hefstation
voor
de
Rundveehouderíj
,
'
Schapenhouderij
en
.,.
.Paardenhoudenij
cm-
&
grasland
van
melkveebedrijven
Economie en gevolgen
voor
de
P-hdshouding
M.
H,
Ig.
de H m
Th.
V.
Velbga
1
aiCo[clF~n '
Uitgever:
ProsfJtkaion
voor
$PFQund~ceaho0derl.i~
!.khmhikr~&dj
en
F~hlfd@fIh~ud~rii
[PR),
Rwttìaww
6,
& w B < P K
Lsifystad
TeIcr%on
O3~0+9821l
Fm
Q32QQ-4f
5a4 P(e$áitrtfe:Afdeling
Vmrikhlhg
wan
hst
FR:
Dmrk#er:
auMeFSj
de &&r
biyshd
Niet&
uil
difl
rapport
mag
Eonder
owieg
methet
ProefsWion
W@* ver geul omenI
1
s
P
d
U16(3.4!@39
Eefste
&uk-l
Woplagb, 500
De
enden~mtra
Rebraat
WeersoilereenkomsTsn
ap
gasland
wan
mlhmb&fijven.
2.Eqpnonfie
en
gevolgen
vwf-
dnF-huishouding.
Dodet.zo&
naar
Ecanomie en
gevolgen
VDDCde
Dlt
rappart
ts
uik~lus9end
vetkrilgbar
P-hofshaudlng
van
beiheerso~ereenkom$ten
op gradar
door
storting van
fW-
op
F a b a n k
van
rnelkveebedfi@~n
op
basi~
van
bweidiqs$echnicf
nr.
m7421
wan
het
PrmfsWiun
PR,
en voadingsta~hnischa
criteria,
Runderweg
6,8Yt13,PK
Lelystad
met
Tcehwrdm:
Reiatienmt, bcrheersoverwnkaknsfervermelding:
Rappart nr. 1s.
inpashaarbid,
rndku~l&Wrijwen,
mnomie.
, ,
1 I
' 1 j , , , < . ,
Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR) Lelystad Waiboer- hoeve BEHEERSOVEREENKOMSTEN OP GRASLAND VAN MELKVEEBEDRIJVEN
2. ECONOMIE EN GEVOLGEN VOOR DE P-HUISHOUDING
Management agreements on grassland of dairy farms
2. Economy and consequences for the P-balance
M.H.A. de Haan Th. V. Vellinga F. Mandersloot Rapport nr. 159 Regionale Onderzoek Centra Juli 1995
Figure 35 Change of P-surplus (kg) per extra hectare w i t h a management agreement for high
and l o w nitrogen application level, for a farm o n peat, unlimited grazing, 7000 k g milk
per cow, 10000 k g milk per ha.
Figure 36 Change of P-surplus (kg) per extra hectare w i t h a management agreement on sand
and o n peat, in a situation w i t h urilimited grazing, high nitrogen application level,
7000 k g milk per c o w , 10000 k g milk per ha.
Figure 37 Range of extra P-intake (kg) per hectare w i t h a management agreement for increasing
percentage of the total area w i t h a management agreement f o r situations o n peat,
8000 up t o 18000 k g milk per ha, high and l o w nitrogen application level, providing
that management agreements do f i t in.
Figure 38 Range of extra P-intake (kg) per hectare w i t h a management agreement for increasing
percentage of the total area w i t h a management agreement f o r situations on sand,
10000 up t o 20000 k g milk per ha, high and l o w nitrogen application level, providing
t h a t management agreements d o f i t in.
Figure 39 Range of change in P-surplus (kg) per hectare w i t h a management agreement for in-
creasing percentage of the tatal area w i t h a management agreement for situations on
peat, 8000 u p t o 18000 k g milk per ha, high and l o w nitrogen application level, pro-
viding that management agreements d o f i t in.
Figure 40 Range of change in P-surplus (kg) per hectare w i t h a management agreement for in-
creasing percentage of the total area w i t h a management agreement for situations on
sand, 10000 u p t o 20000 k g milk per ha, high and l o w nitrogen application level,
providing t h a t management agreements d o f i t in.
Figure 41 Total amount of slurry disposal ( M ~ ) t o neutralize the effect o n the P-cycle ( I " quad-
rant) and slurry disposal per extra hectare w i t h a management agreement f o r a farm
on peat, unlimited grazing, high nitrogen application level, 7000 k g milk per c o w ,
VOORWOORD
Door h e t Proefstation voor de Rundveehouderij, Paardenhouderij en Schapen- houderij (PR) is een studie uitgevoerd naar vergoedingsniveaus voor beheers- overeenkomsten op grasland van een melkveebedrijf. De studie is uitgevoerd i n opdracht van de dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden (LBL) en de
provincie Utrecht en begeleid door een commissie m e t vertegenwoordigers
vanuit de landbouw, de natuurbescherming en de opdrachtgevers. In deze bege- leidingscommissie hadden zitting: N.A. Blok, veehouder t e Zegveld; J. Heinen en
G. Buitink, beiden dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden; Z. Koe-
koek en G. Morell, beiden Provincie Utrecht; K. Voetberg, Natuurmonumenten.
Dank gaat u i t naar deze mensen voor de opbouwende commentaren o p de uit- gangspunten voor de studie, de resultaten en de conceptverslagen.
I n dit rapport komen de gevolgen van beheersovereenkomsten voor h e t bedrijfs- inkomen en de P-overschotten aan de orde. I n een eerder verschenen rapport
(PR-rapport 158) is de inpasbaarheid van beheersovereenkomsten beschreven.
Voor een goed overzicht over de gehele problematiek van beheersovereenkom- sten op grasland kunnen beide rapporten niet los van elkaar worden gezien. Van beide rapporten zal één samenvattende publikatie verschijnen.
Deze studie is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden (LBL) en de provincie Utrecht.
W. Luten
H o o f d afdeling weidebouw, PR
A.T.J. v a n Scheppingen H o o f d afdeling synthese, PR
SAMENVATTING
Aanleiding
De laatste vijftig jaar is er sprake van een achteruitgang v a n floristische, faunis- tische en landschappelijke waarden i n Nederland. Agrarische activiteiten zijn daar in sterke mate debet aan. O m de meest waardevolle en kwetsbare delen van het cultuurlandschap t e beschermen, zijn in de "Nota betreffende de relatie landbouw en natuur- en landschapsbehoud" (Relatienota, 1 9 7 5 ) t w e e instru- menten aangereikt. Deze betreffen h e t verwerven van gronden voor reservaats- vorming en h e t sluiten van beheersovereenkomsten voor landbouwgronden. De mate waarin deze beheersovereenkomsten inpasbaar zijn, i s evenwel aan gren- zen gebonden. Over de inpasbaarheid was echter nog onvoldoende bekend. LBL betaalt een zogenoemde beheersvergoeding. Deze vergoeding is i n h e t ver- leden vastgesteld door de opbrengstderving per hectare i n guldens o m t e reke- nen (DBL, 1 9 9 2 ) . T o t n o g toe is deze vergoeding nog niet i n bedrijfsverband ge- evalueerd. Verder hebben beheersovereenkomsten gevolgen voor bemesting en voeding. Vooral fosfor is hierbij een p u n t van aandacht.
De problematiek van kwantificering van inpasbaarheid, bedrijfseconomische evaluatie en de gevolgen voor de P-huishouding zijn aanleiding geweest t o t on- derzoek door h e t Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
De studie is gesplitst in t w e e delen, namelijk de inpasbaarheid enerzijds en de gevolgen voor economie en de P-huishouding anderzijds. Het vaststellen van de inpasbaarheid o p beweidingstechnische en voedertechnische gronden, is be-
schreven door Vellinga en Verburg (PR-rapport 158). D i t rapport (PR-rapport
1 5 9 ) beschrijft de bedrijfseconomische gevolgen van beheersovereenl<omsten op grasland en de gevolgen voor de P-huishouding.
Voedervoorziening
De beheersovereenkomsten m e t sterke beperkingen van de voorjaarswerkzaam- heden en het uitstellen van de eerste maaisnede t o t in juni (het zogenaamd zwaar beheer voor weidevogels) zijn ingrijpend voor de bedrijfsvoering. Het grasland kan h e t eerste deel van het seizoen niet worden gebruikt voor bewei-
ding. De eerste snede w o r d t gehooid, omdat de kwaliteit van d i t p r o d u k t m e t betrekking t o t energie- en eiwitgehalte minder is dan h e t gangbare r u w v o e r op het bedrijf. Na de eerste snede w o r d t dit land door jongvee b e w e i d en een even- tuele extra maaisnede w o r d t ingekuild. H e t hooi van de eerste snede w o r d t res- pectievelijk aan droge koeien, pinken en kalveren gevoerd.
Bij voeding van het beheershooi aan de droge koeien is slechts een kleine aan- vulling m e t krachtvoer nodig, terwijl voeding van hooi aan pinken en kalveren t o t een beduidend grotere krachtvoeraanvulling leidt. Bij weinig hectares m e t een overeenkomst w o r d t de kVEM-derving van h e t grasland vooral gecompen- seerd door aankoop van extra ruwvoer. Als er veel hectares m e t een overeen- k o m s t zijn, w o r d t de kVEM-derving meer via krachtvoer aangevuld. De invloed van bedrijfsfactoren als veebezetting en beweidingssysteem o p de kVEM-derving en de extra voeraankopen is vrij gering. Bij een lage stikstofbemesting is het verschil i n kVEM-opbrengst tussen hectares m e t en zonder overeenkomst klei- ner, zodat er minder k V E M extra aangekocht h o e f t t e worden dan bij een hoge bemesting.
Economie
Beheersovereenkomsten beïnvloeden de gehele bedrijfsvoering o p h e t melkvee- bedrijf. De kosten per ha m e t beheersovereenkomsten zijn hoger, naarmate h e t ingepaste oppervlak m e t een beheersovereenkomst groter is.
Van de t e maken kosten w o r d t 40 t o t 6 0 % aan opslag en verwerking v a n hooi
en 3 0 T o t 6 0 % van de kosten aan extra voerkosten toegeschreven. De overige
kosten zijn o.a. extra l o o n w e r k en vaste kosten. De laatstgenoemde kosten ne- m e n een groter aandeel voor h u n rekening bij een grotere oppervlakte m e t een beheersovereenkomst.
Op veengrond liggen de kosten voor het sluiten v a n een beheersovereenkomst
tussen de f 650,- en de f 1 1 0 0 , - per ha beheersland. Op zandgrond liggen de
kosten tussen f 500,- en f 1050,-.
De volgende bedrijfsfactoren bepalen de hoogte van de kosten door beheers- overeenkomsten:
Veebezetting; Weinig hectares m e t een overeenkomst zijn bij hoge veebezettin- gen relatief goedkoper i n t e passen dan bij lage veebezettingen. Nabij de bewei- dingstechnische inpasbaarheid zijn de kosten voor een beheersovereenkomst bij hoge veebezettingen hoger dan bij een lage veebezetting.
Stikstofbemesting; de kosten v a n beheersovereenkomsten zijn relatief laag bij een lage stikstofbemesting.
Grondsoort; op veengrond zijn de kosten voor beheersbeperkingen over h e t al- gemeen hoger dan o p zandgrond.
P-huishouding
Beheersovereenkomsten leiden t o t extra aanvoer van P m e t voer. Dat is op be- drijfsniveau ca 10 k g P per ha m e t een beheersovereenkomst. Veebezetting en stikstofbemesting hebben een geringe invloed o p de extra aanvoer v a n P m e t voer op het bedrijf.
O m d a t h e t P-overschot de resultante i s v a n de extra aanvoer v a n P m e t voer en compensatie m e t kunstmest, w i j k t de verandering van het P-overschot af van de extra aanvoer van P m e t voer. Bij P-Al-toestand "voldoende" leiden beheers- overeenkomsten over h e t algemeen t o t een stijging van h e t P-overschot. Deze
stijging bedraagt maximaal ca 20 k g P per hectare m e t een overeenkomst. Al-
leen bij beweidingssystemen waarbij de koeien 's nachts worden opgestald, daalt i n een aantal gevallen h e t P-overschot. Deze daling bedraagt maximaal ca
6 k g per hectare.
De volgende bedrijfsfactoren hebben invloed op h e t P-overschot:
Veebezetting; Bij lage veebezettingen neemt h e t P-overschot sneller t o e als het oppervlak m e t een beheersovereenkomst groter w o r d t dan bij een hoge veebe- zetting.
Beweidingssysteem; Bij onbeperkt weiden leiden beheersovereenkomsten t o t een stijging van h e t P-overschot. Bij beperkt weiden kan h e t P-overschot in een aantal gevallen dalen.
Stikstofbemesting; beheersovereenkomsten bij een laag stikstofbemesting leiden t o t een kleinere stijging van h e t P-overschot dan bij een hoge bemesting.
Grondsoort; op veengrond is de stijging van liet P-overschot groter dan op zandgrond.
Enkele kanttekeningen
De huidige vergoeding die door LBL wordt uitgekeerd verschilt van de berekende kosten in deze studie. Dit komt voornamelijk doordat in deze studie kosten voor opslag en verwerking van hooi worden gerekend. Verder wordt in deze studie rekening gehouden met het effect voor de gehele bedrijfsvoering. Ook worden in
deze studie geen kosten voor mestafzet begroot, terwijl LBL hier wel een ver-
goeding voor uitkeert.
Wanneer er sprake is van een ruwvoeroverschot en het beheershooi wordt ver- kocht in plaats van graskuil, dan zullen de kosten voor de beheersovereenkomst aanzienlijk minder zijn. In veel gevallen hoeven geen kosten voor opslag en ver- werking van hooi gemaakt t e worden.
Een lagere ruwvoerprijs leidt t o t lagere kosten voor de beheersovereenkomst, terwijl een hogere ruwvoerprijs hogere kosten t o t gevolg heeft.
Om het P-overschot of de aanvoer van P met voer niet te vergroten kunnen de volgende stappen ondernomen worden:
minder aanvoer van P met kunstmest. Hierdoor wordt afgeweken van het bemestingsadvies. De gevolgen voor de gewasopbrengst worden onderzocht.
*
verlagen van P-gehalte in krachtvoer. Door een andere samenstelling te kie- zen is dit goed mogelijk. Wellicht zijn de kosten van zulk krachtvoer hoog.afvoer van mest. Dit is een goede manier om P-overschot op gelijk peil te
houden wanneer geen kunstmest
meer
nodig is. Wel is mestafvoer erg duur.e aanvoer van hoeveelheid krachtvoer niet vergroten. Economisch en minera-
lentechnisch onwenselijk, omdat volmelken van het quotum dan t o t een ver- groting van de veestapel leidt. Hierdoor moet in principe weer meer kracht- voer worden aangevoerd en stijgt de ammoniakemissie.
S U M M A R Y
Background
The last f i f t y years, flora, fauna and landscape have decreased in b o t h quantity and quality. Agricultural activities caused a great deal o f t h i s decrease. Tools for protecting the m o s t vulnerable and valuable parts o f t h e landscape w e r e given i n the "Memorandum about t h e relation b e t w e e n agriculture and nature and landscape conservation". Land can be obtained for nature reserves and man- agement agreements can be made o n agricultural land. The area w i t h manage- m e n t agreements o n a dairy f a r m is limited. Little was k n o w n these limits. The farmer gets a financial compensation f o r these management agreements
f r o m LBL. A f e w years ago, this financial compensation w a s calculated based o n
t h e decrease o f grass yield. The height o f the compensation has n o t y e t been calculated in an integrated budgeting program. Management agreements also affect feeding and application o f fertilizer and slurry. Especially phosphorus de- serves attention.
Possibilities for management agreements, economic evaluation and conse- quences for t h e phosphorus cycle were reason f o r this study.
Vellinga and Verburg described possibilities for management agreements, based
o n grazing and feeding (PR-report 158). This report (PR-report 159) deals w i t h
t h e financial aspects and t h e changes in de phosphorus cycle caused b y man- agement agreements.
Feed supply
Some management agreements have severe restrictions o f agricultural activities in spring and delay o f t h e first cut. These agreements have a large impact o n f a r m management. I n t h e first part o f t h e growing season, this grassland cannot be used f o r grazing. The grass o f the first c u t has a l o w energy and protein con- tent i n comparison t o the other roughage. Therefore, small bales o f hay are made. After the first cut, y o u n g stock grazes o n this land. A n extra c u t is made t o grass silage. Dry cows, heifers and calves (in this sequence) eat t h e hay of t h e first cut. When dry c o w s eat t h e hay, a rather small compensation w i t h concentrates is needed. W h e n young stock eats hay, far more concentrate is
needed. If t h e area w i t h management agreements is small, the decrease o f grass yield is mainly compensated w i t h roughage. A large area w i t h an agreement leads mainly t o a compensation w i t h concentrates. Farm related factors like stocking rate and feeding system have little affection o n the decrease o f grass yield. L o w nitrogen application h o w e v e r leads t o a smaller feed compensation than systems w i t h a high level o f nitrogen application.
Economy
Management agreements n o t only a f f e c t the use o f its o w n particular area, b u t t h e complete management o n a dairy f a r m as well. The costs per hectare w i t h a management agreement increase, as t h e area w i t h a management agreement gets larger.
40 T o 6 0 % o f t h e total costs are caused b y storing hay, whereas feeding costs
account f o r 3 0 t o 6 0 % o f t h e total costs. The rest o f t h e costs increases faster
as t h e area w i t h management agreements gets larger.
On peat t h e costs f o r management agreements are between f 650,- and f
1100,- per hectare w i t h an agreement. On sand t h e costs vary b e t w e e n f 500,- and f 1050,- per hectare w i t h a management agreement.
The n e x t f a r m related factors affect costs for management agreements:
Stocking rates; A t high stocking rates, a small area w i t h an agreement leads t o lower costs for management agreements than a t l o w stocking rates. A t high stocking rates, t h e costs increase faster as t h e area w i t h an agreement gets larger.
Nitrogen application; a l o w level o f nitrogen application leads t o f e w e r costs caused b y management agreements than a high level o f nitrogen application. Soil; t h e costs f o r management agreements are higher o n peat than on sand.
P-c ycle
Management agreements lead t o t an extra intake o f P w i t h roughage a n d con-
ca 10 k g P intake o n a farm. Stocking rates and nitrogen application have little affection on t h e extra intake o f P b y the cattle.
The P surplus differs f r o m t h e extra intake o f P, because fertilizer i s a p a r t o f the
P surplus. A t P-AI "sufficient", management agreements almost ever increase
the P surplus. On f a r m level, t h e maximum increase is 20 k g P per hectare w i t h
an agreement. J u s t systems w i t h limited grazing lead t o a decrease o f the
P
surplus in a f e w situations. The P-surplus maximally decreases 6 k g per hectare
w i t h a management agreement.
The n e x t f a r m related factors affect t h e change in P surplus:
Stocking rates; A t l o w stocking rates the P surplus increases faster as t h e area w i t h a management agreement gets larger, than a t high stocking rates.
Feeding system; unlimited grazing combined w i t h management agreements leads t o an increase o f t h e P surplus, whereas limited grazing sometimes causes a decrease t h e P surplus.
Nitrogen application; a high level of nitrogen application leads t o a larger in- crease o f P surplus due t o management agreements than a l o w level.
Soil; o n peat t h e increase o f P surplus is larger than o n sand.
Points o f special attention
The financial compensation o f LBL differs f r o m t h e calculated costs i n this
study. This i s mainly caused b y t h e c o s l s f o r storing hay, which are accounted for i n this study. Furthermore, i n this study n o costs for disposal o f slurry are
calculated, whereas LBL calculates a financial compensation for slurry disposal.
If hay is sold instead o f silage, costs for management agreements wil1 b e con- siderably lower. In many situations, costs f o r storing hay are n o t necessary. If t h e price f o r roughage is higher than used in this study, costs f o r management agreements are higher.
A f e w w a y s t o prevent the surplus o f P or t h e intake o f P f r o m increasing:
decrease the use o f P with fertilizer. Phosphorus wil1 no longer be applied
0 decrease the amount o f
P
in concentrates. Choosing another composition,can lead t o a l o w e r amount o f P in concentrates. The price o f such concen- trates m a y be rather high.
disposal o f slurry. This is a g o o d w a y t o prevent t h e P-surplus f r o m increas- ing, if fertilizer is n o t needed. Disposal o f slurry is very expensive.
0 no increase o f intake o f the amount of concentrates. Economical and envi-
ronmental undesirable, because this leads t o more cattle on the farm. More concentrates are needed and t h e emission o f ammonia increases.
1
.
INLEIDING
...
12
.
UITGANGSPUNTEN EN BEREKENINGSMETHODE
...
4...
2.1 Het BedrijfsBegrotingcProgramma Rundveehouderij (BBPR) 4 2.1.1 Bedrijfsbegroting...
5...
2.1.2 Normen Voor de Voedervoorziening (NVV) 6 2.1.3 Economische deelprogramma's...
62.1.4 Milieutechnische deelprogramma's
...
72.2 Uitgangspunten voedervoorziening
...
72.2.1 Technische inpasbaarheid van beheersovereenkomsten
...
82.2.2 Algemene uitgangspunten
...
9...
2.2.3 Grasland met beheersovereenkomst 12...
2.3 Uitgangspunten bedrijfseconomie 13 2.4 Toelichting op gevolgde rekenprocedure...
1 4 2.4.1 Berekend effect met BBPR...
1 4 2.4.2 Netto-effect beheersovereenkomst...
153
.
VOEDERVOORZIENING
...
163.1 Invloed van het aantal hectares met een beheersovereenkomst
...
1 6...
3.1.
1 Beweiding 17 3.1.2 Voederwinning...
18...
3.1.3 Wintervoeding 19 3.1.
4 Mestproduktie...
21 3.1.5 Totaaloverzicht...
223.2 Invloed van bedrijfsfactoren
...
233.2.1 Melkproduktie per koe
...
233.2.2 Quotum per ha
...
24 3.2.3 Beweidingssysteem...
25 3.2.4 Bemestingsniveau...
26 3.2.5 Conclusies voedervoorziening...
26...
4
.
BEDRIJFSECONOMISCHE RESULTATEN
274.1 Kosten van beheersovereenkomsten
...
27...
4.1.1 Voerkosten 28...
4.1.2 Opslag en verwerking van beheershooi 28...
.
4.1 3 Overige kosten 29 4.2 Invloed van bedrijfsfactoren op de kosten...
..
...
3 0...
4.2.1 Melkproduktie per koe 3 0 4.2.2 Quotum per ha...
31...
4.2.3 Beweidingssysteem 32 4.2.4 Niveau van stikstofbemesting...
3 4 4.2.5 Grondsoort...
354.3 Conclusies bedrijfseconomie
...
364.4 Gevoeligheid
...
384.4.1 Andere ruwvaerprijs dan gehanteerd in berekeningen
...
384.4.2 Lagere fosfaatgebruiksnorm
...
405
.
VERANDERINGEN IN DE FOSFORHUISHOUDING
...
41
5.1 Verandering van de aan- en afvoer van P met voer
...
41...
5.2 Invloed van bedrijfsfactoren op extra P-aanvoer met voer 43 5.2.1 Melkproduktie per koe...
43...
5.2.2 Quotum per ha 43...
5.2.3 Beweidingssysteem 4 4 5.2.4 Niveau van stikstofbemesting...
45...
5.2.5 Grondsoort 46 5.3 Verandering van P-overschot...
475.4 Invloed van bedrijfsfactoren op verandering P-overschot
...
495.4.1 Melkproduktie per koe
...
49...
5.4.2 Quotum per ha 50...
5.4.3 Beweidingssysteem 51 5.4.4 Niveau van stikstofbemesting...
535.4.5 Grondsoort
...
535.5 Conclusies voor de P-huishouding
...
545.5.2 Verandering van het P-overschot
...
576
.
DISCUSSIE...
596.1 Vergelijking kostenberekening met uitgangspunten LBL en deze studie
.
59 6.2 Toepassing voor de praktijk...
626.3 Vermijden van extra P op balans bij beheersovereenltomsten
...
646.4 Andere grondsoort of ontwatering
...
667
.
CONCLUSIES...
678
.
LITERATUURLIJST...
699
.
BIJLAGE 1: ECONOMISCHE UITGANGSPUNTEN...
7110
.
BIJLAGE 2: CORRECTIES VOOR ONTWATERING...
74
1. INLEIDING
Natuur en landschap in Nederland w o r d e n i n sterke mate beïnvloed door agrari- sche activiteiten. Er is de laatste vijftig jaar sprake van een achteruitgang van floristische, faunistische en landschappelijke waarden. O m de meest waardevolle en kwetsbare delen van h e t cultuurlandschap t e beschermen werden in d e "Nota betreffende de relatie landbouw en natuur- en landschapsbehoud" (Relatienota, 1975) t w e e instrumenten aangereikt. Deze betreffen het verwerven v a n gronden voor reservaatsvorming en h e t sluiten v a n beheersovereenkomsten v o o r land- bouwgronden. In zeer kwetsbare gebieden is veelal een extensief beheer vereist, o m d a t een bedrijfsmatige agrarische produktie niet valt t e combineren m e t na- tuur. Hierom moeten reservaten t o t stand komen. In andere gebieden worden maatregelen t e n behoeve van natuur- en landschapsbehoud inpasbaar geacht in de agrarische bedrijfsvoering. Daar k a n een grondgebruiker, o p basis v a n vrijwil- ligheid, een beheersovereenkomst sluiten. Hij kan zo in zijn bedrijfsvoering maat- regelen nemen die een positief e f f e c t hebben op natuur en landschapswaarden (bijvoorbeeld weidevogels o f botanisch waardevolle weilanden). Hiervoor ver-
krijgt hij een vergoeding (DBL, 1992; Korevaar, 1986).
Er zijn verschillende vormen van beheer. Grofweg vallen deze i n te delen i n licht beheer, m e t geringe beperking van de voorjaarswerkzaamheden, en zwaar be- heer m e t sterke beperking van de voorjaarswerkzaamheden: onder meer h e t uit- stellen van de eerste maaisnede t o t i n juni. M e t name h e t zwaar beheer i s ingrij- pend voor de bedrijfsvoering. H e t grasland kan het eerste deel v a n h e t seizoen niet gebruikt worden voor beweiding. De eerste snede w o r d t laat gemaaid en de kwaliteit van dit produkt is minder w a t betreft energie- en eiwitgehalte d a n het gangbare ruwvoer o p h e t bedrijf.
De m a t e waarin beheersovereenkomsten inpasbaar zijn i n een normale be- drijfsvoering is afhankelijk van de mogelijkheden h e t kwalitatief mindere voer aan de veestapel t e voeren. Daarnaast is h e t van belang dat beweiding v a n het vee k a n blijven plaatsvinden. De mate van inpasbaarheid van beheersovereen- komsten is evenwel aan grenzen gebonden. Over de inpasbaarheid w a s echter n o g onvoldoende bekend.
Omdat beheersovereenkomsten veelal leiden t o t opbrengstderving, betaalt de dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden (LBL) een zogenoemde be- heersvergoeding. Deze vergoeding is i n h e t verleden vastgesteld door de op- brengstderving per hectare i n guldens o m t e rekenen (DBL 1 9 9 2 ) . T o t n o g toe is deze vergoeding niet in bedrijfsverband geëvalueerd. Dit betekent dat niet be- oordeeld is o p welke wijze h e t kwalitatief mindere ruwvoer het best i n de be- drijfsvoering kan worden ingepast. Omdat de opbrengstderving door beheers- overeenkomsten gecompenseerd w o r d t m e t extra r u w - en krachtvoer, neemt de mineralenaanvoer naar h e t bedrijf toe. Bij een gelijkblijvende afvoer v a n minera- len in de v o r m van melk en vlees zullen de mineralenoverschotten op h e t bedrijf daardoor toenemen.
I n 1 9 9 4 is door h e t Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR) een onderzoek gestart naar de inpasbaarheid v a n beheers- overeenkomsten o p een melkveebedrijf. De volgende doelen hebben daarbij cen- traal gestaan:
1) H e t vaststellen van de inpasbaarheid v a n beheersovereenkomsten op
grasland (zwaar beheer) van melkveebedrijven op beweidingstechnische en voedertechnische gronden.
2) H e t kwantificeren van de invloed van beheersovereenkomsten o p h e t P-
overschot o p de mineralenbalans als de mindere ruwvoerkwaliteit w o r d t gecompenseerd door een groter krachtvoerverbruik.
3)
H e t berekenen van de financiële consequenties in bedrijfsverband doorbeheersovereenkomsten t e sluiten.
4 ) H e t onderzoeken van mogelijkheden o m de onder 2) gevonden effecten
o p de P-balans t e neutraliseren.
Het eerste aspect, vaststellen van de inpasbaarheid o p beweidingstechnische en voedertechnische gronden, i s beschreven door Vellinga en Verburg (PR-rapport 1 5 8 ) . Beweidingstechnische en voedertechnische inpasbaarheid w o r d e n daarin besproken. Ook w o r d t aandacht besteed aan de invloed van de bedrijfsopzet en bedrijfsvoering o p deze inpasbaarheid.
D i t rapport (PR-rapport 1 5 9 ) zal ingaan o p de gevolgen van beheersovereenkom- sten o p de bedrijfseconomische resultaten. Ook de gevolgen voor de aan- en af-
voer van P m e t voer en de gevolgen voor h e t P-overschot worden besproken. In de bedrijfseconomische berekeningen is geen rekening gehouden m e t een toe- komstige verliesnorm voor P en een eventuele heffing voor elke k g P die boven die verliesnorm o p h e t bedrijf aanwezig is. Immers, deze toekomstige verlie-
snorm m e t een eventuele heffing i s n u (juni 1995) n o g niet bekend.
In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten en de berekeningsmethode toegelicht.
In hoofdstuk 3 worden de veranderingen i n de voedervoorziening door beheers-
overeenkomsten toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de economische
gevolgen weergegeven en toegelicht, terwijl in hoofdstuk 5 de veranderingen in
de P-huishouding worden behandeld. I n hoofdstuk 6 worden discussiepunten
2. UITGANGSPUNTEN EN BEREKENINGSMETHODE
De economische en milieutechnische gevolgen van h e t sluiten van een beheers- overeenkomst voor een deel van het bedrijf zijn berekend m e t het BedrijfsBegro- tingsProgramma Rundveehouderij (BBPR). De voedervoorziening is daarbij be- groot m e t h e t programma Normen Voor de Voedervoorziening (NVV). In dit hoofdstuk zal allereerst k o r t ingegaan worden o p de gebruikte programma's. Daarna zullen de belangrijkste uitgangspunten die i n deze studie gehanteerd zijn besproken worden. Vervolgens k o m t dan de berekeningsmethodiek aan de orde.
2.1 H e t
BedrijfsBegrotingsProgramma
Rundveehouderij (BBPR)DOOF h e t PR is voor h e t uitvoeren van berekeningen i n bedrijfsverband h e t Be-
drijfsBegrotingsProgramma Rundveehouderij (BBPR) ontwikkeld. Rekening hou- dend m e t specifieke bedrijfsomstandigheden berekent BBPR technische, milieu- technische en bedrijfseconomische kengetallen. Uitgangspunt bij berekeningen m e t BBPR i s steeds de huidige advisering o p onder meer h e t gebied v a n voeding en bemesting. Vergelijking v a n resultaten van de huidige bedrijfsvoering m e t kengetallen u i t BBPR geeft inzicht i n de rendabiliteit v a n h e t bedrijf en de doel- matigheid op technisch en milieutechnisch gebied. Door alternatieven voor de huidige bedrijfsvoering door t e rekenen is h e t mogelijk de gevolgen van een ver- andering in h e t bedrijf i n t e schatten. BBPR is o p g e b o u w d u i t verschillende mo-
dules. De opzet v a n BBPR i s i n schema 1 weergegeven. Per onderdeel w o r d t
hierna een korte toelichting gegeven. Publikatie nr. 72 van h e t PR geeft een uit-
Voedervoorziening
I J
Schema 1: Overzicht opbouw BBPR en onderlinge samenhang met andere modellen
2.1.1 Bedrijfsbegroting
Bij berekeningen i n bedrijfsverband speelt de bedrijfsbegroting een centrale rol. In de bedrijfsbegroting zijn alle onderdelen van h e t bedrijf opgenomen. D i t ge- beurt vanuit een bedrijfseconomische invalshoek. De diverse modules berekenen de opbrengsten e n de kosten die gemaakt moeten w o r d e n o m deze opbrengsten t e realiseren. Vanuit de opbrengsten en kosten worden in de bedrijfsbegroting verschillende economische kengetallen zoals saldo (opbrengsten minus toegere- kende kosten) en n e t t o bedrijfsresultaat berekend. H e t saldo is h e t meest ge- schikt voor h e t beoordelen van bedrijfsaanpassingen waarbij de duurzame pro- duktiemiddelen niet veranderen. Zijn investeringen in bijvoorbeeld stallen o f ma- chines nodig, dan is h e t netto bedrijfsresultaat een betere maatstaf voor h e t be- oordelen v a n de aanpassing.
2.1.2 Normen Voor de Voedervoorziening (NVV)
Bij het berekenen van opbrengsten en kosten speelt de voedervoorziening een
belangrijke rol. Het onderdeel Normen Voor de Voedervoorziening (NVV) bere-
kent hoeveel ruwvoer op het eigen bedrijf geproduceerd kan worden. Naast de ruwvoerproduktie geeft NVV ook aan hoeveel ruw- en krachtvoer door het vee wordt opgenomen en welke melkproduktie daarmee behaald wordt. Het verschil tussen de voeropname van de veestapel en de voerproduktie op het eigen bedrijf bepaalt de voeraankoop. Het overschot aan graskuil of maïskuil wordt verkocht
(niet te verwarren met beheershooi in deze studie). Publikatie nr. 70 van het PR
licht het onderdeel NVV toe (Werkgroep Normen Voor de Voedervoorziening,
1991 ).
Aan NVV ligt een groot aantal berekeningen wat betreft de voedervoorziening ten grondslag. In deze berekeningen is de voeding en produktie van het vee, de produktie van het grasland en het graslandgebruik nagebootst. De resultaten van deze berekeningen zijn verwerkt t o t rekenregels die in NVV zijn opgenomen.
2.1.3 Economische deelprogramma's
Informatie uit Normen Voor de Voedervoorziening kan gebruikt worden i n een aantal economische deelprogramma's. M e t deze deelprogramma's worden kos- ten en opbrengsten berekend voor verschillende bedrijfsonderdelen. De volgende deelprogramma's maken deel uit van BBPR:
*
Melkprijs: berekent het melkgeld, rekening houdend met de in Nederlandgangbare uitbetalingssy stemen.
Omzet en aanwas: berekent de opbrengsten uit de verkoop van kalveren en koeien.
0 Werktuigkosten en -berging: berekent de vervangingswaarde en de jaarlijkse
kosten van de aanwezige machines en de grootte, vervangingswaarde en jaarlijkse kosten van de werktuigberging.
*
Erfverharding en ruwvoeropslag: berekent de oppervlakte, vervangings-slag. Bij de ruwvoeropslag spelen hoeveelheid en soort ruwvoer een belang- rijke rol.
9 Huisvesting en mestopslag: berekent de vervangingswaarde en de jaarlijkse
kosten voor respectievelijk de huisvesting van melk- en jongvee en de opslag van mest, afhankelijk van de eisen die aan stal en opslag gesteld worden.
o Gemeenschappelijk Landbouwbeleid: berekent h e t maximaal verkrijgbare
premiebedrag, o p basis van h e t Europese landbouwbeleid.
2. 1.4 Milieutechnische deelprogramma's
Binnen BBPR zijn de volgende milieutechnische deelprogramma's beschikbaar m e t betrekking t o t mineralen- en energieverbruik:
e Mineralenstroom: geeft een overzicht van de verschillende mineralenstromen
binnen het bedrijf. De grootte van de mineralenverliezen, de plaats waar en de v o r m waarin deze verliezen optreden worden weergegeven (Schreuder et
al., 1995).
Mineralenbalans: geeft een overzicht van de aanvoer en de afvoer v a n mine- ralen o p h e t melkveebedrijf.
e W a r m Water Energie: berekent hoeveel water en energie voor de reiniging
v a n de melkinstallatie en de melkstal nodig is. Tevens w o r d t berekend hoe- veel afvalwater ontstaat.
o Energie: berekent h e t directe energieverbruik, i n de v o r m van elektriciteit en
brandstoffen als dieselolie en gas en het indirecte energieverbruik. D i t laatste is de energie die voor de produktie en transport van aangekochte goederen en diensten verbruikt is.
2.2 Uitgangspunten voedervoorziening
I n deze paragraaf zal ingegaan worden op de inpasbaarheid van grasland m e t
een beheersovereenltomst (PR-rapport 158) en zullen uitgangspunten die gehan-
2.2.1 Technische inpasbaarheid van beheersovereenkomsten
De technische inpasbaarheid van grasland m e t beheersovereenkomst w o r d t be- paald door voeding en beweiding. De volgende criteria gelden hierbij:
e Beweidingstechnische inpasbaarheid
Beweidingstechnische inpasbaarheid is door LBL als v o l g t omschreven: "Op
het bedrijf moet voortdurend voldoende weiland beschikbaar zijn o m gedu- rende het weideseizoen de beweiding te kunnen rondzetten.".
In deze studie is er daarom vanuitgegaan dat de beweiding van het vee moet kunnen blijven verlopen overeenkomstig h e t systeem d a t gekozen is i n een situ- atie zonder beheersovereenkomsten. Als dit niet meer mogelijk is, begrenst de beweiding de inpasbaarheid. In de berekeningen w o r d t bij hoge veebezettingen in een aantal gevallen de weideperiode van de koeien m e t enkele dagen bekort. De beweiding is dan zo moeilijk rond t e zetten, d a t h e t model een kortere veld- periode toestaat. H e t oorspronkelijke beweidingssysteem blijft echter w e l ge- handhaafd.
e Voedertechnische inpasbaarheid
Voedertechnische inpasbaarheid is door LBL als volgt omschreven:
"Ruwvoer, ge wonnen van percelen met een beheers0 vereenkomst dient (zo nodig aangevuld met krachtvoer) aan de eigen veestapel vervoederd te wor- den, zonder dat de melkproduktie per koe daalt".
Ruwvoer v a n een lang uitgestelde maai- en weidesnede dient derhalve bij voor- keur gevoerd t e worden aan droogstaande koeien en jongvee. Inpasbaarheid w o r d t door voeding begrensd als er meer beheershooi gewonnen w o r d t dan droge koeien, pinken en kalveren o p kunnen.
De beweidingstechnische inpasbaarheid w o r d t bepaald door de voeropname van de totale veestapel e n de produktie e n benutting v a n h e t grasland. Als d e voer- opname lager w o r d t door meer bijvoeding o f door alleen overdag t e weiden, stijgt de beweidingstechnische inpasbaarheid. Als door een hogere produktie per koe minder vee nodig is o m h e t q u o t u m vol t e melken, stijgt de beweidings- technische inpasbaarheid ook. Een lagere graslandproduktie door lagere bemes-
ting o f droogte o f een lagere graslandbenutting door wateroverlast leiden t o t een daling van de beweidingstechnische inpasbaarheid.
De voedertechnische inpasbaarheid is afhankelijk van h e t aantal dieren. Als er meer vee w o r d t gehouden k a n er meer beheersvoer w o r d e n v e r w e r k t en stijgt de inpasbaarheid. Bij een kortere stalperiode is de mogelijkheid dit voer t e ver- werken kleiner. Op goed ontwaterde veenbedrijven is de voedertechnische in- pasbaarheid daarom lager dan o p slecht ontwaterde veenbedrijven.
De inpasbaarheid o p bedrijfsniveau is altijd de laagste van de beide technische inpasbaarheden. Hoewel ze technische inpasbaarheden w o r d e n genoemd, heb- ben ze impliciet een bedrijfseconomische achtergrond. Grote veranderingen in de bedrijfsvoering zoals wisseling van beweidingssysteem en daling v a n de melk- produktie per koe zijn dusdanig ingrijpend en kostbaar d a t die als niet inpasbaar worden beschouwd.
De inpasbaarheid van beheersovereenkomsten is afhankelijk van veel bedrijfsfac-
toren en k a n niet i n één standaardgetal worden weergegeven (PR-rapport 158).
Voor een juiste berekening van de inpasbaarheid moeten per bedrijf gegevens beschikbaar zijn over: grondsoort en ontwatering, q u o t u m per ha grasland, be- weidingssysteem, bemestingsniveau, produktie per koe, h e t aantal stuks jong- vee per melkkoe en overige aanwezige dieren. Bij bepaalde quotumniveaus kan, door verschillen i n grondsoort, bemesting, melkproduktie en beweiding, de in-
pasbaarheid van beheersovereenkomsten variëren van O t o t 50 %.
2.2.2
Algemene uitgangspuntenBerekeningen zijn uitgevoerd voor bedrijven van 25 hectare grasland. In de uit-
gangssituatie is verondersteld d a t voor geen enkele hectare een beheersover-
eenkomst is gesloten. Vervolgens is in stappen van 1 ha, voor maximaal 8 van
de 25 ha een beheersovereenkomst gesloten. De totale bedrijfsoppervlakte
w o r d t nooit groter. Regulier grasland w o r d t in de berekeningen omgewisseld voor land m e t een beheersovereenkomst.
O m t e onderzoeken i n hoeverre de kosten voor de beheersovereenkomsten af- hankelijk zijn van de bedrijfsopzet, zijn verschillende uitgangssituaties gekozen. Hiervoor zijn de volgende kenmerken gehanteerd:
e Grondsoort en ontwatering
Berekeningen zijn uitgevoerd voor bedrijven o p zandgrond en bedrijven op veengrond. O m de produktiviteit van de grondsoort t e bepalen i s o o k de ontwateringssituatie van belang. Voor zandgrond is uitgegaan v a n droge zandgrond (grondwatertrap VI), terwijl voor veengrond uitgegaan is v a n een grondwatertrap II* (goed ontwaterde veengrond). Deze situatie w o r d t veron- dersteld voor al h e t grasland zonder een beheersovereenkomst. H e t effect van verschillende ontwateringstoestanden is buiten de financiële berekening
i n hoofdstuk 4 gehouden.
e Q u o t u m per hectare
H e t q u o t u m per hectare bepaalt in sterke mate de veebezetting en daarmee de mogelijkheden o m beheersovereenkomsten binnen h e t bedrijf in t e passen. Berekeningen zijn uitgevoerd bij quota van 8 0 0 0 t o t 2 0 0 0 0 k g per hectare.
e Melkproduktie per k o e
Ook de melkproduktie per koe is van invloed o p de inpasbaarheid v a n be- heersovereenkomsten. Berekeningen zijn uitgevoerd bij een produktie van 7 0 0 0 en bij een produktie van 8 5 0 0 k g melk per koe. Daarbij i s i n beide ge- vallen gerekend m e t 4,40% v e t en 3,40% e i w i t i n de melk.
Beweidingssysteem
Afhankelijk van veebezetting en bemestingsniveau kunnen verschillende be- weidingssystemen gehanteerd worden. In de berekeningen is bij d e lagere quota uitgegaan van een systeem van dag en n a c h t weiden (onbeperkt, O) m e t o m de 4 dagen omweiden. Er vindt geen bijvoeding plaats m e t ruwvoer. Bij hogere quota i s uitgegaan van h e t ' s nachts opstallen van h e t vee
(beperkt weiden, B) m e t bijvoeding van 4 (veengrond) o f 6 (zandgrond) k g
droge stof snijmaïs. H e t jongvee w o r d t dag en n a c h t geweid. Verder is aan- genomen dat alleen o p bedrijven m e t een ruwvoertekort de koeien beperkt geweid worden. Immers, anders zou maïs aangekocht moeten w o r d e n terwijl er graskuil afgevoerd w o r d t .
e Bemesting
M e t name de stikstofbemesting is bepalend voor h e t produktievermogen van h e t grasland. In de berekeningen is uitgegaan van een hoge (maximale re-
gime u i t het huidige bemestingsadvies) en een lage ( 1 2 5 k g minder dan het maximale regime u i t het bemestingsadvies voor veengrond en 1 5 0 k g minder voor zandgrond) stikstofbemesting.
In de studie is uitgegaan van een fosfaatgebruiksnorm o p grasland van 1 5 0 k g P20, per hectare grasland. D i t is de gebruiksnorm voor 1 9 9 5 . Er is nog
geen zekerheid over de normen voor volgende jaren. In paragraaf 4.4 w o r d t
aangegeven w a t de gevolgen zijn van een (eventuele) lagere gebruiksnorm ( 1 2 5 k g P 2 0 5 per ha). Dierlijke m e s t w o r d t pas afgevoerd als d i t o p basis van de fosfaatgebruiksnorm noodzakelijk is. Hierbij is uitgegaan v a n forfaitaire
fosfaatproduktienormen v a n h e t rundvee: 41 k g per koe per jaar, 1 8 k g per
pink per jaar en 9 k g P 2 0 5 per kalf per jaar. Voor de fosfaatbemesting is uit-
gegaan van h e t huidige landbouwkundige advies bij een fosfaattoestand "voldoende". De hoeveelheid fosfaat die m e t kunstmest gegeven w o r d t , is afhankelijk van de hoeveelheid fosfaat die i n de v o r m v a n dierlijke m e s t op h e t bedrijf aanwezig is. Dierlijke m e s t w o r d t toegediend m e t een sleepvoe- tenmachine.
0 Graslandverbetering
Bij bemesting o p basis v a n h e t landbouwkundige advies (het hoge niveau)
w o r d t jaarlijks 1 0 % van h e t reguliere grasland vernieuwd. Bij h e t lage be-
mestingsniveau w o r d t 7,5 % vernieuwd. Op veengrond w o r d t grasland alleen
door doorzaaien vernieuwd, terwijl vernieuwing op zandgrond zowel door herinzaaien als door doorzaaien kan plaatsvinden. De kosten (inclusief loon-
werk en gewasbescherming) voor herinzaaien bedragen in totaal f 1300,-
per ha, terwijl doorzaaien i n totaal f 735,- k o s t (IKC, 1 9 9 4 ) .
0 Veevoeding
De voeding van h e t vee m e t r u w - en krachtvoer gebeurt volgens de huidige veevoedkundige normen. Uitgangspunt daarbij is een zodanige groei v a n het jongvee, dat de dieren o p tweejarige leeftijd kalven m e t een voldoende ont- wikkeling. H e t voer dat o p h e t bedrijf zelf geproduceerd w o r d t dient als basis voor de voeding van h e t vee. Bij een ruwvoertekort w o r d t maïs aangekocht.
2.2.3 Grasland met beheersovereenkomst
In deze studie is ervan uitgegaan d a t een veehouder voor een deel van zijn be- drijfsoppervlakte een beheersovereenkomst sluit. Daarbij is uitgegaan v a n een beperking van h e t gebruik van h e t grasland. Van 1 april t o t 15 juni m a g dit
grasland niet gebruikt worden. Na 15 juni gelden geen beperkingen. Op land m e t
een beheersovereenkomst op veengrond w o r d t voor de eerste snede geen dier- lijke m e s t toegediend, terwijl dit o p zandgrond w e l gebeurt. M e s t w o r d t v o o r de eerste snede o p veengrond niet toegediend, omdat de hoge stikstoflevering van de bodem op veengrond samen m e t de N-werking van dierlijke m e s t d a n voor een t e zware eerste snede zou zorgen. D i t leidt t o t een verandering v a n de be- drijfsvoering voor de toediening van de dierlijke mest. Op het "reguliere" gras- land w o r d t meer dierlijke m e s t gegeven dan i n de situatie ervoor. Voor de eerste snede w o r d t geen kunstmest verstrekt. Verder is uitgegaan v a n hetzelfde be- mestingsadvies voor grasland m e t een beheersovereenkomst als voor "regulier" grasland.
Er is v a n uitgegaan dat de beheersovereenkomst gesloten w o r d t voor delen van h e t bedrijf die al een minder goede ontwatering kennen. D i t betekent d a t voor zowel zand- als veengrond voor land m e t een beheersovereenkomst uitgegaan is van een grondwatertrap ll.
H e t uitstel van h e t eerste gebruik betekent dat o p 15 juni een zware snede van
matige kwaliteit gewonnen kan worden. Deze snede w o r d t apart opgeslagen als kleine baaltjes hooi. Hierdoor blijft de veehouder meer flexibel bij de vervoede- ring v a n h e t hooi. H e t hooi w o r d t in eerste instantie aan de droge koeien i n de zomer gevoerd. Als er meer hooi beschikbaar is, krijgen achtereenvolgens de droge koeien in de winter, de pinken i n de winter en zonodig de kalveren in de winter d i t hooi als ruwvoer. Als er d a n n o g beheershooi over is, w o r d t d e situa- tie voedertechnisch niet meer inpasbaar beschouwd. Melkgevende koeien krij- gen d u s geen beheershooi.
Na de eerste snede is bemesting m e t stikstof en fosfaat mogelijk. Voor de stik- stofbemesting is uitgegaan van een bemestingsniveau per snede overeenkomstig h e t reguliere grasland. Aangezien de eerste snede nauwelijks bemest is, k o m t de totale stikstofgift lager u i t dan op h e t reguliere grasland. Na de eerste snede
weidt h e t jongvee o p deze hectares en kan eventueel o o k n o g voederwinning plaatsvinden. D i t r u w v o e r w o r d t dan gewonnen als graskuil en o p dezelfde wijze gebruikt als graskuil van de latere sneden v a n regulier grasland.
2.3 Uitgangspunten bedrijfseconomie
De uitgangspunten die gehanteerd zijn i n de bedrijfseconomische berekeningen zijn i n belangrijke mate gebaseerd o p Kwantitatieve Informatie (IKC, 1 9 9 4 ) . Aangenomen is d a t ruwvoer o p stam aangekocht en verkocht wordt. D e loon- werkkosten voor o o g s t van h e t produkt k o m e n voor rekening van de koper. Bij een ruwvoeroverschot, w o r d t gras o p stam verkocht voor f 0,20 per kVEM.
Maïs (inclusief loonwerk- e n transportkosten) w o r d t gekocht voor f 0,27 per
kVEM (IKC, 1 9 9 4 ) . I n paragraaf 4.4 w o r d t o o k h e t economische resultaat weer-
gegeven bij een hogere en een lagere ruwvoerprijs. De gehanteerde prijzen voor standaard krachtvoer, eiwitrijk krachtvoer en extra eiwitrijk krachtvoer zijn res- pectievelijk o p f 0,33, f 0,36 en f 0,43 per k g gehouden (IKC, 1 9 9 4 ) . I n bijlage
1 is een overzicht opgenomen van alle economische uitgangspunten die i n deze
studie gebruikt zijn.
Voor de hectares waarvoor een beheersovereenkomst i s gesloten gelden enkele specifieke uitgangspunten. Het betreft de volgende keuzes.
In de berekeningen is ervan uitgegaan d a t h e t hooi, afkomstig van de eerste snede van beheersland, door de loonwerker i n kleine baaltjes geperst w o r d t . In
een uur k a n 4 t o n h o o i geperst worden. H e t uurtarief i s f 226,- (IKC, 1 9 9 4 ) .
Hooi bestaat voor 8 3 % u i t droge stof. Persen van 1 t o n droge stof hooi i n baal-
tjes k o s t dan f 68,-. Dit k o m t vrij goed overeen m e t h e t hoogste tarief i n KWIN- loonwerk (IKC, 1 9 9 4 a ) . Er blijkt een grote regionale variatie t e zijn bij loonwerl<- tarieven voor h e t persen van hooi. In het westen van Nederland is d i t h e t goed- koopst (ca f 48,- per t o n ds), terwijl in h e t oosten h e t tarief het hoogst i s (ca f 68,- per t o n ds).
H e t hooi d a t van de eerste snede van h e t land m e t een beheersovereenkomst afkomt, m o e t worden opgeslagen. Voor deze opslag zijn extra kosten begroot. Er is uitgegaan van een vaste, vrij goedkope overkapping voor de opslag van
hooi op een kuilvoerplaat. In de praktijk lijkt dit mogelijk omdat immers minder graskuil gewonnen h o e f t t e worden als voor een deel van h e t grasland een be- heersovereenkomst w o r d t gesloten. De jaarkosten van deze overkapping zijn af- geleid van de jaarkosten van een werktuigberging. Bij een vervangingswaarde van f 150,- per m 2 en afschrijvings-, onderhouds-, en rentepercentage v a n resp.
5 %, 1,5 % en 4,2 % komen de jaarkosten voor deze overkapping van hooi dan
o p f 169,- per hectare per jaar. Hierbij is uitgegaan van een opbrengst van 4 t o n droge stof hooi per hectare. Naast de kosten voor opslag van h e t hooi zijn o o k extra arbeidskosten ingerekend. Per hectare k o m t dit neer o p een bedrag van f 239,- extra t e n opzichte van kuilen. Ook zijn n o g kosten ingerekend voor gebruik van een transporteur. In de berekeningen is er vanuitgegaan d a t het hooien van de eerste snede van land m e t een beheersovereenkomst i n totaal
f 4 5 1
,-
per ha m e t een overeenkomst k o s t aan verwerking en opslag.Grasland m e t een beheersovereenkomst w o r d t niet vernieuwd (doorzaai- o f herinzaai). Pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, brandnetel en ridderzuring is mogelijk. De kosten hiervan zijn ingeschat op f 30,- per ha per jaar (IKC, 1 9 9 4 ) . Andere chemische bestrijding is niet toegestaan.
Tenslotte blijkt er nauwelijks een m a r k t te zijn voor de structurele afzet van be- heershooi (van Bloois, pers med., 1 9 9 5 ) . Voor de berekeningen is daarom aan- genomen dat beheershooi niet verkocht wordt.
2.4 Toelichting o p gevolgde reltenprocedure
Bij h e t berekenen van de economische invloed van beheersovereenkomsten zijn
een aantal stappen doorlopen. O m duidelijk t e maken welke dat geweest zijn, w o r d t hier een korte toelichting gegeven op de procedure. De berekening van de toename van de hoeveelheid P o p h e t bedrijf m e t voer en de verandering van h e t P-overschot door beheersovereenkomsten is analoog hieraan verlopen.
2.4.1 Berekend effect met BBPR
Het effect van een beheersovereenl<omst op één hectare van h e t bedrijf is bere- kend m e t h e t Bedrijfsbegrotingsprogramma, BBPR. In de uitgangssituatie (als het
bedrijf n o g geen hectares heeft m e t een beheersovereenl<omst), is uitgegaan van bedrijven op veengrond m e t een grondwaterstand II* (goed ontwaterd, G T I I X ) en bedrijven o p een droge zandgrond (GTVI). Vervolcjens is berekend w a t de gevolgen zijn van h e t sluiten van beheersovereenl<omsten o p één o f meerdere hectares van dit bedrijf. Daarbij is verondersteld dat deze hectares altijd een GTII hebben. D i t betekent dat het o p deze wijze berekende effect een combinatie is van een effect door een verandering van de ontwatering (op veen van GTIIX naar GTII, op zand van GTVI naar GTII) en een effect van de beheersovereen-
komsten. I n schema 2 weergegeven als bedrag Z. Het "netto" e f f e c t v a n de be-
heersovereenkomst is gecorrigeerd voor ontwatering (zie 2 . 4 . 2 ) .
Veen GTII* Geen beheers-
@
Geen beheers- overeenkomst overeenkomst Veen GTII Zand GTII Wel beheers- overeenkomstI
;
:
Schema 2: Gevolgde rekenprocedure
2.4.2
Netto-effect beheersovereenkomstVervolgens is h e t effect van h e t sluiten van beheersovereenkomsten sec ge-
schat. Er is dus gecorrigeerd voor het ontwateringseffect. Hiertoe is voor uiteen-
lopende bedrijfssituaties berekend hoe de kosten veranderen als alleen m e t een verandering van de grondwaterstand rekening w o r d t gehouden. Hierbij is steeds een vergelijking gemaakt tussen de uitgangssituatie en een situatie waarin het jongvee gebruik maakt van grond m e t een GTII. De verandering van de kosten is vervolgens berekend per hectare m e t een GTII. In schema 2 is dit bedrag weer- gegeven als bedrag X (dit is h e t ontwateringseffect). Het netto-effect v a n een
beheersovereenl<omst (bedrag Y in schema 2 ) is tenslotte bepaald door bedrag X
van bedrag Z af t e trekken. i n bijlage 2 zijn de correctiefactoren (bedragen o f hoeveelheden X ) weergegeven.
3. VOEDERVOORZIENING
De invloed van een toenemend aantal ha grasland m e t een beheersovereen- k o m s t op de voedervoorziening zal worden beschreven. Aan de hand v a n een voorbeeldsituatie komen de verschillende aspecten van de voedervoorziening aan de orde: beweiding, voederwinning, wintervoeding en een totaaloverzicht. H e t voorbeeld betreft een bedrijf m e t 2 5 ha goed ontwaterde veengrond (GTII*), koeien die dag en n a c h t weiden, 7 0 0 0 k g melk produceren bij een q u o t u m van 1 2 0 0 0 k g per ha. H e t grasland m e t een beheersovereenkomst is altijd slecht ontwaterd grasland (GTII). In h e t voorgaande hoofdstuk is al beschreven d a t er bij de financiële en mineralentechnische resultaten gecorrigeerd zal worden voor de ontwateringseffecten. Bij de technische beschrijving van de voedervoorzie- ning is d a t vanwege de verstrengeling van allerlei effecten helaas niet mogelijk. De beschrijving in dit hoofdstuk geeft dus een combinatie van ontwatering en beheersovereenkomsten. H e t effect van alleen een beheersovereenkomst zal minder sterk zijn dan hier is weergegeven, maar de tendens is wel hetzelfde. In alle andere hoofdstukken (inclusief de financiële vertaling) w o r d t alleen h e t ef- f e c t van de beheersovereenkomst weergegeven.
H e t ontwateringseffect bedraagt 6 0 0 t o t 9 0 0 k V E M per ha, afhankelijk van de veebezetting.
Alle voederwaarden i n dit hoofdstuk hebben als basis de in-vitro verteerbaarheid van h e t gras.
3.1 Invloed v a n h e t aantal hectares m e t een beheersovereenkomst.
Beheersovereenkomsten hebben grote gevolgen voor h e t graslandgebruik en de
voedervoorziening. Een deel van het grasland wordt pas o p 15 juni v o o r het
eerst gebruikt. Deze eerste snede w o r d t gehooid, de netto hooiopbrengst is in de berekeningen 3 6 7 5 k g ds m e t 6 7 5 VEM. Vanaf de tweede snede, die in de eerste helft van juli beschikbaar komt, w o r d t h e t beheersgrasland zoveel moge- lijk beweid m e t jongvee. Weiden zorgt voor een herstel van de graszode, die van de zware eerste snede t o c h t e lijden heeft gehad. Als er veel grasland m e t een
beheersovereenkomst is, kan niet alles worden afgeweid door het jongvee. Een deel van de grasproduktie van de latere sneden o p beheersgrasland w o r d t dan in een vrij jong stadium gemaaid en ingekuild. Dat ruwvoer w o r d t i n dezelfde gras- kuilen gestopt als h e t r u w v o e r v a n de latere sneden v a n h e t grasland i onder be- heersovereenltomst. Hoewel de voederwaarde hiervan minder is dan van de late- re sneden van het reguliere grasland, is de hoeveelheid r u w v o e r vaak t e klein o m apart o p t e slaan. Bij de berekening van h e t VEM-gehalte i n die graskuil is o o k rekening gehouden m e t de mindere voederwaarde van de extra snede van h e t beheersland.
H e t jongvee d a t w e i d t o p h e t grasland m e t een beheersovereenkomst m o e t een extra krachtvoeraanvulling krijgen, omdat de voederwaarde van d a t weidegras ongeveer 100 VEM lager is. Beheersovereenkomsten leiden t o t een lagere kVEM-produktie o p het bedrijf, zodat er een (extra) aanvulling m e t I<VEM plaatsvindt i n de v o r m van krachtvoer e n eventueel snijmaïs.
3.
1. l Be weiding.I n figuur 1 is de krachtvoeraanvulling t e zien i n de zomerperiode voor droge
koeien, pinken en kalveren bij voeding van beheershooi en beheersgras. De be- weiding van melkkoeien en droge koeien blijft ongewijzigd door een beheers- overeenkomst.
Opname krachtvoer (kg)
Oppervlakte met een beheersovereenkomst (ha)
Figuur 1: I<rachtvoeropname van droge koeien, kalveren en pinken tijdens de zomerperiode bij een toenemend aantal ha m e t een beheersovereenkomst (voorbeeldbedrijf).
Een groot deel van h e t weideseizoen ( t o t 15 augustus) staan de droge koeien op stal, ze krijgen dan beheershooi gevoerd. Daarbij is een kleine krachtvoeraanvul-
ling nodig. Bij 1 ha m e t een beheersovereenkomst is er al genoeg beheershooi
o m de droge koeien tijdens de zomer van ruwvoer t e voorzien.
Het jongvee w o r d t zoveel mogelijk o p beheersgrasland geweid. Door de lagere kwaliteit van het weidegras op percelen m e t een beheersovereenkomst zullen de dieren minder gras opnemen en is een aanvulling m e t krachtvoer noodzakelijk.
Hoe meer de dieren o p beheersgrasland weiden (traject van O t o t 3 hectare m e t
een beheersovereenkomst), hoe meer extra krachtvoer nodig is (zie figuur 1 ) .
Als er voor iets meer dan drie ha een beheersovereenkomst gesloten is, is dat genoeg o m h e t jongvee o p die hectares vanaf begin juli de rest van h e t groeisei- zoen t e laten weiden. De krachtvoeraanvulling is dan maximaal en stijgt bij meer ha m e t een beheersovereenkomst niet.
3. 1.2 Voederwinning.
In figuur 2 is h e t VEM-gehalte van de gewonnen graskuil voor h e t voorbeeldbe-
drijf (zie blz. 16) t e zien als voor steeds meer ha een beheersovereenkomst
geldt. M e t elke extra ha m e t een beheersovereenkomst w o r d t er minder graskuil gewonnen van de reguliere eerste snede. Wel stijgt h e t VEM-gehalte van de eer- ste snede omdat h e t gras gemiddeld in een jonger stadium w o r d t gemaaid.
9 0 0 i V E M r u w v o e r ( / k g d s )
I C , "
T
I _ - - - VEM latere sneden1
- V E M ultstel G E M I D D E L D 6 5 0
C
- I I--- I - t - - --k- l p-p -I O 1 2 3 4 5 6 7 O p p e r v l a k t e m e t e e n b e h e e r s o v e r e e n k o m s t ( h a ) Figuur 2: V E M - g e h a l t e v a n d e g e w o n n e n g r a s k u i i b i j e e n t o e n e m e n d a a n t a l h a m e t e e n b e - h e e r s o v e r e e n k o m s t ( v o o r b e e l d b e d r i j f ) .De hoeveelheid beheershooi van de (uitgestelde) eerste snede neemt lineair toe. H e t maaipercentage en de hoeveelheid graskuil van de latere sneden verandert slechts weinig. Omdat de pinken o p h e t land m e t een beheersovereenkomst weiden, w o r d t bij een gering aantal ha m e t een beheersovereenkomst al h e t ruwvoer v a n de latere sneden gewonnen v a n regulier grasland. De voederwaar- de daarvan blijft ongeveer gelijk. Vanaf 4 ha m e t een beheersovereenkomst zien w e een geleidelijke daling van h e t VEM-gehalte van de graskuil van de latere
sneden (figuur 2). D i t k o m t doordat dan o o k o p h e t land m e t een beheersover-
eenkomst van de latere snede voederwinning noodzakelijk is. De financiële con- sequenties hiervan zijn meegenomen.
3. 1.3 Wintervoeding.
Bij 1 ha m e t een beheersovereenkomst vreten de droge koeien tijdens de zomer-
periode h e t beheershooi. Bij meer ha m e t een overeenkomst, w o r d t o o k in de winterperiode beheershooi verwerkt. Eerst krijgen de droge koeien tijdens de winter beheershooi gevoerd. Dat gebeurt i n h e t voorbeeld i n h e t traject van 1
t o t 4 ha (figuur 3). Als er meer ha m e t een beheersovereenkomst zijn, krijgen
o o k de pinken h e t beheershooi verstrekt. In de voorbeeldsituatie (zie blz. 16)
w o r d t geen beheershooi gegeven aan de kalveren, omdat de beweidingstechni-
sche grens bereikt is (bij 7 ha m e t een overeenkomst).
Ruwvoeropname (kg dsldier)
1400 r
C
1200 u
l
Oppervlakte met een beheersovereenkomst (ha)
Figuur 3: Opname van graskuil en beheershooi door droge koeien en pinken tijdens de winterpe-
M e t name bij de pinken stijgt de krachtvoerbehoefte fors als ze beheershooi ge-
voerd krijgen (figuur 4).
Krachtvoer (kgldier) P I N K E N 4 0 0 - - * - - K A L V E R E N -pp
+
/+
1 O0 o . . . n... ... . . . ~~. i - I- - ... o 1 2 3 4 5 6 7Oppervlakte met een beheersovereenkomst (ha)
Figuur 4: De krachtvoerbehoefte van droge koeien, kalveren en pinken tijdens de winterperiode bij een toenemend aantal ha m e t een beheersovereenkomst (voorbeeldbedriif).
De totale ruwvoeropname bij de pinken daalt door de grotere verdringing door krachtvoer. Bij droge koeien is er sprake van slechts een kleine toename van de krachtvoerbehoefte.
Omdat de hoeveelheid ruwvoer van goede kwaliteit, die o p h e t eigen bedrijf ge- produceerd wordt, afneemt, moet steeds meer snijmaïs worden aangekocht
(figuur 5). (Ook i n de situatie zonder beheersovereenkomsten moet h e t bedrijf
overigens al snijmaïs aankopen.) Deze maïs gaat naar de melkkoeien, waardoor h e t ruwvoerrantsoen in kwaliteit stijgt en de krachtvoerbehoefte van de melk- koeien iets afneemt.
Voeropname (kglkoe)
I4O0
T
Oppervlakte met een beheersovereenkomst (ha)
Figuur 5 : De opname van graskuil van de eerste en latere sneden en van maïskuil door melkvee bij een toenemend aantal hectares met een beheersovereenkomst (voorbeeldbedrijf).