• No results found

GROOT versus

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GROOT versus"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GROOT

versus

klein

Het verschil in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren

in halfjaarberichten tussen AEX- en AScX-ondernemingen

Feikje van der Hoek

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie

(2)

GROOT

versus

klein

Het verschil in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren

in halfjaarberichten tussen AEX- en AScX-ondernemingen

Groningen, juni 2006

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie, afstudeerrichting Accountancy

Auteur: F.H. van der Hoek

Studentnummer: 999873

Begeleider Universiteit: drs. A.R. Valkman RA

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de afstudeerscriptie; het auteursrecht van de afstudeerscriptie berust bij de auteur.

(3)

Voorwoord

Deze scriptie vormt de afsluiting van mijn studie Economie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn afstudeerrichting is Accountancy.

Tijdens het zoeken naar een onderwerp ben ik een artikel van Marseille en Vergoossen (2005) tegengekomen, waar ik deze scriptie op gebaseerd heb. In het artikel van Marseille en Vergoossen wordt onderzoek gedaan naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Dit onderzoek heb ik als het ware voortgezet en uitgebreid. Het voornaamste verschil tussen hun onderzoek en het onderzoek uitgevoerd in deze scriptie is dat ik mij geconcentreerd heb op ondernemingen uit de AEX (‘Amsterdam Exchanges Index’) en de AScX (‘Amsterdam Small cap Index’), de ‘grote’ en de ‘kleine’ ondernemingen. Ik heb de halfjaarberichten van 2005 onderzocht op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Daarbij heb ik

onderscheid gemaakt naar grote en kleine ondernemingen, ondernemingen die een verlies of een winst rapporteren, ondernemingen die gefinancierd zijn met veel vreemd of veel eigen vermogen en naar het wel/niet opgenomen zijn van een

accountantsverklaring.

Dit onderzoek is interessant voor beleggers en voor regelgevers. Ten eerste voor de beleggers, omdat er veel geïnvesteerd wordt in ondernemingen uit de AEX en de AScX. De vraag is dan welke halfjaarberichten (waar beleggers vaak beslissingen op baseren) betrouwbaarder zijn. Betrouwbaarder in de zin van het gebruik van alternatieve

financiële prestatie-indicatoren. De insteek is dat als er veel alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruikt worden, de cijfers dan minder betrouwbaar kunnen zijn. Bij het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren worden vaak kosten buiten beschouwing gelaten of juist opgenomen. De vraag is dan wat de werkelijke resultaten zijn. Het zou moeilijker kunnen zijn om een investeringsbeslissing te baseren op halfjaarberichten waarin alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruikt worden. Het onderzoek is ook interessant voor regelgevers. Er zijn minder regels voor

halfjaarberichten, dan voor de jaarrekening. Deze regels zouden misschien

aangescherpt moeten worden, omdat er veel gebruik gemaakt wordt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. De regels zouden dan alleen opgesteld kunnen worden voor bijvoorbeeld grote ondernemingen, of voor de grote en kleine ondernemingen omdat er geen verschil is in gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Het afstuderen vond ik heel leuk, omdat het einde van mijn studie eindelijk in zicht kwam. Bovendien vond ik het onderwerp zeer interessant. Het doornemen van alle halfjaarberichten heeft veel tijd gekost, maar het was uiteindelijk heel leuk om te doen. Mijn afstudeeronderzoek heeft ongeveer een half jaar in beslag genomen. Dit was een leerzame, maar ook af en toe een vermoeide periode. Daarom wil ik graag wat mensen bedanken die mij in deze tijd gesteund hebben. Als eerste natuurlijk Mark en mijn

familie. Daarbij wil ik graag nog mijn moeder en mijn tante bedanken die heel wat uurtjes op Rens gepast hebben. Mijn vader wil ik ook graag apart bedanken voor het regelmatig doorlezen van de scriptie. Dank jullie wel!

Ook mijn scriptiebegeleidster wil ik graag bedanken. Voor alle feedback die ik heb gekregen en voor het aanbrengen van structuur in mijn scriptie. Dank je wel! Feikje van der Hoek

(4)

Management Samenvatting

Ondernemingen gebruiken naast de jaarrekening, ook tussentijdse overzichten (kwartaal- en halfjaarberichten) om financiële informatie over hun onderneming naar buiten te brengen. Deze tussentijdse overzichten komen vaak eerder uit dan de jaarrekening, bovendien zijn ze vaak korter. Dit vergroot de leesbaarheid. In deze tussentijdse overzichten wordt vaak gebruik gemaakt van alternatieve financiële indicatoren. Dit zijn financiële prestatie-indicatoren die niet in wet- en regelgeving zijn gedefinieerd. Om te kijken òf en welke

ondernemingen alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken, heb ik in mijn scriptie de volgende probleemstelling onderzocht:

Is er verschil in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in

halfjaarberichten van AEX- en AScX-ondernemingen ten aanzien van de volgende factoren: grootte van de onderneming, de mate van financiering met vreemd vermogen,

winstgevendheid van de onderneming en het wel of niet toegevoegd zijn van een accountantsverklaring?

Om deze probleemstelling te onderzoeken heb ik de halfjaarberichten van 2005

geanalyseerd. De halfjaarberichten heb ik vergeleken met het Besluit Modellen Jaarrekening (BMJ). Daarbij heb ik alle termen op het gebied van resultaat, omzet en winst per aandeel die niet voorkwamen in het BMJ aangemerkt als alternatieve financiële prestatie-indicator. Er waren vier termen (nettowinst, nettoverlies, operationeel resultaat en bedrijfsresultaat) die ik niet aangemerkt heb als alternatieve financiële prestatie-indicator, hoewel ze niet voorkomen in het BMJ. Deze vier termen zijn zozeer ingeburgerd dat ze niet voor verwarring zorgen. De conclusies van mijn onderzoek zal ik hieronder kort weergegeven.

Groot vs. Klein. In mijn onderzoek is naar voren gekomen dat grote ondernemingen meer

gebruikmaken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan kleine ondernemingen. Grote bedrijven hebben meer expertise (en gespecialiseerde afdelingen) en meer financiële middelen, daardoor zijn ze dus beter in staat om alternatieve financiële prestatie-indicatoren te gebruiken.

Vreemd vermogen vs. Eigen vermogen. Ondernemingen die gefinancierd zijn met meer dan

50% vreemd vermogen gebruiken meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

Alternatieve financiële prestatie-indicatoren kunnen bepaalde elementen buiten beschouwing laten, zoals rente, zodat de winst hoger lijkt. Tevens hebben ondernemingen met meer vreemd vermogen meer kosten om alle investeerders van informatie te voorzien. Ze zullen daardoor sneller geneigd zijn om extra informatie te verschaffen en alternatieve financiële prestatie-indicatoren te gebruiken.

Verlies vs. Winst. Er waren twee ondernemingen die een verlies gerapporteerd hadden

tegenover 48 ondernemingen met een winst. De ondernemingen die een verlies

rapporteerden maakten meer gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Door het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren kan een verlies beperkter blijven. Op grond van twee ondernemingen met een verlies is het niet mogelijk om een

onderbouwde conclusie te trekken, daarom heb ik ook gekeken naar winst in relatie tot de omzet. Ondernemingen die een lagere winst rapporteerden maakten minder gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

Accountantsverklaring ja/nee. In halfjaarberichten waaraan een accountantsverklaring is

toegevoegd komen minder alternatieve financiële prestatie-indicatoren voor, dan in halfjaarberichten zonder accountantsverklaring. Op basis van de Richtlijnen voor de Accountantscontrole mag er in de balans en de winst- en verliesrekening geen gebruik gemaakt worden van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

De conclusie ten aanzien van de probleemstelling is, dat AEX-ondernemingen meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan AScX-ondernemingen.

(5)

Inhoudsopgave:

1. Inleiding en Probleemstelling ... 7

1.1. Inleiding ... 7

1.1.1. Tussentijdse overzichten ... 7

1.1.2. Alternatieve financiële prestatie-indicatoren... 7

1.1.3. Onderzoek van Marseille en Vergoossen (2005) ... 8

1.1.4. Onderwerp van mijn scriptie ... 8

1.2. Probleemstelling... 9

2. Alternatieve financiële prestatie-indicatoren ... 10

2.1 Inleiding ... 10

2.2 Wat zijn financiële prestatie-indicatoren?... 10

2.3 Welke wet- en regelgeving is van toepassing op halfjaarberichten?... 10

2.3.1 Burgerlijk Wetboek ... 11

2.3.2 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving... 11

2.3.3 Besluit Modellen Jaarrekening ... 13

2.3.4 Fondsenreglement... 13

2.3.5 IAS 34 ‘Interim Financial Reporting’ ... 14

2.3.6 Richtlijnen voor de Accountantscontrole en Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants... 15

2.4 Wat zijn alternatieve financiële prestatie-indicatoren? ... 15

2.5 Conclusie hoofdstuk 2 ... 16

3. Literatuuronderzoek ... 17

3.1 Inleiding ... 17

3.2 Welk verband bestaat er tussen de financiële positie van een bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten? ... 17

3.2.1 Verband grootte bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren ... 17

3.2.2 Verband tussen de mate van financiering met vreemd vermogen en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren... 19

3.2.3 Verband tussen winstgevendheid en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren ... 20

3.3 Welke invloed heeft de accountantsverklaring bij halfjaarberichten op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren? ... 22

3.4 Hypotheses ... 23

4 Analyse van de halfjaarberichten ... 25

4.1 Inleiding ... 25

4.2 Onderzoeksopzet ... 25

4.2.1 Objecten onderzoek ... 25

4.2.2 Onderzoek ... 26

4.2.3 Beoordeling Halfjaarbericht ... 27

4.3 Algemene informatie analyse halfjaarberichten ... 29

4.3.1 Omvang halfjaarbericht ... 29

4.3.2 Gebruikte accounting grondslagen... 29

4.4 Kwaliteit afzonderlijke halfjaarberichten ... 30

4.4.1 Informatie opgenomen in het halfjaarbericht ... 30

4.4.2 Samenvatting oordelen... 30

4.4.3 Gebruikte alternatieve financiële prestatie-indicatoren... 31

4.5 Resultaten analyse halfjaarberichten ... 32

4.5.1 Groot vs. Klein... 33

(6)

4.5.3 Verlies vs. Winst ... 36 4.5.4 Accountantsverklaring ja/nee ... 38 4.6 Opvallende bevindingen... 40 4.7 Best practice... 41 4.8 Samenvatting ... 42 5 Conclusie ... 44 5.1 Inleiding ... 44

5.2 Een groter bedrijf zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een kleiner bedrijf ... 44

5.3 Een bedrijf met naar verhouding meer vreemd vermogen dan eigen vermogen zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten... 44

5.4 Een bedrijf dat verlies lijdt zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een bedrijf dat winst maakt ... 44

5.5 In een halfjaarbericht waaraan een accountantsverklaring is toegevoegd, zullen minder alternatieve financiële prestatie-indicatoren voorkomen. ... 45

5.6 Conclusie ten aanzien van probleemstelling ... 45

5.7 Aanbevelingen voor verder onderzoek... 46

Literatuurlijst... 48 Bijlage I: Nadere toelichting Hoofdstuk 2; BMJ en IAS 34

Bijlage II: Gebruikte modellen uit het Besluit Modellen Jaarrekening Bijlage III: Lijst van AEX- en AScX-ondernemingen

Bijlage IV: Numerieke resultaten analyse halfjaarberichten

Bijlage V: Eindoordelen (oordeel C) ondernemingen (tekstuele uitleg) Bijlage VI: Lijst aangetroffen alternatieve financiële prestatie-indicatoren

(7)

1. Inleiding

en

Probleemstelling

1.1. Inleiding

De laatste jaren komen steeds meer bedrijven in het nieuws door de zogenaamde boekhoudfraude. Soms staan er fouten in de jaarrekening, waardoor beleggers een verkeerd beeld krijgen. Maar het gebeurt ook dat bedrijven bepaalde informatie

achterhouden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de recente Ahold-boekhoudfraude waarbij niet aangegeven werd dat sommige dochterondernemingen niet voor 100% eigendom waren van Ahold. In ieder geval is als gevolg van deze schandalen de wetgeving aangescherpt (denk hierbij aan de Sarbanes-Oxley-wet uit juli 2002).

1.1.1. Tussentijdse

overzichten

Ondernemingen geven niet alleen jaarverslagen uit, maar hebben nog een manier waarop zij informatie over hun cijfers verstrekken: tussentijdse overzichten. Tussentijdse overzichten zijn financiële overzichten over een verslagperiode korter dan een volledig boekjaar (Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, 2001). Onder tussentijdse overzichten vallen halfjaarberichten en kwartaalberichten.

De informatiewaarde van tussentijdse overzichten is groot, omdat deze tussentijdse overzichten eerder uitkomen dan de jaarrekening. Bovendien zijn tussentijdse

overzichten minder omvangrijk dan jaarverslagen, waardoor de leesbaarheid vergroot is. Investeerders of potentiële investeerders kunnen hun beslissingen dus ook baseren op tussentijdse overzichten. De vraag is of de informatie die weergegeven wordt in een tussentijds overzicht wel betrouwbaar is. Niet alle tussentijdse overzichten zijn voorzien van een accountantsverklaring. Tussentijdse overzichten worden bovendien zo snel mogelijk na afloop van de periode gepubliceerd, dit om de informatiewaarde te vergroten. Maar dit kan ook zorgen voor een lagere betrouwbaarheid.

1.1.2. Alternatieve

financiële prestatie-indicatoren

In tussentijdse overzichten worden vaak termen als ‘Ebitda’ (‘Earnings before interest,

taxes, depreciation and amortisation’) en ‘Ebita’ (‘Earnings before interest, taxes and amortisation’) gebruikt, dit zijn alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Alternatieve

financiële prestatie-indicatoren zijn financiële prestatie-indicatoren die niet in wet- en regelgeving gedefinieerd zijn. In het Engels is de term hiervoor: ‘non-GAAP measures’. Met ‘GAAP’ worden ‘General Accepted Accounting Principles’ bedoeld.

Bij alternatieve financiële prestatie-indicatoren worden vaak posten buiten beschouwing gelaten of juist opgenomen. Bijvoorbeeld bij de term ‘Ebitda’ worden de interestkosten en –opbrengsten, belastingen, afschrijvingen en goodwill buiten beschouwing gelaten. Als een onderneming veel geïnvesteerd heeft, heeft hij hoge afschrijvingen. Door het gebruik van ‘Ebitda’ komt deze post niet naar voren. Het beeld kan hierdoor gunstiger zijn dan de werkelijkheid. Er zitten namelijk allerlei kosten achter, die niet worden meegenomen.

De alternatieve financiële prestatie-indicatoren mogen niet gebruikt worden in de winst- en verliesrekening en de balans. Maar een tussentijds overzicht bestaat grotendeels uit een toelichting op de gepresenteerde cijfers. De balans en de winst- en verliesrekening

(8)

komen vaak aan het einde van het tussentijdse overzicht. Als er in de toelichting veel gebruik gemaakt wordt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren, kan dat een verkeerd beeld geven van de positie en prestaties van de onderneming.

1.1.3. Onderzoek van Marseille en Vergoossen (2005)

In 2005 hebben Marseille en Vergoossen een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. Ze hebben het persbericht waarmee de jaarcijfers van 2002 naar buiten werden gebracht onderzocht. Daarnaast hebben ze de persberichten van ondernemingen opgenomen in de AEX-index en uitgebracht tussen het vierde kwartaal 2001 tot en met het vierde kwartaal 2003 onderzocht. Bij hun onderzoek hebben ze zich gericht op de persberichten van ondernemingen met de volgende kenmerken:

• Nederlandse ondernemingen

• met een aandelennotering aan Euronext Amsterdam (peildatum 17 mei 2003) • niet zijnde vastgoedfondsen

• die niet failliet, in surseance of anderszins inactief zijn.

Dit zijn in totaal 146 ondernemingen. Het onderzoek van Marseille en Vergoossen concentreerde zich op het verschil tussen AEX-ondernemingen en de overige

beursgenoteerde ondernemingen. De resultaten werden gepresenteerd in een aantal categorieën; intensiteit, prominentie, reconciliatie, misleidend gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren en consistent gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

1.1.4. Onderwerp van mijn scriptie

Het onderzoek van Marseille en Vergoossen wil ik in deze scriptie verder uitbreiden. Marseille en Vergoossen hebben alleen gekeken naar welke ondernemingen

alternatieve financiële prestatie-indicatoren uitbrachten en op welke manier

(bijvoorbeeld: prominentie, intensiteit). In mijn onderzoek wil ik dit uitbreiden met de volgende vragen. Is er verschil in het gebruik van alternatieve financiële

prestatie-indicatoren tussen zogenaamde grote en kleine ondernemingen? Wat voor invloed heeft de mate van financiering door vreemd vermogen op het gebruik van alternatieve

financiële prestatie-indicatoren? Heeft het behalen van een verlies gevolgen voor het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren? En wat voor invloed heeft een accountantsverklaring op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren? Om dit te onderzoeken zal ik kijken naar de ondernemingen die genoteerd zijn aan de ‘Amsterdam Exchanges Index’ (AEX) en aan de ‘Amsterdam Small cap Index’ (AScX). De AEX is een gewogen index die gebaseerd is op de koersen van de 25 meest verhandelde, in Nederland genoteerde ondernemingen op de effectenbeurs van

Euronext. De AScX bestaat uit de 25 meest verhandelde ‘small caps’. Deze index is op 2 maart 2005 geïntroduceerd en dus relatief nieuw.

Marseille en Vergoossen hebben AEX-ondernemingen vergeleken met alle andere beursgenoteerde ondernemingen. Ik heb gekozen voor ondernemingen uit de AEX en de AScX. Deze keuze heb ik gemaakt, omdat ik verwacht dat kleine ondernemingen minder gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan grote

ondernemingen. Grote ondernemingen kunnen wellicht door het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren beter hun resultaten laten zien. Bovendien hebben ze

(9)

ook meer financiële middelen om alternatieve financiële prestatie-indicatoren te

ontwikkelen. Daarom verwacht ik dat kleine ondernemingen minder gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

Voor deze scriptie heb ik van de genoemde ondernemingen de halfjaarberichten van 2005 onderzocht.

Ik zal in mijn scriptie de volgende probleemstelling onderzoeken.

1.2. Probleemstelling

Is er verschil in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten van AEX- en AScX-ondernemingen ten aanzien van de volgende factoren: grootte van de onderneming, de mate van financiering met vreemd vermogen, winstgevendheid van de onderneming en het wel of niet toegevoegd zijn van een accountantsverklaring?

Deze probleemstelling heb ik uitgesplitst in de volgende deelvragen: 1. Wat zijn financiële prestatie-indicatoren?

2. Welke financiële prestatie-indicatoren zijn opgenomen in de wet- en regelgeving? 3. Wat zijn alternatieve financiële prestatie-indicatoren?

4. Welk verband bestaat er tussen de financiële positie van een bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren?

5. Welke invloed heeft de accountantsverklaring bij halfjaarberichten op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren?

6. In welke mate worden alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruikt in de halfjaarberichten van AEX-ondernemingen?

7. In welke mate worden alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruikt in de halfjaarberichten van AScX-ondernemingen?

8. Is er verschil in het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten van AEX- en AScX-ondernemingen ten aanzien van de volgende factoren: grootte van de onderneming, winstgevendheid van de onderneming, de mate van financiering met vreemd vermogen van de

onderneming en het wel of niet toegevoegd zijn van een accountantsverklaring? De eerste drie deelvragen beantwoord ik in hoofdstuk 2. Daarmee schep ik een kader waaraan de halfjaarberichten getoetst kunnen worden.

In hoofdstuk 3 geef ik antwoord op deelvraag 4 en 5. In dit hoofdstuk zullen

literatuuronderzoeken naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren besproken worden. Op basis van deze literatuur heb ik hypotheses geformuleerd die ik in hoofdstuk 4 heb getoetst.

Deelvragen 6 en 7 worden besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 presenteer ik de resultaten van mijn onderzoek naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten.

In hoofdstuk 5 wordt deelvraag 8 beantwoord. Tevens zal ik in hoofdstuk 5 de conclusies uit mijn onderzoek weergeven en aanbevelingen doen voor verder onderzoek.

(10)

2.

Alternatieve financiële prestatie-indicatoren

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal bepaald worden wat alternatieve financiële prestatie-indicatoren zijn. Dit zal gebeuren aan de hand van de wet- en regelgeving. In de volgende paragraaf zal allereerst uitgelegd worden wat er wordt verstaan onder financiële prestatie-indicatoren. In paragraaf 2.3 zal vervolgens ingegaan worden op de relevante wet- en regelgeving voor halfjaarberichten. In paragraaf 2.4 zal besproken worden wat alternatieve financiële prestatie-indicatoren zijn. In de laatste paragraaf zal ik het hoofdstuk kort samenvatten en conclusies trekken.

2.2 Wat zijn financiële prestatie-indicatoren?

Financiële prestatie-indicatoren zijn indicatoren die inzicht proberen te geven in de financiële prestaties van de onderneming. Daarbij gaat het zowel om kerncijfers, zoals omzet en het resultaat voor/na belastingen, als om kengetallen (ratio’s), voorbeelden zijn de winst per aandeel, rendement op geïnvesteerd vermogen en rendement op eigen vermogen.

2.3 Welke wet- en regelgeving is van toepassing op halfjaarberichten?

Ten aanzien van financiële verslaggeving van AEX- en AScX-ondernemingen is de volgende wet- en regelgeving van belang:

• het Burgerlijk Wetboek

• de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving • het Besluit Modellen Jaarrekening • het Fondsenreglement

• IAS 34 ‘Interim Financial Reporting’ • Richtlijnen voor de Accountantscontrole

• Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994

In het volgende hoofdstuk zal ik de samenhang tussen het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren en de accountantsverklaring bespreken. Daarom heb ik ook de Richtlijnen voor de Accountantscontrole en de Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994 opgenomen onder de wet- en regelgeving. Dat is geen wet- en regelgeving voor de rapporterende ondernemingen, maar voor de controlerende accountant.

Van deze wet- en regelgeving zal ik die artikelen bespreken waarin het tussentijdse bericht wordt behandeld. Als er in andere artikelen iets gezegd wordt over alternatieve financiële prestatie-indicatoren, zal ik ook daar op ingaan.

De Europese Commissie heeft een Richtlijn (Europese Unie, 2004) ontwikkeld (de ‘Transparantierichtlijn’), die ingaat op de transparantievereisten die gelden voor

halfjaarberichten van ondernemingen die beursgenoteerd zijn. Deze Richtlijn wordt pas op 1 januari 2007 verplicht gesteld. De halfjaarberichten die ik in deze scriptie zal bespreken zijn allen ouder, daarom ga ik daar in deze scriptie niet op in.

(11)

2.3.1 Burgerlijk

Wetboek

In het Burgerlijk Wetboek zijn drie artikelen te vinden waarin wordt gerefereerd aan het tussentijdse bericht. Dat zijn de artikelen 2:103 lid 1, 2:105 lid 4 en 2:395 lid 2 BW. Artikel 2:103 lid 1 BW:

‘Indien aandelen van de vennootschap, schuldbrieven of certificaten van deze aandelen of schuldbrieven, die met haar medewerking zijn uitgegeven, zijn opgenomen in de prijscourant van enige beurs, maakt de vennootschap haar halfjaar- en kwartaalcijfers openbaar zodra zij beschikbaar zijn. Deze verplichting geldt niet, zolang deze cijfers slechts aan bestuurders, commissarissen en de ondernemingsraad worden verstrekt.’ Dit artikel geldt alleen voor de NV (de aandelen van een BV kunnen immers niet opgenomen worden in de prijscourant van enige beurs). In dit artikel staat overigens alleen dat de cijfers openbaar moeten worden gemaakt, over de inhoud van de halfjaar- en kwartaalcijfers vermeldt de wet niets.

Artikel 2:105 lid 4 BW:

‘Zij (de tussentijdse vermogensopstelling) wordt opgemaakt met inachtneming van in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethoden.’

Ook dit artikel geldt alleen voor de NV. In artikel 2:105 BW gaat het over de tussentijdse uitkering. Indien de NV een tussentijdse uitkering doet, moet deze NV een tussentijdse vermogensopstelling opmaken en bij het handelsregister neerleggen. In dit artikel wordt wel een eis gesteld aan de inhoud van de tussentijdse vermogensopstelling; zij moet worden opgemaakt met inachtneming van in het maatschappelijk verkeer als

aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethoden. Artikel 2:395 lid 2 BW:

‘Wordt slechts de balans of de winst- en verliesrekening, al dan niet met toelichting, of wordt de jaarrekening in beknopte vorm op andere wijze dan ingevolge het vorige artikel openbaar gemaakt, dan wordt dit ondubbelzinnig vermeld onder verwijzing naar de openbaarmaking krachtens wettelijk voorschrift, of, zo deze niet is geschied, onder mededeling van dit feit. De in artikel 393 lid 5 bedoelde accountantsverklaring mag alsdan niet worden toegevoegd. Bij de openbaarmaking wordt medegedeeld of de accountant deze verklaring heeft afgelegd. Is de verklaring afgelegd, dan wordt een mededeling van de accountant toegevoegd welke strekking zijn verklaring bij de

jaarrekening heeft. Is de verklaring niet afgelegd, dan wordt de reden daarvan vermeld.’ In dit artikel gaat het over de accountantsverklaring. Ook bij een tussentijds bericht (de jaarrekening in beknopte vorm) moet een melding gedaan worden of de accountant bij de onderliggende officiële jaarrekening een verklaring heeft afgelegd. En zo ja, wat de strekking van de accountantsverklaring is.

2.3.2 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving

Er zijn twee Richtlijnen van belang voor deze scriptie: Richtlijn 394 ‘Tussentijdse berichten’ en Richtlijn 270 ‘De winst- en verliesrekening’.

(12)

Richtlijn 394 ‘Tussentijdse berichten’ (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2001) gaat in op zowel de vorm als de inhoud van een tussentijds bericht. Er wordt aangegeven wat er tenminste in een tussentijds bericht dient te staan:

• een verkorte balans

• een verkorte winst- en verliesrekening

• een verkort mutatieoverzicht van het eigen vermogen • een verkort kasstroomoverzicht

• specifieke toelichtingen op deze overzichten (deze worden in de Richtlijn beschreven)

Tevens wordt aanbevolen om in het tussentijdse bericht een bestuurstoelichting op te nemen evenals een overzicht van kengetallen. Ook dienen de gewone winst per aandeel en de verwaterde winst per aandeel te worden vermeld. De gewone winst per aandeel en de verwaterde winst per aandeel zijn financiële prestatie-indicatoren. De

rechtspersoon is echter vrij om uitgebreidere informatie te verschaffen dan in deze Richtlijn omschreven.

Er worden ook eisen gesteld aan de verkorte overzichten. Deze dienen tenminste de rubrieken te omvatten die ook in de meest recente gepubliceerde jaarrekening zijn opgenomen. Met deze rubrieken worden de reeks posten in de modellen volgens het Besluit Modellen Jaarrekening bedoeld die niet door tussentellingen worden

onderbroken. Voor de balans zijn dit de aan de debetzijde met Romeinse cijfers en aan de creditzijde met hoofdletter weergegeven regels. Voor de winst- en verliesrekening wordt hiermee bedoeld dat de som der bedrijfsopbrengsten en de som der

bedrijfskosten in de tussentijdse berichten in totaal mag worden weergegeven.

Dezelfde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling moeten worden toegepast als in de jaarrekening. Er dienen ook vergelijkende cijfers over eerdere jaren te worden opgenomen.

Als er sprake is van bijzonder seizoensgevoelige activiteiten stelt de richtlijn andere eisen aan de vergelijkende cijfers.

Volgens de Richtlijn dient: ‘De wijze van waardering in een tussentijds bericht te

waarborgen dat de in het tussentijdse bericht verstrekte informatie betrouwbaar is en dat alle van belang zijnde financiële informatie die relevant is voor een goed inzicht in de vermogenspositie of het behaalde resultaat van de rechtspersoon wordt uiteengezet’. Richtlijn 270 ‘De winst- en verliesrekening’ (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2001) gaat, zoals de titel al zegt, in op de winst- en verliesrekening. In deze Richtlijn wordt verder niets gezegd over de tussentijdse overzichten. Wel wordt er in paragraaf 509 ingegaan op het gebruik van ‘Ebita’ en ‘Ebitda’ in de winst- en verliesrekening. Volgens de Richtlijn is dit onverenigbaar met artikel 6, lid 1 van het Besluit modellen jaarrekening. Daarom kunnen deze begrippen alleen gehanteerd worden in de toelichting bij de winst- en verliesrekening. De RJ licht dit verder niet toe. In artikel 6, lid 1 van het Besluit Modellen Jaarrekening staat: ‘De volgorde van de posten is die van het gekozen model. De post ‘aandeel in winst/verlies van ondernemingen waarin wordt deelgenomen’ mag ook aan alle financiële baten en lasten vooraf gaan’. Het opnemen van een tussentelling ‘Ebita’ of ‘Ebitda’ in de winst- en verliesrekening kan niet omdat de volgorde van de posten vast staat. Om dit na te gaan, heb ik de modellen doorgenomen. Alleen bij de modellen E en I (zie bijlage II, hierin worden de modellen van het Besluit Modellen Jaarrekening beschreven) komt er een afzonderlijke post afschrijvingen voor. Bij de andere modellen kan ‘Ebita’ of ‘Ebitda’ niet voorkomen. Bij het model E zou ‘Ebita’ of ‘Ebitda’ opgenomen kunnen worden als tussentelling, mits de volgende posten er niet zijn: overige waardeverminderingen van immateriële vaste activa, bijzondere

(13)

waardeverminderingen van vlottende activa, overige bedrijfskosten en resultaat

deelnemingen. Echter, de RJ verbiedt het gebruik van ‘Ebita’ en ‘Ebitda’ in de winst- en verliesrekening expliciet (Hooghiemstra en Van der Tas, 2004).

2.3.3 Besluit Modellen Jaarrekening

Het Besluit Modellen Jaarrekening is van toepassing op jaarrekeningen waarop titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Het Besluit geldt dus ook voor de AEX- en AScX-ondernemingen die in hoofdstuk 4 besproken zullen worden. Het Besluit Modellen Jaarrekening zal worden afgekort door de letters BMJ of door het Besluit.

In het Besluit wordt aangegeven hoe de balans en de winst- en verliesrekening van een NV of BV moet worden ingericht. Daarvoor wordt een aantal modellen genoemd.

Volgens het Besluit mag van de benamingen Vaste activa, Vlottende activa, Kortlopende schulden, Langlopende schulden, Voorzieningen en Eigen Vermogen niet worden afgeweken. Andere benamingen dan deze mogen alleen worden vervangen door benamingen die op tenminste even duidelijke wijze de inhoud van de post of telling aanduiden. De uitkomst van de tussentelingen mogen worden ingevoegd en benoemd. Het gekozen model bepaalt de volgorde van de posten. Daar is wel een aantal

nuanceringen in aangebracht. Deze nuanceringen worden vermeld in het Besluit, in Bijlage I zullen deze nuanceringen benoemd worden.

De benamingen in een geconsolideerde jaarrekening mogen worden aangepast om het groepskarakter aan te geven.

Alle termen die in het BMJ zijn gebruikt, zijn financiële prestatie-indicatoren die in de wet zijn gedefinieerd. Deze termen mogen dus in de jaarrekening en in het tussentijdse bericht worden gebruikt. Termen die niet voorkomen in het BMJ zijn alternatief, en worden in deze scriptie aangemerkt als alternatieve financiële prestatie-indicatoren. In Bijlage II bij deze scriptie zullen de diverse modellen, zoals gedefinieerd in het BMJ, die gebruikt worden in de halfjaarberichten van de onderzochte ondernemingen,

weergegeven worden. Aan de hand van deze modellen zullen de halfjaarberichten onderzocht worden op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

2.3.4 Fondsenreglement

De bepalingen van het Fondsenreglement (Euronext Amsterdam, 2000) zijn van

toepassing op ondernemingen die aandelen genoteerd hebben aan de officiële markt en de officiële parallelmarkt van de AEX-effectenbeurs van Euronext Amsterdam. Dit Fondsenreglement geldt dus voor de ondernemingen die aan de AEX of AScX genoteerd zijn.

Volgens artikel 29 van dit reglement dient het halfjaarlijkse verslag over de activiteiten en resultaten te bestaan uit kwantitatieve gegevens en een toelichting betreffende de activiteiten en de resultaten van de uitgevende instelling in de eerste zes maanden van elk boekjaar. Dit halfjaarlijkse verslag dient binnen vier maanden na afloop van de verslagperiode te worden gepubliceerd. De kwantitatieve gegevens dienen tenminste te omvatten de netto-omzet en het resultaat vóór of na belastingen. Deze begrippen moeten volgens het Fondsenreglement worden geïnterpreteerd in de zin van de wetgeving van de Lidstaat waar de uitgevende instelling gevestigd is. Dat is dus voor Nederland: Titel 9 Boek 2 BW, Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en het Besluit

(14)

Modellen Jaarrekening. Hier is impliciet mee gezegd, dat er ten aanzien van deze posten geen alternatieve financiële prestatie-indicatoren worden toegestaan.

Als de gepubliceerde cijfers zijn gecontroleerd door de met de wettelijke controle van de jaarrekening van de uitgevende instelling belaste persoon, moet diens verklaring en in voorkomend geval diens voorbehouden integraal in het tussentijdse verslag worden opgenomen. Dus als er een accountantsverklaring is afgegeven over het tussentijdse verslag, moet deze integraal in het halfjaarverslag worden opgenomen.

In het Fondsenreglement wordt niets gezegd over alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Het enige wat erin naar voren komt, is dat de begrippen netto-omzet en het resultaat vóór of na belastingen gebruikt moeten worden zoals in de wet voorgeschreven is. Daar kunnen dus geen andere termen voor gebruikt worden.

2.3.5 IAS 34 ‘Interim Financial Reporting’

Deze Standaard is van toepassing indien de onderneming verplicht is om een tussentijds verslag te publiceren, of als een onderneming zelf besluit een tussentijds verslag te publiceren volgens de Standaard. Volgens IAS 34 (‘International Accounting

Standard’) (1999) moet er tenminste in een tussentijds verslag het volgende worden

opgenomen:

• een verkorte balans

• een verkorte winst- en verliesrekening • een verkort kasstroomoverzicht

• een verkort overzicht van de veranderingen in het eigen vermogen • toelichting (‘selected explanatory notes’)

Deze financiële overzichten mogen ook volledig worden opgenomen.

In de verkorte overzichten moeten in ieder geval de rubrieken en tussentellingen uit de meest recente jaarrekening worden opgenomen.

De winst en de verwaterde winst per aandeel moeten ook voor de tussentijdse periode worden opgenomen.

In IAS 34 wordt beschreven wat er precies in de toelichting van het tussentijdse verslag moet worden opgenomen. Deze punten staan vermeld in Bijlage I. Deze informatie hoeft alleen te worden opgenomen als ze materieel zijn en als ze niet ergens anders in het tussentijdse verslag worden genoemd. Belangrijkste punten hierbij zijn: informatie over seizoensgevoeligheid van de activiteiten, informatie over de aard en omvang van de posten die invloed hebben op activa, passiva, resultaat en kasstromen en informatie over posten die ongebruikelijk zijn qua aard, omvang of voorkomen.

Als het tussentijdse verslag van een onderneming in overeenstemming is met IAS 34, zal dit in het tussentijdse verslag opgenomen moeten worden. Een tussentijds verslag kan alleen in overeenstemming zijn met IAS 34 als het voldoet aan álle punten genoemd in IAS 34. Er moeten ook vergelijkende cijfers worden opgenomen.

In IAS 34 wordt uitgebreid beschreven hoe het tussentijdse verslag eruit moet komen te zien. Eigenlijk is de kern dat de grondslagen voor het tussentijdse verslag gelijk moeten zijn aan de grondslagen voor het jaarverslag. Er wordt niet gesproken over alternatieve financiële prestatie-indicatoren, of over ‘Ebit’, ‘Ebita’ of ‘Ebitda’.

(15)

2.3.6 Richtlijnen voor de Accountantscontrole en Gedrags- en

Beroepsregels Registeraccountants

In de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (NIVRA, 2005) gaat het in hoofdstuk 8.4.630 tot en met 8.4.635 over de controle of beoordeling van tussentijdse overzichten. De minimumeisen die gesteld worden aan een tussentijds bericht worden hierin vermeld. De Richtlijn voor de Accountantscontrole sluit aan op de Richtlijnen voor de

jaarverslaggeving. De accountant moet namelijk beoordelen of het tussentijdse bericht voldoet aan de eisen gegeven in Richtlijn 394 ‘Tussentijdse berichten’. Dit geldt in het geval dat een rechtspersoon moet voldoen aan Titel 9 Boek 2 BW. Beursgenoteerde ondernemingen moeten hieraan voldoen, dus ook de AEX- en AScX-ondernemingen. In de beoordelingsverklaring dient de accountant aan te geven wat hij op basis van zijn werkzaamheden over het tussentijdse bericht kan zeggen: er is gebleken dat het bericht voldoet aan algemeen aanvaarde grondslagen, het bericht voldoet niet aan de gestelde eisen (maar de oorzaken daarvan zijn te omschrijven) of er is sprake van een beperking van materieel belang in de beoordeling.

Ingevolge artikel 6 Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants (NIVRA, 1994) dient op elk zelfstandig bruikbaar deel van het tussentijdse bericht de bewoording ‘geen accountantsverklaring toegepast’ of ‘beoordelingsverklaring afgegeven’ te worden vermeld.

De accountant moet de verklaring ook dateren, en wel op de datum waarop hij zijn werkzaamheden heeft voltooid.

In de Richtlijnen voor de Accountantscontrole wordt aangegeven dat het tussentijdse bericht moet voldoen aan algemeen aanvaardbare grondslagen. Hoe die er precies uitzien, wordt verder niet uitgelegd. Er wordt hierbij gerefereerd aan de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Voor de scriptie is van belang wat er in een

beoordelingsverklaring behoort te staan, en waaraan de accountant de tussentijdse berichten toetst.

2.4 Wat zijn alternatieve financiële prestatie-indicatoren?

In de wet- en regelgeving wordt niet expliciet aangegeven wat een alternatieve financiële prestatie-indicator is. Dat volgt echter impliciet uit de omschrijving, alternatieve financiële prestatie-indicatoren zijn financiële prestatie-indicatoren die niet in de wet- en

regelgeving zijn gedefinieerd. Deze prestatie-indicatoren zijn anders samengesteld dan de volgens de wet gedefinieerde (winst)begrippen, waardoor posten buiten beschouwing zijn gebleven, of juist zijn opgenomen (Marseille en Vergoossen, 2005). De wet- en regelgeving gelden voor de balans en de winst- en verliesrekening. De alternatieve financiële prestatie-indicatoren mogen dus in principe wel gebruikt worden in de

toelichting, de kerncijfers, kengetallen en meerjarenoverzichten. Maar dit kan alleen als er duidelijkheid bestaat ten aanzien van de inhoud van de prestatie-indicatoren. De prestatie-indicatoren moeten voor wat betreft het verslagjaar zijn af te leiden uit de jaarrekening (Backhuijs en Mertens, 2000).

Uit de vorige paragaaf is duidelijk geworden dat alleen ‘Ebita’ en ‘Ebitda’ expliciet als alternatieve financiële prestatie-indicator worden aangemerkt door de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bepalen van andere alternatieve financiële prestatie-indicatoren kan pas gebeuren, nadat de halfjaarberichten zijn geanalyseerd. Bij het analyseren van de halfjaarberichten zal ik gebruik maken van het Besluit Modellen Jaarrekening. Zoals

(16)

gezegd in paragraaf 2.2.3. staan in Bijlage II de gebruikte modellen van het Besluit Modellen Jaarrekening waaraan de tussentijdse overzichten getoetst zijn.

In de literatuur zijn al meerdere onderzoeken gedaan naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. Om een voorbeeld te geven van een aantal alternatieve financiële prestatie-indicatoren heb ik een aantal van de gevonden alternatieve financiële prestatie-indicatoren uit het onderzoek van Marseille en

Vergoossen (2005) hier weergegeven:

• omzet/EBITDA/bedrijfsresultaat/winst per aandeel voor bijzondere kosten en/of baten

• nettowinst/winst per aandeel voor amortisatie van goodwill • genormaliseerde nettowinst/winst per aandeel

• autonome omzet/autonoom resultaat • omzet/resultaat voor effect wisselkoersen

• resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belasting, voor afschrijving goodwill met aanpassing van de consolidatiekring voor verkochte deelnemingen

• ‘cash earnings’

In mijn onderzoek in hoofdstuk 4 zal ik aansluiten bij het onderzoek van Marseille en Vergoossen. Zij hebben zich geconcentreerd op alternatieve financiële prestatie-indicatoren in drie verschillende categorieën: omzet, resultaat en winst per aandeel. Bovendien hebben zij een viertal termen, die niet voorkomen in het BMJ, toch niet aangemerkt als alternatieve financiële prestatie-indicator. Dat zijn bedrijfsresultaat, operationeel resultaat, nettowinst en nettoverlies. Omdat deze termen zo ingeburgerd zijn en bovendien niet voor verwarring zorgen sluit ik mij in dit kader bij Marseille en Vergoossen (2005) aan.

2.5 Conclusie hoofdstuk 2

Financiële prestatie-indicatoren zijn indicatoren die inzicht proberen te geven in de financiële prestaties van de onderneming. In de wet- en regelgeving is er weinig geschreven over alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Alleen in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (2001) wordt het gebruik van ‘Ebita’ en ‘Ebitda’

onverenigbaar met het Besluit Modellen Jaarrekening genoemd. Alle termen die voorkomen in het Besluit Modellen Jaarrekening zijn financiële prestatie-indicatoren. Wanneer termen hier niet in voorkomen, zijn het alternatieve financiële prestatie-indicatoren, behoudens bedrijfsresultaat, operationeel resultaat, nettowinst en nettoverlies.

(17)

3. Literatuuronderzoek

3.1 Inleiding

In de literatuur zijn meerdere onderzoeken verschenen naar het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. In dit hoofdstuk zal ik een aantal van deze onderzoeken dat van belang is voor mijn scriptie bespreken. Op deze manier wil ik het theoretische kader scheppen voor mijn onderzoek.

Tijdens het doornemen van alle literatuur, ben ik een aantal bedrijfskarakteristieken tegengekomen, die invloed hebben op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. Daarmee doel ik op: de grootte van het bedrijf, de mate van financiering door vreemd vermogen en de winstgevendheid van het bedrijf. Daarnaast veronderstel ik dat de aanwezigheid van een accountantsverklaring bij het persbericht ook van invloed is op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. In de volgende paragraaf zal ik ingaan op het verband tussen de financiële positie van een bedrijf en het gebruik van financiële prestatie-indicatoren. De financiële positie zal ik daarbij ruim bezien: de grootte van het bedrijf; de mate van financiering door vreemd vermogen en de winstgevendheid van het bedrijf komen alledrie aan de orde. In paragraaf 3.3 zal ik ingaan op de invloed die de accountantsverklaring bij

halfjaarberichten heeft op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Vervolgens zal ik in paragraaf 3.4 mijn hypotheses benoemen, die ik in hoofdstuk 4 zal gaan onderzoeken.

3.2 Welk verband bestaat er tussen de financiële positie van een bedrijf en

het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in

halfjaarberichten?

In deze paragraaf zal ik ingaan op het verband tussen het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren en de volgende factoren: de grootte van het bedrijf, de mate van financiering door vreemd vermogen en de winstgevendheid van het bedrijf. Deze bedrijfskarakteristieken komen achtereenvolgens aan bod. Per

bedrijfskarakteristiek zal ik die artikelen bespreken die daarop ingaan. De verschillende artikelen die ik heb gevonden, kunnen in meerdere subparagrafen terugkomen. Als ik een artikel voor het eerst bespreek, zal ik aangeven wat er in het artikel precies

onderzocht is. De meeste artikelen hebben meerdere conclusies, omdat ook meerdere zaken ten aanzien van het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten is onderzocht. Alleen die conclusie die van belang is voor de

desbetreffende bedrijfskarakteristiek zal besproken worden. De artikelen zullen

besproken worden in volgorde van het jaar van verschijnen, daarbij zal ik beginnen met het oudste artikel.

3.2.1 Verband grootte bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële

prestatie-indicatoren

In de literatuur heb ik vier artikelen gevonden, die ingaan op het verband tussen de grootte van het bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

(18)

In het artikel van Ahmed en Courtis (1999) wordt een aantal onderzoeken over het gebruik en de omvang van ‘disclosure’ (ontsluiting) samengevoegd. Met ‘disclosure’ wordt de hoeveelheid informatie bedoeld die een bedrijf vrijwillig verstrekt, bovenop wat volgens de wet voorgeschreven is. Dat is dus extra informatie. De alternatieve financiële prestatie-indicatoren vind ik ook extra informatie. Tenslotte is dat ook geen informatie, die volgens de wet voorgeschreven is. Daarom gelden, in deze scriptie, de conclusies die in dit artikel getrokken worden ook voor het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.Volgens dit artikel is er een positieve relatie tussen de grootte van het bedrijf en het niveau van ‘disclosure’. Grotere bedrijven publiceren meer informatie dan kleinere bedrijven. Om te meten of een bedrijf groot is, wordt gebruik gemaakt van de volgende factoren:

• boekwaarde van totale activa • verkopen

• aantal aandeelhouders • marktwaarde van het bedrijf.

In het artikel wordt ook een aantal redenen genoemd, waarom grote bedrijven meer informatie openbaren dan kleinere bedrijven. Ten eerste kan het een consequentie zijn van het feit dat grotere bedrijven rapporteren over een divers portfolio van activiteiten. Ten tweede kan het een antwoord zijn op de informatieve verwachtingen van een breder eigendomsrecht (verschillende eigenaren van één bedrijf). En ten derde kan een

verklaring zijn dat een groot bedrijf een meer geavanceerd intern systeem heeft om op te steunen. Als laatste kan het ook te maken hebben met het hebben van de financiële middelen om deze uitgebreidere openheid te kunnen betalen.

Scott (2003) noemt in zijn boek een tweetal redenen waarom een bedrijf meer informatie kan geven dan wat er wordt gevraagd. Het boek van Scott is een Canadees studieboek over de financiële accounting theorie. Het gaat in dit geval om een klein bedrijf, dat meer informatie wil geven omdat het bedrijf niet zoveel bekendheid geniet van de media dan de grotere bedrijven. Op die manier komen investeerders dan meer te weten over het bedrijf. Ten tweede wil het bedrijf door meer ‘inside’-informatie te geven, de

investeerders meer vertrouwen in het bedrijf geven.

In het artikel van Johnson en Schwartz jr. (2005) zijn persberichten die in de Verenigde Staten uitgegeven zijn tussen juni en augustus 2000 onderzocht op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren (of zoals ze in het artikel genoemd worden ‘pro forma earnings’). De onderzoekers kijken naar welke termen er gebruikt worden voor alternatieve financiële prestatie-indicatoren, waarom bedrijven deze termen

gebruiken en welke kenmerken de bedrijven hebben die alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken. Eén van hun conclusies is dat bedrijven die gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren qua omvang groter zijn (marktkapitalisatie). Het onderzoek van Marseille en Vergoossen (2005) wijst ook aan dat

AEX-ondernemingen (de grotere AEX-ondernemingen) meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan andere ondernemingen. In dit onderzoek worden de persberichten van Nederlandse, aan de Euronext Amsterdam genoteerde

ondernemingen onderzocht. Het gaat niet om ondernemingen die een vastgoedfonds, failliet, in surseance of anderszins inactief zijn. Het gaat dan om de persberichten inzake de publicatie van de jaarcijfers van 2002. Het onderzoek kijkt alleen naar alternatieve financiële prestatie-indicatoren in de categorieën omzet, resultaat en winst per aandeel. Volgens de onderzoekers zijn alternatieve financiële prestatie-indicatoren alle termen die

(19)

niet in het Besluit Modellen Jaarrekening zijn gedefinieerd, behoudens ‘bedrijfsresultaat’, ‘operationeel resultaat’, ‘nettowinst’ en ‘nettoverlies’.

Bij drie van de vier artikelen wordt een positieve relatie aangewezen tussen de grootte van het bedrijf en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. In paragraaf 3.4 zal ik hiervoor een hypothese formuleren.

3.2.2 Verband tussen de mate van financiering met vreemd vermogen en

het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren

Er kan een verband bestaan tussen de mate van financiering met vreemd vermogen en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten. In de literatuur heb ik een drietal artikelen gevonden die op dit verband ingaan.

Het artikel van Ahmed en Courtis (1999) (zie paragraaf 3.2.1) komt hier weer naar voren. Volgens hen wordt ‘leverage’ (de mate van financiering met vreemd vermogen) vaak beschreven aan de hand van de ratio’s vreemd vermogen/eigen vermogen en vreemd vermogen/totale activa. Tevens wordt ook wel het totale vreemd vermogen gebruikt. De hypothese die in dit artikel gebruikt wordt, is dat bedrijven met naar

verhouding meer vreemd vermogen vrijwillig meer informatie verschaffen dan bedrijven met minder vreemd vermogen. Voor deze hypothese zijn de resultaten niet altijd gelijk, sommige onderzoeken hebben een significante relatie gevonden, terwijl andere

onderzoeken geen relatie hebben gevonden.

De algemene conclusie is wel dat er een significante positieve relatie bestaat tussen ‘leverage’ (de verhouding vreemd ten opzichte van eigen vermogen) en ‘corporate

disclosure’ (de vrijwillige extra informatieverstrekking van een onderneming). Volgens

het artikel komt dat, doordat ondernemingen met naar verhouding veel vreemd

vermogen meer ‘monitoring’ kosten hebben. Ze proberen deze kosten te reduceren door meer informatie op te nemen in hun jaarrekening.

Vooral ondernemingen met naar verhouding veel vaste rentedragende obligaties ten opzichte van aandelen geven meer informatie. Eén verklaring hiervoor, verband houdend met de grootte van de onderneming, is dat grotere bedrijven meer obligaties uitgeven als financiering vanwege de belastingvoordelen. De resultaten in dit onderzoek ondersteunen ook het ‘agency-cost’ argument. Ondernemingen met naar verhouding meer vreemd vermogen hebben meer de neiging om opbrengsten bij de vreemd vermogenverschaffers weg te schuiven, daardoor verhogen ze de ‘agency’-kosten. Obligatiehouders hebben vaak een beheerder aangesteld om hun investering te

beschermen. Deze beheerders houden de voortgang van de onderneming nauwlettend in het oog. In het algemeen zorgt dit ervoor dat ondernemingen meer informatie

openbaren.

Een andere reden heeft te maken met de onderneming zelf. De onderneming is gemotiveerd om de kosten van het aangetrokken kapitaal gelijk te houden of te

reduceren. Tevens willen zij ervoor zorgen dat hun obligaties goed verhandelbaar blijven (dat ook andere investeerders bereid zijn deze obligaties te kopen). Het gevolg hiervan is dat de onderneming meer informatie zal geven om de onzekerheid van de

investeerders weg te nemen.

Lougee en Marquardt (2002) hebben onderzoek gedaan naar persberichten uitgegeven in de Verenigde Staten tussen 1997 en 1999, waarin gebruik wordt gemaakt van

(20)

alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Ze hebben alleen gekeken naar persberichten waar deze prestatie-indicatoren in voorkwamen.

Volgens Lougee en Marquardt kunnen ondernemingen met veel vreemd vermogen profijt hebben van het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Maar dan wel die alternatieve financiële prestatie-indicatoren die de effecten van eenmalige

gebeurtenissen op de winstgevendheid duidelijk laten zien. Als investeerders geloven dat het slechte economische presteren het gevolg is van ongebruikelijke

gebeurtenissen, dan zullen ze hun houding aanpassen als de aanwezigheid van deze ongebruikelijke gebeurtenissen in de opbrengst-aankondiging is benadrukt. Of een bedrijf veel vreemd vermogen heeft, wordt gemeten aan de hand van de ratio vreemd/eigen vermogen van het bedrijf aan het einde van het fiscale kwartaal.

Uit hun onderzoek blijkt ook dat ondernemingen met negatieve opbrengst-verrassingen meer geneigd zijn om alternatieve financiële prestatie-indicatoren in hun persberichten op te nemen.

Wijnen (2004) schrijft in zijn artikel dat ondernemingen met veel rentelasten, of hoge afschrijvingen op een slechte investering, liever de nadruk leggen op een begrip als ‘Ebitda’. De auteur heeft zelf geen onderzoek uitgevoerd, maar sluit zich aan bij ‘Het jaar 2002 verslagen’ (Hooghiemstra en Van der Tas, 2003). In dat onderzoek worden de financiële verslagen van de AEX en Midkap ondernemingen, met uitzondering van de financiële instellingen, onderzocht en daarbij is gekeken naar de wijze waarop

ondernemingen in hun financiële verslagen over 2002 informatie over ‘financial

performance’ presenteren. Met ‘financial performance’ wordt de presentatie van

informatie in het financiële verslag bedoeld die de gebruiker in staat stelt de financiële prestaties van de onderneming te beoordelen. De conclusie van het onderzoek van Hooghiemstra en Van der Tas is dat ondernemingen meer informatie over performance-indicatoren in hun financiële verslagen zijn gaan opnemen. De term ‘Ebitda’ werd veelvuldig aangetroffen. De auteur zegt ook dat er wellicht een verband bestaat met de conjunctuur: hoe meer problemen in het bedrijf, hoe groter de voorkeur voor financiële indicatoren die de aandacht afleiden. Volgens de auteur zullen ondernemingen met veel vreemd vermogen meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Al deze artikelen concluderen dat ondernemingen met naar verhouding meer vreemd vermogen dan eigen vermogen meer gebruik zullen maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in persberichten. In paragraaf 3.4 zal ik hiervoor een hypothese formuleren.

3.2.3 Verband

tussen

winstgevendheid

en het gebruik van alternatieve

financiële prestatie-indicatoren

De winstgevendheid van een bedrijf kan van invloed zijn op het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. In de literatuur heb ik over deze relatie zes artikelen gevonden.

Het artikel van Ahmed en Courtis (1999) (zie paragraaf 3.2.1) beschrijft hoe in de onderzochte studies de winstgevendheid van een onderneming wordt gemeten: netto winst/eigen vermogen of netto winst/totale verkopen. Het is mogelijk dat een

onderneming die zeer winstgevend is, meer geneigd zal zijn om dit signaal af te geven aan de markt door meer informatie op te nemen in haar jaarlijkse rapport. Maar uit een

(21)

andere studie uit dit artikel blijkt dat dit alleen opgaat als de informatie-asymmetrie tussen managers en investeerders hoog is, met andere woorden als beide partijen niet over dezelfde informatie beschikken. De conclusie is uiteindelijk dat er geen direct verband bestaat tussen de winstgevendheid van een bedrijf en het verstrekken van extra informatie door het bedrijf.

In het artikel van Lougee en Marquardt (2002) (zie paragraaf 3.2.2) verwachten de auteurs dat ondernemingen die verlies lijden profijt kunnen hebben van het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Maar dan alleen, als het verlies veroorzaakt wordt door onvoorziene omstandigheden, want dan kan het bedrijf misschien toch meer winst laten zien of een kleiner verlies. Daarom verwachten de auteurs dat

ondernemingen die nettoverliezen rapporteren meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan ondernemingen die winst maken. In de conclusie blijkt ook dat ondernemingen met verliesgevende verrassingen meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

In het artikel van Bhattacharya et al (2003) worden 1.149 persberichten, verschenen in de Verenigde Staten tussen januari 1998 en december 2000, onderzocht om te bepalen hoe de markt reageert op het gebruik van alternatieve prestatie-indicatoren ten opzichte van ‘GAAP’ (‘Generally Accepted Accounting Principles’; de wet- en regelgeving)

getallen. Het gaat dan vooral om de kleine investeerders/beleggers die wellicht misleid worden door de alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

Eén van de onderzoeksvragen gaat in op het verschil tussen de winst in alternatieve financiële prestatie-indicatoren en de winst in ‘GAAP’ getallen. Daarbij wordt volgens de onderzoekers niet gekeken naar ‘Ebitda’, omdat dit een ‘commonly reported figure’ is, voordat de alternatieve financiële prestatie-indicatoren hun opmars maakten in het midden van de jaren 1990.

De onderzoekers vinden dat de cijfers gebaseerd op alternatieve financiële prestatie-indicatoren substantieel hoger zijn dan cijfers gebaseerd op ‘GAAP’. Dit impliceert dat de cijfers gebaseerd op alternatieve financiële prestatie-indicatoren in het algemeen

uitgaven onttrekken, die wel worden meegerekend bij de cijfers gebaseerd op ‘GAAP’. De conclusie is dat ongeveer 66% van de persberichten waarin gebruik wordt gemaakt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren een winst rapporteert, terwijl dat bij persberichten gebaseerd op ‘GAAP’ maar 52% is.

Het artikel van Wijnen (2004) (zie paragraaf 3.2.2.) komt ook hier naar voren. Volgens de auteur gebruiken veel Nederlandse ondernemingen graag andere begrippen dan nettowinst of –verlies om de aandacht af te leiden van het nettoresultaat. Concluderend kan ik zeggen dat Wijnen vindt dat een bedrijf met weinig winst, meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruikt.

Diezelfde conclusie trekt Vlotman (2004) in zijn artikel. Het artikel is een betoog van Vlotman tegen het gebruik van ‘Ebitda’ in Nederlandse persberichten. In het artikel wordt gezegd dat in tijden waar het niet zo goed gaat met een onderneming, de onderneming relatief hoge afschrijvingen van rentelasten heeft. Ook leidt reorganiseren/saneren vaak tot vervroegde afschrijvingen. Deze kosten verlagen beiden de winst, maar niet de ‘Ebitda’. Dus als een onderneming verlies maakt (of een lage winst heeft) kan ‘Ebitda’ de aandacht hiervan afleiden. De conclusie is dat wanneer het economisch niet zo goed gaat met een onderneming, de onderneming meer gebruik zal maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

(22)

In het artikel van Johnson en Schwartz Jr. (2005) (zie paragraaf 3.2.1) wordt geconcludeerd dat ondernemingen die gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren minder winstgevend zijn dan ondernemingen die alleen gebruik maken van cijfers gebaseerd op ‘GAAP’.

De conclusies in de gevonden artikelen zijn verschillend. In het artikel van Ahmed en Courtis wordt geconcludeerd dat er geen verband bestaat tussen de winstgevendheid van een bedrijf en het verstrekken van extra informatie door het bedrijf. Maar in het artikel van Lougee en Marquardt blijkt dat ondernemingen met verlies veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

In het artikel van Bhattacharya et al blijkt dat bedrijven die gebruik maken van

alternatieve financiële prestatie-indicatoren een hogere winst rapporteren dan bedrijven die de winst bepalen volgens de wet- en regelgeving. Er kan gesteld worden dat

ondernemingen die gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren een hogere winst rapporteren, omdat ze kosten “buiten de winst” gehouden hebben. Het kan dus zijn dat ondernemingen met slechte resultaten meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren om de winst op een hoger niveau te kunnen presenteren. Ook Wijnen zegt dat een bedrijf met slechte resultaten, meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren zal gebruiken, diezelfde conclusie wordt ook getrokken door Vlotman in zijn artikel.

Het artikel van Johnson en Schwartz Jr. tenslotte stelt ook dat ondernemingen die gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren minder winstgevend zijn dan bedrijven die alleen gebruik maken van cijfers gebaseerd op de wet- en regelgeving. In paragraaf 3.4 zal ook voor de winstgevendheid en het gebruik van alternatieve

financiële prestatie-indicatoren een hypothese geformuleerd worden.

3.3 Welke invloed heeft de accountantsverklaring bij halfjaarberichten op

het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren?

In de tussentijdse overzichten mag volgens de richtlijnen geen gebruik worden gemaakt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Althans, niet in de winst- en

verliesrekening en in de balans. Bij een tussentijds bericht moet een melding gedaan worden (art.2:395 lid 2 BW, zie ook paragraaf 2.2.1.) of de accountant hierbij een verklaring heeft afgelegd. Het gaat er dan om of de onderliggende jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring. Als de verklaring afgelegd is, wordt een mededeling van de accountant toegevoegd welke strekking zijn verklaring heeft. Als de verklaring niet is afgelegd, wordt de reden daarvan vermeld. Bij alle halfjaarberichten dient derhalve een mededeling over de accountantsverklaring te zijn bijgevoegd. In de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (NIVRA, 2005) staat dat als een accountant een persbericht toetst, dat de informatie in het persbericht moet voldoen aan RJ 394

‘Tussentijdse berichten’ van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (zie paragraaf 2.3.2.). Dat betekent dus dat er in balans en winst- en verliesrekening geen gebruik mag worden gemaakt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren.

Ik heb geen artikelen gevonden, waarin onderzoek is gedaan naar het verband tussen de accountantsverklaring en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Er is wel een onderzoek waarin wordt gekeken of bij alle tussentijdse berichten

mededelingen worden gedaan over de accountantsverklaring. In het artikel van Ernst & Young (2005) is onderzoek gedaan naar de persberichten over de jaarcijfers van 99 beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen, verdeeld over de categorieën AEX, AMX en overige fondsen. Daarbij werd gekeken of in deze persberichten aan werd gegeven

(23)

of ze gebaseerd zijn op cijfers uit een door de accountant gecontroleerde jaarrekening. In zeventig procent van de persberichten werd hierover geen mededeling gedaan.

3.4 Hypotheses

Aan de hand van de gevonden literatuur over de verschillende bedrijfskarakteristieken heb ik een viertal hypotheses geformuleerd. Deze hypotheses zal ik in hoofdstuk 4 gaan onderzoeken. In deze paragraaf zal ik allereerst de vier hypotheses benoemen,

vervolgens worden de hypotheses toegelicht.

• Een groter bedrijf zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een kleiner bedrijf.

• Een bedrijf met naar verhouding meer vreemd vermogen dan eigen vermogen zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar

halfjaarberichten.

• Een bedrijf dat verlies lijdt zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een bedrijf dat winst maakt.

• In een halfjaarbericht waaraan een accountantsverklaring is toegevoegd, zullen minder alternatieve financiële prestatie-indicatoren voorkomen.

Een groter bedrijf zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een kleiner bedrijf.

Mijn verwachting is dat grotere bedrijven meer gebruik zullen maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in haar halfjaarberichten. Grotere bedrijven hebben meer expertise en zijn dus beter in staat om alternatieve financiële prestatie-indicatoren te gebruiken. Tevens hebben grotere bedrijven meer financiële middelen om extra informatie te verschaffen en dus gebruik te maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. De grootte van de onderneming zal in deze scriptie gemeten worden aan de hand van de marktwaarde van de onderneming en de omzet gerapporteerd in het halfjaarbericht. In drie van de vier gevonden artikelen wordt mijn hypothese gesteund. Grotere bedrijven zullen meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren dan kleine bedrijven. In hoofdstuk 4 zal blijken of dit ook in mijn onderzoek het geval is.

Een bedrijf met naar verhouding meer vreemd vermogen dan eigen vermogen zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten.

Een onderneming die grotendeels gefinancierd is met vreemd vermogen zal meer gebruik maken van alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Alternatieve financiële prestatie-indicatoren kunnen bepaalde elementen uit de winst halen, zoals rente, zodat de winst hoger lijkt. Dit is ook van belang bij het aantrekken van nieuwe vreemd

vermogen verschaffers. Het beeld van de onderneming kan door het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren verbeterd worden, waardoor het makkelijker wordt voor een onderneming om vreemd vermogen aan te trekken. In het algemeen hebben ondernemingen met meer vreemd vermogen meer kosten om alle investeerders van informatie te voorzien, dit kan een reden zijn voor ondernemingen om zelf al extra informatie te verschaffen.

Deze hypothese zal in hoofdstuk 4 onderzocht worden aan de hand van de ratio vreemd vermogen/balanstotaal.

De artikelen die onderzoek gedaan hebben naar de verhouding vreemd/eigen vermogen en het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren concluderen allemaal een positieve relatie. In hoofdstuk 4 zal ik onderzoeken of dat ook in mijn onderzoek opgaat.

(24)

Een bedrijf dat verlies lijdt zal meer alternatieve financiële prestatie-indicatoren gebruiken in haar halfjaarberichten dan een bedrijf dat winst maakt.

Het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren als een onderneming verlies lijdt, kan ervoor zorgen dat het verlies beperkt lijkt. Alternatieve financiële prestatie-indicatoren laten namelijk bepaalde elementen uit de winst. Bijvoorbeeld bij ‘Ebitda’; de afschrijvingen worden hierbij buiten de winst gelaten. Als een onderneming verlies lijdt, door hoge afschrijvingen, kan bij het gebruik van ‘Ebitda’ een positiever resultaat worden getoond.

Zoals beschreven in paragraaf 3.2.3 is er veel onderzoek gedaan naar het verband tussen het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren en de mate van winstgevendheid van een bedrijf. De resultaten van deze onderzoeken waren

verschillend. Eén artikel vond geen relatie, de andere vijf vonden een positieve relatie tussen het gebruik van alternatieve financiële prestatie-indicatoren en de mate van verlies van een onderneming. In hoofdstuk 4 zal duidelijk worden wat het resultaat van mijn onderzoek zal worden. Om deze hypothese te onderzoeken zal ik kijken naar het absolute gerapporteerde verlies en naar de winst in relatie tot de omzet.

In een halfjaarbericht waaraan een accountantsverklaring is toegevoegd, zullen minder alternatieve financiële prestatie-indicatoren voorkomen.

Zoals beschreven in paragraaf 3.3 mag op basis van de richtlijnen in de

halfjaarberichten geen gebruik worden gemaakt van alternatieve financiële prestatie-indicatoren in de balans en de winst- en verliesrekening. Tevens moeten alle

halfjaarberichten zijn voorzien van een mededeling over de accountantsverklaring. Is de verklaring afgelegd (en wat was de strekking), of is de verklaring niet afgelegd (en waarom dan niet). Ik verwacht dat in halfjaarberichten voorzien van een

accountantsverklaring minder alternatieve financiële prestatie-indicatoren worden

gebruikt. In hoofdstuk 4 zal ik bij de analyse van de halfjaarberichten daarom kijken naar de accountantsverklaring. Is er een verklaring toegevoegd en wat is de strekking

daarvan?

(25)

4 Analyse van de halfjaarberichten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van mijn onderzoek naar het gebruik van

alternatieve financiële prestatie-indicatoren in halfjaarberichten besproken worden. In paragraaf 4.2 zal ik allereerst mijn onderzoeksopzet beschrijven. In paragraaf 4.3 wordt algemene informatie over de resultaten van de analyse gegeven. Daarbij zal ik ingaan op algemene resultaten van het onderzoek: de omvang van de halfjaarberichten, de gebruikte accounting grondslagen en de informatie opgenomen in het halfjaarbericht. In paragraaf 4.4 zal ik de kwaliteit van de halfjaarberichten bespreken. Dit zal ik doen aan de hand van de oordelen voor de verschillende halfjaarberichten. Tevens zal ik ingaan op de gevonden alternatieve financiële prestatie-indicatoren. In paragraaf 4.5 zullen de resultaten van de analyse besproken worden aan de hand van de vier hypotheses gevormd in hoofdstuk 3. In paragraaf 4.6 zal ik enkele opvallende bevindingen van mijn onderzoek bespreken. In paragraaf 4.7 zal een ‘best practice’ gepresenteerd worden. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting in paragraaf 4.8.

4.2 Onderzoeksopzet

In deze paragraaf bespreek ik mijn onderzoeksopzet. Als eerste zullen de objecten van mijn onderzoek besproken worden. Vervolgens het onderzoek zelf. Als laatste zal ik ingaan op mijn beoordeling van de halfjaarberichten.

4.2.1 Objecten

onderzoek

Van de ondernemingen die op 1 april 2006 opgenomen waren in de Amsterdam

Exchanges Index en de Amsterdam Small Cap Index heb ik de halfjaarberichten van het eerste halfjaar van 2005 onderzocht. Dit zijn samen vijftig bedrijven, die vermeld staan in Bijlage III.

Voor sommige bedrijven waren meerdere halfjaarberichten 2005 voor handen. Deze verschillende halfjaarberichten heb ik doorgenomen, het halfjaarbericht met de meeste informatie (balans en winst- en verliesrekening) heb ik meegenomen in de analyse. Er waren ook ondernemingen bij, die kwartaalberichten uitgeven. Voor de analyse heb ik dan het kwartaalbericht van het tweede kwartaal gebruikt. In Bijlage III staat achter de naam van het bedrijf de naam van het halfjaarbericht of kwartaalbericht wat ik gebruikt heb voor de analyse. De halfjaar- en kwartaalberichten zijn afkomstig van de website van de verschillende ondernemingen. In de scriptie zal ik verder alleen refereren aan het halfjaarbericht, daar kan dan ook voor gelezen worden kwartaalbericht over het tweede kwartaal. Er was één halfjaarbericht die niet over het eerste halfjaar van 2005 ging, maar over het tweede halfjaar. Dat is het halfjaarbericht van Eurocommercial Properties. Het boekjaar van Eurocommerciel Properties (AScX) loopt van juni tot juni. Vandaar dat het halfjaarbericht gedateerd is op 31 december 2005 en dus de resultaten over het tweede halfjaar van 2005 presenteert.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierbij verklaart [invullen naam van persoon die rechtsgeldig bevoegd is de rechtspersoon in een procedure bij de NMa te vertegenwoordigen] namens [invullen naam en

4p 2 † Bereken de kans dat een startend bedrijf na 4 jaar nog bestaat en onderzoek of deze uitkomst in overeenstemming is met de gegevens van figuur 1.. Bij een steekproef worden

[r]

4p 2 † Bereken de kans dat een startend bedrijf na 4 jaar nog bestaat en onderzoek of deze uitkomst in overeenstemming is met de gegevens van figuur 1.. Bij een steekproef worden

van het Steunpunt Werk) kreeg het UGent-team de opdracht om indicatoren te ontwikkelen om niet-financiële performantie van sociale ondernemingen te meten, deze vervolgens te

De werkelijkheid bleek anders te zijn omdat de Rabobank de van Fokker en van Philips gekochte kennis niet voor de door de bank betaalde koopprijs, maar – met instemming van het

(In de gevallen van specialisatie, produkt- dan wel marktontwikkeling, resp. differentiatie blijft de onderneming er formeel binnen. Deze worden dus niet behandeld.)

Bij het grote bedrijf, dat uitsluitend kan worden geleid door middel van een vergaande delegatie van bevoegdheden, is de noodzaak van verstrekking van