• No results found

Advies betreffende ecohydrologische vragen over het Vijverbroek en Heppeneert in het kader van gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Advies betreffende ecohydrologische vragen over het Vijverbroek en Heppeneert in het kader van gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Advies betreffende ecohydrologische vragen over het

Vijverbroek en Heppeneert in het kader van

gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen

Nummer: INBO.A.2010.122

Datum: 6 januari 2011

Auteur: Piet De Becker & Willy Huybrechts

Contact: Marijke Thoonen – marijke.thoonen@inbo.be

Kenmerk aanvraag: e-mail op 25 november 2009

Geadresseerde: Kobe Janssen & Katia Nagels

Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale Dienst Limburg Hendrik Van Veldekegebouw Koningin Astridlaan 50 bus 5 3500 Hasselt

kobe.janssen@lne.vlaanderen.be;

katia.nagels@lne.vlaanderen.be.

(2)

Bij de opmaak van instandhoudingsdoelstellingen voor het Habitatrichtlijngebied ‘Uiterwaarden langs de Limburgse Maas en Vijverbroek’ kwamen enkele ecohydrologische vragen naar voor.

In het Vijverbroek kwamen ‘drijftillen’ voor (habitattype 7140) die door waterstandsdalingen vast kwamen te zitten aan de bodem. In het kader van de doelstellingen voor de habitat, rees de vraag of de hydrologie kan hersteld worden.

Het gebied Heppeneert vormt een potentiële locatie voor herstel van het leefgebied van kwartelkoning. In Heppeneert zijn dit mesofiele, natte graslanden in oude stroomgeulen en meanders van de Maas. In het kader van de doelstellingen voor de soort is de vraag of het type natte graslanden kan hersteld worden, rekening houdend met de dalingen in grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen van de Maas door de Nederlandse grindwinning.

(3)

1.

Vijverbroek

In het Vijverbroek werd het grond- en oppervlaktewaterpeil opgevolgd tussen het voorjaar van 1993 en het voorjaar van 2007. Voor een paar tientallen piëzometers en peilschalen zijn er bijgevolg lange tijdreeksen beschikbaar. De meetlocaties werden destijds door het Instituut voor Natuurbehoud geplaatst (Butaye et al. 1996) en sindsdien ook door het IN, later het INBO opgemeten. De gegevens zijn opgeslagen in de INBO ‘water in natuurgebieden’-databank (kortweg WATINA-databank). De in dit advies gebruikte grondwatermeetpunten worden weergegeven in figuur 1.

In het gebied komen hoofdzakelijk twee bodemtypes voor. Een venige zone in de vorm van een halve maan die grotendeels overlapt met de ligging van de bossen op figuur 1. Daarnaast ligt in het centrum en het zuidoosten van het gebied een zone die bestaat uit leembodems.

Figuur 1: Situering van de in dit advies gebruikte grondwatermeetpunten in het Vijverbroek.

(4)

1.1. Interpretatie van de tijdsreeksen

De overgrote meerderheid van de tijdreeksen van grondwaterpeilen in het Vijverbroek vertonen een gelijkaardig patroon (zie figuur 2):

• De stijghoogte in meerdere piëzometers is hoger dan het maaiveld, wat wijst op een kwelsituatie.

• Lagere stijghoogtes dan gewoonlijk tijdens het winterhalfjaar van 1995-1996 en van 1996-1997 vergeleken met de situatie vóór 1995 en na 1997.

• Een lichte geleidelijke stijging van stijghoogtes tijdens het winterhalfjaar vanaf 1996-1997 tot en met 2002-2003.

• 10 tot 20 cm lagere stijghoogtes tijdens het winterhalfjaar na de zomer van 2003; de stijghoogtes komen terug op het niveau of gaan zelfs iets lager dan deze van de periode vóór 1995. -1.4 -1.2 -1 -0.8 -0.6 -0.4 -0.2 0 0.2 0.4 0.6 01/93 01/94 01/95 01/96 01/97 01/98 01/99 01/00 01/01 01/02 01/03 01/04 01/05 01/06 01/07 Datum D ie p te o n d e r h e t m a a iv e ld ( m ) VIJP031X VIJP032X VIJP033A VIJP033X VIJP034X

Figuur 2: Tijdreeksen van grondwaterpeilen (ten opzichte van het maaiveld) op meetlocaties 31 t.e.m. 34 in het Vijverbroek.

(5)

Figuur 3: Tijdreeks met stijghoogte van freatisch grondwater voor meetlocatie 7-0110 (vlakbij het Vijverbroek) van het primair meetnet.

(6)

-2.00 -1.50 -1.00 -0.50 0.00 0.50 01/93 01/94 01/95 01/96 01/97 01/98 01/99 01/00 01/01 01/02 01/03 01/04 01/05 01/06 01/07 Datum D ie p te o n d e r h e t m a a iv e ld ( m ) VIJP039X VIJP132X

Figuur 4: tijdreeksen van grondwaterpeilen (ten opzichte van het maaiveld) op meetlocaties 39 en 132 in het Vijverbroek

2.1 Ecohydrologische situatie Vijverbroek

De fluctuaties in de grondwaterdynamiek van de laatste 15 jaar weerspiegelen een natuurlijke variabiliteit. Dit is af te leiden uit de vergelijking van de tijdreeksen van de grondwaterpeilen in de piëzometers in het Vijverbroek met deze van het primaire meetnet. De hydrologische toestand in het gebied is gemiddeld genomen stabiel over diezelfde periode van 15 jaar. Men kan sinds 1993 niet spreken van een systematische verdroging of vernatting. Mogelijks zijn de peilen reeds vroeger verlaagd, maar dit kan niet bevestigd worden omdat er geen metingen beschikbaar zijn van voor 1993. Bijna alle recente wijzigingen in het grondwaterregime zijn terug te voeren tot algemene veranderingen van de stijghoogtes in de regionale aquifer. Deze laatste zijn het gevolg van de veranderlijke waterbalans van de aquifer.

Fourneau et al. (2003) vermelden dat de effecten van de grindwinningsactiviteiten (in dit geval heropvulling van plassen vanaf 1995) op de grondwaterstand zich vooral uiten in de nabije omgeving van de grindplassen. Verder weg van de grindplassen naar het westen toe, neemt de invloed geleidelijk af en ter hoogte van de randen van het venige deel van het Vijverbroek is de invloed nog nauwelijks merkbaar (pg 53 & 164). Deze bewering wordt bevestigt door de stijging van de grondwaterpeilen op meetlocatie 39 (figuur 4) en in het uitblijven van diezelfde stijging in de rest van het gebied.

(7)

zonder dat een wijziging van de waterhuishouding plaatsvond. Drijftillen zijn sowieso een tijdelijke situatie. Vroeg of laat groeit elke drijftil vast.

Gezien de chemische samenstelling van het grondwater (EC25 waarden tussen de 500 en 1200 µS/cm) en de karakteristieken van de grondwaterdynamiek (fluctuaties van 50-80 cm op jaarbasis) is het venige gedeelte van het Vijverbroek een systeem met een vrij aanzienlijke biomassaproductie. Drijftilvegetaties zijn onder deze omstandigheden een tijdelijk verschijnsel die ontstaan na het uitgraven van veenpaketten. De ontstane plas zal geleidelijk verlanden, al dan niet via een tussenstap met een drijvende vegetatiemat. Indien er een drijvende vegetatiemat gevormd wordt, kan een mineraalrijke vorm van verlandingsvegetaties en drijftillen (habitattype 7140) ontstaan.

Voor het herstel van drijftilvegetaties is het noodzakelijk open water te creëren. Dit kan door het uitgraven van waterpartijen op voormalige turfkuilen of in nieuw te graven veenkuilen. Een andere mogelijkheid is een drastische verhoging van de waterpeilen in het gebied. In het kader van dit advies kon niet worden nagegaan of dit hydrologisch haalbaar is, maar zonder twijfel zouden dergelijke waterpeilen negatieve gevolgen hebben voor de broekbossen. Beide maatregelen kunnen zorgen voor tijdelijk herstel van drijftilvegetaties. Recurrent beheer zal noodzakelijk zijn om op bepaalde terreingedeelten drijftilvegetaties in stand te houden.

2. Heppeneert

2.1 Ecohydrologische situatie Heppeneert

Onder het huidige hydrologische regime is de uiterwaard van Heppeneert is niet gevoelig voor verdroging (De Becker et al., 2005). In de directe omgeving geven twee peilputten van het primair meetnet (https://DOV.vlaanderen.be) aan dat het waterpeil altijd dieper gelegen is dan 3.5 meter en meestal dieper dan 4.5 meter ligt (DOV, putten 920/22/22 en 920/22/20). Het grensmaasproject heeft een effect op deze waterstanden; afhankelijk van de plaats moet met een grondwaterdaling van 20 tot 50 cm rekening gehouden worden. Door de diepe ligging van het freatische grondwaterpeil heeft dit echter geen betekenisvolle ecologische consequenties. Op dergelijke locaties ontwikkelen zich geen Grote vossenstaartgraslanden (Alopecurion) maar wel drogere Glanshavergraslanden (Arrhenatherion)1. Dat heeft alles te maken met de diepte van het freatische oppervlak. Grote vossenstaartgraslanden kunnen slechts ontwikkelen op standplaatsen met een hogere grondwaterstand. Wel kunnen in het gebied, na overstromingen, tijdelijk plassen blijven staan en kunnen de standplaatscondities tijdelijk vochtiger zijn als gevolg van hang- of stuwwater op de aanwezige leembodems. Overstromingen in dit deel van de Maasvallei treden echter niet met grote regelmaat op; het is vandaag eerder een sporadisch fenomeen.

De belangrijkste habitateisen van kwartelkoning zijn:

• De vegetatie moet minimaal 20 cm hoog zijn en mag niet te dicht zijn;

• Het gras mag pas laat - na het broedseizoen - gemaaid worden. In de praktijk betekent dat pas vanaf halverwege juli gemaaid mag worden.

Deze condities zijn vaak aanwezig in hooilanden in rivier- en beekdalen. In natuurlijke situaties zijn hoge waterstanden onrechtstreeks belangrijk voor kwartelkoningen omdat ze zorgen voor ijle vegetaties die laat in het voorjaar beginnen te groeien en bijgevolg pas laat worden gemaaid. De rechtstreekse invloed van de grondwaterstand op de biotoopvereisten van de kwartelkoning wordt als kennishiaat aangegeven (Gerritsen et al. 2004).

(8)

Met een grondwaterstand dieper dan 4 meter is het in de huidige omstandigheden niet mogelijk voldoende natte graslanden te creëren. Het optrekken van grondwaterstanden in Heppeneert is niet uitvoerbaar zonder dat dit zeer grote consequenties heeft voor de waterhuishouding in de ruime omgeving.

Actueel kan de lemige afdeklaag niet voor voldoende natte condities zorgen nodig voor het herstel van ijle hooilanden. De Maasvlakte nabij Heppeneert overstroomt niet regelmatig. Slechts bij een terugkeerperiode van 1/50 jaar (voor wat betreft het afvoerhydrogram) wordt er overstroming berekend (Meander 2005). Dit is niet voldoende om doorslaggevend effect te hebben op de vegetatieontwikkeling. Ten zuiden van Maaseik nabij ‘Het Veerhof’ bestaat een dieper gelegen geul die regelmatig overstroomt. Hier behoren nattere condities tot de mogelijkheden, maar de oppervlakte is erg beperkt.

De hydrologische randvoorwaarden om gunstige habitatcondities te creëren voor kwartelkoning zijn niet aanwezig, uitgezonderd in de laaggelegen nevengeulen die regelmatig overstromen. De oppervlakte van deze nevengeulen is echter beperkt.

Enkel een zeer drastische ingreep, zoals een aanzienlijke verlaging van de uiterwaard biedt mogelijkheden om de standplaatsen natter te maken en frequenter te laten overstromen in de winter. Gezien de diepe ligging van de grondwatertafel betekent dit een zeer groot volume af te graven grond. Bovendien is het leempakket op de meeste plaatsen in de Maasvallei een meter tot maximaal twee meter dik, waardoor bij een dergelijke afgraving onvermijdelijk de leemlaag verwijderd wordt en grind aan de oppervlakte komt. Bijgevolg wordt succesvol herstel van natte graslanden voor kwartelkoning laag ingeschat.

De ijle vegetatie en late maaidatum kunnen in principe ook door verschraling (jaarlijks één tot twee maal maaien met snelle afvoer van het maaisel) worden bekomen. Dit verschralingsproces neemt echter zeer veel tijd in beslag. Op leembodems in relatief droge condities treedt verschraling onder een dergelijke beheerspraktijk zeer traag op. Dit verschralingsproces kan uiteraard versneld worden door de bouwvoor (ca. 30-50 cm) af te graven.

(9)

Het Vijverbroek

De fluctuaties in de grondwaterdynamiek van de laatste 15 jaar weerspiegelen een natuurlijke variabiliteit. In deze periode is er geen verdroging opgetreden, de hydrologische toestand is gemiddeld genomen stabiel.

Het is niet duidelijk wat men vroeger verstond onder drijftilvegetaties. In ieder geval zijn drijftilvegetaties onder het heersend hydrologisch regime een tijdelijk verschijnsel in het Vijverbroek en kunnen ontstaan/hersteld/in stand gehouden worden door het (regelmatig) uitgraven van waterpartijen op veenbodems.

Heppeneert

De hydrologische randvoorwaarden om gunstige habitatcondities te creëren voor kwartelkoning zijn niet aanwezig, uitgezonderd in de laaggelegen nevengeulen die regelmatig overstromen. De oppervlakte van deze nevengeulen is echter beperkt.

De kans op succesvol herstel van natte graslanden als leefgebied van kwartelkoning wordt erg laag ingeschat doordat de grondwatertafel zich op grote diepte bevindt. De vereisten van een ijle vegetatie en late maaidatum voor kwartelkoning kunnen in principe wel gerealiseerd worden onder de vorm van jaarlijks maaibeheer van droge Glanshaverhooilanden. Aangezien doorgaans vertrokken wordt van met nutriënten aangerijkte situaties zal verschraling pas op lange termijn gerealiseerd worden. Verschraling op korte termijn kan door de met nutriënten aangerijkte bouwvoor (ca. 30-50 cm) af te graven.

(10)

Butaye J., De Blust G. en Verheyen R. (1996). Grensmaasproject – Hydrologische studie van het Vijverbroek. Instituut voor Natuurbehoud en Universitaire Instelling Antwerpen Departement Biologie, Hasselt.

De Becker P., Sterckx G., Van Looy K., Huybrechts W. en Nagels K. (2005). Evaluatie kwetsbaarheid Vlaamse Habitat- en Vogelrichtlijngebieden langs de grensmaas inclusief de gevolgde procedure. Advies van het Instituut voor Natuurbehoud (IN.A.2005.7). Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Fourneau J., Severyns J., Batelaan O.,.; Meire, P. en Desmedt F. (2003). Ecohydrologische systeemstudie Grensmaas: deelgebied vijverbroek: eindrapport. Universiteit Antwerpen, Antwerpen.

Gerritsen G.J., Koffijberg K. en Voskamp P. (2004). Beschermingsplan Kwartelkoning (Rapport EC-LNV nr. 271). Ministerie van LNV, directie IFA.

Meander. (2005). Gemeenschappelijke Maas te Lanaken en Maasmechelen: Zuidelijke sector. Rivierkundige en grondwaterstudie van de geplande ingrepen. Kaartenatlas.

Paelinckx D., Sannen K., Goethals V., Louette G, Rutten J. en Hoffmann M (red.). (2009). Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en vogelrichtlijn voor Vlaanderen. (INBO.M.2009.6). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Rutten J en Durinck P. (1993) Verdrogingsproblematiek in het Vijverbroek. Brief aan AMINAL dienst Milieuvergunningen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het verleden zijn reeds verschillende studies uitgevoerd in het kader van Rivierherstel Leie: gebiedsvisies, landschapsstudie, ecohydrologische studie,

De potenties van dit gebied kunnen verder verhoogd worden door te voorzien in een langere beschikbaarheid van overstroomde graslanden en door het beperken van

In augustus 2010 kwam daar verandering in door een langdurige neerslagperiode, waardoor het beekpeil terug steeg (figuur 8, laatste meting). De voorlopige gegevens duiden

• Referentiepopulatie = de gemiddelde grootte van de deelpopulatie in de periode 1993-2009 in het belangrijkste seizoen en de belangrijkste gebieden (zie tabel 2). •

De Raad van State acht het essentieel dat de wetgever inziet dat zijn afweging breder moet zijn dan de optelsom van deelbelangen en zich echt moet richten op het volledige

Dit kan door aan alle beheerovereenkomsten voor grasstroken de randvoorwaarden te koppelen dat niet meer gemest, gespoten of erover gereden mag worden,

Om de hydrologische potenties voor de ontwikkeling van grondwaterafhankelijke doelhabitattypen in te schatten (voor dit gebied: vochtige heide 4010 met

herstel grondwaterkwaliteit Herstel waterhuishouding: afbouw grote grondwateronttrekkingen Prioriteit algemeen 2 / / / / Prioriteit in deelzone 2 1 1 1 2 Motivering: