• No results found

Beekdalhistorie boven water

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beekdalhistorie boven water"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beekdalhistorie boven water

Landschapshistorisch onderzoek en advies voor herinrichting

van de bovenlopen van de Slokkert

Stageverslag door Mike Jaroch Opdrachtgever: Natuurmonumenten Opleiding: Landschapsgeschiedenis Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Stageperiode: September tot en met december 2020

Begeleiders van Natuurmonumenten: Michiel Purmer en Roos Veeneklaas Begeleider van de Rijksuniversiteit Groningen: Theo Spek

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 1

1.1 Aanleiding onderzoek ... 1

1.2 Doel en onderzoeksvraag ... 2

1.3 Gebruikte uitgangspunten en concepten ... 2

1.4 Leeswijzer ... 3 1.5 Gebiedsbeschrijving studiegebied ... 3 2. Methoden ... 6 3. Aardkundig landschap ... 8 3.1 Geologie... 8 3.2 Geomorfologie... 9 3.3 Bodem ... 10 4. Prehistorisch landschap ... 11 4.1 Gebruik en bewoning ... 11 4.2 Archeologische sporen ... 11 4.3 Trefkansen ... 12 5. Esdorpenlandschap ... 16 5.1 Tonckensloopje... 17 5.2 Fledders ... 25 6. Recente landschap ... 29 6.1 Tonckensloopje... 30 6.2 Fledders ... 34 7. Conclusie en advies ... 37

7.1 Ontwikkelingen van het beekdallandschap ... 37

7.2 Zichtbare elementen ... 38

7.3 Advies ... 39

8. Discussie ... 43

8.1 Reflectie op het advies ... 43

8.2 Reflectie op methode ... 44

8.3 Wensen voor vervolgonderzoek ... 44

(3)

1

1. Inleiding

Tijdens mijn masterstudie Landschapsgeschiedenis aan de Rijkuniversiteit van Groningen heb ik de mogelijkheid gekregen om een stage te doen. Deze stage is in vier maanden tijd uitgevoerd bij Natuurmonumenten. Alhier ben ik begeleid door de boswachter ecologie Roos Veeneklaas en adviseur cultureel erfgoed Michiel Purmer van Natuurmonumenten, en hoogleraar Theo Spek vanuit de opleiding. De beheereenheid waarvoor ik deze opdracht heb uitgevoerd is de beheereenheid Noordenveld en is gevestigd in Veenhuizen. Mijn studiegebied is onderdeel van het Norger Esdorpenlandschap dat deel uitmaakt van deze beheereenheid.

1.1 Aanleiding onderzoek

Natuurmonumenten beheert sinds 1958 gebieden in het Norger Esdorpenlandschap (Douwes, 2019). Inmiddels heeft Natuurmonumenten 1220 hectare aan natuurgebied in het Norger Esdorpenlandschap in beheer. Een groot deel hiervan bestaat uit het beekdal van De Slokkert. Dit bestaat uit een middenloop (Slokkert/Tempelstukken en Groote Diep/Eenerstukken) en meerdere bovenlopen van beekjes die onderdeel zijn van het Peizerdiepsysteem. Delen van de middenloop waren nog intact en delen zijn gehermeanderd. Het beheer van de middenloop is sinds 1995 op dezelfde manier uitgevoerd, namelijk door middel van begrazing (Douwes, 2019). De middenloop is vrij breed en geheel in handen van Natuurmonumenten (zie figuur 1).

Figuur 1. Eigendommen Natuurmonumenten in het Norger Esdorpenlandschap. Het brede, aaneengesloten, groene lint is het beeksysteem. Bron: Douwes, 2019.

Voor de bovenlopen van de beek is het een ander verhaal. Het beekdal is hier veel smaller en omgeven door landbouwgebieden. Natuurmonumenten wil graag dit deel van het beekdal herinrichten. Het is een kerntaak van Natuurmonumenten om natuur- en cultuurhistorie voor toekomstige generaties te beschermen. De nadruk in de statuten wordt gelegd op het behoud en beheer van de bestaande elementen die op terreinen van Natuurmonumenten voorkomen (Natuurmonumenten, 2017). In de

(4)

2 landschapsvisie voor het Norger Esdorpenlandschap staat dan ook dat de cultuurhistorie in de bovenlopen van De Slokkert centraal staat (Douwes, 2019). Het beheer is daarom ‘’gericht op behoud van het cultuurhistorisch landschapsbeeld’’ (Douwes, 2019, p. 73). Het doel van een herinrichting is om het kleinschalige cultuurlandschap te behouden en te beschermen, zowel om de geschiedenis te laten zien als de natuurwaarde te verhogen. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de landschapshistorische waarden van dit specifieke deel van het Norger Esdorpenlandschap.

1.2 Doel en onderzoeksvraag

Aangezien weinig bekend is van de landschapshistorische waarden die aanwezig zijn rond de bovenloop van het beekdal, is het doel van deze studie om inzicht te krijgen in de aanwezige

landschapshistorische waarden in de bovenlopen van De Slokkert. Met deze kennis kan advies worden

gegeven over de elementen die van significant belang zijn bij een herinrichting. Zo draagt dit onderzoek bij aan het doel van Natuurmonumenten om natuur- en cultuurhistorie voor toekomstige generaties te beschermen. De volgende hoofdonderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe kan Natuurmonumenten bij de herinrichting van de bovenlopen van de Slokkert recht doen aan de landschapshistorische waarden van het gebied?

Om antwoord te kunnen geven op deze hoofdvraag, zijn er twee deelvragen geformuleerd:

- Hoe is het beekdallandschap van de bovenlopen van De Slokkert in verschillende perioden tot stand gekomen?

- Welke landschapshistorische elementen uit verschillende perioden zijn nog aanwezig?

1.3 Gebruikte uitgangspunten en concepten

In het studiegebied is een grote variatie aan historische elementen aanwezig die allen uit andere tijdsperiodes stammen. Op maaiveldniveau zullen verschillende van deze tijdslagen aanwezig zijn; niet alleen de meest recente. Het perspectief op landschap in dit onderzoek is dat elke nieuwe stap in de vorming van het huidige landschap kan worden gezien als nieuwe laag. Ook de menselijke activiteiten en ingrepen in het landschap zijn hier onderdeel van. Alle landschappelijke elementen die het landschap vormen, maken het een mozaïek van actieve landschapsvormen en inactieve landschapsvormen. Deze gelaagdheid van het landschap wordt ook wel een palimpsestlandschap genoemd (Knight, s.d.). Ook het huidige landschap is nog altijd onderhevig aan verandering waardoor er nieuwe lagen ontstaan.

De overkoepelende thematiek in dit onderzoek zijn landschapshistorische elementen. Deze omvatten alle aardkundige, cultuurhistorische en historisch-ecologische elementen. Elementen in het landschap met cultuurhistorische waarden zijn landschappelijke elementen waarvan het duidelijk is dat de mens deze heeft gecreëerd (Antrop & Van Damme, 1995). Dergelijke elementen worden ook wel relicten of erfgoedelementen genoemd. Onderdeel van cultuurhistorische waarden zijn archeologische waarden, historisch-landschappelijke waarden, architectuurhistorische waarden en immateriële waarden. Zowel prehistorische als meer recente ontwikkelingen zijn relevant en worden dan ook hierin meegenomen. Aardkundige waarden zijn de elementen in een landschap die laten zien hoe een landschap op natuurlijke wijze is ontstaan (Brombacher, 1999). Bij een herinrichting van het gebied moet hier rekening mee worden gehouden. Wanneer deze elementen uit een landschap verdwijnen, zijn ze niet meer terug te krijgen (Brombacher, 1999). Bij historisch-ecologische waarden wordt uitgegaan van het perspectief dat de ontwikkeling van de natuur niet los heeft gestaan van de menselijke ontwikkelingen en activiteiten in een gebied (Elerie & Spek, 2007). Deze benadering schrijft voor dat onderzoek naar ecologische ontwikkelingen en culturele ontwikkelingen samen worden genomen en niet als twee losse entiteiten (Elerie & Spek, 2007). Hoewel de nadruk in deze studie ligt op culturele ontwikkelingen, worden deze altijd in perspectief geplaatst van ecologische ontwikkelingen en omstandigheden.

(5)

3 De genoemde elementen die onderdeel zijn van de gehele landschapshistorie komen naast elkaar voor. Om een onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende historische tijdlagen en daaruit de aanwezige sporen te kunnen identificeren, is het onderzoek opgedeeld in vier thema’s. Deze thema hebben allemaal grofweg een eigen tijdvak. De thema’s zijn:

- het aardkundige landschap (periode vanaf Saalien, 370.000 jaar geleden, tot en met het begin van het Holoceen, omstreeks 10.000 jaar geleden);

- het prehistorische landschap (het eind van het Paleolithicum, de periode tot ongeveer 10.000 jaar geleden, tot en met het midden van de Vroege Middeleeuwen, achtste eeuw na Christus); - het esdorpenlandschap (vanaf de achtste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog);

- en het recente landschap (vanaf de Tweede Wereldoorlog tot en met het heden).

Bij het aardkundige landschap worden aardkundige elementen behandeld, onderverdeeld in geologie,

geomorfologie en bodem. Bij het prehistorische landschap, het esdorpenlandschap en het recente

landschap worden cultuurhistorische elementen behandeld, waar eerst algemene ontwikkelingen, en daarna gebruik en bewoning aan bod komen. De cultuurhistorische elementen zijn opgedeeld in archeologische waarden en historisch-landschappelijke waarden. De architectuurhistorische waarden zijn in dit gebied in mindere mate van toepassing, aangezien het om vrijwel onbebouwde beekdalen gaat. De historische immateriële waarden worden niet onderzocht, aangezien dit onderzoek daarvoor te beperkte tijd heeft, maar immateriële waarden krijgen wel aandacht in het advies in de vorm van hedendaagse beleving. In de hoofdstukken over het esdorpenlandschap en het recente landschap is ook een tweedeling gemaakt tussen het gebruik en eigendom in het beekdal van het Tonckensloopje en het gebruik en eigendom in het beekdal van de Fledders.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de gebruikte onderzoeksmethodes. In hoofdstuk 3 tot en met 6 worden de resultaten besproken. Deze hoofdstukken volgen de thema’s zoals hierboven genoemd. Hoofdstuk 3 gaat daarom in op het aardkundige landschap. Hoofdstuk 4 bespreekt het thema prehistorie en hoofdstuk 5 gaat in op het esdorpenlandschap. In hoofdstuk 6 komt het laatste thema aan bod, namelijk het recente landschap. Vervolgens geeft hoofdstuk 7 de conclusies van het onderzoek alsook het advies bij herinrichting. Als laatste volgt in hoofdstuk 8 de discussie met een kritische reflectie op het onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek. Maar allereerst eindigt deze inleiding met een gebiedsbeschrijving van het studiegebied.

1.5 Gebiedsbeschrijving studiegebied

Het studiegebied ligt in het esdorpenlandschap van Norg (zie figuur 2). De bovenlopen van de Slokkert omsluiten het jonge heideontginningsgebied genaamd Fledders. Stroomafwaarts komen beide bovenlopen samen in het dal van het Groote Diep ten westen van Westervelde. Dit gebied heet de Tempelstukken en stroomt verder noordwaarts. Stroomopwaarts worden beide beken gevoed door sloten die water aanvoeren van de Kolonievaart. Ten noordoosten van het studiegebied ligt het esgehucht Zuidvelde. Ten noorden ligt een bosrijk gebied met het oude Huis te Westervelde, of Tonckensborg. Aan de westkant is ook bos te vinden, voordat het landschap overgaat in een grootschalig en open beekdallandschap. Aan de zuidwestkant ligt de grens van de voormalige Kolonie van Weldadigheid met bijbehorend veenontginningslandschap, behorende bij Veenhuizen. Aan de zuid- tot oostkant liggen meer jonge heideontginningen, waaronder het Ankehaarveld. Het studiegebied zelf is verdeeld tussen twee bovenlopen, met aan de noordzijde het Tonckensloopje en aan de zuidzijde de Fledders (ook wel De Slokkert of Slokkert A genoemd). Om een goed beeld te geven van beide beekdalen, worden beide hieronder uitgelicht.

(6)

4

Figuur 2. Een overzicht van het studiegebied. De rode gebiedjes geven alle eigendommen van Natuurmonumenten aan die onder het Norger Esdorpenlandschap vallen. Het paarse ovaal geeft grofweg het studiegebied weer. Aangezien de omgeving ook van belang is in deze studie, is de grens van het studiegebied niet keihard, maar wel gefocust op de bovenlopen van het beekdal.

Tonckensloopje

Het Tonckensloopje (figuur 3) stroomt aan de noordkant van het studiegebied langs het esgehucht Zuidvelde. Meer stroomopwaarts wordt het beekdal omgeven door landbouwgebied aan weerszijden, terwijl meer stroomafwaarts het beekdal is aan beide zijden omgeven door het Tonckensbosch. Het stuk bos aan de zuidkant is ook eigendom van Natuurmonumenten. De beek zelf loopt telkens aan de rand van het beekdal. Het gebied kent vele kleinschalige graslandpercelen, gescheiden door houtwallen. Naast een klein plukje bos langs de verharde weg die door het beekdal loopt, is er in het door bos omgeven deel een perceel in gebruik als ijsbaan.

Fledders

Het beekdal van de Fledders (figuur 4) is ook omgeven door landbouwgebied. Echter, in het gedeelte ten noorden van de Grote Vledder en het Schepersstuk is bos te vinden. Aan de zuidkant ervan is een gaswinlocatie. Waar de verharde weg door het beekdal snijdt richting de Kolonievaart staat een boerderij. Het deel dat Tusschenbruggen heet, is omgeven door bos. Aan de noordzijde gaat het om de Drietip, waar aan de zuidkant een stuk bos de aanwezigheid van een munitiedepot van Defensie verbergt. De beek stroomt in dit beekdal veelal in het midden van het dal en is recht. In het westelijke deel van Tusschenbruggen kronkelt de beek. Het beekdal zelf is bij de Grote Vledder open, maar stroomafwaarts worden de percelen weer gescheiden door houtwallen.

(7)

5

Figuur 3. Een overzichtskaart van het beekdal van het Tonckensloopje en omgeving. De rode grenzen geven aan wat eigendom is van Natuurmonumenten.

Figuur 4. Een overzichtskaart van het beekdal van de Fledders en omgeving. De rode grenzen geven aan wat eigendom is van Natuurmonumenten.

(8)

6

2. Methoden

Voor dit onderzoek zijn verschillende methoden gebruikt. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de historische ontwikkelingen en bestaande landschapshistorische elementen is een combinatie gebruikt van literatuur, veldwerk, archiefonderzoek, cartografie, oral history en toponymie. Voor een overzicht van de methoden die gebruikt zijn per resultatenhoofdstuk, zie tabel 1.

Tabel 1. Een overzicht van de gebruikte methoden per resultatenhoofdstuk. Een 'X' geeft aan dat een methode in dit hoofdstuk is gebruikt; een '-' geeft aan dat deze methode niet in dit hoofdstuk is gebruikt.

Methode Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6

Literatuuronderzoek X X X X Veldwerk (inventarisatie elementen) X X X X Veldwerk (booronderzoek) X - - - Archiefonderzoek - - X X Cartografie X X X X Oral history - X X X Toponymie - - X X

Het grootste deel van de resultaten is verkregen door literatuuronderzoek. Hiervoor zijn zowel wetenschappelijke als niet-wetenschappelijke bronnen gebruikt. De literatuur is vergaard door middel van zoeken op het internet, en in de bibliotheken van Natuurmonumenten, de Rijksuniversiteit Groningen en de Wageningen Universiteit. Een aantal literatuurbronnen zijn verkregen via de begeleiders van dit onderzoek.

Veldwerk is ook een belangrijke manier van dataverzameling geweest. Het veldwerk bestond uit het inventariseren van landschapshistorische elementen in het landschap door middel van het ‘lezen van het landschap’. Deze methode is het zorgvuldig observeren van het landschap en op basis daarvan beredeneren wat het landschap laat zien (Mitchell, 2008). Door zoveel mogelijk plekken in het veld te inventariseren, zijn deze elementen aan het licht gekomen en beoordeeld. Daarnaast is er booronderzoek verricht om een algemeen beeld te krijgen van de bodemopbouw in delen van de beekdalen. De locaties van de grondboringen zijn gekozen op basis van een inschatting met behulp van de lokale bodemkaart en geomorfologische kaart.

Daarnaast is de methode van archiefonderzoek gebruikt. Met dit soort onderzoek worden stukken gebruikt die door archieven worden verzameld en bewaard. Deze omvatten stukken van organisaties en overheden, maar bijvoorbeeld ook familiearchieven. Door stukken uit zowel het Drents Archief als het Stadsarchief Amsterdam in te zien, is er een extra laag informatie komen bloot te liggen. Stukken uit het archief geven namelijk meer gedetailleerde informatie en vaak ook oudere informatie dan wat in de gangbare of wetenschappelijke literatuur is te vinden.

Een heel belangrijk onderdeel van dit onderzoek is cartografie, oftewel de bestudering van kaarten (Edney, 2019). Door gebruik te maken van kaarten, in combinatie met andere bronnen, kunnen vele op de kaart zichtbare, landschappelijke veranderingen worden verklaard. Een kanttekening bij het gebruik van kaarten is dat ze niet altijd de precieze werkelijkheid laten zien, maar dat het altijd een interpretatie van de cartograaf is (Edney, 2019). Door gebruik te maken van verschillende kaarten en andere bronnen, kan dit probleem gedeeltelijk worden verholpen. De gebruikte kaarten zijn zeer uiteenlopend, van bodemkaarten en geomorfologische kaarten, tot kaarten van het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) en topografische kaarten. Een klein deel van de geraadpleegde kaarten komen uit het archief, wat maakt dat het een combinatie van zowel cartografie als archiefonderzoek is.

(9)

7 Ook is gebruikgemaakt van oral history. Deze methode maakt gebruik van interviews om kennis van ooggetuigen te gebruiken voor de reconstructie van het verleden (Perks & Thomson, 1998). Deze kennis kan van belang zijn, omdat deze vaak niet is opgeschreven. Zowel kennis van medewerkers van Natuurmonumenten als van mensen buiten deze organisatie is op deze manier vergaard. Voor deze methode zijn deze personen benaderd via e-mail en telefoon. Ook is een aantal personen mee op veldbezoek geweest.

Als laatste is gebruikgemaakt van toponymie. Met toponymie worden (historische) veldnamen bestudeerd. Veldnamen bestaan vaak al heel lang en zijn daarom een soort historisch document. Ze zeggen iets over het cultureel erfgoed, en kunnen helpen met het ontcijferen van bijvoorbeeld gebruik of botanische waarden uit vroegere tijden (Conedara et al., 2007).

De door deze methoden verkregen resultaten zijn de basis voor het advies voor herinrichting van de bovenlopen van de Slokkert. Bij het opstellen van dit advies wordt de visie van Natuurmonumenten in acht genomen. Aan de ene kant wil Natuurmonumenten het cultuurlandschap behouden en herstellen, maar ook de natuurwaarden en mogelijkheden voor beleving zijn van belang. In het handboek voor beekherstel van Bleumink & Neefjes (2018, in Veltkamp, 2020) worden vijf strategieën genoemd om rekening te houden met cultuurhistorie bij herinrichting van beekdalen. Bij het opstellen van het advies is gebruikt gemaakt van drie van deze strategieën. De eerste en meest gebruikte strategie is het behoud en herstel van historische elementen. Een tweede belangrijke strategie is het opnieuw beleefbaar maken van historische elementen voor een breed publiek. Als laatste wordt de strategie ‘behoud door ontwikkeling’ meegenomen in het advies, wat inhoudt dat cultuurhistorie wordt behouden door nieuwe ontwikkelingen, zoals hermeandering. De laatste twee strategieën die in het handboek van Bleumink & Neefjes (2018, in Veltkamp, 2020) worden benoemd zijn transformatie (wanneer het gebied een andere bestemming krijgt) en het laten verdwijnen van cultuurhistorische elementen (wanneer er bijvoorbeeld gekozen wordt voor een focus op natuurontwikkeling). Deze strategieën zijn niet opgenomen in het advies.

(10)

8

3. Aardkundig landschap

In deze studie is het van belang om inzicht te krijgen in hoe het landschap is gevormd en de huidige vorm te verklaren. Het aardkundige landschap beschrijft hoe de vorming van het landschap heeft plaatsgevonden. Het omvat alle landschappelijke elementen die met geologie, geomorfologie en bodem te maken hebben.

3.1 Geologie

Om het landschap waarin de bovenlopen van de Slokkert liggen beter te kunnen begrijpen, moeten we terug naar het Saalien. De belangrijkste aardkundige processen hebben vanaf de Saale-ijstijd plaatsgevonden (Stouthamer et al., 2015). Tijdens deze ijstijd (380.000-130.000 jaar geleden) schoof een dik pakket landijs over Nederland dat zich tot de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen uitstrekte. Onder het dikke pakket ijs werden stenen, grind, zand, leem en klei meegevoerd, vermalen en afgezet. Dit vormt een dichte, slecht waterdoorlatende laag, genaamd keileem (Stouthamer et al., 2015). De dikte hiervan varieert en is ook zodanig afgezet dat het ontstane landschap glooit (Spek et al., 2015). Hiermee was het Drents keileemplateau gevormd. Onder de ijskap zijn oppervlakkige smeltwaterstromen gevormd. Na het terugtrekken van het landijs bleef een zogenaamd smeltwatererosielandschap achter, gekenmerkt door kleine smeltwatergeulen en plateau-achtige structuren (Spek et al., 2015). Naast de keileem kwamen dan ook glaciofluviale (smeltwater) afzettingen voor (Stouthamer, 2015). Voor het Drentse Aa-gebied wordt aangenomen dat de huidige ligging van het dal van de Drentscha Aa tot stand is gekomen in de overgang tussen het Saalien en het Eemien, omdat er geen bekende aanwijzingen zijn van grote smeltwaterafzettingen uit deze periode (Spek et al., 2015). Omdat de omstandigheden rond het studiegebied vergelijkbaar waren, kan worden aangenomen dat voor het dal van de Slokkert hetzelfde geldt.

Tijdens het Weicheselien (115.000-11.700 jaar geleden) was het klimaat heel variabel, doch meestal koud. Gedurende de twee koudste periodes binnen deze ijstijd was het klimaat ook erg droog. In de poolwoestijn die ontstond, vonden massale zandverstuivingen plaats die dekzand afzetten op de laag keileem (Stouthamer et al., 2015). De dekzanden zijn, net als de keileem, onregelmatig verdeeld over het oppervlak. Rond het studiegebied is de laag keileem ook zeer ondiep aanwezig, op de meeste plekken zelfs binnen 1,5 meter van het maaiveld (Geoportaal provincie Drenthe, s.d.-a).

De beekdalen zijn tegen het einde van het Saalien voorgevormd. Tijdens het Weichselien zijn sneeuwsmeltwaterstromen via de ondiepere Saaliengeulen op gang gekomen. Deze sneden zich dieper in de permafrostlaag in. Tijdens de warmere perioden waarin de permafrost niet meer aan het oppervlak was, vulden deze beekdalen zich met smeltwaterafzettingen (Spek et al., 2015). De beekdalen zijn hier tegenwoordig nog altijd mee opgevuld.

Met het einde van het Weichselien breekt een nieuwe, warme periode aan, namelijk het Holoceen. Doordat het klimaat warmer en natter werd, begon zich op grote schaal bos te ontwikkelen (Stouthamer et al., 2015). In de beekdalen ontwikkelde zich zuur broekbos (Spek et al., 2015). Op plekken waar dit bos heeft gestaan, heeft zich een vettige gliedelaag in de bodem ontwikkeld (Stouthamer et al., 2015). Uit grondboringen tijdens veldbezoeken zijn ook deze gliedelagen aangetroffen. Door het natte milieu werd dood plantenmateriaal minder snel afgebroken dan er aan dood plantenmateriaal bij kwam. Hierdoor kon veen gaan groeien (Stouthamer et al., 2015). Met de komst van de eerste boeren is dit proces versneld, omdat steeds meer bos werd gekapt voor hout en akkerareaal. Bomen verdampen meer water dan grasland of akkers (Stouthamer et al., 2015). Dit zorgde er ook voor dat in de beekdalen steeds meer ondergrondse waterstromen (kwel) uitkwamen. Deze kwel was mineraalrijk en zorgde voor meer voedselrijkdom in de beekdalen, terwijl het hogergelegen plateau juist verzuurde door uitspoeling van mineralen (Stouthamer et al., 2015). Op plekken waar de kwel zeer ijzerrijk was, kon in het beekdal ijzeroer ontstaan. Als het ijzer uit het grondwater in aanraking kwam met zuurstof, oxideerde het. Op veel plekken is deze ijzeroer gewonnen, waardoor het grotendeels is verdwenen (Stouthamer et al., 2015). Op één boorlocatie in

(11)

9 het Tonckensloopje is tijdens het veldwerk is ook ijzeroer aangetroffen. Dit betekent dat op deze locatie ijzerrijke kwelinvloeden aanwezig zijn of zijn geweest.

3.2 Geomorfologie

Op de geomorfologische kaart (figuur 5) is goed te zien dat het studiegebied een beekdal is waar al dan niet veen aanwezig is. Het gebied rondom wordt aangegeven als grondmorenewelving of -vlakte, wat aangeeft dat er werking van landijs is geweest (Stouthamer et al., 2015). Naast een enkel smeltwaterdal (in donkerpaars) zijn er zogenoemde ‘ronde tot ovale laagten’. Dit zijn bijvoorbeeld pingoruïnes (Stouthamer et al., 2015) en zijn in grote mate aanwezig in het gebied. De gele kleuren geven de dekzandruggen en -welvingen aan. Op deze plekken is vooral bos aanwezig, maar ten oosten van Zuidvelde ligt de es op een dergelijke rug. Hoewel niet alle aangegeven beekdalen nog altijd als beekdal in het landschap te herkennen zijn, laat deze kaart wel goed zien waar de (huidige) beekdalen liggen. Voor dit gebied geldt dat er een uitgebreider netwerk van beekjes en smeltwaterdalen is geweest dan tegenwoordig is te herkennen in het landschap. Het veen, dat vanaf het Holoceen in de beekdalen is gaan groeien, is nog terug te vinden in beide beekdalen (Geoportaal provincie Drenthe, s.d.-b). Tijdens boringen in het beekdal van de Fledders is zelfs een veenlaag van 2 meter dikte gevonden (Quik, pers. comm., 14-09-2020). Tijdens de veldbezoeken is er in grondboringen echter geen veen aangetroffen. Wel is er veraard veen aangetroffen, wat wijst op de vroegere aanwezigheid van veen (Kuijer, 1991).

Figuur 5. Uitsnede van de geomorfologische kaart met legenda. Het zwarte ovaal geeft het studiegebied aan. Bron: Geoportaal provincie Drenthe, s.d.-c

(12)

10

3.3 Bodem

De beekdalen bestaan vooral uit moerige bodems. Dit is typisch voor bovenlopen van beekstelsels (Kuijer, 1991). Waar de bovenlopen richting de Hoofdweg/Norgerweg lopen, zijn meer venige bodems aanwezig. Hoe verder je stroomafwaarts gaat, hoe veniger de bodems in het algemeen zijn. Vaak zijn er beekeerdgronden aan de randen te vinden (Kuijer, 1991), maar dit is bij de bovenlopen van de Slokkert niet het geval, een heel klein gebiedje aan de zuidkant van Zuidvelde uitgezonderd (figuur 6). Wat verder opvalt, is dat er keileem noch dekzand aanwezig is in de beekdalen, terwijl dit juist veel voorkomt op het plateau rondom. Dit is echter gebruikelijk voor beekdalen, aangezien keileem hier volledig is weggespoeld, evenals de dekzanden (Kuijer, 1991). Wat als laatste opvalt, is dat een deel van de bovenloop van de Fledders is geëgaliseerd. Deze egalisaties hebben pas in de tweede helft van de twintigste eeuw plaatsgevonden als gevolg van ruilverkaveling of landinrichting (Kuijer, 1991). In het gebied rondom de beekdalen zijn praktisch alleen maar veldpodzolgronden te vinden (figuur 6). Veldpodzolgronden zijn de meest voorkomende gronden op het Drents Plateau. Ze komen voor op heidegronden, waarvan de meeste vanaf de negentiende eeuw zijn ontgonnen (Kuijer, 1991). Dat de afzettingen in het gebied zeer onregelmatig zijn qua dikte en reliëf blijkt uit de afwisseling met hier en daar venige of moerige stukken (figuur 6). Dit betekent dat er op deze plekken afvoerloze laagten zijn waardoor zich veen heeft kunnen ontwikkelen.

Figuur 6. Uitsnede uit de bodemkaart met het studiegebied en omgeving. De witte belijning geeft de eigendommen van Natuurmonumenten aan. Het zwarte ovaal geeft het studiegebied aan.

(13)

11

4. Prehistorisch landschap

Het prehistorische landschap is het landschap van de eerste mens. Dit hoofdstuk omvat de tijdsperiode vanaf de komst van de eerste moderne mens iets meer dan 10.000 jaar geleden (Spek et al., 2015) tot de achtste eeuw na Christus. In dit hoofdstuk zal eerst een algemeen beeld van de ontwikkelingen in deze periode worden geschetst, alvorens wordt ingegaan op de gebruiks- en bewoningssporen in en rond het studiegebied. Als laatste wordt aandacht geschonken aan de trefkansen van archeologische sporen in het studiegebied.

4.1 Gebruik en bewoning

Met de komst van de mens in het studiegebied heeft het landschap grote veranderingen ondergaan. Dit heeft zich echter over een zeer lange periode voltrokken. De eerste mensen die in deze contreien rondliepen waren jager-verzamelaars. Zij hadden vaak hun kampen op de hellingen van beekdalen en trokken voortdurend rond (Huiskes, 1986). Vanaf ongeveer 5000 jaar geleden, de neolithische periode, zijn er boeren in Drenthe gevestigd (Huiskes, 1986). De beekflanken waren ook populair onder de eerste boeren, omdat ze zich op die manier dichtbij hun watervoorziening bevonden (Vervloet, 2010). In de regio zijn meerdere archeologisch interessante locaties te vinden waaruit blijkt dat hier in de prehistorie veel menselijke activiteit was. Zo is het Noordsche Veld bij Peest en Zeijen een archeologisch monument met een groot raatakkercomplex, vele grafheuvels en een hunebed (Brummel, 2017). Daarnaast is tussen Westervelde en Norg ook een hunebed te vinden (Brummel, 2017). Rond het studiegebied zijn even ten zuiden van Westervelde raatakkers te vinden en net ten noorden van Zuidvelde vele grafheuvels (Brummel, 2017). Dit geeft aan dat er veel bewoning was in deze omgeving en dat het land ook door boeren werd gebruikt.

Lange tijd waren de boerderijen van de prehistorische boeren tijdelijk. Eens in de twintig à dertig jaar moest de boerderij worden vervangen, omdat deze wegrotte. Daardoor verplaatsten de boerderijen over het grondgebied van de boer. Een goed voorbeeld hiervan is de nederzetting van Peelo (Vervloet, 2010). Deze boeren zagen waarschijnlijk het gebied waar zij met hun boerderij in rondzwierven als hun eigendom (Spek et al., 2015). Pas in de Middeleeuwen kwamen de erven vast te liggen op de flanken van beekdalen (Vervloet, 2010). In deze tijd is Norg ook ontstaan. Tijdens een archeologische opgraving zijn huisplattegronden van achtste-eeuwse boerderijen blootgelegd (Post, 2019).

4.2 Archeologische sporen

Zoals gezegd leefden de jager-verzamelaars op de beekdalflanken. Zij zwierven door het landschap met hun kampementen (Huiskes, 1986). In het studiegebied zijn genoeg aanwijzingen van dergelijke kampementen, vooral bestaande uit vuurstenen werktuigen en vuursteenafval. In de omgeving van het studiegebied zijn meerdere paleo- en mesolithische nederzettingen gevonden (Huiskes, 1986). Rond het studiegebied zijn er ook vondsten vanaf de neolithische periode te vinden in de vorm van nederzettingen, maar ook andere gebruikssporen, zoals grafmonumenten. Zo is er in het gebied de Fledders, even ten noorden van het beekdal, een urnenveld gevonden en zijn daar in de omgeving meerdere grafheuvels bekend uit het neolithicum tot bronstijd (Tulp, 2013). Gebruikssporen zijn gevonden in de vorm van stenen vuistbijlen die ongeveer uit dezelfde periode worden geschat als de grafheuvels (Tulp, 2013).

Dankzij de vele archeologische vondsten in de omgeving van het studiegebied kan gesteld worden dat het een gebied is geweest waar continu bewoning is geweest. Dit blijkt ook uit de vele archeologische vondsten die liggen opgeslagen in het Noordelijk Archeologisch Depot (NAD) te Nuis. Rond het studiegebied zijn vele vondsten gedaan, vooral vuurstenen en aardewerk, variërend uit het

(14)

12 paleolithicum tot en met de middeleeuwen.1 In principe zijn er vrij weinig verschillen tussen beide

beekdalen als het gaat om archeologie. Echter, in het beekdal van het Tonckensloopje is een gebied afgebakend (zie de zwarte pijl in figuur 7) waar een nederzetting uit het meso- tot neolithicum is gevonden (Huiskes, 1986; Archeologische Monumentenwacht, s.d.). In het beekdal van de Fledders is daarentegen een vermoedelijke grafheuvel gevonden (Tulp, 2013).

4.3 Trefkansen

Aangezien in de beekdalen zelf nauwelijks archeologische vondsten zijn gedaan en er geen zichtbare prehistorische elementen zijn, is het wel belangrijk om aan te geven dat in het gebied potentieel veel archeologisch materiaal in de bodem zit. De provincie Drenthe heeft alle beekdalen aangewezen als gebieden van archeologische kernkwaliteit (Provincie Drenthe, 2009). Zowel provincie Drenthe als gemeente Noordenveld hebben een cultuurhistorische waardenkaart gemaakt waar ook de trefkansen voor archeologie in zijn meegenomen (figuur 7 en 8). Beekdalen hebben minstens een middelhoge verwachting als het gaat om mogelijke archeologische sporen. Daarnaast zijn er deelgebieden waar de verwachting voor vondsten van jager-verzamelaarskampementen hoger is. In figuur 7 staan ook terreinen aangegeven waar archeologische vondsten gedaan zijn.

Naast de waardenkaart is de provincie Drenthe ook bezig geweest met een project omtrent voorden. Voorden zijn doorwaadbare plaatsen in een beek en waren locaties waar men beken overstak (Van der Veen & Ten Anscher, 2019). Uit een onderzoek zijn er in het studiegebied zes kansrijke voordelocaties naar voren gekomen (zie figuur 9). Het vermoeden is dat hier restanten van voorden kunnen worden gevonden. Echter, het onderzoek onderstreept dat het kansrijke plekken zijn, maar kan niet garanderen dat dit voordelocaties zijn. Ook kan het zijn dat buiten deze kansrijke plekken voorden kunnen worden aangetroffen (Van der Veen & Ten Anscher, 2019).

(15)

13

Figuur 7. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Noordenveld. De twee noordoost-zuidwestlopende groene slingers zijn de twee bovenlopen. De zwarte pijl geeft de locatie van de meso- tot neolithische nederzetting aan. De rode kleur geeft een hoge verwachting voor jager-verzamelaarsvondsten in beekdalen aan. De gele kleur betreft een ‘terrein van archeologische waarde’. De lichtgroene, roodomrande kleur geeft een ‘middelhoge verwachting’ voor archeologische vondsten in beekdalen aan. De groenbruine kleur die rood dan wel zwart is omrand, geeft een ‘hoge verwachting’ voor archeologische vondsten in beekdalen aan. Zie voor de legenda figuur 8. Bron: Overheid, s.d.

(16)

14

(17)

15

Figuur 9. Uitsnede van de kaart met kansrijke voordelocaties. De twee noordoost-zuidwestlopende blauwgrijze slingers zijn de twee bovenlopen. De legenda geeft aan wat de kleuren en symbolen op de kaart betekenen. Bron: Van der Veen & Ten Anscher, 2019.

(18)

16

5. Esdorpenlandschap

Na een periode waarin de boerenerven lange tijd door het landschap zwierven, kwamen deze vanaf de Karolingische Tijd (achtste eeuw) vast te liggen. De nederzettingen komen aan de flanken van beekdalen te liggen en ontwikkelen een kenmerkende structuur (Spek et al. 2015). Het esdorpenlandschap ontstaat met haar vaste onderdelen (Spek et al., 2015):

- Het esdorp met boerderijen, woerden (kleine akkers bij boerderijen) en een brink waar wegen en veedriften samenkomen;

- Op de hogere delen in de bosweiden werden essen (akkers) aangelegd; - In de beekdalen werden de broekbossen ontgonnen voor weide- en hooiland;

- De hoogste delen van het Drents Plateau werden eveneens gebruikt als weidegrond voor vee en degradeerde door de tijd heen van bosweide naar heide.

Het esdorpenlandschap kende een belangrijke samenhang tussen bovenstaande onderdelen. De beekdalen en heidevelden werden gebruikt om vee te weiden of als voedselvoorziening voor het vee in de winter. De mest van het vee werd vervolgens gebruikt om de akkers te bemesten (Vervloet, 2010). De bewoners waren dus sterk afhankelijk van het vee voor de vruchtbaarheid van de akkers. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze samenhang minder relevant. Vooral de uitvinding van kunstmest was van grote invloed. Door de kunstmest was men niet langer afhankelijk van vee voor de vruchtbaarheid van de akkers en dus nam de beweiding vanaf dat moment ook af (Vervloet, 2010). Norg was het eerste dorp van omvang in de omgeving van het studiegebied. Het stamt waarschijnlijk uit de achtste eeuw (Post, 2019). Het werd gesticht op het keileemplateau, iets wat vanaf deze tijd wel vaker voorkwam (Vervloet, 2010). Zuidvelde is pas later ontstaan, waarschijnlijk als dochternederzetting van Norg. De eerste vermelding van Zuidvelde stamt uit 1325 en staat in een oorkonde van de bisschop van Utrecht (Post, 2019). Het is vrij waarschijnlijk dat ergens in de elfde tot dertiende eeuw het buurschap is ontstaan. Vanaf deze periode zal ook het beekdal rond het Tonckensloopje en misschien ook van de Fledders zijn ontgonnen, aangezien dit de enige beekdalen zijn in de omgeving van Zuidvelde.

Het belang van beken was voornamelijk de aanwezigheid van water, maar ook het milieu dat een beek creëert voor een beekdal. De relatieve voedselrijkdom en de invloed van kwel maken het geschikt voor hooi- en weilanden. Voor de landbouw waren de beekdalen van grote waarde, omdat deze graslanden voor veevoer zorgde, dat op hun beurt mest voor de essen leverde (Vervloet, 2010). Rondom de beken werden de broekbossen daarom ontgonnen om plaats te maken voor grasland. Het ontginnen van de beekdalen was onder andere nodig, omdat de productie van graan belangrijker werd in de loop van de Middeleeuwen. Hiervoor diende meer vee te worden houden, aangezien men daarvan afhankelijk was voor de productie van mest om de akkers vruchtbaar te maken (Spek et al., 2015). Voor de meeste bovenlopen vond grootschalige ontginning pas later plaats, namelijk na de markeverdelingen2 in de

negentiende eeuw (Spek et al., 2015). De bovenlopen van de Slokkert zijn echter waarschijnlijk wel eerder ontgonnen, aangezien deze bovenlopen de enige beekdalen in de buurt van Zuidvelde zijn. De beken van het Tonckensloopje en de Fledders ontspringen in het grote veencomplex ten zuiden van Zuidvelde. Ze waren een afwatering van dit veengebied, waar ook het Fochteloërveen onderdeel van uitmaakt (Douwes, 2019). Om grasland te creëren, maakte ook hier hoogstwaarschijnlijk broekbos plaats voor grasland, door het bos te ontwateren. Echter, of zowel het Tonckensloopje als de Fledders dezelfde ontwikkeling in dezelfde periode kennen, blijft een grote vraag.

2 In de negentiende eeuw werden de meeste bezittingen van de marken verdeeld onder de waardeelhouders.

(19)

17

5.1 Tonckensloopje

Gebruik

Over het gebruik van de graslanden in het Tonckensloopje kan veel worden gezegd met de kadasterdata van 1832. De site HisGIS laat deze data zien met behulp van kaartmateriaal (figuur 10). In figuur 10 is te zien dat bijna alle percelen in het beekdal als weiland werden gebruikt. Twee percelen staan aangegeven als ‘struiken’ en ‘heide’. Opvallend is dat de belastingklasse van deze weilanden heel laag is, wat een zeer lage opbrengst aangeeft. De meeste landen bevinden zich in belastingklasse 4 of 5 (Hisgis, s.d.). In figuur 11 is de belastbare opbrengst per hectare in guldens te zien. De beekdalgraslanden hebben een donkerblauwe kleur, wat aangeeft dat deze opbrengst heel laag was. Ter hoogte van het stuk land dat Goldbergen wordt genoemd, lijkt de opbrengst het laagst. Hier komt het enige stukje heide voor in het beekdal. De naam Goldbergen doet juist vermoeden dat het een hogere plek in het landschap is waar een goede opbrengst is van gewas of gras (Schönfeld, 1950). Echter, in deze situatie lijkt de naam meer een sarcastische toon aan te slaan, aangezien het stuk land juist een slechte opbrengst van gras moet hebben gehad. Het gebruik als weiland geeft aan dat het beekdal voor beweiding van vee is gebruikt. Dit is opvallend, aangezien de natste delen van de meeste beekdalen werden gebruikt als hooiland.

Figuur 10. De eerste Kadasterkaart (1832) van het Tonckensloopje. Het gebruik en de begrenzing van de percelen is op deze kaart goed te zien. Bron: Hisgis.

(20)

18

Figuur 11. De kadasterkaart van 1832 met de belastbare opbrengst per hectare in guldens van het Tonckensloopje. Deze kaart geeft een inschatting van de opbrengsten van percelen en hoeveel belasting daarvoor moest worden betaald. Hoe donkerder blauw, hoe lager deze belastbare opbrengst. De klasse 0,1 – 1 is voor heide- en veengrond. De meeste percelen in het beekdal zitten in de klasse 1 – 3, wat dus net meer is dan heide of veen. Bron: hisgis.nl.

In het zuidoostelijke gedeelte van het beekdal van het Tonckensloopje is te zien dat de beek een meanderende loop heeft gehad (figuur 12). De beek stroomde hier ook nog door het midden van het beekdal. Echter, in het grootste deel van het beekdal heeft het Tonckensloopje al sinds lange tijd geen meanderende of natuurlijke loop gekend. Een verklaring hiervoor is dat de beek is gebruikt om naastgelegen percelen te bevloeien. Bij bevloeiing (of vloeiweidestelsels) gaat het om het door mensen manipuleren van grond- en oppervlaktewater met als doel natuurlijke bemesting of vorstvrij houden van weidegrond. Deze praktijk is afhankelijk van de bestaande aardkundige structuren, aangezien men gebruikmaakte van natuurlijke waterstromen als beken en kwelwater (Baaijens et al., 2011). Er zijn veel verschillende manieren bekend waarop aan bevloeiing is gedaan, waarvan in het veld nog aanwijzingen te vinden zijn (voor een overzicht, zie Baaijens et al., 2011). Een aantal van deze aanwijzingen zijn terug te vinden in het beekdal van het Tonckensloopje. Hier is op oude kaarten bijvoorbeeld een dubbele beekloop te zien, het zei in slechts een heel klein deel (figuur 12). Dit deel van het beekdal behoort tot een opgeleid stelsel waar een beek en een laak (een bevloeiingswater afvoerende sloot) naast elkaar voorkomen (Baaijens et al., 2011). Een vergelijkbare beek is de Vorrelveenselake die ten westen van Hijken ligt. Deze beek loopt op negentiende-eeuwse kaarten ook al recht en blijkt zelfs een dubbele beekloop te hebben (figuur 13). Iets verder stroomafwaarts is een dam te zien en is het beekdal als zeer nat ingetekend (figuur 14). Bovendien is de beeknaam -lake afgeleid van het woord laak, wat een veldnaam is voor een bevloeiingswater afvoerende sloot (Baaijens et al., 2011). Dit alles wijst in de richting van bevloeiing. Volgens Baaijens et al. (2011) zijn er in heel Nederland talloze voorbeelden van dit soort vloeiweidestelsels te vinden.

(21)

19

Figuur 12. De bonnekaart van 1898 met de omgeving van het Tonckensloopje. In de noordwesthoek van deze kaart is de dubbele beekloop te zien. Op datzelfde perceel is een verlaging in de houtwal te zien, evenals op het perceel ten westen daarvan tegen de noord-zuid lopende weg aan. In het meest zuidoostelijke deel van het beekdal is te zien dat de waterloop nog kronkelt en nog midden in het beekdal ligt. Bron: topotijdreis.nl.

Figuur 13. Kaart van het Waterschap Vorrelveen. De dikke lijn in het midden en de dikkere lijn aan de bovenkant zijn waterlopen.3

3 Drents Archief, Assen. Toegang 0082, Kaarten en tekeningen van Gedeputeerde Staten. Inventarisnummer

(22)

20

Figuur 14. Bonnekaart uit 1903 met een deel van het beekdal van de Vorrelveenselake. Bij de pijl iets onder het midden van de kaart is een stuw te zien met eromheen tekeningen die aangeven dat het gebied zeer nat was. Bron: topotijdreis.nl.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat in het deel van het beekdal van het Tonckensloopje waar de dubbele beek heeft gelegen meer aanwijzingen zijn voor bevloeiing. Zo is op één locatie verticale meandering aangetroffen (figuur 15), en zijn er op meerdere plekken verlagingen in houtwallen en de beekoever gevonden (figuur 16). Dit zijn typische kenmerken van bevloeiing (Baaijens et al., 2011). Aan de zuidkant van het perceel met de dubbele beekloop zijn nog afwaterende geulen te vinden die hoogstwaarschijnlijk ook in verband staan met bevloeiing (figuur 18). In het veld is ook duidelijk te zien dat de beek is verhoogd door menselijk ingrijpen (figuur 16). De beek loopt telkens op de flank van het beekdal, terwijl dit niet het laagste punt van het beekdal is. Vaak is er sprake van bevloeiing als een door mensen verhoogde beekloop te zien is. Deze werd dan gebruikt om water naar lagergelegen percelen te kunnen laten vloeien (Baaijens et al., 2011). Deze aanwijzingen maken bevloeiing in het beekdal zeer aannemelijk.

Op de kaart van 1898 (figuur 12) is te zien dat de meest noordelijke doorgang door het beekdal, die richting de Tempelstukken aan de westkant van de Hoofdweg loopt, overgaat in een oude veedrift. Deze veedrift heet het Koepad (Van der Wal, pers. comm., 9-12-2020) en kent nog altijd een duidelijke veedriftstructuur (figuur 17). De lanen zijn vrij breed en omgeven met houtwallen, of veekerende wallen. Aan de kant van het pad is een greppel, wat kenmerkend is voor veedriften (Boosten et al., 2010). Deze kenmerken van een veedrift zorgden ervoor dat het vee op het pad bleef en niet bij de omliggende gronden kon komen. De naam Koepad duidt erop dat deze veedrift gebruikt is voor de verplaatsing van koeien (Boosten et al., 2010). Dit vee graasde op de weides in de beekdalen. Ook het pad dat dwars door het Tonckensbos loopt richting de heide van de Fledders, en tevens een zichtas vormt voor de Tonckensborg, kent eenzelfde veedriftstructuur.

(23)

21

Figuur 15. Een verticale meander in het Tonckensloopje. Deze bevindt zich aan het perceel waar de dubbele beekloop heeft gelegen.

Figuur 16. AHN van het beekdal met aan de westkant het perceel waar de dubbele beekloop heeft gelopen. De verlaging in de beekoever is goed te zien aan de noordkant in het verlengde van de wal en poel in het beekdal. Op zowel het westelijke als oostelijke perceel is te zien dat de beek niet door het laagste deel van het beekdal stroomt, aangezien de blauwe kleur lager ligt dan de groene kleur. Bron: ahn.nl/ahn-viewer.

(24)

22

Figuur 17. Het Koepad dat ten zuiden van het Tonckensloopje ligt. De veekerende wallen aan weerszijden zijn goed te zien, evenals de bijbehorende greppeltjes aan de zijkanten van het pad. Foto: M. Purmer.

Rond het beekdal zijn meerdere bospercelen die ook in handen zijn van Natuurmonumenten, zoals het Tonckensbos (ook wel De Aanleg genoemd, Oosterhof, pers. comm., 2-09-2020). Tussen het Koepad en het beekdal ligt ook een strookje bos. In dit stukje bos lijkt ook een rabatstructuur aanwezig (figuur 18). Een rabatstructuur zijn greppels en percelen opgehoogd met grond uit die greppels, waardoor een nat stuk land betere groeiomstandigheden bood voor bos om te groeien (Mulder, 2020). Aangezien de stukken bos pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn geplant, kan worden gesteld dat de rabattenstructuur ook van deze periode stamt. Vaak werden deze bossen door grootgrondbezitters aangelegd, terwijl het niet per se rendabel meer was in deze periode. Tot de Tweede Wereldoorlog zijn dergelijke bossen nog als hakhout onderhouden, maar zijn daarna uitgegroeid tot volgwaardige bossen (Mulder, 2020). Dit betekent voor het bosje tussen het Koepad en het beekdal in, dat het slechts kort als rabattenbosje is beheerd. De rabatachtige houtwalstructuur ten zuiden van Zuidvelde bij Goldbergen zou ook een dergelijk bos kunnen zijn (figuur 19). De breedte van de greppel en de hoogte van de wal waar het bos op staat, lijken zeer overdreven voor een rabat. Toch, doordat het element direct naast de beek staat, kan het zijn dat dit perceel zeer nat is geweest en dus sterk moest worden ontwaterd.

(25)

23

Figuur 18. AHN van de rabattenstructuur tussen het beekdal met de ijsbaan (noordkant) en het Tonckensbos (zuidkant). Groen is laag en rood is hoog. De greppels zijn duidelijk te onderscheiden. De greppelstructuur verwijst naar de afwaterende greppels van het perceel met de dubbele beekloop. Bron: ahn.nl/ahn-viewer.

Eigendom

In het begin van de zeventiende eeuw waren de beekdalen in handen van de Marke. In de beheervisie van Natuurmonumenten uit 1997 wordt gesteld dat de wei- en hooilanden van Norg, Zuid- en Westervelde al in 1641 werd verdeeld (Van der Vlies & Van Belle, 1997). Dit zou betekenen dat de percelen al heel vroeg in privé-eigendom zijn gekomen. Dit kan een voortvloeisel zijn uit het initiatief van het landschapsbestuur van Drenthe om de ontginning van beekdalen te stimuleren. Vanaf 1625

Figuur 19. Foto van het rabatachtige houtwalelement bij Goldbergen. Zoals te zien op de foto is de greppel rond de verhoging waar bomen op staan overdreven diep en breed. Foto: M. Purmer.

(26)

24 kon iemand die drie volle waardelen (aandelen in de Marke) had of vertegenwoordigde het land van de Marke afsplitsen. De ontgonnen stukken grond waren vanaf dan in privé-eigendom (Spek et al., 2015). De vele houtwallen die nog in het beekdal voorkomen, zijn in Drenthe in het algemeen resultaat van de markescheidingen in de negentiende eeuw (Spek et al., 2015). Echter, aangezien het eigendom van percelen in het beekdal al in de zeventiende eeuw was verdeeld, is het aannemelijk dat er al voor de negentiende eeuw houtwallen in het beekdal aanwezig waren.

Om te achterhalen hoe het eigendom in de negentiende eeuw was verdeeld, is gebruikgemaakt van de kadasterdata in HisGIS (Hisgis, s.d.). In figuur 21 is de verdeling van eigendommen afgebeeld in 1832. Zoals te zien, zijn de percelen langs het Tonckensloopje in bezit van verschillende eigenaren en qua oppervlak redelijk gelijk verdeeld. De kenmerken voor bevloeiing komen slechts op kleine schaal voor in het beekdal. Een reden hiervoor kan zijn, dat het eigendom zo was verdeeld. Het perceel met de dubbele beekloop komt namelijk overeen met percelen van één eigenaar (vergelijk figuur 12 en figuur 21). Deze eigenaar was Johannes Tonckens. De familie Tonckens kent een rijke geschiedenis en is al sinds de achttiende eeuw woonachtig in het Huis te Westervelde vlak boven het studiegebied. De familie was behoorlijk rijk en had vele bezittingen in de omgeving van Westervelde (Drents Archief, 2015; zie ook figuur 21). Zowel de gebruiken van bevloeiing als de rabattenbossen komen grotendeels overeen met het eigendom van Tonckens. Dit kom waarschijnlijk doordat zowel bevloeiingssystemen als rabattenbossen vaak door grootgrondeigenaren werden aangelegd (Baaijens et al., 2011; Mulder, 2020). Deze aanname wordt versterkt door het feit dat een zichtas naar het Huis te Westervelde dwars door het Tonckensbosch en het beekdal heen loopt (figuur 20).

Figuur 20. Foto van de zichtas van het Huis te Westervelde (ook wel Tonckensborg genaamd). Deze foto is vanaf de ijsbaan richting het noorden genomen.

(27)

25

5.2 Fledders

Gebruik

Het gebruik van het beekdal van de Fledders is iets ingewikkelder. Op de kadastrale kaart van 1832 (figuur 22) is te zien dat er veel weiland was, maar in het gedeelte dat Tusschenbruggen wordt genoemd, waren ook hooilanden aanwezig. In datzelfde deel van het beekdal waren tevens enkele percelen heide. Verder bovenin het beekdal waren zelfs nog geen percelen (zie zwarte cirkel in figuur 22). Delen van het beekdal van de Fledders waren in de negentiende eeuw dus nog niet volledig ontgonnen. Dit doet vermoeden dat het beekdal van de Fledders überhaupt pas later is ontgonnen dan het beekdal van het Tonckensloopje. In figuur 23 is te zien dat, in vergelijking met figuur 11, de belasting iets meer varieert. Toch kan ook hier worden geconcludeerd dat de opbrengst van hooi en gras in dit beekdal niet hoog moet zijn geweest.

Figuur 21. Een overzicht van het eigendom in en rond de beekdalen op de kadasterkaart van 1832. Alle zwarte lijnen geven de grenzen van eigendom tussen verschillende eigenaren weer. Het eigendom van Tonckens is aangegeven in lichtgroen en roodomrand. Hij had het grootste deel van de woeste gronden van de Fledders in eigendom en meerdere percelen in het beekdal van de Fledders en het Tonckensloopje in eigendom. De Marke van Zuidvelde was eigenaar van de woeste grond ten oosten van de Fledders en had een perceel in het beekdal van de Fledders, het Schepersstuk genaamd. De rest van percelen in de beekdalen waren verdeeld onder verschillende eigenaren. Bron: hisgis.nl.

(28)

26

Eigendom

Het eigendom van het beekdal van de Fledders is over minder eigenaren verdeeld dan bij het Tonckensloopje. Het deel dat Tusschenbruggen wordt genoemd, was bijna in zijn geheel in handen van de familie Tonckens (figuur 21). Alleen de twee meest oostelijke percelen waren van iemand anders. De delen verder stroomopwaarts waren wel weer verdeeld onder verschillende eigenaren, het zei dat niet alles in oppervlakte gelijkmatig verdeeld was. Vooral in het gebied Grote Vledder was het eigendom behoorlijk verdeeld: hier waren vele houtwallen aanwezig om de erfscheiding aan te geven (figuur 24). Dit deel van de Fledders is tegenwoordig juist heel open (figuur 25). Een opvallende eigenaar in het beekdal van de Fledders was de marke van Zuidvelde. Dit gedeelte van het beekdal werd het Schepersstuk genoemd, wat verwijst naar eigendom van de scheper. Een scheper is een ander woord voor herder (Spek, 2004). Waarschijnlijk was het eigendom van de Marke aan de herders van Zuidvelde gegeven voor hooiwinning of begrazing.

Figuur 22. De eerste Kadasterkaart (1832) van het beekdal van de Fledders en omgeving. De zwarte cirkel geeft het stuk heide aan in het beekdal. Bron: hisgis.nl.

(29)

27

Figuur 23. De kadasterkaart van 1832 met de belastbare opbrengst per hectare in guldens van de Fledders. De meeste percelen in het beekdal zitten in de klasse 1 – 3, maar klassen 3 – 5 en 5 – 7 zijn meer aanwezig dan bij het andere beekdal. Bron: hisgis.nl.

Figuur 24. De bonnekaart van 1898 met het beekdal van de Fledders. De houtwallen zijn de dikke donkergroene lijnen in de lichtgroene slinger van de het beekdal. Bron: topotijdreis.nl.

(30)

28

Figuur 25. Het begin van het beekdal van de Fledders. In figuur 24 is nog goed te zien dat er veel houtwallen aanwezig waren. Tegenwoordig is het heel open en zijn bijna alle houtwallen verdwenen.

(31)

29

6. Recente landschap

Nadat de intrede van de kunstmest in de tweede helft van de negentiende eeuw de afhankelijkheid van dierlijke mest sterk had doen afnemen, heeft er een flinke rationalisering van de landbouw plaatsgevonden. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is de landschappelijke impact hiervan op grote schaal duidelijk geworden. De overheid motiveerde iedereen tot rationalisering van de landbouw en door de ontwikkeling van machines konden in de jaren 1950 grote stukken land worden ontgonnen of omgevormd (Andela, 2000). Een voorbeeld was de grootschalige ruilverkaveling van Peize-Bunne rond 1956, niet ver van het studiegebied. Onder andere werd een groot veengebied ontgonnen, waarvan slechts een paar kleine restanten van overbleven (De Vries, s.d.). De aandacht voor natuur en landschap werd in de loop van de jaren 1950 en daarna groter. De landbouw was niet langer het enige wat telde in een ruilverkaveling (Andela, 2000).

In het studiegebied is nooit een officiële ruilverkaveling geweest. Wel zijn er plannen gemaakt voor de herinrichting van het gebied. Een eerste schets voor een ruilverkaveling van het gebied de Fledders stamt uit 1936.4 Echter, deze plannen zijn nooit als een ruilverkaveling uitgevoerd (Van Blerck, pers.

comm., 24-11-2020). Wat wel duidelijk is, is dat in de jaren 1950 het gebied de Fledders is ontgonnen (figuur 26). De beekdalen zijn qua vorm echter onveranderd in deze periode.

Vanaf de jaren 1950 is er een aantal aanvragen geweest voor ruilverkavelingen in de gemeente Norg. De laatste was in 1978 en was voor het gehele grondgebied van de toenmalige gemeente Norg (Haartsen & Pelck, 1986). In de jaren 1980 is men begonnen met de voorbereiding van een herinrichting van het gebied, maar dan op basis van de nieuwe Landinrichtingswet. Op basis van het instrumentarium van de landinrichting moesten de belangen van natuur en landschap mee worden genomen in de planvorming (Haartsen & Pelck, 1986). De Natuurwetenschappelijke Commissie had echter vastgesteld dat de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten zouden worden aangetast als alle knelpunten voor de agrarische sector in dit gebied zouden worden opgelost (Haartsen & Pelck, 1986). In hoeverre deze informatie de plannen heeft beïnvloed, is onduidelijk. Het definitieve plan voor de landschapsinrichting van Roden en Norg werd in 1997 opgeleverd (Landinrichtingscommissie Roden-Norg, 1997). Het hele project is pas in 2014 afgerond (Oosterhoff, pers. comm., 2-09-2020).

4 NL-AsnDA, toegang 1804.01, inv.nr. 44. Dit is een kaart van ontginningsmaatschappij De Drie Provinciën. Deze

kaarten kunnen echter niet worden gedownload van de site van het Drents Archief.

Figuur 26. Vergelijking 1954 en 1960. Links: topografische kaart van 1954; rechts: topografische kaart 1960. De rozige kleur op de linkerkaart is het gebied de Fledders en bestaat nog uit heide. Op de rechterkaart is dit gebied bijna geheel ontgonnen. Met de zwarte cirkel is het stukje aangegeven waar bos is aangeplant in het beekdal. Bron: topotijdreis.nl.

(32)

30 In het landinrichtingsplan werden de beekdalen aangewezen als kern voor de natuur (Van der Vlies & Van Belle, 1997). De meeste beken zijn echter rechtgetrokken in de jaren 1960 en 1970 ten behoeve van snelle afwatering (Van der Vleuten, 1998). In de bovenloop van het Tonckensloopje is dat nog lang uitgesteld, aangezien Natuurmonumenten had toegezegd de beek te schonen. In de jaren 1990 is daar alsnog verandering in gekomen. Toen is de beek genormaliseerd en zijn er schouwpaden gekomen in het gedeelte ten zuiden van de geasfalteerde weg (Van der Wal, pers. comm., 9-12-2020).

Natuurmonumenten heeft vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw percelen aangekocht in het Norger Esdorpenlandschap. Het begon met de aankoop van het Tonckensbosch in 1958 en het Norgerholt in 1963 (Douwes, 2019). De jaarverslagen van Natuurmonumenten geven echter geen duidelijk beeld van de aankoopgeschiedenis van de beekdalpercelen. Vooral in de oudere jaarverslagen (begin jaren 1970) wordt slechts een enkele keer ‘’beekdalland bij de Slokkert A’’ genoemd (Natuurmonumenten, 1971, p. 5). De vermeldingen zijn hectares aankopen in de buurt van Norg. Vanaf 1973 spreekt men van het Landschapsreservaat Westervelde (Natuurmonumenten, 1973). Wat wel duidelijk wordt, is dat de uitbreiding van de eigendommen pas in de jaren 1970 begint.

6.1 Tonckensloopje

Gebruik

In essentie is er sinds de negentiende eeuw niet veel veranderd in het gebruik van de graslanden in zowel het beekdal van het Tonckensloopje als die van de Fledders. Het gebruik is wel intensiever geworden, wat ten koste is gegaan van de biodiversiteit. Op de kleine percelen die door Natuurmonumenten waren verworven, graasde vee (Van der Vlies & Van Belle, 1997); iets wat in het bovenste deel van het Tonckensloopje nog steeds gebeurt (Oosterhof, pers. comm., 9-12-2020). De andere percelen worden verpacht aan boeren die een beheer van maaien en afvoeren toepassen. Als het gaat om gebruik van het beekdal zijn er drie grote veranderingen geweest vanaf de Tweede Wereldoorlog, namelijk de aanplant van bos, de aanleg van de ijsbaan en de aanleg van poelen. In het beekdal ligt, in het gedeelte dat Kortbosch wordt genoemd, een stukje bos. Dit is in de jaren 1950 aangelegd (figuur 26). In de jaren 1960 is de oostelijke helft van dit stuk weer verdwenen, waar een paar solitaire bomen overbleven (Van der Wal, pers. comm., 9-12-2020). Nu staat alleen het westelijke deel bos nog op deze plek en de solitaire bomen staan er niet meer (figuur 27).

Figuur 27. Foto van het bosje bij Kortbosch, gezien vanaf het noorden. Het westelijke stukje bos is rechts op de foto te zien. Het stuk grasland is het voormalige stukje bos aan de oostkant.

(33)

31 In 1959 is men begonnen met de aanleg van een ijsbaan in het beekdal. Vanaf 1960 is het ook als zodanig in gebruik (Belangenvereniging De Velden, 2014). Oorspronkelijk stond er een klein ijsbaangebouw aan de zuidoostkant van het perceel, maar sinds 1996 is er een nieuw ijsbaangebouw aan de noordwestkant geplaatst door Natuurmonumenten (Belangenvereniging De Velden, 2014). Het brede pad naar de ijsbaan toe met naastliggende greppel en wal aan de westkant van het pad zijn ook in deze tijd aangelegd (figuur 28). De wal aan de oostkant staat er al langer (Van der Wal, pers. comm.).

Figuur 28. Foto van het pad naar de ijsbaan toe, gezien vanuit het zuiden. De wal aan de rechterkant (oostkant) is een oude wal. De greppel en de wal links (westkant) zijn tegelijkertijd met het pad aangelegd.

Eind jaren 1980 zijn plannen gemaakt voor de aanleg van poelen voor amfibieën op basis van oude kaarten (Van der Wal, pers. comm., 3-12-2020). In de jaren 1990 zijn deze poelen gegraven (figuur 29). Op de kaart van 1995 zijn de eerste poelen in het beekdal te herkennen (figuur 30). Later zijn er meer poelen bij gekomen, omdat de afstand tussen twee poelen voor amfibieën op sommige plekken te groot was (Van der Wal, pers. comm., 3-12-2020); op de kaart van 2005 zijn ook deze poelen te zien (figuur 31).

(34)

32

Figuur 30. Topografische kaart 1995 van een deel van het beekdal van het Tonckensloopje. De kleine blauwe cirkeltjes in het beekdal (drie in totaal) zijn gegraven poelen. Bron: topotijdreis.nl.

Figuur 31. Topografische kaart 2005 van een deel van het beekdal van het Tonckensloopje. De poelen zijn alle kleine blauwe rondjes in het beekdal (zeven in totaal). In vergelijking met de kaart van 1995 zijn er vele poelen bijgekomen. Bron: topotijdreis.nl.

(35)

33

Eigendom

Het eigendom van het beekdal is tegenwoordig volledig in handen van Natuurmonumenten. Zoals gezegd is het moeilijk te achterhalen wanneer precies de verschillende percelen van het beekdal van het Tonckensloopje in handen van Natuurmonumenten zijn gekomen, maar een kijkje in de jaarverslagen van Natuurmonumenten doet vermoeden dat de eerste aankopen in 1970 of 1971 geschiedden. In dit jaarverslag wordt voor het eerst over het Landschapsreservaat Westervelde genoemd: ‘’Verder werd nog een 5-tal aankopen verricht in de omgeving van Norg, in totaal 19 ha, die

moeten bijdragen tot de stichting van een landschapsreservaat in de omgeving van het Norgerholt en Westervelde’’ (Natuurmonumenten, 1971, p. 5). In de loop van de jaren 1970 zijn steeds meer gronden

aangekocht (zie bijvoorbeeld Natuurmonumenten, 1974; Natuurmonumenten, 1975; Natuurmonumenten, 1976). Het archief van Natuurmonumenten in het Stadsarchief Amsterdam geeft meer uitsluitsel over de kadastrale nummers van de percelen die werden aangekocht.5 Voor het

beekdal van het Tonckensloopje is de meest concrete aankoop uit de archiefstukken in Amsterdam uit 1973. Toen is in ieder geval een deel van de ijsbaan door Natuurmonumenten aangekocht (figuur 32).6

Figuur 32. Een blad uit het archief van Amsterdam waarop wordt vermeld dat twee percelen bij een publieke veiling door Natuurmonumenten is gekocht. Onder de getypte tekst staat als handgeschreven tekst onder andere ‘’stuk ijsbaan Westervelde’’. Deze percelen omvatten dus een deel van de ijsbaan in het beekdal van het Tonckensloopje.7

5 Het Stadarchief Amsterdam heeft van de negen beschikbare stukken voor het Norger Esdorpenlandschap

zeven gedigitaliseerd. Vijf stukken waren echter nog niet beschikbaar tijdens het uitwerken van dit onderzoek.

6 Stadsarchief Amsterdam, Archief 999: Inventaris van het Archief van de Vereniging tot Behoud van

Natuurmonumenten. Inventarisnummer 1521, Stukken betreffende de aankoop en het beheer van gronden in het Tonckensbos, Norgerholt en Westervelde, natuurgebieden bij Norg, alsmede betreffende de uitbreiding van de bezittingen. 1957-1975 en 1977.

7 Brief 25 mei 1973 van Notaris Vries aan Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland.

(36)

34

6.2 Fledders

Gebruik

Zoals gezegd is er ook in het beekdal van de Fledders weinig veranderd als het gaat om gebruik. De percelen worden nog altijd beheerd als grasland. De graslanden worden gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Dit beheer wordt uitgevoerd door boeren die het land pachten (Douwes, 2019). Het grootste deel van de beek is genormaliseerd; alleen het gedeelte Tusschenbruggen is onaangeroerd gebleven. Hier slingert de beek nog door het beekdal (figuur 33 en 34). Al in de jaren 1950 is de beek genormaliseerd (vergelijk figuur 35 en 36), behalve het meest oostelijke deel van het beekdal (Grote Vledder), waar de beek in de jaren 1970 of begin jaren 1980 is genormaliseerd.

Figuur 33. Vergelijking topografische kaart 1898 en 2019. Links: topografische kaart 1898; rechts: topografische kaart 2019. Op de linkerkaart is duidelijk de meanderende loop van de beek te zien. Op de rechterkaart is deze in het westelijke gedeelte nog altijd aanwezig. Bron: topotijdreis.nl.

Figuur 34. De beek loopt in het gebied dat Tusschenbruggen heet nog te kronkelen, omdat hier geen normalisatie heeft plaatsgevonden. In het veld is dit mooi te zien.

(37)

35

Figuur 35. Topografische kaart 1954 van het beekdal van de Fledders. De beek is hier nog niet genormaliseerd, wat te zien is aan de onregelmatige loop. Bron: topotijdreis.nl.

Figuur 36. Topografische kaart 1960 van het beekdal van de Fledders. Hier is duidelijk te zien dat de beek, voor het grootste deel, als een rechte lijn door het midden van het beekdal loopt. Bron: topotijdreis.nl.

(38)

36

Eigendom

Voor het eigendom van het beekdal van de Fledders geldt hetzelfde als voor het Tonckensloopje. Tegenwoordig is het volledige beekdal van Natuurmonumenten. Het heeft echter wel langer geduurd voordat dit beekdal geheel van Natuurmonumenten is geworden. Het laatste perceel is rond 2013 pas aan Natuurmonumenten toegekomen (Oosterhoff, pers. comm., 2-09-2020).

Na aankoop is een klein deel van Tusschenbruggen is verkocht aan het Ministerie van Defensie. Dit is verkocht vanwege de aanleg van het munitiedepot dat gelijk ten zuiden van het beekdal is komen te liggen.8 Hierom is in 1973 het plan gevormd om bomen en struiken aan de zuidrand van het beekdal

aan te planten, waardoor het hekwerk van Defensie tegenwoordig minder goed zichtbaar is.9 Figuur

37 geeft de locatie van deze strook beplanting weer.

Figuur 37. Een kaartje van Tusschenbruggen uit 1973. De rode onderbroken lijn geeft aan waar een strook groen is aangeplant om het munitiedepot te verbergen.10

8 Stadsarchief Amsterdam, archief 999, inv.nr. 1521. 9 Stadsarchief Amsterdam, archief 999, inv.nr. 1521. 10 Stadsarchief Amsterdam, archief 999, inv.nr. 1521.

(39)

37

7. Conclusie en advies

Op basis van de resultaten in de voorgaande hoofdstukken, wordt in dit hoofdstuk antwoord gegeven op de onderzoeksvragen die leidend waren bij deze studie. Het hoofdstuk bestaat uit drie delen:

- Een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen per thema, waarbij antwoord wordt gegeven op de eerste deelvraag;

- Een samenvattende opsomming van de nog zichtbare landschapshistorische elementen van deze ontwikkelingen per thema, waarbij antwoord wordt gegeven op de tweede deelvraag; - Een advies dat de historische ontwikkelingen en nog aanwezige historische elementen als

basis neemt om suggesties te doen voor een eventuele herinrichting. Wanneer

Natuurmonumenten overgaat op een herinrichting, kan dit advies gebruikt worden om de nog aanwezige historische elementen beter tot hun recht te laten komen. Dit laatste deel van de conclusie geeft antwoord op de hoofdvraag.

7.1 Ontwikkelingen van het beekdallandschap

De eerste deelvraag luidt: Hoe is het beekdallandschap van de bovenlopen van De Slokkert in

verschillende perioden tot stand gekomen? Om hier goed antwoord op te geven, worden de

belangrijkste ontwikkelingen per thema aangegeven.

Aardkundig landschap

In de periode van 370.000 jaar geleden tot en met 10.000 jaar geleden is de aardkundige basis van het beekdallandschap ontstaan. Tijdens het Saalien schoof een pakket landijs over het studiegebied en liet een dikke laag keileem achter. Het smeltwater van dit landijs zorgde voor het vormen van kleine geulen. Tijdens het Weichselien zijn deze geulen dieper uitgesneden, waardoor beekdalen ontstonden. Het keileem is weggesleten en de beekdalen zijn opgevuld met smeltwaterafzettingen. Met het aanbreken van het Holoceen werd het warmer en natter, en zijn de beekdalen opgevuld met veen.

Prehistorisch landschap

De invloed van de mens op het studiegebied is vanaf het paleolithicum (periode vóór 10.000 jaar geleden) aanwezig. De eerste mensen waren jager-verzamelaars die op de flanken van beekdalen hun kampen opsloegen en in de omgeving hun voedsel zochten. Vanaf ongeveer 5000 jaar geleden, het begin van het neolithicum, zijn de eerste boeren aanwezig in het studiegebied. Voor hun agrarische activiteiten veranderden zij het landschap. Hun boerderijen waren tijdelijk en verplaatsten daarom over kleine afstanden door het landschap. Deze boeren tekenden hun omgeving met de vele raatakkers en grafmonumenten die zij maakten.

Esdorpenlandschap

Vanaf ongeveer de achtste eeuw zijn de boerenerven vast komen te liggen. In deze periode is ook de typische esdorpenstructuur ontstaan, waarin grote samenhang tussen dorp, beekdal, es en heideveld ontstond. Het dorp Zuidvelde is waarschijnlijk tussen de elfde en dertiende eeuw gesticht. De beekdalen in het studiegebied zijn in deze periode ontgonnen en hebben hun huidige vorm gekregen. Beekdalen werden in deze periode van groot belang voor de voedselvoorziening, aangezien voor de bemesting van de essen vee nodig was en het vee, voor het grootste deel, werd gevoerd met de opbrengsten van de hooi- en weilanden in de beekdalen. Zowel het systeem van bevloeiing in het beekdal als de rabattenbossen naast het beekdal zijn aan het einde van de negentiende eeuw als zodanig ingericht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit regionale waterplan staat de watervisie en de hoofdlijnen van wat de gemeenten Bergen, Castricum, Heiloo en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op het gebied van

Uit dit alles besluit ik, dat liegen en de leugen lief te hebben; dat alle bedrieglijkheid en leugenwonderen; alle verachting en woede tegen God en zijn

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,

a. Het natuurlijke geweten kan soms wel aanmoedigen tot dezelfde zaken als de Geest, maar niet uit hetzelfde beginsel. Het natuurlijk geweten is een aansporing tot

• Kinderen en ouders krijgen informatie over mogelijkheden ter plekke, zoals voor vrijetijdsbesteding, gezondheidszorg, onderwijsvoorzieningen en cursussen 5 Snel

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -