• No results found

De bouwstenen van de  bedrijfswaarde in de  woningcorporatiesector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bouwstenen van de  bedrijfswaarde in de  woningcorporatiesector"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

       

 

 

De bouwstenen van de 

bedrijfswaarde in de 

woningcorporatiesector 

De bedrijfswaarde onder de loep 

Henk Strijker

 

 

Afstudeerscriptie, november 2011  Rijksuniversiteit Groningen   Faculteit economie en bedrijfskunde  S1918214 

(2)

De bouwstenen van de 

bedrijfswaarde in de 

woningcorporatiesector 

  Groningen, november 2011  Rijksuniversiteit Groningen   Faculteit economie en bedrijfskunde   Variant accountancy   Auteur: Henk Strijker   Studentnummer: 1918214   Begeleider: Drs. D.J.J. Heslinga    De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van deze afstudeerscriptie. Het auteursrecht van deze  afstudeerscriptie berust bij de auteur   

De Bedrijfswaarde onder de loep

(3)

Voorwoord 

Voor u ligt een scriptie dat het resultaat is van een onderzoek naar de bedrijfswaarde in de  woningcorporatiesector. Met deze scriptie zal  ik de universitaire studie accountancy afronden.  De tijd die het mij heeft gekost om een goed onderzoek uit te voeren en vast te leggen heb ik als een  informatieve periode ervaren. Door te werken bij een groot accountantskantoor in Groningen kwam ik  in aanraking met de interessante wereld van woningcorporaties. Van huis uit heeft onroerend goed mij  altijd gefascineerd en dit in combinatie met de dynamische markt van deze sector maakte het voor mij  eenvoudig welk onderwerp ik moest kiezen voor mijn scriptieopdracht.   Tijdens het schrijven van mijn onderzoek ben ik er nogmaals achter gekomen dat interesse het  belangrijkste voor mij is om de energie te kunnen opbrengen, om naast je werk een onderzoek te  verrichten. Door het lezen van vakliteratuur, gesprekken met collega’s en het houden van interviews  heb ik de energie kunnen opbrengen om telkens weer een stap in de goede richting te zetten. De  combinatie van onroerend goed, financiën en de beoordeling daarvan, is voor mij de beste combinatie  geweest om een goed onderzoek uit te voeren. Ik heb gemerkt dat het lezen van theorie en andere  onderzoeksvormen slechts voor een klein deel staat beschreven in deze scriptie. Door het huidige  resultaat te behalen is een brede aanpak van informatievergaring essentieel.   Door het werken aan mijn scriptie in de avonduren, weekenden en zelfs op vakantie heb ik mijn  omgeving daar ook mee belast. Ik wil daarom mijn vriendin bedanken voor de steun die ze was tijdens  deze periode. Ook wil ik de mensen bedanken die mijn verslag door hebben gelezen, die met mij hebben  gespard over het onderwerp en mij met gezelligheid ondersteunden. En natuurlijk wil ik ook de heren  Drs. D.J.J. Heslinga en MSc B. van der Kolk van de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor de  begeleiding die hij mij heeft gegeven. Hij had altijd aanvullingen op mijn ideeën en hij heeft mij van  goede en heldere adviezen voorzien.  Henk Strijker   november 2011      

(4)

Managementsamenvatting 

Woningcorporaties zijn vanaf 1995 zelfstandige en private ondernemingen met een maatschappelijke  doelstelling geworden. Voor 1995 waren de woningcorporaties een verlengstuk van de overheid. Door  deze verandering en de wijzigingen in wet‐ en regelgeving werden de taken van woningcorporaties  breder. Het commerciële aspect nam een steeds grotere rol in en met name hierdoor kwamen vele  woningcorporatie de afgelopen jaren negatief in het nieuws. Binnen de woningcorporatiesector  verschuift de bestaansgrond van de corporaties meer van woningcorporatie zoals deze in beginsel  bedoeld is, naar die van maatschappelijke projectontwikkelaar. Deze verandering heeft er toe geleid dat  de overheid de komende jaren dient in te grijpen.   Ten aanzien van bovenstaande veranderingen is de Raad van de Jaarverslaggeving ook tot nieuwe  inzichten gekomen. Vanaf het boekjaar 2006 heeft de RJ 645 voor Toegelaten Instellingen een andere  invulling gekregen. Woningcorporaties hebben de keuze om niet alleen de historische kostprijsmethode  te hanteren, maar ook de waarderingsgrondslag bedrijfswaarde.   De bedrijfswaarde is de netto contante waarde van de verwachte kasstromen bij exploitatie gedurende  de resterende administratie levensduur van een woning.  Dit houdt in dat een woningcorporatie de verwachte huuropbrengsten en onderhoudsuitgaven  gedurende de administratieve levensduur van een woning dient in te schatten. Daarbij komt dat er in de  bedrijfswaarde ook rekening moet worden gehouden met de verwachte verkoop, sloop of  investeringen.   Uit dit onderzoekt blijkt dat de methode van bedrijfswaarde de afgelopen jaren steeds toeneemt. In  2006 hanteerde een vijfde deel van alle woningcorporaties de grondslag, maar in 2009 was dit al een  derde deel. Met deze toename in gedachten is het daarom ook vreemd dat de Raad van de  Jaarverslaggeving in 2010 heeft besloten het mutatieoverzicht van de bedrijfswaarde niet verplicht te  stellen als onderdeel van het jaarverslag.         

(5)

Door middel van dit onderzoek is er getracht een antwoord te krijgen op de volgende probleemstelling:   Is de bedrijfswaarde als waarderingsmaatstaf de  geschikte methode voor de beoordeling van het  functioneren van een woningcorporatie?   Om bovenstaande vraag te beantwoorden is er een “gemiddelde referentiegroep” van  woningcorporaties geselecteerd. Deze wordt door het Centraal Fonds van Volkhuisvesting jaarlijks  ingedeeld. In deze referentiegroep is 67 % van het aantal corporaties over de periode van 2006 tot en  met 2009 onderzocht. Hierbij is de opbouw van de bedrijfswaarde per  woningcorporatie geanalyseerd.   Over de periode van 2006 tot en met 2009 in deze referentiegroep, blijkt dat een aantal parameters de  bedrijfswaarde vertegenwoordigen. Dit zijn de huur, de onderhoudsuitgaven en de overige exploitatie‐ uitgaven. De gemiddelde bedrijfswaarde per verhuureenheid blijkt niet voor alle woningcorporaties een  stabiel verloop te kennen. De inzichten van de bedrijfswaarde laten per jaar veel afwijkingen zien.  Daarnaast is de bandbreedte van de bedrijfswaarde erg groot.  De bedrijfswaarde geeft ten opzichte van de kostprijsmethode een betere weergave van het  functioneren van de corporatie weer. Door middel van de bedrijfswaarde wordt de relevantie met   betrekking tot het functioneren van de woningcorporatie verhoogd. Ten aanzien van de fluctuaties bij  verschillende woningcorporaties en de belangrijkste componenten hiervan kan er mogelijkerwijs een  verbeterslag worden gemaakt om de betrouwbaarheid te verhogen.   De belangrijkste aanbevelingen die naar voren komen uit dit onderzoek zijn:    Het behouden van het mutatieoverzicht in het jaarverslag, inclusief toelichting op de mutaties  ten opzichte van vorig jaar.    Een combinatie van de waarderingsgrondslagen “kostprijsmethode” en “bedrijfswaarde”.   Normering van de belangrijkste parameters in de bedrijfswaarde of een juiste hantering van een  best practice  Met behulp van de bovenstaande adviezen krijgt de waarderingsmethode ” bedrijfswaarde” een betere  invulling. De resultaten van het onderzoek kunnen echter ook als aanbevelingen dienen voor andere  doelgroepen. Deze adviezen zijn gebaseerd op één referentiegroep en vertegenwoordigen derhalve niet  de gehele populatie.  

(6)

Inhoudsopgave  Voorwoord ... 3  Managementsamenvatting ... 4  1. Inleiding ... 8  1.1 Aanleiding ... 8  1.1.1 Wat is er gebeurd? ... 8  1.2 Probleemstelling ... 9  1.3 Opbouw van het verslag ... 10  2. Onderzoeksontwerp ... 11  2.1 Ontwerpen ... 11  2.1.1 Deelvragen en probleemstelling ... 11  2.1.2 Tijdspad ... 13  2.2 Verzamel ... 15  2.2.1 Dataverzameling ... 15  2.2.1 Referentiegroep ... 15  2.2.2 Geselecteerde woningcorporaties ... 16  2.3 Analyseren ... 17  2.4 Evalueren ... 17  3. Oorsprong van woningcorporatie ... 18  3.1 Wat is de doelstelling van een woningcorporatie? ... 18  3.2 De geschiedenis van woningcorporaties ... 19  3.3 Corporatiesector jaren negentig ... 20  3.4 Corporatiesector anno nu ... 21  3.4.2 Wet en regelgeving ... 22  3.4.3 Ministerie van VROM/WWI... 22  3.4.4 CFV ... 22  3.4.5 WSW ... 23  3.4.6 Aedes ... 23  3.4.7 Gemeenten ... 23  3.4.8 VTW ... 24  3.4.9 Belastingdienst ... 24  3.4.10 CorpoData ... 24  3.4.11 Accountant ... 25  3.4.12 Huurders ... 25 

(7)

3.5 De toekomst van de corporatiesector ... 26  3.5.1 Vervallen van het mutatieoverzicht bedrijfswaarde ... 27  3.5.1.2 Sociaal of commercieel vastgoed ... 28  3.5.2 Heffing huurtoeslag ... 30  3.5.3 Inkomensgrens ... 30  3.5.4 Scheefwonen ... 30  3.6 Conclusie van verleden naar heden ... 31  4. Theoretische verantwoording ... 32  4.1 Wet en regelgeving ... 32  4.2 Strijdigheid betrouwbaar en relevantie ... 33  4.3 Historische kostprijs ... 33  4.4 Reële waarde ... 34  4.5 Boekhoudkundige informatie ... 37  4.6 Bedrijfswaarde in de praktijk ... 38  4.7 Beantwoording van deelvragen: ... 43  5.  Resultaten onderzoek ... 45  5.1 Toename van de bedrijfswaarde ... 45  5.2 Bedrijfswaarde ... 46  5.3 Huuropbrengsten ... 48  5.4 Onderhoudslasten ... 49  5.5 Indexering van de brongegevens ... 50  5.6 Resultaten jaar 2006 ... 51  5.7 Resultaten jaar 2007 ... 52  5.8 Resultaten jaar 2008 ... 52  5.8 Resultaten jaar 2009 ... 53  5.9 Beantwoording van de deelvraag ... 54  6. Discussie ... 55  6. Discussie ... 55  7.1 Conclusie ... 56  7.2 Beperkingen ... 58  7.3 Aanbevelingen ... 58  Bibliografie ... 61   

(8)

1. Inleiding  

1.1 Aanleiding  

Zoals al staat vermeld in het voorwoord is de corporatiesector een dynamische omgeving. Het heeft de  afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws gehaald. De berichtgeving omtrent woningcorporaties is tot op  heden niet altijd positief geweest. Headlines als: Groningse woningcorporatie boekt grondpositie van 5 

miljoen af1, Blunders kosten woningcorporaties 100 miljoen euro2 of Woningcorporaties investeren  slecht3 zijn niet uitzonderlijk. Voldoende aanleiding om de prestaties van de woningcorporatiesector  eens goed onder de loep te nemen.   1.1.1 Wat is er gebeurd?   De taken van woningcorporaties zijn begin deze eeuw verder uitgebreid met behoud van leefbaarheid in  wijken en buurten inclusief de betrokkenheid bij het beheer van maatschappelijk vastgoed. Door het  verbreden van taken werden er door woningcorporaties verschillende manieren gebruikt om de  betrokkenheid van het maatschappelijk vastgoed te handhaven. Hierdoor was er aanleiding tot het  treffen van maatregelen om het toezicht op woningcorporaties en de wijze van prestaties in de  verantwoording meer tot uiting te laten komen. Oftewel woningcorporaties krijgen steeds meer taken  naast het verhuren van de woningen aan de minder draagkrachtige burgers van Nederland. Het aangaan  van grote nieuwbouw projecten en het opkopen van grondposities zijn onder andere taken geworden  van woningcorporaties. Deze projecten zijn niet in lijn met de primaire ondernemingsdoelstellingen  en/of financiële draagkracht.    Al deze veranderingen bleken ook aanleiding te zijn voor aanpassing van de verslaggeving voor  woningcorporaties. Het vergroten van relevantie en vergelijkbaarheid zijn daar de gevolgen van.   Voor de verantwoording  is dit reden genoeg om het doel van de transparantie van prestaties in de  jaarrekening te vergroten. Dit was voor de Raad voor de Jaarverslaggeving in 2005 aanleiding door  richtlijn ” 645 Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting” een nieuwe invulling te geven. Hierbij dient de  bedrijfswaarde als toelichting te worden opgenomen in de jaarrekening. De keuze voor de te  hanteren  grondslag, historische kostprijs of bedrijfswaarde is in de balans dus vrij. Voor de totstandkoming van de  bedrijfswaarde dienen de parameters te worden opgenomen en toegelicht in de jaarrekening.          1 Dagblad van het noorden, Strop voor Lefier Groningen, juli 2011  2www.elsevier.nl, Elsevier, juli 2011,   3  NOS, juli 2011.  

(9)

De boekwaarde vormt echter geen indicatie van de werkelijke exploitatiemogelijkheden van een  bestaande huurwoning. Op basis van de historische kostprijsmethode wordt de kostprijs van de  verworven woning in de vijftig jaren die volgen op de aanschafdatum annuïtair afgeschreven. De  bedrijfswaarde is de netto contante waarde van de verwachte kasstromen bij exploitatie gedurende de  resterende administratieve levensduur van een woning (zie Hakfoort, van Leuvensteijn en Renes, 2001)4  Van oudsher waarderen woningcorporaties hun woningbezit veelal tegen de historische kostprijs. Dat is  verklaarbaar vanuit de traditionele karakteristiek van de sociale huursector. Woningcorporaties, hebben  gelet op die karakteristiek, als doel, zorg te dragen voor de huisvesting van huishoudingen die niet op  eigen kracht kunnen voorzien in passende huisvesting.  Dit betekent dat woningcorporaties niet meer  streven naar evenwicht van inkomende en uitgaande geldstromen uit woningexploitatie. Door de  gewijzigde doelstelling is een beter inzicht nodig in met name de financiële positie van  woningcorporaties, waarin de verdiencapaciteit tot uitdrukking komt. (Van Rens en Suurland, 2000)5 

1.2 Probleemstelling  

  Van oorsprong kennen woningcorporaties geen prestatie‐indicator in welke vorm dan ook. De enige en  belangrijkste doelstelling is de kwaliteit van onderdak voor minder draagkrachtige Nederlanders. Door  de economische veranderingen in de publieke sector is presentatie van meetbaarheid een belangrijke  onderwerp geworden. Vanuit de overheid krijgt de prestatie van meetbaarheid in de vorm van de  bedrijfswaarde meer aandacht. In dit kader is het advies van A. Pureveen (Financial concern directeur De  Alliantie en lid van één van de werkgroepen van de Raad voor de Jaarverslaggeving), dat is opgenomen  in een artikel van de MAB dat de waardering op historische kostprijs als keuzeoptie komt te vervallen,  niet opmerkelijk6. De uitspraak is in lijn met de diverse publicaties, die zijn uitgebracht door Centraal  Fonds voor de Volkshuisvesting(CFV), waaruit op te maken is dat de historische kostprijs steeds meer  terrein  verliest binnen de sector als waarderingsgrondslag. De waarderingsgrondslag bedrijfswaarde  wint steeds meer terrein.   Door deze ontwikkelingen kan het begrip bedrijfswaarde nader aangepast worden en krijgt het hierdoor  meer bekendheid. Echter blijft het waarderingsmodel zoals door de heer Pureveen aangegeven iets  anders, doordat het maatschappelijk vastgoed betreft. Door het gebruik van waardering in de vorm van         4 Centraal planbureau, Woningcorporaties: prikkels voor effectiviteit en efficiëntie, 2001  5 H.J van Rens, C.L Suurland, Bedrijfswaarde als waarderingsgrondslag, B&G pag.26 ‐30, september  6 RJ uiting 2010‐1: Ontwerprichtlijn 645 “toegelaten instellingen volkshuisvesting”, april 2010. 

(10)

bedrijfswaarde kan het management meer invloed op de waardering uitoefenen. Is earnings  management daar een oorzaak van? Hoort het beleid van de woningcorporatie terug te komen in de  bepaling van de bedrijfswaarde? Geeft de bedrijfswaarde wel een juiste weergave van het functioneren  van een woningcorporatie? Al deze vragen zijn tot één kernvraag gekomen in de volgende  probleemstelling:  Is de bedrijfswaarde als waarderingsmaatstaf de geschikte methode voor de beoordeling van het  functioneren van een woningcorporatie?    1.3 Opbouw van het verslag     De opzet en de methode van een onderzoek zijn belangrijk voor de lezer. Dit onderwerp wordt  behandeld in hoofdstuk twee.   In hoofdstuk drie wordt de historie van woningcorporaties tot aan het punt waar het nu staat  beschreven. Hierbij worden de belangrijkste zaken aangestipt die van invloed zijn geweest op wat er tot  nu bereikt is.  Een onderzoek staat en valt met een theoretisch onderbouwing dit wordt verder uitgewerkt in  hoofdstuk vier.   Maar de theoretische onderbouwing alleen is niet afdoende om de praktisch manier van de  bedrijfswaarde en de opbouw hiervan uit te leggen. Door aan de hand van bouwstenen van de  bedrijfswaarde in hoofdstuk vijf een beschrijving te geven wordt dat wel bereikt.   In hoofdstuk zes zijn de resultaten van de data‐analyse uitgewerkt. Naar aanleiding van de analyse en  andere voorgaande hoofdstukken komt in de hoofdstuk zeven de aanbeveling.   Tot slot is in hoofdstuk acht de eindconclusie beschreven waarin er een antwoord wordt gegeven op de  probleemstelling van het onderzoek.       

(11)

2. Onderzoeksontwerp  

In dit hoofdstuk wordt  het ontwerp van het onderzoek beschreven. Het  onderzoeksontwerp is door  middel van de methode die Nel Verhoeven beschrijft in Wat is onderzoek?(2007) 7 opgebouwd . De  basismethode die hierin beschreven wordt, bestaat uit vier belangrijke fasen:                   Figuur 1: Onderzoekscyclus   Bovenstaande vier fasen worden in de volgende paragrafen achtereenvolgend behandeld. Op deze  manier krijgt het onderzoek een juiste fundering . 

2.1 Ontwerpen 

  De opstartfase is de oriëntatiefase van het onderzoek en bevindt zich in de fase ”ontwerpen”. Tijdens  deze fase wordt niet alleen de probleemstelling behandeld, maar ook het omschrijven van het tijdpad,  de afbakening van begrippen en een voorlopige vaststelling van het onderzoeksplan. In deze fase geeft  men aan wat het doel en de wetenschappelijke relevantie is van het onderzoek. Met behulp van deze  fase wordt een eerste hand gelegd aan de opbouw van het onderzoek. Deze fase is voor het onderzoek  richtinggevend, maar kent al wel een duidelijke afbakening hoe één en ander eruit gaat zien.   2.1.1 Deelvragen en probleemstelling    Na het oriënteren, het zelf formuleren en het vaststellen van het onderwerp voor het onderzoek, volgt  nu het concreet op papier zetten van de eerste werkzaamheden. De kern van het onderzoek  dient in         7  N. Verhoeven, (2007), Wat is onderzoek  Ontwerpen  Verzamelen Evalueren  Analyseren

(12)

één vraag te worden verwerkt, namelijk de probleemstelling.  Zoals al in paragraaf 1.2 van de inleiding  van het onderzoek vermeld, is de probleemstelling als volgt geformuleerd naar aanleiding van de  startnotitie:   Is de bedrijfswaarde als waarderingsmaatstaf de  geschikte methode voor de beoordeling van het  functioneren van een woningcorporatie?   De basis voor het onderzoek is de probleemstelling. Echter komen hier een aantal deelvragen naar  voren waardoor het onderzoek een bredere aanpak krijgt. Hieronder wordt per deelvraag aangegeven  hoe de presentatie en beantwoording hiervan zal plaatsvinden. Hierbij wordt de structuur van en  aandachtspunten voor de scriptie alsnog weergegeven.   Om een goed onderzoek uit te voeren in een bepaalde sector is het inlezen in de materie daarvan  essentieel. Zonder een goede achtergrond van een branche is het beantwoorden van een  probleemstelling onhaalbaar. Een goede eerste deelvraag is dan ook:   Wat is de geschiedenis van de woningcorporatie en welke ontwikkelingen spelen er of gaan er spelen,  die van invloed zijn op het functioneren van een woningcorporatie?   In de paragrafen twee, drie en vijf van hoofdstuk drie wordt op basis van de verzamelde literatuur een  antwoord gegeven op het ontstaan van de woningcorporatiesector en daarbij worden de huidige‐ en  toekomstige ontwikkelingen van de sector beschreven. Met deze informatie alleen is de basis van de  opstart van de scriptie nog niet afgerond. Om een helder beeld te krijgen van de sector is het  beschrijven van de omgeving waarin de corporatie zich beweegt  ook van belang. De omgeving is  namelijk ook van invloed op het functioneren van de corporatie. Op basis hiervan is het de volgende  deelvraag van toepassing:   Wat zijn de belangrijkste taken van een woningcorporatie en wie zijn de belanghebbenden waar een  woningcorporatie mee van doen heeft?   In de paragrafen één en vier van hoofdstuk drie worden alle belanghebbenden vanuit de theorie  weergegeven. Hier wordt per belanghebbende uitgelegd wat zijn of haar functie is en hoe deze de  afgelopen jaren meer betrokken is binnen de woningcorporatiesector.   Nadat de basis van de woningcorporatiesector  is gelegd door het beantwoorden van bovenstaande  vragen dient het begrip bedrijfswaarde meer invulling te krijgen. Om het begrip bedrijfswaarde op een 

(13)

eenvoudige manier uit te leggen kan de lezer een duidelijk beeld vormen waar het in dit verslag  omdraait. Hiertoe is de volgende deelvraag geformuleerd:  Wat wordt verstaan onder de bedrijfswaarde en wat zijn de alternatieve waarderingsgrondslagen  voor een woningcorporatie?  In hoofdstuk vier wordt de bedrijfswaarde besproken en wordt een antwoord gegeven op de vraag wat  er onder bedrijfswaarde wordt verstaan vanuit de theorie. De bedrijfswaarde is immers een begrip dat  met name de laatste jaren meer vorm heeft  gekregen in de verslaggeving.    Nadat het vraagstuk over de definitie van de bedrijfswaarde en de belangrijkste parameters bepalend  daarvan zijn beantwoord, is de koppeling van het functioneren en de weergave van de bedrijfswaarde  aan bod. Dit wordt behandeld naar aanleiding van de volgende deelvraag:   Is er een relatie gedurende de periode 2006 tot en met 2009 tussen de onderhoudslasten en  verhuuropbrengsten  op de totale bedrijfswaarde?  In hoofdstuk vijf worden de belangrijkste parameters van de bedrijfswaarde ten opzichte van elkaar  gepresenteerd. Hierbij vindt er zowel een vergelijking van de parameter over de jaren als onderlinge  vergelijkbaarheid tussen de belangrijkste componenten van de bedrijfswaarde huuropbrengsten en  onderhoudskosten ten opzichte van de bedrijfswaarde plaats.    2.1.2 Tijdspad     Nadat de voorlopige probleemstelling op papier staat is het voor het verkrijgen van een juist antwoord  noodzakelijk om te weten welke activiteiten er worden verricht. Hier is het plan van aanpak een  essentieel onderdeel. Vragen als:  Welke informatie dient er te worden verzameld, Op welke manier  wordt deze informatie verkrijgbaar?,  En is de verwachte informatie voldoende om een helder beeld te  krijgen van de situatie?  passeren de revue. Nadat deze keuzes zijn gemaakt is het noodzakelijk om een  tijdspad op te stellen waar in elke activiteit wordt vastgelegd. Hierdoor is het risico dat  het onderzoek  vertraging oploopt een stuk kleiner.        

(14)

 

Hoofdstuk  Omschrijving   Periode 

   1  1.   Inleiding/Waarom de bedrijfswaarde?     maart     2  2.1 Onderzoeksontwerp   2.2 Verzamelen   2.3 Analyseren  2.4 Evalueren    april   3  3.1 Geschiedenis van de woningcorporatie   3.2 Woningcorporatie nu?  3.3 Woningcorporatie in de toekomst?     april    4  4.  Theoretische verantwoording   4.1 Historische kostprijs   4.2 Bedrijfswaarde    mei   5  5.   Data verzameling   5.1 Analyse op de bedrijfswaarde   5.2 Analyse op de contante waarde van de opbrengsten  5.3 Analyse op de contante waarde van onderhoud    juni   6  6. Discussie      7  7. Conclusie   7.1 Beperking  7.2 Aanbevelingen op basis van de constatering    juli          Afronding     augustus          Verdediging     november    Tabel 1 tijdspad masterscriptie      Door de fase “ontwerpen” goed te hebben opgezet is de basis gelegd voor een gedegen onderzoek. De  fase “ontwerpen” is tijdrovend en behaalt op papier weinig vooruitgang. Echter is het opzetten van deze  fase essentieel voor een voorspoedig lopend onderzoek.  

(15)

2.2 Verzamel 

 

Voor de fase “verzamelen” is tijdens de ontwerp fase de probleemstelling vastgesteld. Op basis van de  probleemstelling wordt de methode van onderzoek bepaald. De methode voor dit onderzoek is  kwantitatief. Aan de hand van de cijfermatige gegevens worden er kwantitatieve analyses uitgevoerd.  Daarnaast wordt het aspect van kwalitatief onderzoek ook in het onderzoek verwerkt door het afnemen  van interviews om hiermee de bevindingen uit de kwantitatieve analyses en de samenhang van het  onderzoek te bekrachtigen of ter discussie te stellen. Om bovenstaande gebeurtenissen uit  te voeren is  een dataverzameling noodzakelijk en de daarbij behorende afbakening van gegevens. Deze  onderwerpen worden in de volgende paragrafen verder toegelicht.   2.2.1 Dataverzameling    De kwantitatieve analyse kent  een start die is uitgevoerd door het uitvoeren van literatuuronderzoek.  Voor dit onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd om het onderwerp nader te analyseren. De  kennis en ervaringen over dit vakgebied die zijn opgedaan kunnen worden gebruikt voor dit onderzoek.     Middels het doornemen van jaarverslagen is de bedrijfswaarde van de verschillende woningcorporaties  te  achterhalen. Door het doornemen van jaarverslagen van de geselecteerde woningcorporaties is de  data‐analyse in voldoende mate gebleken om een antwoord te geven op de probleemstelling. Hierdoor  wordt de corporatiedata die wordt er gearchiveerd bij CorpoData geraadpleegd. CorpoData wordt in  paragraaf 2.4.9 beschreven. Middels de door een accountant gecontroleerde cijfers is de  betrouwbaarheid gewaarborgd. Door middel van het  doornemen van jaarverslagen die betrekking  hebben op het mutatieoverzicht bedrijfswaarde kan de verslaggeving met een kritische blik worden  benaderd.   2.2.1 Referentiegroep     Voor een duidelijke afbakening  van het onderzoek is er gekozen voor de referentiegroep ”middelgrote  en kleine herstructureringscorporaties”. Het CFV bepaalt jaarlijks referentiegroepen van  woningcorporaties met dezelfde kenmerken. Op basis van referentiegroepen is voor het CFV de  betrouwbaarheid van vergelijking een stuk hoger. Criteria voor een indeling van referentiegroepen zijn:    

(16)

‐ Aantal verhuureenheden   ‐ Ouderdom van de verhuureenheden   ‐ Mutatiegraad van de woongelegenheden   ‐ Kwaliteit van het woningbezit  ‐ Resultaten van de bedrijfsvoering.  Dit betreft echter enkele eigenschappen waardoor een referentiegroep is ontstaan. De referentiegroep  ”middelgrote en kleine herstructuringscorporaties” kent  in het jaar 2009 47 corporaties van de in totaal  (en in Nederland waren er toen) 418 corporaties. Voor dit onderzoek is gekozen voor die groep, omdat  het een stabiele referentiegroep is waardoor de betrouwbaarheid van analyse hoog is. Dit was in 2009  één van de grootste referentiegroepen. De grootste referentiegroep was “gemiddeld profiel” (122 )  waarbij de kanttekening gemaakt kan worden dat deze groep te gevarieerd is om te vergelijken.    Als tweede referentie groep met een “gemiddeld profiel “ is de groep genomen met  accent op  eengezinswoningen (92). Deze keuze voor “middelgrote en kleine herstructureringscorporaties” was  daarom een logische keuze.   2.2.2 Geselecteerde woningcorporaties     Voor een deugdelijke grondslag en een juiste beantwoording op de probleemstelling is de aanpak van  data onderzoek essentieel. Voor het onderzoek is de referentiegroep “middelgrote en kleine  herstructuringscorporaties” gebruikt. Het tijdspad dat wordt gehanteerd in dit onderzoek loopt van  2006 tot en met 2009. Vanaf dat jaar vond er registratie in de brede vorm van de woningcorporatie  plaats. Voor het onderzoek zijn  de jaren 2006 tot en met 2009 geselecteerd en is er per jaar gekeken  welke woningcorporaties tot deze referentiegroep behoorden. Elke woningcorporatie die jaarlijks een  onderdeel vormde van de referentiegroep is meegenomen in dit onderzoek. Het uiteindelijke aantal  woningcorporaties dat voldeed aan deze criteria is 33. Door het selecteren van 33 woningcorporaties in  één referentiegroep van gemiddeld 50 woningcorporaties, is het behaalde resultaat een goede  weergave van de populatie.   

(17)

2.3 Analyseren  

 

Voor het analyseren van de kwantitatieve gegevens (data) voor het onderzoek zijn er enkele losse  categorieën gebruikt. Deze zijn op nominaal meetniveau gemeten. Voor het onderzoek zijn de losse  categorieën discreet vernoemd. De toegekende woningcorporaties zijn door middel van codes in  hoofdstuk zes weergegeven.   Om de lezer op een eenvoudige manier kennis te laten nemen van het gebruik en de verschillende  waarden  van de bouwstenen, is er gekozen voor een grafiekstijl. De waarden worden weergeven in een  staafdiagram. Door deze weergave worden de tijd en de verschillen tussen de discrete variabelen helder  gepresenteerd. De staafdiagram gekenmerkt zich door het  laag meetniveau, het beschrijven van  verhoudingen en geldt voor slechts enkele waarden.  

2.4 Evalueren  

  De vierde en laatste onderzoeksfase is (waarderen en) “evalueren”. Voordat deze fase start is het  achtereenvolgens doorlopen van de vorige drie fases van belang. Wat waren de aanleidingen van het  onderzoek? Is er voldoende analyse uitgevoerd om antwoord te geven op de probleemstelling en de  daarbij behorende deelvragen?   Voor dit onderzoek is er veel tijd besteed aan de fase “evalueren”. Door gesprekken te voeren met  accountants, het kritisch bekijken van resultaten uit de data‐analyse en nogmaals doorlezen van  wetenschappelijke artikelen om zodoende een helder beeld te krijgen van wat de data laat zien. Het  onderzoek is in deze periode ook wel de start van de afronding van een periode waarin alles in het teken  staat van één ding, het onderzoek.   In hoofdstuk vijf worden de resultaten van de verzamelde informatie op een zo objectief en  onafhankelijk mogelijk manier weergegeven. Hierbij is eerst het resultaat van het onderzoek stapsgewijs  gepresenteerd en daarna is een resultaat daarvan geschetst.       

(18)

3. Oorsprong van woningcorporatie 

Inleiding 

De opzet voor het onderzoek is beschreven en dus kan er worden gestart met de beantwoording van de  deelvragen op basis van de theorie. In dit hoofdstuk zal, zoals reeds aangegeven in hoofdstuk twee,   antwoord worden gegeven op twee verschillende deelvragen, namelijk:   ‐ Wat is de geschiedenis van de woningcorporatie en welke ontwikkelingen spelen er of gaan er  spelen, die van invloed zijn op het functioneren van een woningcorporatie?    En daarnaast zal er ook antwoorden worden gegeven op de deelvraag:   ‐ Wat zijn de belangrijkste taken van een woningcorporatie en wie zijn de belanghebbenden waar een  woningcorporatie mee van doen heeft?   Aan het eind van de verschillende paragrafen wordt het antwoord ten aanzien van de deelvraag verder  uitgewerkt.   De laatste jaren is het onderwerp woningcorporatie veelvuldig in de media genoemd. Een aantal  onderwerpen werden reeds aangehaald in de aanleiding van het onderzoek. Deze onderwerpen hebben  met name betrekking op het financiële beleid. Tot op heden zijn er talloze onderwerpen de revue  gepasseerd. Om hier een indruk van te geven zijn de onderstaande titels van artikelen weergegeven:   Scheefwonen dient te worden aangepakt, Oneerlijke strijd met projectontwikkelaars,  Vennootschapsbelasting, Vergoedingen van bestuurders en Rijksinstellingen waarbij huurders erbij in  schieten, Brede vastgoedinvesteerders,etc.  Dit zijn enkele krantenkoppen van de afgelopen jaren. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de  sector woningcorporatie flink in ontwikkeling is. Om een juist beeld te schetsen van de huidige situatie  in combinatie met de probleemstelling is het belangrijk om het doel en de geschiedenis van de  woningcorporaties bondig en duidelijk weer te geven.  

3.1 Wat is de doelstelling van een woningcorporatie?   

 Een woningcorporatie heeft als kernactiviteit:  Het huisvesten of doen huisvesten van personen die  door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun  passende huisvesting9. Dit betekend dat een woningcorporatie niet gericht is op winstmaximalisatie De  taken van de woningcorporaties zijn door de Ministerie van VROM  geregeld in het Besluit beheer         9  Woningwet, artikel 47.1.a.  

(19)

sociale huursector (BBSH). De invulling en de taken hiervan zijn binnen de sector behoorlijk veranderd.  Op dit moment bezit de woningcorporatiesector 75% van alle huurwoningen in Nederland. Totaal zijn er  3 miljoen huurwoningen in Nederland beschikbaar.   De kerntaken van een woningcorporatie zijn het regelen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten  en mensen die begeleiding nodig hebben bij het wonen, het bouwen en het verhuren van zogenaamd  maatschappelijk vastgoed, bijvoorbeeld scholen en sportvoorzieningen, of het aanstellen van  huismeesters en wijkbeheerders met daarbij het onderhoud aan woningen en de directe  woonomgeving, zoals achterpaden en parkeerplaatsen. En tot slot de verkoop van huurwoningen aan  huurders en andere woningzoekenden10. 

3.2 De geschiedenis van woningcorporaties  

 

In de jaren rond 1850 werden de eerste woningcorporaties opgericht door Amsterdamse notabelen om  een particuliere bouwmaatschappij te starten voor de huisvesting van arbeiders. Veertig jaar later  (1901) werd er een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de huisvesting voor arbeiders. Uit het  resultaat van dit onderzoek bleek dat de woningen  verslechterd waren11. De aanbeveling van de  onderzoekers was dat de overheid maatregelen diende te nemen om de kwaliteit te waarborgen. Het op  dat moment zittende kabinet heeft  de Woningwet op basis van deze resultaten ingevoerd.  Naar  aanleiding van de Woningwet kreeg de huidige corporatie de term “toegelaten instelling (ti) ”  toegewezen12.   De toegelaten instellingen kregen als taak onderdak te verlenen aan personen die door hun inkomen of  door andere omstandigheden moeilijkheden ondervonden bij het vinden van passende huisvesting. In  de tijd van de Tweede Wereldoorlog bleek er schaarste te zijn op de woningmarkt. Vanaf dat moment  werd de band tussen woningcorporaties en overheid steeds sterker. Woningcorporaties kregen subsidie  voor het bouwen van sociale woningbouw. De overheid had hierdoor nog wel een sterke invloed in het  uitgavenpatroon van woningbouwverenigingen.   Na aan de maatschappelijke behoefte te hebben voldaan vonden er in de jaren zeventig vele fusies  plaats tussen woningbouwverenigingen. Op dat moment steeg het aandeel van         10  De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK),  www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woningcorporaties   11 Aedes, www.aedes.nl  12  Vrom, www.vrominspectie.nl 

(20)

woningbouwverenigingen naar 30 % van het totale woningbezit. Vanaf toen is de naam  woningcorporatie ook ontstaan.  

3.3 Corporatiesector jaren negentig  

 

Vanaf 1988 verstrekte de overheid geen geldleningen aan woningbouwverenigingen meer. Voortaan  moesten de woningbouwverenigingen de financiering via de kapitaalmarkt realiseren. Dit waren de  eerste aanzetten tot de verzelfstandiging van de woningcorporatie.  Hierbij werden er garanties  verleend door de Stichting Waarborgfonds Sociale woningbouw.   In het rapport: “Woningcorporaties: naar een duidelijke taakafbakening en een heldere sturing”13  worden maatschappelijke ondernemingen gedefinieerd als:   ‐ Een onderneming   ‐ Die is vormgeven als een privaatrechtelijk rechtspersoon   ‐ Die een maatschappelijk doel nastreeft dat vervlochten is met (of deels parallel loopt met) het  algemeen belang;  ‐ Die goederen en diensten voortbrengt  ‐ Waarvan het financiële overschot of de winst niet wordt uitgekeerd, maar geheel wordt  aangewend voor het realiseren van het maatschappelijke doel dat de onderneming nastreeft.   In het jaar 1993 is het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) ingevoerd als uitbreiding van de  woningwet. In het besluit werd een intern toezichthoudend orgaan binnen de woningcorporaties  verplicht gesteld. Het BBSH regelde onder andere, de verantwoording van het beleid, resultaten door de  corporaties en waar in de toezichthoudende rol van rijksoverheid werd vastgelegd.   De financiële verzelfstandiging kwam pas echt tot uiting in 1995 waarbij het twee gezichten kende.   In de eerste plaats werden de verenigingen omgezet in stichtingen, die voortaan woningcorporaties  genoemd werden. Hierdoor werden zij volledig onafhankelijk. Zij droegen nu volledig de risico’s  subsidiëring werd afgeschaft en zij dienden samen te werken met andere woningcorporaties.           13 Rigo, Woningcorporaties: Naar een duidelijke taakafbakening en een heldere sturing, 2005, blz 1 

(21)

In de tweede plaats vond er een financiële verzelfstandiging plaats van de sector. Het Waarborgfonds  Sociale Woningbouw (WSW) en het Centraal Fonds Volkshuisvestiging (CFV) werden belangrijker. 

3.4 Corporatiesector anno nu  

  De corporatiesector kent tot op heden veel verschillende belanghebbenden, die de wet‐ en regelgeving  opstellen of anderzijds waar de corporatie verplichtingen aan heeft. Om een duidelijke afbakening te  geven met welke partijen een corporaties dient te communiceren is onderstaand een grafische  weergave gepresenteerd.  Allereerst wordt hier de regulering van één van de belangrijkste externe partijen die richting geeft aan  het te voeren beleid van een corporatie weergegeven. Vervolgens wordt er per belanghebbende  aangeven welk belang zij vertegenwoordigen en waarmee de relatie tussen de woningcorporatie  duidelijker wordt.    

Woning

corpora

tie

VROM /WWI corpo data

CFV

WSW Aedes Huur‐ ders Gemee nte VTW Huur ders  Accoun  tant  Belas  ting  dienst Woningwet‐BBSH Figuur 2 Belanghebbenden woningcorporaties  

(22)

  3.4.2 Wet en regelgeving     In het BBSH worden de regels voor woningcorporatie uitgewerkt. Deze sectorspecifieke regels zijn onder  andere toelatingen, fusies, statutenwijzigingen, beleidsvoorbereidingen, verslaglegging en het toezicht.  In het BBSH worden een aantal categorieën gedefinieerd die belangrijk worden geacht voor de  verantwoording van woningcorporaties. Deze onderwerpen zijn het huisvesten van de doelgroep,  waarborging van de kwaliteit, betrekken van de huurders bij het beleid en ook het waarborgen van  financiële continuïteit.  Deze onderwerpen worden door het BBSH uitgedragen om de functies van de woningcorporaties goed  te kunnen analyseren. Een ander onderwerp dat geregeld is in het BBSH, is het jaarlijks uitnodigen van  de betrokken gemeenten om hiermee in overleg te gaan over de beleidsvoornemens van het  komend  jaar.   Het controleprotocol van het BBSH kende in  januari 2011 een herziening. Hierbij is de  verantwoordelijkheid van de accountant nog meer toegespitst op de informatie in het jaarverslag over  de Governancecode en zijn toelichting en benamingen verder uitgewerkt.   3.4.3 Ministerie van VROM/WWI    Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Wonen Wijken  en Integratie (WWI) valt sinds oktober 2010 onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en  Koninkrijkrelaties (BZK). De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is verantwoordelijk  voor het toezicht op woningcorporaties en is als beleidsmaker verantwoordelijk voor het  volkshuisvestingsbeleid,  alsmede voor de inrichting van het toezicht.14   3.4.4 CFV     Het Centraal Fonds voor Volkhuisvesting is de financieel toezichthouder voor woningcorporaties. Het  CFV is een zelfstandig bestuursorgaan en kent zijn oorsprong al in 198815. De instantie heeft drie  belangrijke taken: de sanering van noodlijdende instellingen, het verlenen van projectsteun en het  verzamelen en beoordelen van informatie over de financiële posities in het kader van het interne         14 www.rijksoverheid.nl, 2011  15  CFV, www.cfv.nl, 2011 

(23)

toezicht. Het beoordelen van de financiële posities vereist de nodige expertise en dergelijke resultaten  worden doorgestuurd naar het Ministerie van VROM.   Daarnaast adviseert het CFV inzake het rechtmatigheidstoezicht en het volkshuisvestelijk toezicht. Ook  fungeert het CFV als saneringsfonds en is het voor corporaties mogelijk via het Fonds in aanmerking te  komen voor subsidiëring, dit laatste heet projectsteun.  3.4.5 WSW    Waarborgfonds sociale woningbouw (WSW)  heeft als doel de toegang tot de kapitaalmarkt voor  woningcorporaties te bevorderen16. Het fonds helpt corporaties met gunstige rentetarieven te verlenen  door garantie uit te geven aan de geldverstrekkers. De corporaties krijgen hierdoor lage rentekosten en  geldverstrekkers hebben meer zekerheid over de uitstaande leningen. Begin  2011 stond het WSW voor  een totaal van 90 miljard borg voor woningcorporaties.   3.4.6 Aedes     Aedes is de branchevereniging van woningcorporaties. Zij maakt zich sterk voor de belangen van  woningcorporaties. Hierin verzorgt zij voorlichtingen, voert onderzoek uit en voorziet woningcorporaties  van relevante informatie. Daarnaast is Aedes ook de werkgeversvereniging van de corporatiebranche.  Hierin zijn 28.000 mensen werkzaam17.   3.4.7 Gemeenten     Een van de meest invloedrijke partners  voor een woningcorporatie is  de gemeente. Het beleid van de  gemeente is van grote invloed op de haalbaarheid van de doelen van een woningcorporatie. Een  woningcorporatie kan nog zo haar best doen, indien een gemeente het niet eens is met het plan is zij  overgeleverd  aan de wil van de gemeente. Tevens heeft een corporatie, om tot huisvesting te komen,  grond nodig. In de meeste gevallen is dat in bezit van de gemeente.   Het mes snijdt dus aan twee kanten. De gemeente is er aan de andere kant ook bij gebaat dat een  woningcorporatie haar maatschappelijke taak goed volbrengt. Het is immers de verantwoordelijkheid  van de gemeente dat burgers een goed onderkomen hebben18. Daarbij is deze taak voor een groot deel         16 WSW, www.wsw.nl, 2011  17 Aedes, www.aedes.nl, 2011  18  Rigo, Woningcorporaties: Naar een duidelijke afbakening en een heldere sturing, 2005  

(24)

voor de woningcorporatie weggelegd. Beide partijen zijn nauw met elkaar verbonden en er worden dan  ook zo nu en dan prestatieafspraken opgesteld tussen corporaties en gemeenten.   3.4.8 VTW   De vereniging van toezichthouders (VTW) is in 2002 opgericht ter ondersteuning en advisering van en  behartigen van de algemene belangen  van de toezichthouders van woningcorporaties19. Het doel is om  het externe toezicht op de woningcorporaties te versterken om in samenwerking te treden met de  beschreven organisatie als Aedes, CFV of het WSW. Het VTW richt zich met name op de  Governancecode en geeft daarover workshops, brengt publicaties uit en informeert haar leden over  veranderingen.   3.4.9 Belastingdienst     De Belastingdienst heeft in de afgelopen jaren binnen de woningcorporatiesector een steeds groter rol  gekregen. De corporatiesector heeft al jaren te maken met de btw, overdrachtsbelasting, loonheffing,  sociale verzekeringen en gemeentelijke heffingen. Vanaf 2006 is elke woningcorporatie beperkt  vennootschapsbelastingplichtig, in 2008 is dit integraal doorgevoerd. Hierdoor is elke woningcorporatie  een volwassen belastingplichtige geworden. Voor woningcorporaties betekent dit een grote toename  van de fiscale en administratieve verplichtingen.   3.4.10 CorpoData    Vanaf de verantwoording van het verslagjaar 2007 worden de corporatiegegevens ten behoeve van  WSW, het ministerie BZK en CFV gezamenlijk opgevraagd20. Voordat CorpoData werd opgericht voerde  elke instantie haar eigen aanvraag bij de corporatie met haar doelstellingen uit. Met de totstandkoming  van CorpoData heeft men een lastenverlichting gebracht aan de kant van woningcorporaties. En tevens  een centrale archivering voor de verschillende instanties opgesteld.   De corporaties dienen op twee verschillende momenten in het jaar de gegevens aan te leveren bij de  CorpoData. Op 1 februari leveren zij de prospectieve informatie (dPI) aan en op 1 juli de  verantwoorderingsinformatie (dVi). Bij het verantwoorden van de dVi dient een rapport van feitelijke  bevindingen worden afgegeven door een accountant.           19 VTW, www.vtw.nl, 2011  20  Corpodata, www.corpodata.nl, 2011 

(25)

3.4.11 Accountant     De rol van de accountant is binnen de woningcorporatie in de financiële markten vanaf 1 januari 2010  belangrijker geworden. Sindsdien hebben de controles van de jaarrekeningen de status van wettelijke  controle gekregen en daarmee valt het onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) 21.   Jaarlijks wordt er door de minister, NIVRA (Nederlands instituut voor register accountants) en de  accountantskantoren een gezamenlijk controleprotocol opgesteld. Het protocol beschrijft waar de  controle van de jaarrekening over moet gaan en de beoordelingen van de  specifieke eisen voor het  jaarverslag. Deze specifieke eisen komen voort uit de gebeurtenissen van het verleden uit de  bouwsector en woningcorporatiesector. Onderdelen van het controleprotocol zijn de Governance Code  Woningcorporaties, naleving van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde  Topinkomens (WOPT) en de juistheid en volledigheid van de verantwoording van de beloningen voor  bestuurders.    Niet alleen de jaarrekeningcontrole is een onderdeel voor de accountant, ook het controleren van de  woningcorporatie‐sectorgegevens is een onderdeel van de werkzaamheden. De opgegeven data,  verstuurd naar CorpoData, dient conform jaarrekening of jaarverslag te zijn. Ook voor deze  werkzaamheid dient de accountant zich te houden aan het voorgeschreven controleprotocol. Echter bij  corporatiedata dient een rapport zijn toegevoegd van feitelijke bevindingen, dit in tegenstelling tot een  verklaring bij de jaarrekening. Deze corporatiedata is de gegevensbron voor het onderzoek geweest.  3.4.12 Huurders     De doelgroep van woningcorporaties zijn de huurders zelf. De groep huurders vormen  huurdersorganisaties van de verhuureenheden. Deze organisaties bestaan uit  verschillende instellingen,  zoals de universiteit, hogeschool, zorginstellingen of studentenkamers. Door het samenwerken  proberen zij de belangen behartigd te krijgen om zodoende de corporatie te kunnen overtuigen van hun  standpunten. De tevredenheid van de huurdersorganisaties is van groot belang voor de  woningcorporaties. Door goede contacten te onderhouden met de verschillende instanties probeert de         21 H. Bröring,Tijd voor imagoverbetering woningcorporaties, PWC, 2011 

(26)

corporatie de kwaliteit te waarborgen. Een gevolg daarvan is dat in het BBSH is vastgelegd dat twee  leden van de Raad van Commissarissen bindend worden voorgedragen door de huurdersorganisaties.  

Beantwoording deelvraag 

Met behulp van paragraaf één en vier is er antwoord gegeven op de deelvraag:   Wat zijn de belangrijkste taken van een woningcorporatie en wie zijn de belanghebbenden waar een  woningcorporatie mee van doen heeft?   Uit paragraaf 3.1 blijkt dat de doelstelling van woningcorporaties is verankerd in de Woningwet. De  Woningwet, artikel 47.1.a geeft aan dat de belangrijkste taken van een woningcorporatie zijn: Het  huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden  moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting.   Bovenstaande doelstelling kent echter nog wel een aantal aanvullende taken, zoals de  verantwoordelijkheid voor  de wijkomgeving en het maatschappelijk vastgoed in verschillende vormen.   Daarnaast is het tweede deel van de deelvraag wie de belanghebbenden zijn waar een woningcorporatie  mee van doen heeft ter sprake gekomen. In paragraaf vier van dit hoofdstuk zijn alle belanghebbenden  genoemd.   De conclusie die uit hoofdstuk drie kan worden getrokken is dat verantwoording van resultaten door de  woningcorporatie door verschillende instanties wordt meegenomen. Van huurders tot aan  overheidsinstanties is de corporatie verantwoordelijk voor transparantie van de behaalde resultaten.    

3.5 De toekomst van de corporatiesector  

 

Begin 2010 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving ontwerprichtlijn RJ‐uiting 2010‐1 gepubliceerd. De  ontwerprichtlijn is een geactualiseerde versie van de huidige RJ 645 die uit 2005 stamt.  Belanghebbenden  of andere geïnteresseerden konden tot  1 april 2011 met een reactie komen, een  groot aantal woningcorporaties hebben hier gebruik van gemaakt.   In april 2011 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ‐uiting 2010‐3 vastgesteld. Deze RJ‐uiting is het  vervolg op de ontwerprichtlijn RJ 2010‐1. Deze herziene ontwerprichtlijn kent enkele veranderingen ten 

(27)

opzichte van de RJ 645 Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting uit 2005. De belangrijkste wijzigingen  zijn:   ‐ Vervallen van mutatieoverzicht bedrijfswaarde  ‐ Kwalificatie van sociaal en commercieel vastgoed   Maar niet alleen de Raad voor de Jaarverslaggeving komt met veranderingen waar woningcorporaties  zich aan dienen te houden, het kabinet Rutte heeft ook een aantal veranderingen voorgesteld. Zo zijn er  de volgende veranderingen in het regeerakkoord van het kabinet Rutte opgenomen:   ‐       Heffing huurtoeslag  ‐       Inkomensgrens  ‐       Scheefwonen  3.5.1 Vervallen van het mutatieoverzicht bedrijfswaarde    Een belangrijke verandering in de RJ‐uiting 2010‐3 is het vervallen van het mutatieoverzicht  bedrijfswaarde. De RJ 645 in de nieuwe vorm stelt niet meer verplicht een mutatieoverzicht van de  bedrijfswaarde op te nemen. Tot aan deze verandering was elke woningcorporatie, of het nu wel of niet  de bedrijfswaarde als grondslag hanteerde, verplicht het overzicht op te nemen. Voor een verdere  verdieping is de tekst zoals deze wordt opgenomen in de RJ 645 Toegelaten Instellingen Volkhuisvesting:   De bepalingen aangaande de verwerking van de zogenaamde gecombineerde bouwprojecten en  de verplichting om een mutatieoverzicht bedrijfswaarde in de toelichting op te nemen zijn  vervallen. Door toegelaten instellingen wordt er hetzij in het jaarverslag hetzij in de toelichting op de  onroerende zaken in exploitatie reeds een toelichting verstrekt op de mutaties in deze post.  Indien toegelaten instellingen een mutatieoverzicht bedrijfswaarde willen opnemen in de  jaarrekening is dat uiteraard toegestaan22.  De te kiezen grondslagmethode bedrijfswaarde uit 2005 wordt hierdoor niet verder uitgebreid. De  inleiding van het onderzoek gaf aan dat de hantering van de grondslag wel toe neemt. De functie van de  toelichting is om extra informatie te geven zodat de gebruiker van het jaarverslag/jaarrekening een         22 RJ‐Uiting 2011‐2: 'Richtlijn 645 Toegelaten instellingen volkshuisvesting (herzien 2011)’Raad voor de  verslaggeving,  

(28)

betere inschatting kan maken van de prestaties van de onderneming. Het onderwerp mutatieoverzicht  wordt in hoofdstuk vier duidelijker omschreven.         Een ander onderdeel van de bedrijfswaarde is de rentabiliteitswaardecorrectie welke niet wordt  besproken in hoofdstuk vier . Ook de bepaling omtrent dit principe kent verandering, namelijk: Bij de  bepaling van de bedrijfswaarde is het niet meer toegestaan om de zogenaamde  rentabiliteitswaardecorrectie op de leningenportefeuille toe te passen, dit om aansluiting met de  bestaande Richtlijnen te waarborgen23.  De rentabiliteitswaardecorrectie betreft het verschil tussen de contante waarde van de verwachte  kasstromen uit hoofde van leningen, beleggingen en de waardering van deze posten op de balans. Deze  rentabiliteitswaardecorrectie is een beoordeling op financieringsgebied door een woningcorporatie ten  opzichte van de voorgeschreven normen door het WSW.   Voor het onderzoek is de rentabiliteitswaardecorrectie geen apart onderwerp, echter het maakt het nu  nog wel deel uit van de bedrijfswaarde.  3.5.1.2 Sociaal of commercieel vastgoed     In de ontwerprichtlijn RJ 645 Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting wordt onder andere beschreven  dat het opnemen van sociaal en commercieel vastgoed in de jaarrekening een vereiste gaat worden. Het  sociaal vastgoed wordt dan omschreven als de bestaansgrond van de exploitatie. Vastgoed dat zich niet  kwalificeert als sociaal wordt als commercieel vastgoed opgenomen. Op basis van deze aanpassing komt  de bestaansgrond van een woningcorporatie direct naar voren. De vraag doet zich dan ook zeker voor of  woningcorporaties het vastgoed aanhouden voor de verhuurexploitatie, of als vastgoedbelegging?  Deze  voorstelling van zaken dient door de externe accountant getoetst te worden. Voor een duidelijke  analyse heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een stappenplan ontwikkeld. Het stappenplan is  gepresenteerd in een organogram in figuur 1 op pagina 29.            23 RJ‐Uiting 2011‐2: 'Richtlijn 645 Toegelaten instellingen volkshuisvesting (herzien 2011)’Raad voor de  verslaggeving,  

(29)

                                              Figuur 3 Waarderingsschema onroerende zaken in exploitatie         Onroerende zaken in exploitatie  (onderverdeeld naar  kasstroomgenererende  eenheden) Classificeer  naar typologie  Sociaal vastgoed  Commercieel vastgoed  Kwalificeer  naar  aanwending  Sociaal vastgoed als  bedrijfsmiddel   Sociaal vastgoed als  vastgoedbelegging  RJ 212/121  RJ 212/121  RJ 213.515 RJ 213.509 C RJ 213.515  RJ 213  Kostprijsmodel Actuele waarde

(30)

3.5.2 Heffing huurtoeslag    In het nieuwe Regeerakkoord van het kabinet Rutte zijn een aantal nieuwe maatregelen getroffen die  betrekking hebben op de werkwijze van de woningcorporaties in de toekomst. In het regeerakkoord  staat onder andere dat woningcorporaties moeten gaan bijdragen aan de heffing van huurtoeslag. Het  kabinet Rutte wil dat vanaf 2014, 620 miljoen euro24  wordt betaald door de woningcorporaties. Het  verwachte uitgaven patroon voor huurtoeslag in 2014 wordt geschat op 760 miljoen euro. Op dit  moment zijn er 430 woningcorporaties, wat betekent dat een gemiddelde corporatie anderhalf miljoen  euro dient te betalen aan de overheid. Dit zal grote gevolgen hebben gezien de smalle cashflow per  corporatie. De gevolgen hiervan zijn dat woningcorporaties zich weer meer gaan richten op de  kernactiviteit, namelijk de verhuur van woningen in plaats van het ontwikkelen van projecten.  Een  andere niet uitgesloten verandering is het verkopen van bestaand onroerend goed om de uitgaande  gelden voldoende aan te kunnen vullen. Als gevolg van de dalende marktprijzen heeft dat niet de  voorkeur.   3.5.3 Inkomensgrens    Vanaf 1 januari 2011 geldt een inkomensgrens voor woningzoekenden van 33.614 euro per  huishouden25. Dit betekent dat huurders met een gezamenlijk huishoudelijk inkomen hoger dan 33.614  euro niet meer in aanmerking komen voor huurwoningen. Hier zijn echter nog wel een paar  uitzonderingen op. Voor mensen met een urgentie geldt deze regeling bijvoorbeeld niet en een  woningcorporatie mag 10 % van het woningbezit verhuren met  een hogere huurprijs dan 652 euro  (commercieel vastgoed). Voor deze 10 % kan de huurder via de woningcorporatie in een soort van vrije  sector huur terechtkomen.    3.5.4 Scheefwonen    Tot slot staat in het nieuwe regeerakkoord dat de huishoudens met een inkomen hoger dan 43.000 euro  een verhoging van de huur kunnen ontvangen vanaf 1 ‐7 ‐ 2011. De juiste invulling voor  woningcorporaties om de inkomens van huurders te achterhalen is er op dit moment nog niet. Door de  huur te verhogen van de mensen met hogere inkomens krijgen woningcorporaties iets meer ruimte in  het huurbeleid. Tot nu toe is de jaarlijkse huurstijging  voor huurders met een inkomen hoger dan         24 Doorrekening effecten Regeerakkoord voor de corporatiesector, april 2011, Naarden   25  Woonbond, www.woonbond.nl, 2011 

(31)

43.000 euro vastgesteld op een maximum van 5 % boven de inflatie van het voorgaande jaar. De  verwachting is dat sommige huurders daardoor zullen vertrekken, indien de kopersmarkt van huizen  natuurlijk in rustig vaarwater bevindt. De invoering van het nieuwe huurbeleid wordt verwacht  per 1   juli 2012.  

3.6 Conclusie van verleden naar heden  

 

Gedurende dit hoofdstuk wordt er een antwoord gegeven op de deelvraag: Wat is de geschiedenis van  de woningcorporatie en welke ontwikkelingen spelen er of gaan er spelen, die van invloed zijn op het  functioneren van een woningcorporatie?   De geschiedenis van de woningcorporatie, zoals vermeld, kent een rijke historie. Belangrijke elementen  hierin zijn de verzelfstandiging in 1995. Gedurende deze periode kregen zij de naam van corporatie en  droegen zij vanaf toen zelf alle risico’s. Vóór deze periode was de woningcorporatie een verlengstuk van  de overheid.   Van 1995 tot 2005 werden de taken van woningcorporaties steeds breder opgesteld. De verslaggeving  kende vanaf 2005 de keuze van waardering tegen historische kostprijs of bedrijfswaarde. Daarnaast was  de verplichting ten aanzien van de toelichting geboren.   De crisis startte in het jaar 2008 en vanaf toen kwamen de leemten van verschillende organisatie in de  woningcorporatiesector zichtbaar in de media. De regering wil met de huidige maatregelen, zo lijkt het  erop, de woningcorporaties weer meer de functie geven waarvoor ze oorspronkelijk voor zijn opgesteld.  Dat wil zeggen dat nieuwbouw moeilijker wordt en dat voor veel corporaties, minder investeren en  meer verkopen de oplossing is om goed voorbereid te zijn op de toekomst. Deze gevolgen zullen ook te  merken zijn in de solvabiliteit van woningcorporaties. Een verwachte daling van 17 % is hierbij geen  uitzondering. Kasstromen worden daardoor voor de woningcorporatie belangrijker.  Ook op basis van de nieuwe ontwerprichtlijn RJ 645 wil de verslaggeving middels transparantie laten  zien waar de kernactiviteiten zitten en wat er extra wordt gedaan.  De vraag naar transparantie voor de  burger wordt hier enigszins in verwerkt. Maar daarentegen vervalt het verplicht stellen van het  mutatieoverzicht van de bedrijfswaarde.      

(32)

4. Theoretische verantwoording  

4.1 Wet en regelgeving  

In dit hoofdstuk zal er antwoord gegeven worden op de volgende twee deelvragen:   Wat wordt verstaan onder de bedrijfswaarde en wat zijn de alternatieve waarderingsgrondslagen  voor een woningcorporatie?  In hoeverre vormt deze waarderingsgrondslag een beoordeling van het functioneren van een  woningcorporatie?   Voor een helder onderzoek is het essentieel om het doel en de betekenis van  grondslagen nader toe te  lichten. Op basis hiervan kan de gebruiker van het onderzoek een juist beeld vormen van de uitkomsten  van het onderzoek.   In de huidige richtlijn RJ 645 van de Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (herzien 2005) kunnen  onroerende zaken in exploitatie in de jaarrekening worden gewaardeerd tegen historische kostprijs of  tegen actuele waarde26. In richtlijn RJ 645 (herzien 2005) is de bedrijfswaarde aangewezen als invulling  van de actuele waarde. Indien wordt gekozen voor de historische kostprijs dient de bedrijfswaarde nog  te worden toegelicht in de vorm van een mutatieoverzicht.   De historische kostprijs is de waardering van het bezit tegen verkrijgings‐ of vervaardigingsprijs,  verminderd met afschrijvingen en/of bijzondere waardeverminderingen. De kostprijsmethode die in het  Aedes magazine staat, geldt daarbij als een goed voorbeeld: “Toch had deze aanpak zijn charme, een  goede boekhouder moest immers weergeven wat er was gebeurd en niet speculeren over wat er kon  gebeuren”27  De bedrijfswaarde is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige inkomsten (onder andere: huur,  eventuele bijdragen en overige opbrengsten) verminderd met de contante waarde van de toekomstige  uitgaven (onder andere: onderhoud, beheerkosten, belastingen en verzekeringen) over de restant  levensduur van het bezit. Omdat de inkomsten en uitgaven per jaar zijn uitgedrukt in euro’s van dat jaar,  worden deze via een contantmakingsfactor (de disconteringsvoet) naar het basisjaar teruggerekend. Dit         26 www.cfv.nl  27  Aedes magazine, Hoe waarderen we vastgoed, april 2011.  

(33)

wil zeggen: uitgedrukt in euro’s van het betreffende basisjaar. De bedrijfswaarde laat de  verdiencapaciteit van het bezit zien voor de resterende levensduur.  Het Centraal Fonds Volkshuisvesting leidt uit externe bronnen de inflatieverwachting af. Deze wordt  voor alle corporaties gehanteerd. De huurstijging is deels afhankelijk van de inflatieverwachting en deels  van het beleid van de corporatie. Het beleid van de corporatie is niet alleen afhankelijk van de  marktmogelijkheden, maar ook van wetgeving. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting hanteert in de  uniformering een bandbreedte bij de eventuele aanpassing van de stijgingsparameter van de corporatie.  Voor de eerste vijf prognosejaren levert dit een marge op ten opzichte van de inflatieverwachting28. 

4.2 Strijdigheid betrouwbaar en relevantie  

 

De twee kwalitatieve begrippen “relevantie” en “betrouwbaarheid” zijn onmisbaar in het onderzoek.  Indien een bepaald winstbegrip relevant is opgesteld , verliest het veel terrein op het gebied van  betrouwbaarheid30. Zo beschreef Hoogendoorn (1993) beide begrippen: relevantie wil zeggen dat de  informatie nuttig dient te zijn voor de door gebruikers te nemen beslissingen. Met betrouwbaarheid  wordt bedoeld dat de informatie vrij dient te zijn van wezenlijke onjuistheden en vooroordelen en een  getrouwe weergave van de werkelijkheid dient te geven31.   Als het mogelijk zou zijn om de relevantie te vergroten, zonder opoffering van de betrouwbaarheid (of  vice versa), resulteert dit in een toename van de bruikbaarheid (usefulness) van de financiële  verantwoording.  Eén manier om dit te bewerkstellingen is om in de toelichting informatie te verstrekken omtrent de  marktwaarde/bedrijfswaarde. Deze manier wordt dan ook teruggevonden in het mutatieoverzicht van  de bedrijfswaarde die in RJ 645 vooralsnog dient te worden opgenomen. 

4.3 Historische kostprijs 

 

De waarderingsgrondslag “historische kostprijs” kenmerkt zich door de eenvoud en betrouwbaarheid.  Jaarlijks wordt er een waarde berekend, de zogenaamde boekwaarde, die aan de hand van de  aanschafprijs minus de afschrijvingen tot stand komt. Afschrijvingen worden berekend aan de hand van         28  http://www.cfv.nl/media_dirs/833/media_files_data/toelichting_cip_2009.pdf, mei 2011  30 Handboek Externe verslaggeving 2010, een praktische handleiding voor toepassing NL GAAP, Kluwer 2010  31 Hoogendoorn, M.N. Botsende beginselen in de externe verslaggeving, Amsterdam University Press, Amsterdam  1993 

(34)

de levensduur van het object. Voor onroerend goed wordt vaak een standaard van 50 jaar gebruikt.  Door middel van deze verslaglegging zijn de afschrijvingskosten per jaar even groot.   Voorbeeld:   Er is een woning met een aanschafwaarde van € 100.000 in het jaar 2001 gebouwd. Men verwacht dat  de woning een levensduur heeft van 50 jaar, oftewel er wordt € 2.000 per jaar afgeboekt en als kosten  verantwoord in de winst en verliesrekening. Aan het einde van het boekjaar 2010 is er daardoor 9 jaar  afgeschreven met een boekwaarde van € 82.000 (€ 100.000 – (9 x € 2.000) .  

4.4 Reële waarde  

 

De waarderingsgrondslag bedrijfswaarde is een vorm van reële waarde(fair‐value accounting).  Onder  reële waarde wordt verstaan het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting  kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen,  die onafhankelijk zijn (RJ 120.204). In de volgende paragrafen is de reële waarde als actuele waarde  gezien. De bedrijfswaarde is hier een specifieke Nederlandse vorm van en wordt verder toegelicht in  paragraaf zes van dit hoofdstuk.     Verschillende wetenschappelijke onderzoeken richten zich op de verschillende waarderingsgrondslagen.  Echter wordt er een enkele keer de verschillen tussen waarderingsgrondslagen echt goed toegelicht. In  het onderzoek van Hanselman (2009) wordt  hier wel invulling aan gegeven32. De vraag in het onderzoek  is of reële waarde beter is dan historische kostprijs? Het antwoord van Hanselman is op de volgende  manier beschreven: De waarderingsgrondslag historische kosten zou meer gedegradeerd moet worden  naar een voetnootbeschrijving. Reële waarde is de waarderingsgrondslag waarbij management en  investeerders beslissingen kunnen nemen die zich op de lange termijn concentreert, organisatorische  prestaties reflecteert en de waarde van het actief eigen vermogen presenteert.   Oftewel de tijd voor reële waarde is wat betreft Hanselman aangebroken.  De waarderingsgrondslag reële waarde stamt al uit 1938 en is sinds de jaren 90 door middel van  verslaggeving in Amerika in de vorm van onder anderen generally accepted accounting principles (GAAP)         32 O.Hanselman, Full fair accounting: Its time has come, Orlando, Journal of performance management, December  2009   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden Downloaded.

Similarity coefficients for binary data : properties of coefficients, coefficient matrices, multi-way metrics and multivariate coefficients..

Similarity coefficients for binary data : properties of coefficients, coefficient matrices, multi-way metrics and multivariate coefficients..

Although the data analysis litera- ture distinguishes between, for example, bivariate information between variables or dyadic information between cases, the terms bivariate and

it was demonstrated by Proposition 8.1 that if a set of items can be ordered such that double monotonicity model holds, then this ordering is reflected in the elements of

Several authors have studied three-way dissimilarities and generalized various concepts defined for the two-way case to the three-way case (see, for example, Bennani-Dosse, 1993;

In this section it is shown for several three-way Bennani-Heiser similarity coefficients that the corresponding cube is a Robinson cube if and only if the matrix correspond- ing to

Coefficients of association and similarity based on binary (presence-absence) data: An evaluation.. Nominal scale response agreement as a