• No results found

Heistraat SINT-NIKLAAS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Heistraat SINT-NIKLAAS"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 246 567 van 21 december 2020 in de zaak RvV X / VIII

In zake: X

Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat R. VAN DE SIJPE Heistraat 189

9100 SINT-NIKLAAS

tegen:

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie, thans de staatssecretaris voor Asiel en Migratie

DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Servische nationaliteit te zijn, op 4 juli 2019 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 25 juni 2019 tot het opleggen van een inreisverbod (bijlage 13sexies).

Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 22 oktober 2020, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 27 november 2020.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken I. CORNELIS.

Gehoord de opmerkingen van advocaat F. GARGILI, die loco advocaat R. VAN DE SIJPE verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat A. DE WILDE, die loco advocaat D. MATRAY verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak

Op 25 juni 2019 beslist de gemachtigde van de destijds bevoegde minister tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijdering en tot het opleggen van een inreisverbod voor drie jaar. Deze beslissingen worden verzoeker op dezelfde dag ter kennis gebracht.

Het inreisverbod is de bestreden beslissing en is gemotiveerd als volgt:

(2)

“Betrokkene werd gehoord door de PZ Sint-Niklaas op 24/06/2019 en in deze beslissing werd rekening gehouden met zijn verklaringen.

Aan de Heer die verklaart te heten:

Naam : [T.]

voornaam : [E.]

geboortedatum : […]

geboorteplaats : […]

nationaliteit : Servië

wordt een inreisverbod voor 3 jaar opgelegd,

voor het grondgebied van België, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen, tenzij hij/zij beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven.

De beslissing tot verwijdering van 25/06/2019 gaat gepaard met dit inreisverbod REDEN VAN DE BESLISSING:

Het inreisverbod wordt afgegeven in toepassing van het hierna vermelde artikel van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en op grond van volgende feiten:

Artikel 74/11, §1, tweede lid, de beslissing tot verwijdering gaat gepaard met een inreisverbod omdat:

x 1° voor het vrijwillig vertrek geen enkele termijn is toegestaan en;

x 2° een vroegere beslissing tot verwijdering niet uitgevoerd werd.

Er bestaat een risico op onderduiken:

4° Betrokkene heeft duidelijk gemaakt dat hij zich niet aan de verwijderingsmaatregel wil houden.

Betrokkene kreeg reeds verschillende bevelen om het grondgebied te verlaten, waarvan het laatste hem betekend werd op 16/04/2019. Deze vorige beslissingen tot verwijdering werden niet uitgevoerd. Er wordt geen termijn van één tot zeven dagen toegekend, nu de vreemdeling, na een bevel om het grondgebied te verlaten, niet vrijwillig vertrokken is, waardoor kan verwacht worden dat een termijn van minder dan zeven dagen hem evenmin zal aanzetten om vrijwillig te vertrekken.

Een dwangverwijdering is proportioneel.

Geen termijn wordt, gelet op wat voorafgaat, toegekend.

Betrokkene werd nochtans door de stad Sint-Niklaas op 22/08/2012 geïnformeerd over de betekenis van een bevel om het grondgebied te verlaten en over de mogelijkheden tot ondersteuning bij vrijwillig vertrek, in het kader van de procedure voorzien in de omzendbrief van 10 juni 2011 betreffende de bevoegdheden van de Burgemeester in het kader van de verwijdering van een onderdaan van een derde land (Belgisch Staatsblad 16 juni 2011).

6° Betrokkene heeft onmiddellijk na de beslissing weigering verblijf een nieuwe verblijfsaanvraag of een nieuw verzoek om internationale bescherming ingediend.

Betrokkene startte verschillende verblijfsprocedures op die telkens aanleiding gaven tot een negatieve beslissing, een aantal van deze aanvragen volgden elkaar zeer kort op.

Op 03/12/2010 diende hij een verzoek tot internationale bescherming in. Het CGVS verwierp dit verzoek op 28/02/2011. Hij diende een beroep in tegen deze beslissing bij de RVV, maar de RVV verwierp dit beroep Op 21/12/2010 diende hij ook een aanvraag tot medische regularisatie in. DVZ verklaarde deze aanvraag ongegrond op 23/08/2011, betrokkene nam kennis van deze beslissing. Al op 26/09/2011 diende hij een tweede aanvraag tot medische regularisatie in. DVZ verklaarde deze beslissing uiteindelijk ongegrond op 29/03/2019.

Betrokkene diende ook nog twee aanvragen tot humanitaire regularisatie in, ,namelijk op 03/08/2011 en op 31/10/2018. DVZ verklaarde beide aanvragen onontvankelijk. Betrokkene nam telkens kennis van de beslissingen

(3)

Betrokkene diende op 03/12/2010 een verzoek tot internationale bescherming in. Het CGVS verwierp deze aanvraag op 28/02/2011. Betrokkene diende hiertegen een beroep in bij de RVV, dit beroep werd verworpen Door het CGVS en de RVV werd na diepgaand onderzoek vastgesteld dat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden opgenomen in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet en hem bijgevolg geen vluchtelingenstatus, noch de subsidiaire beschermingsstatus kon toegekend worden. Uit deze vaststelling kan redelijkerwijze worden afgeleid dat de betrokkene geen reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. Het dossier bevat geen stukken die er op kunnen wijzen dat sinds de vaststellingen van het CGVS en de RVV de veiligheidstoestand in die mate zou zijn gewijzigd dat betrokkene bij zijn verwijdering toch een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.

Betrokkene verklaart bij zijn aanhouding aan de politie van Sint- Niklaas dat hij in België is omdat hij psychische hulp zou nodig hebben die hij in zijn thuisland niet zou kunnen krijgen. Hij verklaart dat hi niet terug kan naar Servië omdat hij daar de oorlog heeft meege[maakt] en dat hij asiel heeft aangevraagd in België. Betrokkene heeft inderdaad een verzoek tot internationale bescherming ingediend bij de Belgische autoriteiten, dit verzoek werd echter afgewezen. Betrokkene brengt momenteel geen nieuwe, concrete elementen aan die een nieuw onderzoek naar een eventuele internationale beschermingstitel zouden rechtvaardigen.

We stellen dus vast dat betrokkene met zijn uiteenzetting geen schending van artikel 3 EVRM aantoont.

Om tot een schending van artikel 3 EVRM te kunnen besluiten, dient hij aan te tonen dat er ernstige en zwaarwichtige gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat hij in servië een ernstig en reëel risico loopt te worden blootgesteld aan folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Het louter ongestaafd aanvoeren van een vermeende schending artikel 3 EVRM kan niet volstaan.

Betrokkene vermeldt bij zijn arrestatie ook dat hij psychische problemen heeft. hij zegt verder wanneer er explicieit gevraagd wordt naar zijn medische problematiek, dat hij wel kan reizen en dat hij soms stress heeft.

Betrokkene diende twee aanvragen tot medische regularisatie in, namelijk op 21/12/2010 en o 26/09/2011. DVZ verwierp uiteindelijk beide aanvragen. Uit de vaststellingen van de afdeling 9ter van DVZ is gebleken dat betrokkene niet voldoet aan de criteria vervat in artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, en kan redelijkerwijze worden afgeleid dat de betrokkene geen reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. Het administratief dossier bevat daarnaast geen stukken die er op kunnen wijzen dat sinds de vaststellingen van de DVZ de gezondheidstoestand van betrokkene in die mate zou haar gewijzigd, dat betrokkene bij haar verwijdering een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. In Servië is een adequate behandeling mogelijk van de medische aandoening, deze is bovendien voldoende toegankelijk.

Artikel 3 van het EVRM waarborgt bovendien niet het recht om op het grondgebied van een Staat te blijven louter om de reden dat die Staat betere medische verzorging kan verstrekken dan het land van herkomst en dat zelfs de omstandigheid dat de uitwijzing de gezondheidstoestand of de levensverwachting van een vreemdeling beïnvloedt, niet volstaat om een schending van deze verdragsbepaling op te leveren. Enkel in zeer uitzonderlijke gevallen wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend hij n, het geen in voorliggende zaak niet blijkt, kan een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag aan de orde hij n. Betrkokene zal bovendien eenmaal in het centrum nogmaals onderzocht worden door een arts die zal nagaan of betrokkene in het centrum kan verblijven en of hij ‘fit- to fly’ is. Dit vormt een bijkomende garantie tegen een eventuele schending van artikel 3 van het EVRM.

Hij verklaart bij zijn aanhouding op 24/06/2019 dat hij geen partner noch kinderen in België heeft. Van een kerngezin dat onder het toepassingsgebied van artikel 8 van het EVRM zou kunnen vallen is bijgevolg geen sprake.

Betrokkene woont bij zijn broer en diens gezin ([T.M.] […], diens vrouw [T.N.] en hun drie minderjarige kinderen ) en zijn ouders. De relatie tussen meerderjarige personen vallen in principe niet onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM tenzij een zekere mate van afhankelijkheid kan worden aangetoond wat hier niet het geval is. Deze beslissing betekent dus geen schending van artikel 8 van het EVRM wat het familiale leven betreft. Bovendien zijn de andere familieleden van betrokkene die onder hetzelfde dak wonen net als betrokkene in illegaal verblijf. Zij dienen dus allen het land te verlaten. Eenmaal in Servië kunnen zij opnieuw gaan samenwonen en hun gemeenschappelijke

(4)

huishouden verderzetten. Er zijn minderjarige kinderen in het dossier, namelijk de kinderen van zijn broer en schoonzus. Deze kinderen hebben echter hun ouders die instaan voor hun opvoeding. De aanwezigheid van een oom is daarbij niet noodzakelijk. Mogelijk hebben zij gedurende de jaren dat zij samenwonen wel banden ontwikkelt met betrokkene, toch staat dit een repatriëring niet in de weg. De kinderen kunnen samen met hun ouders/grootouders betrokkene gaan bezoeken in Servië. De hogere belangen van de minderjarige kinderen in dit dossier zijn bij deze beslissing niet geschonden.

Betrokkene verblijft al enkele jaren in België, namelijk sinds 2010. Hij leerde Nederlands en ontwikkelde een sociaal netwerk. Toch ontstond dit privéleven tijdens een periode van illegaal verblijf. Bijgevolg mengt de overheid zich niet in het privéleven van betrokkene wanneer zij beslist om betrokkene van haar grondgebied te verwijderen. Het belang van de overheid in haar strijd tegen de illegaliteit weegt hier op tegen het belang van betrokkene om zijn privéleven in de illegaliteit verder te zetten. Bovendien bracht betrokkene het grootste deel van zijn leven door in Servië, hij spreekt nog de taal van het land en heeft er mogelijk nog vrienden/familie/kennissen wonen. Hij zal het wellicht niet zo moeilijk hebben om in Servië opnieuw een privéleven op te bouwen. De terugkeer naar Servië impliceert dus evenmin een schending van artikel 8 van het EVRM wat het privéleven betreft.

Aangezien wij het hadden over het familiale leven van betrokkene, zijn medische toestand en de minderjarige kinderen in het dossier, voldoen wij aan de bepalingen van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet.

drie jaar

Om de volgende reden(en) gaat het bevel gepaard met een inreisverbod van drie jaar:

Betrokkene heeft niet getwijfeld om op illegale wijze in België te verblijven.

Betrokkene werd nochtans door de stad Sint-Niklaas op 22/08/2012 geïnformeerd over de betekenis van een bevel om het grondgebied te verlaten en over de mogelijkheden tot ondersteuning bij vrijwillig vertrek, in het kader van de procedure voorzien in de omzendbrief van 10 juni 2011 betreffende de bevoegdheden van de Burgemeester in het kader van de verwijdering van een onderdaan van een derde land (Belgisch Staatsblad 16 juni 2011).

Gelet op al deze elementen en op het belang van de immigratiecontrole, is een inreisverbod van 3 jaar proportioneel.

Het opleggen van een inreisverbod van drie jaar doet geen afbreuk aan de argumenten die werden aangevoerd in het kader van de artikels 3 en 8 van het EVRM en van 74/13 van de Vreemdelingenwet.”

2. Onderzoek van het beroep

2.1. Verzoeker voert in een enig middel de schending aan van, onder meer, de formele motiveringsplicht en artikel 74/11 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet). Hij wijst erop dat overeenkomstig artikel 74/11, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet de duur van het inreisverbod moet worden vastgesteld door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval en stelt dat in zijn geval niet afdoende wordt gemotiveerd waarom een inreisverbod voor de maximum- termijn van drie jaar wordt opgelegd. Hij betoogt dat het loutere feit dat hij illegaal in België heeft verbleven geen reden is om onmiddellijk de maximumtermijn van drie jaar op te leggen, net zomin als het gegeven dat hij werd geïnformeerd over de betekenis van een bevel om het grondgebied te verlaten.

2.2. In de nota met opmerkingen stelt verweerder, in antwoord op deze kritiek, het volgende:

“1. De uitdrukkelijke motiveringsplicht zoals voorgeschreven door de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen heeft tot doel de burger, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt.

De artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 verplichten de overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een “afdoende” wijze. Het begrip “afdoende” impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing. Het afdoende karakter van de

(5)

motivering betekent dat de motivering pertinent moet zijn, dit wil zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moet hebben, en dat ze draagkrachtig moet zijn, dit wil zeggen dat de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te dragen. Om draagkrachtig te zijn dient de motivering voldoende duidelijk, juist, niet tegenstrijdig, pertinent, concreet, precies en volledig te zijn. De motivering is volledig indien zij een grondslag vormt voor alle onderdelen van de beslissing.7

2. […]

3. De bestreden beslissing, zijnde het inreisverbod, is geschraagd op artikel 74/11, tweede lid waarbij dit artikel concreet stelt dat:

[…]

Concreet is het inreisverbod gebaseerd op het feit dat verzoekende partij inderdaad zich niet wenst te houden aan een eerdere verwijderingsmaatregel en omdat zij onmiddellijk na een weigering tot verblijf een nieuwe aanvraag indiende. Zij diende trouwens verschillende verzoeken tot machtiging tot verblijf in die elkaar vaak in zeer snel tempo opvolgden.

In dezelfde zin wordt er nog aangehaald dat verzoekende partij eerdere bevelen om het grondgebied te verlaten, heeft genegeerd alhoewel duidelijk vermeld werd dat zij door de bevoegde diensten van de Stad Sint-Niklaas destijds in kennis gesteld werd van de betekenis hiervan. Het is dan ook weinig waarschijnlijk dat verzoekende partij nu wel vrijwillig gevolg zou geven aan een dergelijk bevel. Het betoog van verzoekende partij dat op heden gevoerd wordt, geeft alleszins evenmin blijk van enig voornemen om zich aan een dergelijk bevel te houden.

De beide motieven die aanleiding gaven tot de bestreden beslissing worden eigenlijk ook niet bekritiseerd of weerlegd door verzoekende partij waardoor verwerende partij de bewuste beslissing geldig kon nemen.

Geen van deze motieven wordt door verzoekende partij eigenlijk tegengesproken in het kader van het beroep waardoor deze motieven zonder meer geldig zijn. De bestreden beslissing besluit dan ook volkomen terecht:

“Betrokkene heeft niet getwijfeld om op illegale wijze in België te verblijven.

Betrokkene werd nochtans door de stad Sint-Niklaas op 22/08/2012 geïnformeerd over de betekenis van een bevel om het grondgebied te verlaten en over de mogelijkheden tot ondersteuning bij vrijwillig vertrek, in het kader van de procedure voorzien in de omzendbrief van 10 juni 2011 betreffende de bevoegdheden van de Burgemeester in het kader van de verwijdering van een onderdaan van een derde land (Belgisch Staatsblad 16 juni 2011).

Gelet op al deze elementen en op het belang van de immigratiecontrole, is een inreisverbod van 3 jaar proportioneel.”

4. Met verwijzing naar de toepasselijke rechtsgronden wordt dan ook gemotiveerd waarom er gekozen werd voor een inreisverbod van drie jaar. Er is wel degelijk een motivering voorzien waarom er wordt overgegaan tot het toekennen van de termijn van drie jaar. Rekening houdend met de elementen uit het dossier en de persoonlijke situatie van verzoekende partij werd er gekozen voor bepaalde termijn, zijnde drie jaar. Er werd niet zonder meer en zonder redenen overgegaan tot het toekennen van een inreisverbod van drie jaar, doch werd er hiertoe besloten rekening houdend met de persoonlijke situatie van verzoekende partij.

[…]”

2.3. De uitdrukkelijke motiveringsplicht heeft tot doel de burger, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid deze heeft genomen, zodat hij kan beoordelen of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt.

Het opleggen van een inreisverbod wordt geregeld in artikel 74/11 van de Vreemdelingenwet. Dit wetsartikel voorziet in zijn § 1, eerste en tweede lid als volgt:

“De duur van het inreisverbod wordt vastgesteld door rekening te houden met de specifieke omstandig- heden van elk geval.

De beslissing tot verwijdering gaat gepaard met een inreisverbod van maximum drie jaar in volgende gevallen :

1° indien voor het vrijwillig vertrek geen enkele termijn is toegestaan of;

2° indien een vroegere beslissing tot verwijdering niet uitgevoerd werd.”

In het bestreden inreisverbod wordt geduid dat er grond is om verzoeker een inreisverbod op te leggen, gelet op artikel 74/11, § 1, tweede lid, 1° en 2° van de Vreemdelingenwet en omdat verzoeker voor het vrijwillig vertrek geen enkele termijn is toegestaan en hij een vroegere beslissing tot verwijdering niet heeft uitgevoerd.

(6)

Verweerder beslist vervolgens om een inreisverbod voor een duur van drie jaar op te leggen. In dit verband motiveert hij dat verzoeker niet heeft getwijfeld om illegaal in België te verblijven, niettegenstaande hij op 22 augustus 2012 door de stad Sint-Niklaas werd geïnformeerd over de betekenis van een bevel om het grondgebied te verlaten en de mogelijkheden tot ondersteuning bij vrijwillig vertrek. Verweerder stelt dat “[g]elet op al deze elementen en op het belang van de immigratiecontrole, […] een inreisverbod van 3 jaar proportioneel [is]”.

Zoals verzoeker terecht opmerkt, moet de duur van het inreisverbod overeenkomstig artikel 74/11, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet worden vastgesteld door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval. Het verplicht opleggen van een inreisverbod omdat geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegestaan en/of niet is voldaan aan de terugkeerplicht impliceert niet dat daarbij ook de maximumtermijn van drie jaar moet worden opgelegd, noch dat een nadere motivering enkel voor het bepalen van een lagere termijn nodig zou zijn (cf. RvS 18 december 2013, nr. 225.871; RvS 18 december 2013, nr. 225.872). Overeenkomstig artikel 74/11, § 1 van de Vreemdelingenwet is wel degelijk een specifieke motivering vereist om de maximumtermijn van drie jaar op te leggen (RvS 26 juni 2014, nr. 227.898; RvS 26 juni 2014, nr. 227.900).

In het voorliggende geval ontbreekt evenwel een duidelijke, specifieke motivering waarom in het geval van verzoeker werd geopteerd voor de maximumtermijn van drie jaar.

De motivering die in dit verband is voorzien, komt in werkelijkheid neer op de vaststelling dat verzoeker niet heeft voldaan aan de terugkeerplicht. De Raad van State heeft reeds op duidelijke wijze geoordeeld dat een motivering die slechts neerkomt op het niet hebben voldaan aan de terugkeerverplichting niet kan worden aanvaard als afzonderlijke motivering waarom voor het inreisverbod de maximumduur van drie jaar wordt bepaald (RvS 22 maart 2016, nrs. 234.225, 234.228, 234.229, 234.230, 234.231 en 234.233).

Nu niet concreet wordt gemotiveerd waarom het inreisverbod wordt opgelegd voor de maximumtermijn van drie jaar, is het middel, gestoeld op de schending van de formele motiveringsplicht en artikel 74/11 van de Vreemdelingenwet, gegrond. Het door verweerder in de nota met opmerkingen gevoerde verweer doet geen afbraak aan de vaststelling dat in de bestreden beslissing geen specifieke motivering is opgenomen betreffende de duur van het inreisverbod en waaruit blijkt dat de duur van het inreis- verbod werd bepaald rekening houdende met de specifieke omstandigheden.

Het middel is, in de aangegeven mate, gegrond en leidt tot de nietigverklaring van het bestreden inreisverbod. Een onderzoek van de overige onderdelen van het onderzochte middel is niet langer vereist.

3. Korte debatten

Verzoeker heeft een gegrond middel aangevoerd dat leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. Er is grond om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, is zonder voorwerp.

4. Kosten

Verzoeker werd het voordeel van de kosteloze rechtspleging toegekend, zodat geen standpunt dient te worden ingenomen inzake de kosten van het geding.

(7)

OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:

Artikel 1

De beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 25 juni 2019 tot het opleggen van een inreisverbod wordt vernietigd.

Artikel 2

De vordering tot schorsing is zonder voorwerp.

Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op eenentwintig december tweeduizend twintig door:

mevr. I. CORNELIS, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken

dhr. T. LEYSEN, griffier

De griffier, De voorzitter,

T. LEYSEN I. CORNELIS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding zijn erop gericht dat leerlingen hun competenties voor de praktijk van hun dagelijkse activiteiten optimaal kunnen

De verdeling van het gemeentefonds zou volgens dit principe moeten worden herijkt. Bekostiging van taken moet waar mogelijk uit eigen inkomsten plaatsvinden, via bijvoorbeeld

In de bestreden beslissing heeft verwerende partij deze praktijken niet ontkend, doch louter ter zijde geschoven, omdat zulks geen schending zou kunnen opleveren met artikel 3

∙ hij zit daar weer eens niets te doen - ès weer ies zèn kloten ont schuren. ∙ hij zit gehurkt - ei zit op

Deze stelling gaat echter enkel op in zoverre voor de eerste verzoeker de mogelijkheid bestaat om zich te begeven naar die regio waar de verweerder heeft vastgesteld dat

Indien de planmatige begeleiding en ondersteuning als verplichting is opgelegd, vergoedt het verantwoordelijk bestuursorgaan de kosten voor de planmatige begeleiding en ondersteuning

De coffeeshophouder ontdoet zich van de hennep of hasjiesj die op grond van artikel 7, tweede lid, ten behoeve van de beoordeling door klanten onverzegeld in de coffeeshop

Zoals blijkt uit de motieven van de bestreden beslissing is verwerende partij op de hoogte van het feit dat verzoeker in België een gezinsleven heeft maar meent zij dat