische of feitelijke) mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het bestaande ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

3 rekening is gehouden met de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden en de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden;

4 de omvang van de ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft bebouwing, in de om- geving past;

5 er een op de beoogde ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, waaronder openbaar vervoer, verzekerd is.

Aan voornoemde voorwaarden wordt op basis van datgene wat in dit herzieningsplan qua ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw wordt overgenomen uit het vigerende be- stemmingsplan voldaan. Dat geldt niet voor het uiterste noordwestelijke uitbreidings- gedeelte van het plangebied dat buiten het vigerende bestemmingsvlak voor glastuin- bouw valt, maar dat nog wel is gelegen binnen de marges van het als doorgroeigebied voor glastuinbouw aangeduide gebied op grond van artikel 10.1 van de verordening (zie hierna). Het ontbreken van een reële mogelijkheid om de beoogde ontwikkeling (=bedrijfsverplaatsing/-vestiging) volledig binnen het bestaande ruimtebeslag c.q.

plangebied te realiseren wordt met name in hoofdstuk 4 en 5 van voorliggende toelich- ting onderbouwd. Tevens kan als gevolg daarvan de sanering plaatsvinden van een glastuinbouwbedrijf dat nu nog gelegen is in de directe nabijheid van de Astense Aa (met het aansluitende zoekgebied voor een ecologische verbinding), als gevolg waar- van sprake is van een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering in landschappelijk en ecolo- gisch opzicht in de naaste omgeving van het plangebied (zie ook hierna).

In de Verordening ruimte zijn tevens voorwaarden opgenomen dat daarbij en verant- woording plaats dient te vinden van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering daadwerkelijk bijdraagt aan een ruimtelijke kwaliteitsver- betering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, land- schap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. Indien die kwaliteitsverbetering niet is verzekerd, dient een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds gestort te worden.

(26)

De manier waarop de ruimtelijke kwaliteitsverbetering ten behoeve van voorliggend ini- tiatief gerealiseerd wordt vloeit in feite eveneens voort uit de wijze waarop een en an- der daaromtrent in dit herzieningsplan wordt overgenomen uit c.q. gebaseerd blijft op het vigerende bestemmingsplan. Daarop wordt met name in paragraaf 4.11 nader in- gegaan.

Verder wordt de uitplaatsing/sanering van het glastuinbouwbedrijf (locatie 4b) in de regels van voorliggende bestemmingsplan als voorwaardelijk verplichting opgenomen bij het gebruik van de inplaatsingslocatie (4a) ten behoeve van een glastuinbouwbe- drijf, waarmee een en ander juridisch is verzekerd. Daarnaast wordt tussen de initia- tiefnemer en de gemeente een (anterieure) uitvoeringsovereenkomst gesloten waar- mee een en ander ook privaatrechtelijk tussen partijen gereld en verzekerd.

Kaart Natuur en Landschap (artikel 4.1, 5.6 en 6.1)

Figuur: uitsnede kaart ‘Natuur en Landschap’ en legenda Verordening ruimte (Provincie Noord-Brabant, 2011b).

(27)

Op grond van de kaart ‘Natuur en Landschap’ van de Verordening ruimte zijn voor het plangebied de volgende aanwijzingen van belang of van toepassing:

1 Zoekgebied voor ecologische verbindingszone (tot 25 m westelijk van de Astense Aa);

2 Attentiegebied ehs (watergang en klein gedeelte van plangebied aan de noordwest- zijde;

3 Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen (tot 25 m westelijk van de As- tense Aa);

4 Groenblauwe mantel (watergang en klein gedeelte van plangebied aan de noord- westzijde) .

In het navolgende wordt nader ingegaan op de in verband daarmee van be- lang/toepassing zijnde regels van de Verordening ruimte, in relatie tot beoogde ontwik- keling/bestemmingsplanopzet voor het plangebied.

Zoekgebied voor ecologische verbindingszone (hoofdstuk 4, artikel 4.3)

Een bestemmingsplan dat in een zoekgebied voor ecologische verbindingszone ligt, strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbin- dingszone waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 m. Ten behoe- ve hiervan worden beperkingen gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ont- wikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing, voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat dit gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.

Ook worden beperkingen gesteld aan het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

Het plangebied ligt buiten het eigenlijke zoekgebied voor de ecologische verbindings- zone langs de Astense Aa. Door de met dit herzieningsplan beoogde ontwikkeling ver- dwijnt er echter een intensieve functie, in de vorm van een glastuinbouwbedrijf, op een locatie in de directe nabijheid van het betreffende zoekgebied. De mogelijkheden voor verwezenlijking, behoud en beheer van de ecologische verbindingszone nemen hier- door aanzienlijk toe en ook de landschappelijke kwaliteit in de directe omgeving van de ecologische verbinding wordt daardoor aanzienlijk vergroot.

Attentiegebied ehs (hoofdstuk 4, artikel 4.4)

Een bestemmingsplan dat in een attentiegebied ehs ligt, wijst geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Ten behoeve hiervan worden beperkingen gesteld aan het verzetten van grond, het aanleg- gen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand en het, buiten een agrarisch bouwvlak, aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten. Onder- deel van deze regels is het vragen van advies aan (het bestuur van) het waterschap.

Onderdeel van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied is een afschermende groenstructuur, gecombineerd met de bestaande (deels te verleggen) watergangen, die onderdeel uitmaken van het attentiegebied ehs.

(28)

De planopzet wordt ruimschoots voldoende geacht om de eventuele (negatieve) hydro- logische effecten als gevolg van de (geringe) uitbreiding en verandering van de bebou- wingsmogelijkheden op voorhand te compenseren. Daartoe wordt verwezen naar pa- ragraaf 4.2 waarin in dit verband aan de orde komen de wateraspecten en het oor- spronkelijke waterplan (2004) van het vigerende bestemmingsplan alsmede een aan voorliggende planopzet aangepaste berekening (2010), zoals ook vervat in de bijlagen.

Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen (hoofdstuk 5, artikel 5.6) De ook in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 opgenomen gebieden voor ruimte voor behoud en herstel van watersystemen, zijn samengesteld uit verschillende typen ge- bieden. Het betreft de waterlopen met de functie waternatuur, de (natte) ecologische verbindingszones en de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen waren aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'.

Gemeenschappelijk aan deze gebieden is dat in deze gebieden het beleid gericht is op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang en dat daarvoor ruimte nodig is.

Aangrenzend aan het plangebied maakt een gebied ter breedte van 25 m direct gren- zend aan de Astense Aa (tevens zoekgebied voor ecologische verbindingszone, zie hier- voor) deel uit van een zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen.

Er is ruimte naast de waterloop nodig om de maatregelen die de waterschappen en gemeenten daar nemen goed uit te kunnen voeren. Veel van deze maatregelen zijn een verplichting, die voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Het is van belang om de uitvoering van dergelijke maatregelen, ook in de toekomst, niet onmogelijk te maken en daarvoor ruimte te reserveren. In de aangegeven gebieden gelden ruimtelij- ke beperkingen aan activiteiten die het gebied minder geschikt maken voor het realise- ren van watersysteembehoud, -beheer en –herstel, zoals het aanbrengen van opper- vlakteverhardingen of verharde oppervlakten en het ophogen van gronden.

Deze ruimte maakt tevens onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse.

In het overleg tussen gemeente en waterschap, in het kader van de wettelijk verplichte watertoets - en ook in het kader van de 'omgevingstoets’-, kan de nadere begrenzing van het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen aan de orde komen.

Ook wordt via de watertoets inzichtelijk wat de exacte reikwijdte van de bescherming is.

Het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen overlapt voor een deel met de gebieden die in deze verordening zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur.

Het geldende beschermingsregime komt inhoudelijk overeen met het beschermingsre- gime voor zoekgebied voor ecologische verbindingszone, te weten:

1 beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzon- der wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

2 regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

Voor het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen is aanvullend hierop voorzien in regels voor het ophogen van gronden en het raadplegen van het water- schap over de aanlegvergunning.

(29)

Het beschermingsregime voor het zoekgebied voor behoud en herstel van watersyste- men is toegespitst op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang waarvoor ruimte nodig is.

Door de voorgestane ontwikkeling van het plangebied verdwijnt een intensieve functie, een glastuinbouwbedrijf, van een locatie in de directe nabijheid van het zoekgebied.

De mogelijkheden voor verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteemter plaatse nemen daardoor aanmerkelijk toe.

Groenblauwe mantel (hoofdstuk 6, artikel 6.3)

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit agrarisch gebied (voor grondgebonden landbouw) met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersinten- sieve) recreatie. Door in de groenblauwe mantel in te zetten op het behoud én ontwik- keling van natuur en water(beheer), wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aanliggende kerngebied groenblauw/beheergebied.

De groenblauwe mantel ondersteunt het beleid van de groenblauwe kern, maar heeft óók eigenstandige betekenis voor biodiversiteit, water en landschap.

De groenblauwe mantel is van belang voor de bescherming, maar vooral ook de ont- wikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit zowel ten behoeve van de aanliggende kerngebieden groenblauw als in het mantelgebied zelf.

De gebieden in de groenblauwe mantel worden beschermd via de zogenaamde ja-mits benadering. Dat betekent dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn als ecologische en landschappelijke waarden en de natuur-, bodem- en waterfuncties worden behouden en er een kwaliteitsverbetering voor deze functies en het (cultuurhistorisch waardevol- le) landschap optreedt. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezi- ge leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt specifieke aandacht. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies, zoals verstedelijking, (bezoekers)intensieve recreatie en concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties wordt met instructieregels in de verordening uitgesloten. Qua bescherming staat voorop dat aanwezige land- schappelijke, natuurlijke, bodem- en waterkundige waarden behouden moeten blijven, maar zeker ook dat deze ontwikkeld moeten worden.

De feitelijke doorwerking en concretisering van de grenzen van de groenblauwe mantel vindt plaats in het bestemmingsplan van de gemeenten. Veel gebieden in de groen- blauwe mantel hebben in eerder provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk beleid al een bepaalde ‘groenblauwe status’ gekregen. In een aantal gevallen zal nog inhoudelijke uitwerking of concretisering nodig zijn met betrekking tot doel, begrenzing en ruimtelij- ke bescherming en ontwikkeling. Dit wordt door de gemeente bepaald op basis van lo- kaal nader inzicht, de afspraken in de reconstructie- en uitwerkingsplannen en kijkend naar de gebiedspaspoorten uit de Structuurvisie en het provinciaal waterplan.

Onderdeel van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied is c.q. blijft een af- schermende groenstructuur, gecombineerd met de bestaande (deels te verleggen) wa- tergangen, die onderdeel uitmaken van de groenblauwe mantel.

(30)

Kaart Overige agrarische ontwikkeling en windturbines (artikel 8.1 en 10.1)

Op grond van de kaart ‘Overige agrarische ontwikkeling en windturbines’ van de Veror- dening ruimte zijn voor het plangebied de volgende aanwijzingen van toepassing:

1 Mogelijk doorgroeigebied (grootste deel van het plangebied cfr vigerend bestem- mingsplan, met uitzondering van het uiterste noordwestelijke uitbreidingshoekje en ook de locatie van het te saneren glastuinbouwbedrijf);

2 Agrarisch gebied (vrijwel volledige plangebied, eveneens met uitzondering van het uiterste noordwestelijke uitbreidingshoekje).

In het navolgende wordt nader ingegaan op de in verband daarmee van be- lang/toepassing zijnde regels van de Verordening ruimte, in relatie tot beoogde ontwik- keling/bestemmingsplanopzet voor het plangebied.

Agrarisch gebied (hoofdstuk 8, artikel 8.1) Het plangebied maakt deel uit van agrarisch gebied.

Voor deze gebieden moet, in gemeentelijke bestemmingsplannen, worden aangegeven voor welke delen de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nage- streefd en voor welke delen in hoofdzaak een agrarische economie wordt nagestreefd.

Gekoppeld aan deze aanwijzing wordt in het betreffende bestemmingsplan tevens het gewenste ruimtelijke beleid aangegeven. Het aanwijzen van bestemmingen draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat in ieder geval ook wordt aangegeven wel- ke functies in de aangewezen gebieden ontwikkeld kunnen worden en welke functies worden uitgesloten. Dit maakt deel uit van de omgevingstoets. Een en ander met in acht name van hetgeen daarover in de verordening is bepaald.

Figuur: uitsnede kaart ‘Overige agrarische ontwikkeling en windturbines’ en legenda (Provincie Noord-Brabant, 2011b).

(31)

Het plangebied is nog niet bestemd volgens één van beide categorieën maar betreft, als doorgroeigebied voor glastuinbouw, nadrukkelijk een gebied waar een specifieke agrarische economie wordt nagestreefd, getuige het huidige en historische gebruik en ook het vigerende bestemmingsplan en het provinciale beleid. De voorgestane ontwik- keling van het plangebied past daarmee in het ontwikkelingsperspectief voor het plan- gebied.

Intensieve veehouderij (hoofdstuk 9, artikel 9.1; informatief)

Op de kaart met de integrale zonering (conform het eerdere reconstructieplan) is het plangebied grotendeels aangewezen als verwevingsgebied. Een klein deel van het plangebied aan de noordwest zijde is aangewezen als extensiveringsgebied.

In verwevingsgebied is/blijft een gemengde ontwikkeling van landbouw (inclusief in- tensieve veehouderij op duurzame locaties), recreatie en natuur/landschap uitgangs- punt voor het beleid. Er zijn geen concrete regels van toepassing op het plangebied, omdat er daarbinnen geen intensieve veehouderijbedrijven aanwezig zijn of nog kun- nen komen.

Hierbinnen past ook de voorgestane ontwikkeling van het plangebied, ten behoeve van glastuinbouwbedrijven. Door deze ruimtelijk te concentreren, blijft in andere delen van het buitengebied ruimte voor overige ontwikkelingen, zoals ten behoeve van overige landbouw (waaronder intensieve veehouderij, groenvoorzieningen en natuurontwikke- ling). De glastuinbouwontwikkeling vormt ook geen belemmering voor de in de omge- ving gelegen andere agrarische bedrijven (zoals hierna, in paragraaf 4.6 nog aan de orde komt).

Mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw (hoofdstuk 10, artikel 10.2)

Binnen de als mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw aangewezen gebieden (waarvan de plaatsbepaling en begrenzing met een nauwkeurigheid van 25 m is vast- gelegd) is nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf onder voorwaarden toegestaan.

Bij uitbreiding van glastuinbouwbedrijven moeten de wijze waarop rekening is gehou- den met de gevolgen van de beoogde uitbreiding voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving en voordelen op het gebied van duurzaamheid en synergie ver- antwoord worden. Bij nieuwvestiging of omschakeling moet voldaan worden aan navol- gende voorwaarden:

1 noodzakelijk in verband met de sanering van een glastuinbouwbedrijf of voortvloei- end uit de herschikking van glastuinbouwbedrijven binnen het doorgroeigebied;

2 verzekerd is dat elders daadwerkelijk een glastuinbouwbedrijf planologisch, juri- disch en feitelijk wordt opgeheven;

3 de ruimtelijke kwaliteit door de sanering of de herschikking wordt bevorderd.

Het plangebied is, voor zover bedoeld voor glastuinbouw(ontwikkeling), nagenoeg ge- heel gelegen binnen het ingevolge de verordening als zodanig aangewezen gebied, met uitzondering van een smalle driehoekige strook aan de noordwest zijde .De be- grenzing ligt daar aan de westzijde van de huidige onverharde weg, die ter plaatse een kleine knik maakt. Ter plaatse wordt de begrenzing van de glastuinbouwbestemming in voorliggende bestemmingsplan, ten behoeve van een optimale kavelvorm voor de

(32)

nieuwe inplaatsingslocatie (4a) zodanig aangepast c.q. rechtgetrokken dat aan de ui- terste noordwest zijde voornoemde grens van het doorgroeigebied enigszins, maar niet meer dan met voornoemde nauwkeurigheidsmarge overschreden wordt.

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied is primair bedoeld om de vestiging van een glastuinbouwbedrijf in combinatie met een daadwerkelijk verplaat- sing/sanering van een glastuinbouwbedrijf bedrijf in de directe nabijheid mogelijk te maken en te kunnen verzekeren. Door die sanering en interne herschikking van on- derdelen van de vigerende planopzet neemt de ruimtelijke kwaliteit zowel van het plangebied zelf als in de directe omgeving van de Astense Aa aanmerkelijk toe. Daar- mee wordt voldaan aan voornoemde voorwaarden, zoals in voorliggend plan op meer- dere plaatsen nader toegelicht wordt.

3.1.3 Conclusie

Samengevat kan geconcludeerd worden dat de voorgestane ontwikkeling van het plan- gebied in verschillende opzichten aansluit op het provinciale beleid in dit verband en dat het bestemmingsplan past binnen de regels van de Verordening ruimte 2012.

3.2 Gemeentelijk beleid Toekomstvisie ‘De Avance’

In ‘De Avance’, vastgesteld door de gemeenteraad op 21 februari 2006, is voor de ge- meente Asten een toekomstvisie voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. ‘De Avance’ is zowel een richtinggevend kader als een toetsingskader waarin gewenste en ongewenste ontwikkelingen in de toekomst beschreven zijn.

De ruimtelijke vertaling van de visie is gemaakt door middel van een Duurzaam Ruim- telijk Structuurbeeld. In dit DRS wordt een passend antwoord gegeven op de groeiende vraag naar ruimte, die voortvloeit uit zowel de lokale ruimtebehoefte als de toenemen- de druk vanuit de regio op het gebied van wonen, werken en recreatie.

In het DRS wordt uitgegaan van twee kaartbeelden: de structuurkaart waarin bestaan- de kwaliteiten van de gemeente zijn weergegeven en een strategiekaart waarin op ba- sis van de geanalyseerde structuur keuzes en ontwikkelingen voor de toekomst zicht- baar gemaakt zijn. Deze beide kaartbeelden zijn gecombineerd tot een Ruimtelijk Mo- del, waarin de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende decennia weer- gegeven zijn.

Op de structuurkaart valt het plangebied onder het half gesloten agrarisch landschap.

Hier is het streven gericht op het behoud van het agrarisch gebruik. Nabij kwetsbare gebieden, zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, natuurmonumenten, RNLE’s, GHS en de AHS-landschap, dient echter extensivering van de landbouw plaats te vinden.

(33)

Op de strategiekaart is met name een tweetal legenda-eenheden van belang: ‘lokale concentratie kassengebied’ en ‘landschapsverdichting’.

De Kleine Heitrak wordt optimaal ingericht voor het doorgroeien van de bestaande glastuinbouwbedrijven binnen het doorgroeigebied. Nieuwvestiging moet gezien het stedelijke karakter op termijn geconcentreerd worden op reeds bestaande of nieuwe concentratiegebieden buiten de gemeente.

De verdere discussie rond de vestiging van nieuwe glastuinbouwconcentraties wordt in DAS verband (regio Deurne-Asten-Someren) bekeken.

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied draagt bij aan de verdichting van het landschap, door de concentratie van bebouwing met kassen en het aanbrengen van groene elementen ter inpassing van die nieuwe bebouwing binnen het locale concen- tratiegebied en door sanering van bebouwing en daarmee de creatie van een half-open landschap op de uitplaatsinglocatie.

Samengevat kan geconcludeerd worden dat de voorgestane ontwikkeling van het plan- gebied aansluit op het gemeentelijke beleid, zoals dat in de toekomstvisie geformu- leerd is.

Figuur: uitsnede strategiekaart DRS en legenda Toekomstvisie De Avance (Croonen Adviseurs, 2006).

(34)
(35)

4 Planologische verantwoording / rand- voorwaarden

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstel- len van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologi- sche en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.

4.1 Milieu

Voor de voorgestane ontwikkeling geldt geen milieueffectrapportageplicht (m.e.r.- plicht). Deels is dit gelegen in het feit dat het om relatief kleinschalige ruimtelijke ont- wikkelingen gaat (ca. 5 ha) en deels dat de afstand tot omliggende gevoelige (na- tuur)gebieden relatief groot is (de kleinste afstand bedraagt ca. 2 km ten opzichte van Natura 2000-gebied Deurnesche Peel & Mariapeel).

Formeel gezien geldt, op basis van het Besluit milieueffectrapportage (mogelijk) een m.e.r.-plicht voor de vestiging van een glastuinbouwgebied met een oppervlakte groter dan 50 ha. Deze omvang wordt bij lange na niet gehaald. Bovendien gaat het om de doorgroei en herstructurering van ten behoeve van bestaande glastuinbouwbedrijven, wat voor het merendeel ook al vervat is in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is er nu bovendien sprake van een verplaatsing, waarmee er juist naar gestreefd wordt de milieueffecten te beperken door de herstructurering.

4.2 Bodem

Kwalitatief onderzoek

In het kader van het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor realisatie en uitbrei- ding van de glasopstanden en de bouw van een bedrijfswoning, zal een actueel kwali- tatief bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Mede op basis van eerder verricht bodemonderzoek ten behoeve van een verklaring schone grond bij de aankoop van een deel van gronden binnen het plangebied is niet te verwachten dat de bodemkwaliteit belemmeringen oplevert voor de realisering van voorliggende plan.

Technisch onderzoek

DLV Groen & Ruimte heeft in opdracht van de TOM een technisch bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van dit bodemonderzoek zijn opgenomen in de notitie ‘Bodemonderzoek groeilocatie glastuinbouw Kleine Heitrak, Asten’ d.d. 11 augustus 2009, die als bijlage bij de toelichting van het vigerende be- stemmingsplan is gevoegd, en waar hier naar verwezen wordt.

(36)

Grondverzet

Ten behoeve van een vlakke ligging van met name de percelen van bedrijf 2 en met name 4(a) zal de bodem in meer of mindere geëgaliseerd worden. In relatie tot die ega- lisatie (tot plaatselijk 0,4 à 0,5 m) zal nog nader bezien worden in hoeverre daarbij te- vens gebruik gemaakt kan worden van ophoging met grond die uit de te verdiepen de- len van de watervoorzieningen (piekberging en/of gietwaterbassin) beschikbaar komt.

Afhankelijk van de uiteindelijke omvang van het totale grondverzet zal bezien worden of daarvoor een (provinciale) ontgrondingsvergunning vereist is.

4.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

In voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van één bedrijfswoning, op de locatie van het nieuwe te vestigen glastuinbouwbedrijf, mogelijk gemaakt.

De locatie ligt in de onderzoekszone van de Vlosbergweg. Conform de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecte- ren van nieuwe woningen binnen de zone van een weg. Uitzonderingen hierop zijn we- gen die gedezoneerd zijn in het kader van een geluidsniveaukaart, bestemd zijn als woonerf of opgenomen zijn in een 30 km-zone. Voor de eerder genoemde weg zijn deze uitzonderingen niet van toepassing.

Het akoestisch onderzoek, dat als bijlage is toegevoegd, heeft tot doel de geluidbelas- ting op de gevels van de te projecteren woning te bepalen en te toetsen aan de grens- waarden uit in de Wet geluidhinder (artikel 76 en 77 Wgh). Indien niet aan de grens- waarde wordt voldaan moet worden bezien of geluidsbeperkende maatregelen te reali- seren zijn.

In het onderzoek is gebruik gemaakt van Standaard Rekenmethode I.

Deze rekenmethode is bedoeld voor de meer eenvoudige berekeningen zoals voor wo- ningen langs een (bijna) rechte weg, de berekeningsposities (waarneempunten) heb- ben rechtstreeks zicht op de as van de weg respectievelijk op de rijstroken, de toekom- stige geluidsgevoelige bebouwing, in relatie tot de intensiteiten op de weg , op grotere afstand van de weg is gelegen. Van een dergelijke situatie is hier sprake.

Vanwege de Vlosbergweg is de geluidsbelasting ter plaatse van op de voorgevel, c.q. de naar de wegzijde gekeerde begrenzing van het bouwvlak (op 17,5 m uit de as van de weg), berekend op een 3-tal waarneemhoogte, van 1,5, 4,5 en 7,5 m. Die berekende geluidsbelasting op de betreffende waarneempunten resp. 37, 38 en 38 dB etmaal (na afronding en aftrek art 110 g Wgh). Dit is ruimschoots beneden de wettelijk voorkeurs- grenswaarde van 48 dB etmaal, waaraan in dit verband derhalve voldaan wordt.

Stiltegebied

Het plangebied ligt ook binnen een stiltegebied op basis van de Provinciale Milieuver- ordening (PMV).

Er wordt in het plan niet voorzien in (nieuwe) lawaaiverspreidende functies, omdat

(37)

Wat betreft de indirecte gevolgen, die met name betrekking hebben op de toename van het autoverkeer van/naar de bedrijven (zie ook hierna, onder paragraaf 4.12) kan het volgende opgemerkt worden.

De ontsluiting voor het autoverkeer verloopt grotendeels via de Kleine Heitrak, beperkt in noordelijke richting en vooral in zuidelijke en oostelijke richting. Alleen het verkeer van de Kleine Heitrak is westelijke richting (naar N279 en Heusden) dat via de Buizer- dweg verloopt voert in feite (dwars) door het stiltegebied. Voor deze verbinding bestaat echter geen reëel alternatief om het verkeer geheel buiten het stiltegebied om te lei- den.

In overleg tussen de gemeente Asten en Deurne kan bezien worden in hoeverre er al- ternatieven mogelijk zijn, zoals extra bundeling van verkeer op de Buizerdweg, zodat andere wegen in het stiltegebied nog verkeersluwer gemaakt kunnen worden en er per saldo toch van een kwalitatieve verbetering van het stiltegebied sprake is.

Een en ander vindt echter buiten het kader van dit bestemmingsplan plaats.

4.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwa- liteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zo- als het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit, mo- gen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

a er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;

b de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;

c het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbe- treffende stoffen in de buitenlucht;

d de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in bete- kenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (lucht- kwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitsei- sen)’. Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtver- ontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn ca- tegorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ wor- den aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achter- wege kan blijven.

In het kader van de opstelling van het vigerende bestemmingsplan, is een berekening uitgevoerd naar de mogelijke effecten van de geboden ontwikkelingsruimte op de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van het plangebied.

De berekeningen voor stikstofdioxide (NO2) en voor fijn stof (PM10) zijn verricht met be- hulp van het rekenprogramma CAR II (versie 5.0).

(38)

Daarbij gaat het om jaargemiddelde-etmaalconcentraties en om het aantal dagen per jaar dat een maatgevende concentratie (‘piekwaarde’) wordt overschreden.

Het voorliggende plan maakt de bouw van een bedrijfswoning mogelijk alsmede de vestiging of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Het onderzoek richtte zich met na- me op de luchtkwaliteit op de locatie van de nieuwe woning.

Ten gevolge van deze ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen toenemen, waarbij gedacht kan worden aan totaal circa 75 mvt/etmaal, waarvan circa 70 perso- nenauto- en circa 5 vrachtautobewegingen.

Voor de Vlosbergweg is alleen een ingeschatte verkeersintensiteit van maximaal 100 mvt/etmaal (in 2022) voorhanden.

Wanneer van een toevoeging van maximaal 40% van alle autobewegingen ten gevolge van het plan wordt uitgegaan resulteert dat, opgeteld bij de geschatte 100 mvt/etmaal, in een maximale intensiteit van 140 mvt/etmaal.

Dit komt overeen met de intensiteit uit het eerder verrichte onderzoek (toen voor een woonlocatie op ca. 100 m vanaf de Gruttoweg).

De berekening op de eerdere locatie (op een afstand van 100 m uit de as van de weg) en de berekening van het effect op 5 m uit de as bleken voor de jaren 2010 en 2015 op dezelfde waarden uit te komen. Aangenomen mag worden dat dat ook geldt voor de voorliggende locatie van de woning op 17,5 m uit de as van de weg Vlosbergweg.

Het resultaat van de eerder berekening is als volgt samen te vatten.

Vooraf moet opgemerkt worden dat voor fijn stof in de ‘Meetregeling luchtkwaliteit 2005’ correcties waren aangegeven op de resultaten. Het betrof op de eerste plaats een correctie met een reductie van 6 dagen met betrekking tot het aantal dagen per jaar met overschrijding, die voor heel Nederland geldt. Daarnaast was sprake van een variabele correctie van de jaargemiddeldeconcentratie. Voor de gemeente Asten ging het om een vermindering met 3 µg/m3. In navolgende samenvatting gaat het om de op deze wijze gecorrigeerde resultaten. Inmiddels is de Meetregeling vervangen door de zogenaamde ‘Wet luchtkwaliteit’. De normen die hierin gehanteerd worden zijn rui- mer/soepeler dan voorheen het geval was, waardoor toetsing aan de vroegere normen nog steeds volstaat.

Voor geen van de jaren worden de grenswaarden overschreden.

De hoogste concentraties zouden in 2006 optreden. Het gaat dan voor NO2 om 23 µg/m3 en voor PM10 om 25 µg/m3. Deze waarden liggen ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. In 2006 gaat het om maximaal 21 overschrijdingsdagen met meer dan 50 µg/m3 voor PM10, hetgeen ook ruim onder het maximum van 35 dagen ligt.

Het vigerende plan voldoet derhalve ruimschoots aan het Besluit Luchtkwaliteit en op grond van het voorgaande mag aangenomen worden dat hetzelfde ook met het voor- liggende plan het geval is.

(39)

Het plan voorziet in de mogelijkheid voor eventueel één nieuwe bedrijfswoning. De lig- ging van de betreffende locatie ten opzichte van andere agrarische bedrijven met vee- houderij is zodanig dat eventuele realisering over en weer geen conflicten oplevert uit een oogpunt van hinder en beperkingen wat betreft woonklimaat en bedrijfsvoering.

In het Besluit Glastuinbouw zijn geen normen opgenomen voor de situering van glas- tuinbouwbedrijven ten opzichte van andere bedrijven in verband met stof.

In de huidige situatie hebben problemen met betrekking tot de uitstoot van stof vanuit bedrijfsgebouwen in de richting van al bestaande kassen zich voor zover bekend nooit voorgedaan. Nieuwe kassen bevinden zich op een wat kleinere afstand dan de be- staande kassen tot bedrijfsgebouwen in de omgeving, maar ook om de nieuwe kassen komen nog afschermende groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de eventuele verspreiding van stof richting de meest nabijgelegen nieuwe kassen, zo daar al sprake van zou zijn, afdoende ondervangen. Dit wordt bovendien vanuit de toekomstige bedrij- ven niet als problematische ervaren.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen be- lemmeringen bestaan voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.5 Bedrijven en milieuzonering (Geur)hinder

Er moet een noodzakelijke ruimtelijke scheiding worden aangebracht tussen milieube- lastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwa- liteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies op de onderzoekslocatie mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden ge- maakt.

De woningen worden gerealiseerd op minimaal 25 m afstand van het bestemmingsvlak voor glastuinbouwbedrijven, waarmee de minimale veiligheidsafstand (25 m ten op- zichte van eigen bedrijfswoningen) in acht wordt genomen.

De woningen bevinden zich op ruim voldoende afstand van omliggende agrarische be- drijven in de omgeving van het plangebied, zodat deze elkaar niet over en weer nega- tief beïnvloeden.

Derhalve zijn er vanuit het aspect hinderlijke (agrarische) bedrijvigheid geen belemme- ringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

Licht

De telers maken op dit moment geen gebruik van assimilatieverlichting, zodat er in de omgeving hiervan geen hinder zal worden ondervonden.

Mochten de telers in de toekomst toch gebruik willen maken van assimilatieverlichting, wat vooralsnog niet verwacht wordt, dan bestaat er de verplichting om aan de binnen- zijde van de kas schermen aan te brengen, zodat lichthinder beperkt en voorkomen wordt. De bedrijven zullen dan moeten voldoen aan de bepalingen van het Besluit Glastuinbouw (incl. de wijziging van 3 juli 2009) inzake de toepassing van assimilatie- verlichting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hierboven vermelde bezwaren zijn voor mij zwaarwegend in verband met de alsmaar hoger wordende parkeer- en verkeersdrukte in de wijk.Tevens is de clustervorming sport

Asbest wordt alleen opgeslagen en niet verwerkt op het terrein Aangezien er geen sloop of afvalverwerkende activiteiten op deze locatie uitgevoerd worden, zal er geen

[r]

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in het

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde-Archeologie categorie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid

het ontwerp- bestemmingsplan “Tienelsweg 33b in Zuidlaren” ter inzage te

Het voorontwerp bestemmingsplan “Herontwikkeling Bovendiepen Zuidlaren”, conform de gemeentelijke inspraakverordening, vrij te geven voor inspraak;.. voor dit bestemmingsplan

Het “voorontwerp Bestemmingsplan Nieuwbouw AOC Terra Eelde”, conform de gemeentelijke inspraakverordening, vrij te geven voor inspraak;. voor dit bestemmingsplan