• No results found

Waterverontreiniging: visindex

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waterverontreiniging: visindex"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2

O.

Waterverontreiniging: Visindex

I

I

I

I

ï

.|

M

I

nA+

1998

Milieu-

en

natuurrapport

Vlaanderen:

themo,s""-We

te

n

s

c

h

a p

p e

lij ke

rap

p

o

rte

I

I

Dit rapport werd kritisch begeleid

d.oor het una-proiectteam en doon R. Smolders, C. Eelpaire,

lnstituut voor Bosbouw en Wildbeheer

D. D'hont, Afdeling Water, AMTNAL

P. Demeyer, f. Clerinx, snvpr,rlr bvba

N. De Pauw, Vakgroep Toegepaste Ecologie

en Milieubiologie, nuc

M.-P. De Poorter, Provinciaal Centrum

voor Milieuonderzoek, Provincie Oost-Vlaanderen

C. Plasman, Beheerseenheid

Mathematisch Model Noordzee

C. Thoeye, G. De Gueldre, Aquafin

C. Wils, Departement Biologie, un-ulr

F. Ollevier, Katholieke Universiteit Leuven

De wetenschappelíjke verantwoordelijkheid

voor de inhoud van het uoorliggende rapport

berust bij de auteurs.

v

(2)

$oe

k o3b L

e4fi

o

í)!

Waterverontreiniging: risindex 20

Inhoud

1.

Inleiding

2.

Druk

op waterlopen... Waterkwaliteit ... Habitatstructuur... Waterkwantiteit ... Mi gratiemogelijkheden...

3. De

Visindex

(Index voor Biotische Integriteit,

IBI)..

Historisch overzicht...

De typologie van de Vlaamse u,aterlopen.... 4. Materialen en merhoden ...

5.

Definitie

indicator

Soonenrijkdom en samensrelling ...

Totaal aantal soorten...

Gemiddelde tol erantiescore ...

Gemiddelde typische soorten waarde ...

Typesoorten ... Hoeveelheid en conditie ...

Hoeveelheid snoek... Hoeveelhei

d

zeelt ...

Totale biomassa

.

Gewichtspercentage aan exoten.

Naruurlijke recruterin-e...

Trofi sche samenstellin-q...

Gewichtsverhouding roofvis/wi tvis...

Trofische samenstelling ...

6. Verloop indicator...

Verloop indicator

in

Vlaanderen ...

Aandeel van de verschillende doelgroepen ...:,

Waterku,antiteit ...

Structuurkwaliteit

Wetgeving en opvolging...

7. Besluit

Literatuur.

Aanbevolen aanvullende literaruur...

(3)

\\/alerve tn

-sindex 20

I.Inleiding

De

invroed van

de

mens

op

het

m,ieu

is

in

vraanderen

erg

groot.

De

hoge

bevolkingsdruk' gekoppeld

"n

".n

sterke agrarische en industriële

acri,iteit,

resulteert

in

een

hoge

druk

op de

nog

resterende

natuur

in

vraanderen.

Voorar

'oor

binnenu'ateren'

met

ali

i'oornauírr"

macro-or-ganismen

de

zoetwaten,issen,

is

deze

invloed duidelijk

merkbaar.

Ve^'uiling, ,I..,urr-degradatie

en

rechtstreekse

interacties op

o'a'

het

'isbestand, hebbe,

.-.n

directe

invtoed

op het aquatische

milieu

als ecosysteem.

om

deze invloecl

.va.n

de mens

op de

vlaamse

binnenwateren

te

bepalen, wordcn fysisch-chemische indexen (basis-Piati Index, PIb en zuursroÍhuishouding,

plo)

en een

biologische

index

op basis

'an

macro-invertebrat.,

tn.tgische Bjotjschï

Index,

Bnrl

gebruikt

(vÀ{M,

1997). Deze indexen

ge'en

een

duidelijk

beeld

'an

de

waterkwaliteit

in

vlaanderen'

maa'r zeggen

niet

noodzakelijk

iets

oi,er de leeÍbaarheid van de beken

voor organismen.

De

toestand van het

natuurlijke

beekpatroon

is

een aspect dat

door

deze indexen niet

behandeld

wordt,

maar

dat ook

een belangrijke

ror kan

speJen

in

het

aI

dan

niet

'oorkornen

van

een

n:ime di,ersjteit

u-

piunt.n-

.n

ài.rroorten (hier

uoo-ur.r,it

vissoorten).

Een

-.\\,aterloop

met

een natuurlijk

beekpatroon bezit immers

een

afwisseling

'an

diepe

en

àndiepe plaatsen,

hoire oe,ers,

een

typisch

meanderend

patroon' snel- en traagstromende gedàelten,

r,nie

migratiemogelijkheden en seizoena.le

o'erstromingen'

Doordat

'erschiliende

,issoori.n

,Irr.tilende

eisen stellen aan hun

leefomgeving,

is

een

-grote

suuctuun,ariabiliteit noodzakelijk

om

cen

stabjel

en

gediversifi eerd vjsbesrand te dragen.

Recent

u'ordt

er dan-ook meer nadruk gele-ed

op de integrale

ku,aliteit

'an

waterlopen,

waarbij

niet

alleen

de u'aterku'aliteit

maar

ook

u,aterkwantiteit,

structuurkwariteit

en

migratiemogelijkheden een belan-grijke

rol

speJen

uii J"

u"paling

van de

kq,aliteit

'an

een warerloop

in

functje

van de aanwe,.ige

órganisnien

(Nixon

et

ar, 1996).

voorar

de

ecologische

natuurlijkhejd ('het

behouden

oflrersteilen

van waterlopen

zod,atde van

nature

voorkomende

en bij de

fysisch-ge,o-erafiscy"

situatje

aansluitende

Ievensgemeenschappen er

biii,erid

kunnen

,oortómÀ,)

is

hierbij

u*

groo,i"r-g.

3.:;"#,ïkï,:'ï#ïJ,"ï,*l;siscr-chemische

waterkwariteit ars dusdanig, maar op

on ders teu n

en.

ook

v an u i

r

d

e

u,e rge

v.r"ï"ï:"

t;:ï

Íïi:ffiï.,-j:ii;J#i:iirn

oppen'laktewater

als

zodanig

beschreven

(het

,irlrno"rr.;,.e

doel van

het

waterzuiveringsbeleid

is

het

herstel

,:::,

d:

u,a.rerlopen

rot de

oorspronkelijke

natuurlijke

toesrand) (Schneiders er

al,

1990) (zie re,i,er.5

Uïitage

t;.

2.

Druk

op rvaterlopen

\Vaterku'aliteit

In

1996

werd op ca.

l0

?o

\'àÍt

het totaar aantal

meetpunten,an het

t)"ico-chemisch

meètnet

(PIb) de

basisku,aliteit

'oor

waterlopen

geiraald

of

nagenoeg

r^reikt.

Na

toetsing van de biologische u'aterku'aliteit

(BBI)

uri

d.

Vlaamse basisku,alirË,..nerrn

(4)

20 Watert tnl gl ng visindex

(BBIz7),blijktdatlgvo\|àl|deonderzochtenreetpuntendezenormhaalt(VMM,

|gg7).Indien

\À,e echter

de

el,o]utie

'un

o.

11,21g1k§aliteit

bekijken

tussen 1990 en

lgg;,blijkt

ou,

.r,

ï,oàrJ

voo, ae

flsico-chemische waterku'aliteit'

een duidelijke

verbetering merkbaar is'

Algemeen kan besloten

o,oid.n

dat, alhoewel de

u'aterku'aliteit in vlaanderen nog veel

te

wensen

orerlaat,

de

globale

,.ri.1.ring

van de

k$'aliteit

\rall het

vlaamse

oppervl aktewater zich doorzet'

Hsbitatstru

ctu u

r

\\'aterkwantiteit

waaÍ

waterkwaiiteit

een inr'.loed heeft

op

alle levende organismen'

is

de

invloed

van

structuurkwaliteit

veelal beperkt

tot

de

Àlg"ni't"n

die in àe beek'

rivier of

vij'er

zelf

wonen.

ln

opdracht

'an

AI4INAL

o'"ii"n

in'entarisatie

gemaairt

van

ecologisch u,aardevolle u'aterlopen,

u'aarbij

a"

'ttttu'rkenmerkl

\ran een u'aterloop

vooral

beoordeeld werden

-íÀ'a"handi,an

drie

parameters

:

meandering,

stroom-kuilen

(of

poot-riffle)

patroon

"n

u-o,.righeid

.iun t

ott"

oevers (Nagels

et

al,

1993a' Nagels et

zl,

1gg3b).

Daar rret

onlnog.li;k

\\'as

om

voor

elke ivaterloop een

individueel

referentiekadermetecologischekw,aliteitsdoelstellingenoPtestel]en,maalitemen

gebnrik

van

een

tlpololie,

$,aarbij

u,aterlopen-

T.,

gelijkaardige

kenmerken

gegroepeerd

werden.

per

rype

*"i.n

dan

Lcolo-sische kwaliteitsdoelstellingen

geformuleerd.

Uit

onderzoek

in

de Verenigde Staten

brijkt

dat de trabitatsrrucruur ne-sarief

beïnvloed

wordr door

intenri.r"

tunJbouw (Roth

et

al,

1996)

en

verstedelijking

(Steedman' 1988). De aanu,ezigheid \,an oeverve-qetatie, bos en moerasland bleek er een positier,e

invloed op te

hebbí

(Roth

et

al,1996 en Steedman'

i988)'

Het

rechtueklien

en

normaliseren

van

\À'aterlopen

is

erop

gericht

neerslag

zo

snel

mogelijk af

te voeren en de walerlopen geschiki te rnaken \roor

scheept'aaÍ'

Al

in

de

Ir4.iddeleeurven begon de mens het

natuullijke

beekpatroon

te

wtiziget

om

het te laten

voldoen aan

zijn

noden-

Vooral

het

opstuwln

van het wat'er

brj

rryatermolens

in

ook

nu

nog

goed zichtbaar.

om

de,

meestJ

moerassige, beeLvalleien

te

kunnen

ontginnen'

werd de beek

zodanig

heringericht dat

zij

ioorrl

.

geschilit

was

voor

een

snelle

u,aterafuoer.

p,

".otoiscne

fóctie

van de f,ss3 werd vaak niet naar waarde geschat'

De

menseli.il

e

uctiriiJi,

o,u, er

hoofdzakelix op

gericht meanderende

waterstromen

om te

vorrnen

,*

"ràJi.:u;

beken aie

,ret

te ,aak

overstroomden

en zich

tot

één

bedding beperkten

G";;;.

199C).

pe

regulatie'an

de u'aterkq'antiteit

leidt

niet

alleen

tot

."cÍt

veraffirÍlg

,*

a"

qeeistructuur

door het

verdwijnen

van

het

natuurlijke

beekpatroon, maar ook

tot

ssr r'€rstoÍing van de waterhuishouding''

Recent q,ordt getracht

d1multifunctionaliteit

t'an de beek

(afvoerfunctie'

ecologische functie,...) te r,Érzekefrn, zodat vOor alle aspecten

'an

het \\tatersysteem een

,Oor

mens

en

leefmilieu

g.'.Jnt,"

ku'aliteit q'ordt

bekomen (integraal wateÖeheer)'

Een

probleem is ech.cr dat verschillende doelgroepen tegenstrijdige belangen.hebben

bij

de

*,aterkwanl:.cltSreflulatie.

De

landbouwsector

heeft baat

bij

een snelle afvoer

van

rcoenrr,-.dÍ

om

\\,aterzieke gronden

Íe

yermijden (een

duidelijk

ecOnomisch belang)'

;;:"

ï;"ral

te merken

in

d-e poldergebieden, u'aar een dicht netu'erk van grachten en

.ri

4

.l

(5)

\\,a lisindex 20

pompgemalen de watertafel kunstmatig verlaagt. Deze ingrepen Ieiden er echter toe dat

bij

periodes van droogte het \À'aterpeil van vele u,aterlopen soms dramatisch daalt, met

alle

gevolgen

van dien

voor

de

in

het

u,aÍer levende

of

van het

s,ater afhankelijke organismen.

Het

snelle afi'oeren

van het

\r'ater verhindert

ook de infiltratie

in

de

bodem, hetgeen Ieidt tot verdroging.

Anderzijds

kan

bij

hevige

neerslag

het

u,ater

erg

snel

afgevoerd

worden,

hetgeen

stroomafwaarts

Ieidt

tot

geaccentueerde piekdebieten, met overstromingen

tot

gevolg

(r,b.:overstroming van de }r{aas

in

Nederland

in

1995).

ÀIigratiemogelij

kh eden

Wanneer

de

toestand

van de

inheemse

vissen

nage.saan

rvordt,

blijkt

dat

vooral

vissoonen die sterk afhankelijk

zijn

van migratie

(zdí,"steur,

zeeforel,...) er

in

de loop t'an deze eeuw sterk op achteruit gegaan

zijn.

Het betreft vooral soonen die or,er grote

afstanden

migreren (r'oornamelijk

tussen

zout en

zoet

\À,ater).

Ook lokale

migratie

(r'ooral migratie

tussen hpofd-

bn

zijstronren

en vlucht voor

verontreiniging) wordt

vaak

gehinderd

door het

gebrek aan

migratiemogelijkheden.

Dit

heefr

vooral

een u'eersla-g op de ecologische functie van \r,aterlopen,

tenvijl

mi_eratiebarrières als sluizen

van

rechtstreeks

belang

zijn

voor o.a.

de

doelgroep

scheepvaart.

Door

een

visvriendelijke inrichting

van migratiebarrières (aalpijpen, r,istrappen,...) kan evenu,el

een compromis bereikt u,orden tussen de verschillende doelgroepen.

ln

het

kader

van de

mr'gratieproblematiek

werd een studie

uitgevoerd

door

de

K.U.I*uven

en het Instjtuut voor Bosbouw en

Wildbeheer naaÍ de knelpunten

voor

vismigratie

(Taillieu

et

al,

7997).

Zo

werd

en

478 migratieobstructies

op

bevaarbare

\l'aterloPen

en

op

u'aterlopen

\/an

eersÍe categorie

in

kaart

gebracht

(tabel l).

Bovendien

lverden

\ran een

aantal

visbiologisch u,aardevolle

_eebieden alle

migratieknelpunten

voor

vis op

kaart

,eesitueerd

(regio's

uit

het

Netebeklien,

Maasbekken,

Dijle-

en

Zennebeklien,

Boven-Scheldebekken,

Uzerbeklien

en

Demerbekken) (Taillieu et

al,

1997, vanden Aurveere

et

al,1997).

Voor

\4'aterPeilbeheersing worden vaak pompgemalen ingezet. Zo

u,ordtde

hoogte van

de

waterstand

van

waterlopen

in

(hoofdzatelijk)

poldergebieden gecontroleerd en aangepast. Onderzoek heeft uitgewezen dat die pompgemalen

niet

alleen optreden als migratiebelemmerin-een,

maar

-sezien

hun werking ook

belangrijke

schaàe kunnen toebren-een aan vissen onder de

vorm

van kwetsuren en

mortalitéit

bij

passage van het Pomp,semaal (u'el moet erop gewezen worden dat er grote \/erschillen

in

schadelijkheid

zijn

tussen

de

verschillende t),pes

pompgemalen).

Een

inventarisatie

van

de

pompgemalen

in

het

Vlaamse gewest

werd

uitgevoerd

door

Germonpré

et al

(1994)

(tabel 1).

(6)

30 \\'aterverontrei ni gine: r'isindex

Tabel

l:

Orcr:icltt

ran ltet aontal pontpgemalen ett

migratiehtelpunten

op beraarbare

en onberaarbare waÍcrlopen vatt dc eersle categorie irt de l.laatnse bekkens.

Beklien Aantal

pompgenralen

Aantal mi.eratieknelpunterl

Uzet

Brugse Polders Gense Kanalen I-eie Bovenschelde Benedenschelde Dender

Dijle

Nete Demer

\íaas

30 9

4t

2

ll

t9

J 3 6 6 0

4t

25 21 26 28 54 31 64 45 75 65 130 478

Bron: Germonpré et al,l994,Taillieu

"rà1, iF/gt

3. De

Visindex

(Index voor Biotische

Integriteit,

IBI)

Historisch

overzicht

TnaJs

in

de

inleiding

al besproken werd,

Iigt

de nadruk

in

het beheer t'an de Vlaamse

binnenu,ateren

niet

meer uitsluitend

op

de

fysisch-chemische

waterku'aliteit

als

dusdani_g,

maar

ook op de

mogelijkheid van een

binnen\À'ater

om

een

-sezonde -semeenschap organismen

te

ondersteunen.

Het

lijkt

dan

ook

vanzelfsprekeid

de

ku'aliteit van

een waterloop

te

anall,seren aan

de

hand

van de erin

voorkomende or*ganismen.

Toen

deze

visie

in

de Verenigde

Staten

doorbrak

op het einde van

de

jaren

70,

ontu,ikkelde James

R.

Karr

een instrument

om

aan de hand

van

visgemeenschappen

een geintegreerd

beeld

te

verkrijgen

van

de

ecologische ku,aliteitstoestand

van

een

u'aterloop

(Karr,

1981).

Door de

huidige

samenstelling

van

r.isgemeenschappen te

vergelijken

met de

samenstelling

van

vissemeenschappen

op

onverstoorde locaties

(referentiesites

met

optimale

water- en

habitatkwaliteit),

kan

nagegaan

worden in

hoeverre

de

aanwezige gemeenschappen gedegradeerd

zijn.

De mogelijkheid

om

'een

vissemeenschap

in

stand

te

houden

die

vergelijkbaar

is

met

de

gemeenschappen

aanv,,s2io

in

referentiesites'

is

maat

voor

de

biotische

inte,eriteit

\/an

het

\r'aterecos)'steem. Biotische

integriteit wordt

dan ook gemeten door de huidige situatie te vergelijken met een (optimale) referentiesituatie.

Vissen

zijn

geschikte indicatoren omdat

zij

een aantal voordelen hebben ten overstaan

van andere organismen (Hocutt, 1981,

Karr,

1981):

.

De ineeste vissoorten hebben een

betrekkelijk

lang leven

in

vergelijking

met

macro-invertebraten

en

vertonen

een specifieke gevoeligheid

t.o.v.

een breed

gamma

verstorinssfaktoren (waterku'aliteit, habitatku'aliteit, stuu'en,...);

6

Totaal

I

(7)

\\,ar rnt ; r'isindex 20

I

'

Visgenleenschappen

bevatten

soorten

die

tot

alle

trofische

niveau,s

behoren

(omnil'oren,

insectivoren, herbivoren,

planktivoren, piscivoren)

en

ze

geyen dan

ook een geintegreerd beeld van de toestand van het ecos),steem;

.

.Vissen

zijn

relatief genraklielijk re identificeren;

'

Tawel puntvervuiling

als diffuse

ven,uiling

zijn af te lejden

uit

de visstand;

'

Vissen komen

in

haast

alle

watertvpes

voor,

ook

in

kleine

en/of

ven,uilde

u,aterlopen;

.

Bemonstering'r,an de visstand is een niet-destructie'e

nrethode;

'

De

idee

vissen

als

indicatoren

\/oor de ku,aliteit van het

aquatische

milieu

te .

gebmiken

vindt

gemakkerijk ingang

bij

de pubrieke opinie.

In

de

V'S. zijn

verschillende toepassinsen van de

iBI

beschreven, o.a. Fausch

et

al.

(1984) en

Karr

et

al

(1987)

r'oor

verschillende

rivierbekken

in

het Midu,esten van de

V'S'

Aanpassingen van

het originele lBl-concept

u,erden

ontwikkeld

door

Steedman

(i988) t'oor

u'aterlopen van

Zuid-ontario

lCanada). Andere roepassingen

van

de

IBI

worden weer_gegeven

in

tabel 2.

In

Africa

beschreven

Hugueny

et

ai

(1996)

recent

een

IBI

om

aan de hand

van -r'isgemeenschappen de

invloed

van een bauxiet-r,enverkingsfabriek te evalueren

in

de

West-Africaanse

rivier

Kankouré

in

Guinea.

Hay

et al

(1996) ontwiklielden

een

IBI

voor

de

okal'ango

rivier

in

Namjbië

en

gebruikten

het

instrument

om

habitatdegradatie, r,en

uiling

en overbevissing

t.

.rÀ.r.n.

oberdorff

en Hughes^ (1gg-2)-,eebruikten de

IBI

om

vis,qemeenschappen

te

anaJl,seren

oP-de Seine,

terwjjl oberdorff

en Porcher

(tgg4)

de

IBi

roepasren

om

het effect

van

effluenten \ran een Bretoense

zalmkwekerij

op het visbestand

te anall,seren.

hr

Bergië

ontwikkelden

Didier

en

Kestemont (1996) een

IBI

voor het

Waalse Maasbekken, en

gebruikten dje om de

variabiliteit

r;an mesohabitats

in

de ourrhe te beschrijven

(Didier,

1997)' Recent

is

ook een

LiEE-project

van staÍt gegaan dat als doel heeft aan de hand

van de

Visindex

een integraal beeld

te

krij,een

i,À

a.

ecologische

kwaliteit

yan

de

-sehele Maas.

Het gegeven dat de

iBI

ontwikkeld en toegepast is

v,oor r,érschillende gebieden oyer de

gehele

wereld,

duidt

op

de

plasticiteit van de

IBI

als

instrument.

Tabel 2

geeft

een

overzicht

van de verschillende aanpassingen

die

gebeurd

zijn

"*

aiïrri;;*

aan re

passen aan regionale omstandigheden.

7

(8)
(9)
(10)
(11)

Watervcrontre ini grng: \'tstndex 20

Door

het Instituut voor

Bosbouw

en Wildbeheer re

Groenendaal

en de

K.U.lruven

$'erd

voor

Vlaanderen een

Visindex

(Index voor

Biotische lnteeriteit,

IBI)

ontwikJield

die

een insttument

is

voor het

meten

van de

bjotische

integiiteit van de

Vlaamse

binnenrvateren. Omdat

de

soortensamenstelling

van

vissenreenschappen gebonden is

aan geografische omstandigheden

(r'ooral

breedte

en

ven,al bepalen

à"

uà-n*.righeid

van

verschillende vissoorten,

Huet

(1949)),

u,erden

drie

adapiaties

'an

de

Visindex

ontwikleld,

nl.

de Visindex voor stilstaande rvateren (Ercken

,

lgg4),

de

Visindex

yoor

de Brasemzone en de

visindex

voor de Barbeelzone (vanden Auu,eel

e,

1995).

De

§'pologie van

de Vlaamse

u'aterlopen

In

Vlaanderen komen

er

\rerschillende

typen

u,aÍerlopen

t,oor.

Z.e

verschillen

in

chemische en í1'sische eigenschappen, het,eeen g,eerspjegeld u,ordt

in

een veranderende

flora en

fauna-

De

ecologische

structuur

van

u,arerlopen verandert

immers met

de

u'ijziging

van

de f1'sische eieenschappen

\ran het

bekken.

Ir{et

stijgende stroomorde

veranderen

de

f1'sische parameters (breedre,

diepte,

stroomsnelheid,

debiet,

temperatuur

en

entropie-toename),

heÍgeen weerspiegeld

wordt

in

de

biotische

samenstelling van de u'aterlopen (Vannote

et

a,

teSO;. Daarom

is

het

noodzakelijk

allereerst een onderscheid te màken tussen stromende en stilstaande \\,ateren.

Voor

de

stromende wateren

u'erkte

Huet

een

tl,pologie

uit,

die het

vookomen

van

yis

en

f1'sische Parameters combineen.

Het

voorkon'ren

van

vissoorten

wordt ,erbonden

aan de stroomsnelheid, de u'atenemperatuur, de aard

van

de bodem en aan de aquatische

fauna.

\/ooral

het verval

en de breedte

blijken

belangrijke

variabelen

re

zijn

(Huet,

1949).

:

Huet

onderscheidt

5

zones

in

de

stromende

\\,aters

van

West-Europa;

de

forel-, vlagzalm-, barbeel- en brasemzone

in

de zoere \4,aters en de spiering-

of

botzone

in

de

brakke waters. Op basis van het

t'en'al

en de breedte van de

rivier

worden de Vlaamse

zoetq,aterlopen in één van dje zones ondergebracht.

1)

forelzone:

snelle turbulente

stroming,

sterk u,isselende waterstand.

De

bedding is

bezaaid

met

rotsblokhen

en

grote

en

kleine

u,atervallen

komen

yoor.

De

temperatuur van

het

water

is

laag, het zuurstof-eehalte.ligt

bij

verzadiging.

Door

de

diepe

insnijding

in

het Iandschap

zijn

overstro*ingszónes

vaak

uitgeiloten. vissen

die

qpisch

zijn

voor deze beken

zijn

beekforel,

elrits, rivierdonde.iua

",

beekprik.

In

vlaanderen

komt

deze

zone

srechts

\roor

in

enkere bovenropen,

bv. Zu,almbekken.

2)

r'lagzalmzone: het

water

stroomt minder

snel,

turbulentie

u,isselt

af

met

rustiger

verloop.

De

bodem

is

bedekt

met

keien,

afgewisseld

met

grlnd.

Grotere temperatuurschommelingen komen \roor, maar het u,ater

is

nog

rijk

àan zuurstof

en

zeer helder.

In riffles

(ondiepe gedeelten

met

sterke

stroming)

ko1;1.n

de

forel

en

vlagzalm

voor,

in

de pools (diepere gedeelten) komen barbeel, sneep en kopvoorn

voor.

Dit

type van

u'aterloop

komt

in

Vlaanderen

alleen

voor

in

een

aantal bovenlopen en middenlopen, bv. bovenlopen van de Herk.

3)

barbeelzone:

de stroom

kdjgt

een asymetrisch

rivierbed:

een

bolle

sedimentatie-oever en een holle erosie-oe\/er. De bodem is zandig, het u,ater stroon.rt nog

vrij

snel

maar

is

vrijwel

niet

meer turbulent.

de

u,atènemperatuur

varieeft

met

de

temperatuur

van de

buitenlucht,

en kan dus sterk

schommelen. Karakteristieke

ll

I

I

(12)

20 \\'arerve rontreiniging: r'isindcx

yissen zijn

de barbeel, de kopvoorn en de sneep. Voorbeelden

van

de barbeelzone

zijn

de

Grensmaas

en

verschillende boven-

en

mjddenlopen

in

het

Dijle-

en

Denterbeklien.

4) brasemzone:

de

rivier

of

beek

krijgt

hier

een zeer rustige

loop,

een

sterke

meandering en aan \\,eerskanten uitgebreide overstromingszones (met een typische

oeveru,al en komgrond).

In

de

rivier

is er afzetting van frjne minerale en organische

stoffen. De

rvaterremperatuur en het gehalte aan opgeloste

zuurstof

zijn

aan sterke

schommelingen onderhevig. Karakteristieke vissoorten

zijn

brasem,

blank-

en

rietvoorn,

karper, serpeling, zèelt en roofvissen als paling, snoek en snoekbaars. Het

is de meest voorkomende zone

in

Vlaanderen.

5) spieringzone:

-

deze zone

is

typisch voor

brak]<e \l'aters.

Er is

gering

t'en'al

en

de

getijde.\ erking is voelbaar. Door het u,isselende zoutgehalte

js

ze vaak niet geschikt

.,oo,

,or*'.1 zoet-'als zoutwaterorganismen. Sterke aanslibbing van

írjn

organisch en

anorganisch materiaal

komt voor.

De

temperatuur

en

het

zuurstofgehalte

schommelen

hei

sterkst

in

deze

zone, de vertroebeling

is

maximaal.

Als

§pische

yissen yinden rve

spiering,

pos, paling, bot,

brakwatergrondel

en

driedoornige

stekelbaars

Deze

zones komen

niet

steeds

in

een bepaalde volgorde

voor.

Een barbeelzone kan

gevolgd

u,orden

door

een vlagzalmzone

of

aan beide

zijden

begrensd

zijn

door

een

brasemzone. Ook kunnen bepaalde zones ontbreken'

Een samenvatting van het bovenstaande wordt weergegeven

in

tabel 3'

Tabel

3:

Zoneriyg

ttal

de

terschillende woleren

in

ïlaanderen met

hztn

f'sische

karalderistíeken

Forelzone Vlaezalmzone

Barbeelzone

Brase[vone

matig tot

gering

gering

tot

I

gereduceerd

temperatuur

< 20 "C suoom-snelheid bedding zuurstof-gehalte diepte kenmerkende vissoort begeleidende vissoort

snel tot matig

rotsen, keien hoog

snel tot matig, kalme zones keien, grind hoog 1-2 m met ondiepere delen max. 20 oC barbeel, kopvoorn, sneeP kiezel, zand variabel (hoog) stilstaand zand,

slib

sterk variabel vaak > 2m variabel, vaak > 20oC brasem, karper, zeelt blankvoorn, rietvoorn, snoek, baars

,

l-2

rfr max. > 20oC

beekforel

forel,

vlagzalm

(13)

WalerverOn Lrein visinde 20

Onder

stilstaande

wateren tvorden nreren,

\,jjvers

en

nroerassen

yerstaan.

De

belangrijkste

criteria

bij

de indeling van de

stilsÍaande $,areren

zijn de

mate

,an

voorkomen

van

f1'toplankton,

en

de

daarmee

samenhangende

zichtdiepte

en hoeveelheid hogere \À'aterplanten (KJein

Breteler en Laseur,

rÓqo).

Op

basis

van

de dorninant voorkomende vissoorten kunnen de traagstronrende

of

stilstaande waterlopen

ingedeeld u,orden

in

vier t)/pen (zie ook

tabel4).

1. snoek-zeelt-riefi'oorn§'pe: heldere, zuivere, ondiepe wateren

met

een

goed

ontu'ikkelde

en

eediversifieerde onderu,aterflora.

DJ

bezetting

is

Jager

dan

350

kgil'ta,

de

snoekstand

is vrij

hoog

(tot

50

kg/ha),

snoekbaars

komt nier

yoor.

Omu'ille

l'an

hun hoge

biodiverstiteit

borden deze u,aters als stabiele ecosystemen beschouu,d

2.

blankvoorn-baars-bleiE'pe: matjg

troebele,

eutrofe

u,ateren

met

een

nog

goed

ontwikkelde

en

gediyersifieerde oeven,esetatie.

Toch

vermindert

het

aantal

drijfbladplanten en

.'..6q'ijneD

de

onderu,atelplanten.

De

visbezerting

is

hoog

(tot

600 kgftra) en naast snoek (tot 50 kg/ha) komt ook snoekbaars voor

ltoi

I0

kg/ha).

3.

brasem-snoekbaars§'pe:

troebele eutrofe \À,ateren

met

een beperkte hoeveelhejd

oeveqplanten en een lage soortenrijkdom (r,erbraseming en veqpossing). Snoekbaars

is

de dominante

roofvis.

De visbezetting kan zeer hoog

zijn

(meer dàn 500 kg/tra).

Dit

u'ater

kan

van

nature voorkomen, maar

in

Vlaanderen ontstonden

alle brasemu'ateren door antropogene inr,roed (eutrofiering,

r,erbrase-irg,...)

1.

stekelbaars-pating§'pe: sterk ven,uilde, hypertrofe

\\,areren

met

quasi

geen

plantengroei.

De

soortenrijkdom

is

minimaal

en

alleen uirerst

pollutieresistente

vissoonen overleven. De biomassa or,erstii-et de 100 kg/tra meestal niet

De I'an nature voorkomende verschillen

in

visbestandssamenstelling

bij

de stromende

u'ateren

(tabel

3)

maken

het

noodzakelijk

de

Visindex aan

re

passen

aan

de

Yerschillende zones. Momenteel werd de

Visindex

ontu,ikkeld

voor

\\,aters behorende

tot

de

brasem-

of

barbeelzone;

zij

malien

ca. 85-90

Vo

uit van alle

waterlopen in

Vlaanderen.

4.

N{aterialen

en

methoden

De

meeste segevens

zijn

het resultaat van visbestandsopnames \ran het

Instituut voor

Bosbouw

en

Wildbeheer

uit

de periode

1gg4-Lgg7.

In

een aanral

gevallen

rverden

gegevens

uit

gepubliceerde

rapporren

gebruikt (verhel,en

er

al,

l9g4 en

l9g5;

Samsoen, 1989; Germonpré et

al, i993,

Dena1,er, 1994, Gilson et

al,

1994a,

Gilson

et

al,

1994b;

De

Charleroy en Be1,ens, 1996).

De

studie omvat

zowel

hoofdstromen als

zijbeken (breedte varieert van

0.5

m.

tot 40 m.),

kanalen, afgesneden riviermeanders, u'achtbekkens,

vijvers en

meren

en vond

plaats

in

alle

aiie

de grote

bekkens in

Vlaanderen (Uzer, Schelde en Maas).

Bijlage

2

geefteen overzicht vàn de

ligging

van

de 861 meetpunren

in

Vlaanderen.

De

gebruikte visserijtechnieken

voor

het

verzamelen

van de

.i,isbestandsgegevens

veranderen

met

de

dimensies

\/an

de

stroom,

maar

zijn

gestandaardiseerd.

Hoofdzalielijk

electrovisserij

u,erd

toesepast,

eventueel

aangevuld

niet fuiken

en

kieuu,nerren (tabel 4).

(14)

alerverontreini ging visindex

20w

Tabel

l,Beschrijtitlg

ran

de gebruikte leclnieken

bii

de

visbestandsoprtarttes in 14aanderen

WatertyDe Gebruikte technieken

Stromend $'ater

<

1.5 m Stromend \\'ater 1.5-4 m Stromend water 4-6 m Stromend \\tater 6-8 m

Suomendu'ater>8m

Stilstaande \À'ateren

100 m electrovisserij met

I

anode 100 m electrovisserij met 2 anodes

100 m electrovisserij met 3 anodes 100 nt electrovisserij met 4 anodes

Combinatie van:

250 m electrovisserij vanuit een boot (beide oevers)

fuiken en kieuwnetten

Combinatie van: slepen

electrovisserij vanuit een boot (beide oevers)

fuiken en kieu\r'netten

Bron : Van Thul'ne en BelPaire (1997)

Alle

vissen werden geidentificeerd en

op

elke ]ocatie u'erden

voor elke

aangetroffen soort 200 r,issen gemeten en gewogen.

Voor

zoveÍ

mogelijk

werden biomassa (kg/ha) en densiteit (aantal/ha) bepaald

(van

Thul'ne en Belpaire,1997).

5.

Definitie indicator

Het

basisprincipe

van de Visindex

gaat

uit

van de

idee

om de integriteit van

het

yisbestand te beschrijven aan de hand van een aantal variabelen die allen verschillende

aspecten

van

een

.,irg.r',"rnschap

belichten. Zoals

al

in

Tabel

2

weergegeven

is'

l_-rr'o-""

dc

yariabelen ónden,erdeeld worden

in

3

-erote categoriën:

(1)

soortenrijkdom

en -samenstelling, (2) trofische structuur, (3) hoeveelheid en conditie.

Ercken

(lgg4)

srelde een

Visindex

op voor

stilstaande u'ateren

(VIBISTIL)

door

de

evolutie van visgemeenschappen na te saar van onverstoorde naar sterk gedegradeerde ecoslrstemen. Het beginpunt rvas de theoretische visstand \ran een stilstaand water van

het

snoek-zeelt-rietvoorn§?e zoals voor-sesteld

door

O\[B

(1988).

Vanden Auweele

(1995)

baseerde de

ontwikkeling

van

een

Visindei

voor

de brasem-

en

barbeelzone

gedeeltelijk

op de

variabelen

van

Ercken.

De

verschillende variabelen

en

de

Éi3b.hor.nde

icore-criteria

zijn

weergese\ren

in

tabel

5

en zullen

kort

besproken

u'orden.

(15)

Tabel

5:

OrerzíchÍ van

de

ltisindex_t.aríobelett

die in

de biotisclte inregriteíí r,an de waatnse

binnen*arere,

14aanderen

gebruikt

y,orden ont y'eer le gere,t.

Categorie Brasem- en barbeelzone

Stilstaande u'ateren

Soortenrijkdom en

-samenstelling Totaal aantal soorten Totaal aantal soorten

1

I

Hoeveelheid en conditie Totale biomassa

Geu'ichtspercentage aan

exoÍen

Trofische

samenstelling

Trofische samenstelling

Gemi ddelde tolerantiescore Natu

urlijke

recruteri n g

Genriddelde tl,pische soorÍen u,aarde T1,pe-soorten Gemiddelde tolerantiescore Type-soorten Totale biomassa Gewichtspercentage aan exoten Hoeveelheid zeelt Hoeveelheid snoek Gewichtsverhouding

roofi'is/u,itvis

Bron: Ercken (1994), Vanden Auwsql. (1995), Smolders

(lgg7)

Soortenrijkdom

en samenstelling Toíoal oantal soorlen

Deze

'ariabele

is

gebaseerd

op

de

hl,pothese

dat

een

'erstoord

ecos),steem

minder

soorten bevat dan een natuurlijk

ecos),steem,

onrdat jntolerante

ioort"n

zullen

verdu'ijnen

met

toenemende

verstoring.

De

scores

voor

deze

pa-rameter u,orden

op-eesteld aan de hand van een À4SRL (À{aximum Species

Richnesi Line),

de

lijn

die het 95 percentiel

vormt l'oor

de meetpunten. Omdat àe plaats van de u,aterloop

in

een

bekken

de

soortenrijkdom kan beinvloeden

(Osborne

et

al,

lg92),

moeten

ook

de

ruimtelijke

dimensies

van

een waterlbop opgenomen u,orden

in

deze uariauete

ie.n

'*'aterloop

met

een

breedte

van

7

meter

kan meer

soorten

kan

bevatten

dan

een

'À'aterloop

van

1 meter breed).

De

normal"

pro..ór.e

combineert de

MSRL

met

het

Jo$16

van

de

oppen'lakte van

het

stroombekken

of

met de

stroomorde.

Omdat

het berekenen van de stroomorde

of

de

oppenlakte

van het stroombekken te veel

tijd

zou

vragen

(r'oor de

861 reeds bemonsterde

locaties), werd

gezocht naar een eenvoudig toepasbaar

criterium,

Didier

(1997j vond dat het

lo916

van

stroombreedte

significant

gecorreleerd rvas

met het lo§le van

de oppen,lakte

i,an

het

stroombekken (rz

=

0.94

I'oor.84

locaties) en met de stroomorde (r2

=

0.80 r,oor 84 locaties).

Vergelijking

van

breedte

en

stroomorde

voor

62

meetpunten

op

het

Nerebekken

*"",

op

een

soortgelijke

correlatie

(r2

=

0.80

voor

62 locàties).

Hieruit

werd

besloten dar de

stroombreedte

kan

gebruikt u'orden

om het

effect

van

stroomdimensies

op

de

soortenrijkdom te evalueren. De

vergelijking

van breedte en stroomorde leidde

tot

het

vaststellen 'r'an

4

breedreklassen

(0-3

m.,

3.01-6.5

m.,

6.51-9

m.

en

meer

dan

9

m.).

Figuur

I

geeft het effect van de

stroombreedte

op

soonendiversiteit

en de

daarvan afgeleide scores voor het totaal aantar soofien voor de brasemzone u,eer.

r5 ex 20

l

(16)

ins: r'isindex

20Waterverontrein ig

Fíguur

l:

score-procedltre l,OOr de

t'aríabele 'Totaal aanlal

soorlen" bepaald

door

de stroomdimensies 16 15 14 13 12 1í í0 9 8 7 b 5 ant4 3 2 1 0 Breedte-klasse

l:0-3m.

2:

3:

3.01 - 6.5 m. 6.51 - 9 m. meer dan

9.01

1. a 3 0 breedte-klasse

In

het seyal op een bepaald \\'ater enkel stekelbaars ais enige sooft-aan\r'ezig

is'

wordt

de biotlsche

i:itegriteit

van

dit

u,ater volgens de beschre\ren methode overgewaardeerd

(dit

als gevolg

van

hoge scores

voor 'natuurlijke

recrutering'

en

'afwezigheid

van

exoten'). Daarom u,ordt aan

dit

\\/ater

in

dit geval een

IBI

klasse 7 toeeekend.

G

eniddelde

í ole ranties co re

Karr

(1981)

gebruikte

de

parameter'Aanu,dzigheid

van

intolerante

soorten'in

de

originele

IBI.

Bij

toenemende degradatie

zal

het

aantal soonen verminderen, zodat

a.lleen

de

meest tolerante soorten

overblijven.

Aan de

hanà

I'an

literatuurgegevens stelden Ercken (1994) en Vanden Auweele (1995) een theoretische tolerantiescore op

yoor de

yerschillende

Vlaamse

vissoorten.

De

weerstand

aan

degradatie

werd

gekw,anrificeerd op een schaal van 1 (erg tolerant)

tot

5 (erg intolerant). De scores

voor

,I"

u**.zi-ee

vissoorten u,orden opgeteld

en

gedeeld,door

het

aantal

aanwezige yissoorten om het gemiddelde te bekomen (zie tabel

6

en7'i'oor

verdere informatie).

G eniddeld

e

f'p isc h e s o ort e

n

waarde

Taats besproken

werd

in

het

deel over

de

t1'pologie

't'oor

Vlaamse

waterlopen

yerschillen

visgemeenschappen

bij

veranderende geograÍÏsche

omstandigheden (r'andaar dat de opdeling

in

brasem- en barbeelzone nodig is).

Tlpische

soorten (score

5) zijn

soonen dià beperkt

zijn tot

I

enkele zone. Begeleidende soorten (score

3) zijn

soonen

die

meestal voorkomen

in

één zone, maar

ook

in

andere zones aangetroffen

u,orden.

Een

score

van

1

werd

gegeven aan soorten

die niet

t5'pisch

zijn

voor

de

betrokken zones. De scores u,orden voor alle aanu,ezige vissoorten opgeteld en gedeeld

door het aantal aanwezige

vissooíen'om

het gemiddetde te bekomen (zie tabel

6

en 7

voor

verdere

informatie).

Deze parameter. u,ordt

niet

teruggel'onden

bij

de

stilstaande

(17)

I

T1:pesoorícn

Deze

variabele contbineert

de

trvee

vorige

(gemiddelde

tl,pische

soorten waarde en

gemiddelde tolerantie)

maar voegt

een

deel extra infornratie

toe, namelijk

relatje,e

hoeveelheid'

Zo$'el voor de

stilstaande wateren

als

voor

de brasem- en

barbeelzone

werden telkens

3

soorten gebruikt

die

ti,pisch

zijn

voor

de betreffende zone, maar die

een toenenlende

gevoelighiid

hebben

voor

verstoring.

De

scores u,orden berekend

en

opgeteld voor elk Van de 3 soorten en gedeeld door 3.

Dit

getal rvordr dan gebruikt om

de

uiteindelijke

score te bepalen

'oor

de

'arjabele

t),pesoonen.

Hoeveelheid

en

conditie

Hoeveelheid snoek

Snoek

(Esox

litcíus)

is

een

tl,pische predator

in

heldere

u,areren

met

ondenvater\resetatie. Het overleven van jonge snoek is gekoppeld aan de aanrvezigheid

van

voldoende waterplanÍen,

omdat

deze zorgen

.,oo.

r,oldoende beschutting

Lg.n

predatie. Onrdat njet alleen de aanu'ezigheid, maar

ook

de

voortplanting

van Uàtang is

om

te

kunnen

spreken

van

een

gezonde

populatie, werd

de

aanwezigheid

van

natuurlijke

recrutering geintegreerd

in

deze variabele. De aanrvezigheid van

natuurlijke

recrutering rvordt bepaald door de aanu,ezigheid van snoek

kleineidan

20 cm.

Eloeveelheid zeelt

Z'e'elt

(Tinca

tinca)

is

net zoals snoek een typische soort van onverstoorde stilstaande

wateren'

Tevens

is

zeelt

afhankelijk van

onder\À,aten,egetatie

voor de

reproductie.

Daarom werd

ook hier

de aanu'ezigheid van

natuurlijke

recrutering opgenomen

in

de

variabele.

Natuurlijke

recrutering

wordt

verondersteld aanwezig

t" ,iin

als zeelt

yan

kleiner

dan 12 cm. aangerroffen wordt.

Totale bionrussa

Heldere

stilstaande warers

,an

het

snoek-zeelt-riet,oorntl,pe hebben

een

optimale

biomassa

van

100

rot

350 kg/tra

(ovB,

l9gg,

Coussemenr, 1990).

Bij

toenemende

eutroficatie zal de

hogere

primaire

productie

rot

gevólg

hebben

dat

de

biomassa

toeneemt.

Ven'uiling

Ieidt

tot

een

daling

van de biomassa,

tot alle vis

verdwenen is.

Omdat te hoge biomassa's

wijzen

op euLoficatie en te lage biomassa,s

op

venuiling,

\4'erkt de score-procedure van de variabele

in

twee

richtingen. Zowel

een

te

hoge als een te lage biomassa zal Iager scoren dan de optimale biomassa.

GewichtspercenÍage aan

uoíen

De exoten die

in

Vlaanderen aangetroffen worden

zijn

meestal erg tolerante soorten die conculrentieel

zijn

t.o.v.

inheemse soorten

(vb.:

snoekbaars

(Sti:osredion

lucioperca) verdringt snoek

bij

toenemende eutroficatie).

Nat

u url ij k e recr uí e r i n

g

Deze variabele is erg belangrijk

in

de interpretatie van de gegevens.

Alleen

yoldoende

natuurlijke

recrutering kan borg staan

,oor

een stabiel en gezond ecos),sreem.

vanden

§/alcrverontrei visindex

20

t7

(18)

20 Wate iniging: r'isindex

Aurveelé

(1995)

\reronderstelde de aanwezigheid van

natuurlijke

recrutering als

er

0+

individuen

voorku,amen

in

combinatie met individuen yan een andere jaarklasse.

Trofi

sche samenstelling

G e x, i c h tsv e r h o u d i tt

g

ro ofv ísAu i Ír, is

Een

gezond

ecos)'Steem

is

gebaseerd

op

een

trofische

p1'ramide

rvaarbij

de

opeenvolgende

troÍische niveau's

mekaar

in

evenwicht houden.

Dit

I'ereist

de

atr*,ezigÍeid

van voldoende predatoren om hun prooien te controleren en

t'isa

versa.

Ercken (1994) ging

uit

van een optimale gewichtsrelatie

ioofvis/witvis

van

1/5

Íot l/7.

Een

hogere

of

een lagere

relatie

veroorzaakt een onstabiele situatie, en

zal

dus Iager scoren. Tabel 6 geeft een overzicht van de

sooíen

die als

roofvis

of witvis

beschouwd rr'orden.

Tabel 6: soorten die als

roof- of

v'inis

beschouv'dv'orden

Roofvissen Witvissen snoek snoekbaars grote baarzen (> 20 cm) voornachtigen brasem blei zeelt

Bron: Ercken (199a)

Trofu c h e s a nte ns tel I itt

g

Deze yariabele

is

gebaseerd

op Karr

(1981) en Oberdorff en Hughes (1gg2). Vanden

Auweele (1995)

onderscheidde

3

verschillende trofische

niveau's,

nl.

het.Percentage

OmnivOren,

invertil,Oren

en

piSCivOren.

Het

Omnivore

niveau

iS

een maat

vOOr

toenemende de-eradatie omdat alle voedselbronnen verdwijnen.

Het inl'ertivore

niveau

duidt

op de

aanwezigheid

van

vissen

die

predateren

op

macro-invertebraten als

slakken, \À,orrnen

en

crustaceën.

Het

piscivore niveau

wordt

bepaald

door

het

aantal

predatoren aan de

top

\ran de voedselketen.

Het

piscivore niveau

zal

snel

verdwijnen

bij

toenemende

degradatie.

t

In

tabel

7

worden de belangrijkste eigenschappen van de

in

Vlaanderen voorkomende

vissoorten weergegeven,

inllusief

de score-criteria zoals

die gebruikt

worden

voor

de bepaling.

r'an

de scores

voor

'Gemiddelde tolerantiewaarde'

en

'Gemiddelde typische

,oórt"n *uarde'.

Tabel 8 geeft een overzicht van de score-criteria die

gebruikt

worden

bij

het bepalen van de

uiteindelijke

score

voor

de

Visindex voor

stilstaande wateren, brasem-

of

barbeelzone.

De uiteindelijke

score u,ordt bekomen door de scores

voor

alle variabelen op te

tellen

en te delen door het aantal variabelen. Tabel 9 geeft een overzicht

van

de ecologische

consequenties van de verschillende Visindex-klassen.

r8

(19)
(20)
(21)

Wa

Tabel 9

i

ecologísche v'aardebeoordeling t:an de t,erschillende I/ísindex-klassen.

Waardebeoordeli

ng

Beschrijving van de situatie

Uitstekend

Natuurlijke

situatie AIIe te veru,achten

visindex 20

zonder menselijke verstorin g

soonen

zijn

aanwezig, ook de K]ass

e

I

2 Z.e,er voeli

Goed

. Evenwichti trofische structuur

3 4 5 6 7 8 9

Soortenrijkdom lager dan

minder gevoeli ge

sooÍen

verwacht.

Er zijn

aanwezig. De

Aan

de hand van bovenstaande score-procedure is het

mogelijk

niet

alleen een algemeen beeld

te

verkrijgen

van de biotische

integriteit

van de

vlaamsJbinnenwateren,

maar

ook

inzicht

te

krijgen

in

de

ruimtelijke

verspreiding

,.T

nog ecologisch waardevolle (delen van) waterlopen

in

Vlaanderen

(zie

ook

de

kaart

in

bijlage).

Figrui

z

geeft

een

overzicht van de

biotische

integriteit

in

Vlaanderen.

Matig

abundantie is lager. De trofische structuur

vertoont tekenen vanstress

Kritisch

Erk

omen slechts enkele tot geen gevoelige

soorten meer voor. De trofische structuur is

Kritisch-slecht ls n

SIecht

7*er

slecht

Er is

weinig vis

aanu,ezig. Er komen vooral

troduceerde en tolerante

sooÍen

voor Dood viswater Er werd n

vls

aan

Bron: Vanden Auweele, 1995

6.

Verloop indicator

Verloop indicator in

Vlaanderen

Figuur

2: Frequentieverdeling van de Visindex voor de l4aantse biruterlt,ateren

(g6t

locaties)

Indexscore

4.5-5

4

- 4.49 3.5 - 3.99 3 - 3.49

?

§_roo

L.J ' 2 - 2.49 1.5

-

1.99

|

-

1.49 0 0.4 0.35 0.3 0.25 o.2 0.15 0.1 0.05 0 Kridsch

1or Slechr rot

o o

t

ET o o o (! o Uitstekcnd Gocd

12

34

Visindex-klassen.

56

* visindex-klassen

'eruirjst naar de score zoars gedefinieerd in taber 9

2l

(22)

20 Waterverontreiniging: r'isindex

Uit

figuur

2

blijkt

dat op

bijna 35

Vo \,àn de nreetpunten

(299

op

861 tneetpunten) geen vis

voorkómt. De

meeste meetpunten \\/aar \\,el

vis voorkollrt krijgen

een beoordeling

matig

(12

Vo),

k;6isch

(14,6

Vo), Y,ritisch

slecht

(14,1

Vc)

of

slecht

(15.9

Vo). Slechts

6.5

Vo

van

de

,n".,prn,.n

(56 op

861

meetpunten) r,erdienen

de

u'aardebeoordeling goed, zeer

goed

of

uitstekend.

Op

basis van deze segevens

kan

dus reeds besloten \\'orden dat het n]aar pover

gesteld

is niet

de biotische inregriteit

van

de

Vlaanrse binnenu'ateren.

Bijlage

2

duidt

de

Iigging

van de meetpunten aan, gecombineerd met de Visindex-score van elk meetpunt.

Verloop

indicator

op

beklienniveau

Op bekhenniveau kunnen grote verschillen onderscheiden u'orden

(tabel

l0).

Er

dient echter

opgemerkt

te

u,orden

dat

u,aterlopen behorende

tot

de

forel- enlof

vlagzalmzone

hier

niet bàschouo,d u,orden. Een aantal ecologisch uiterst u'aardevolle beken (o.a. de bovenlopen van het Z*,almbekken, de Hallerbosbeken en de n'aterlopen

in

de Voerstreek)

zijn

hier dus buiten beschourving gelaten.

De

ecologische

ku,aliteit

van het

Demerbekl<en

is

niet

schitterend

te

noemen'

maar

bemoedigend

is

u,el dat

meer dan

de helft

van

de

meetpunten'(5l

Vc)

zich

in

de

krvaliteiticategorie

'kritisch

ror kritisch-slecht'

(Visindex-klasse

5 of

6)

bevinden'

ln

totaal

komen er in hét gehele Demerbekk en 23 soorten voor, \\'aan'an echter 6 exoten

zijn'

Indien de

u,aterku,aliteitsverbetering die \r,aargenomen werd tussen 1990

en

1995 zich doorzet

(vMM,

lggT),

zijn er voldoende óntu,ikkelingsmogelijkheden voor het Demerbeklien. Op één punt

in

deZu.aneBeek

en op één

in

de N,Íolenbeek-Winse u'ordt een Visindex-score van 3 1= goed)

aangeuoffen.

Op bijna'alle

subbekkens echter

u'orden nog locaties

gevonden

met

matige

bioische integiiteit.

Als

inspanningen gedaan

u'orden

ont het

relatief grote

aantal

migratieknelpunten

weg

te

rverken

(zie

tabel

t)

kan

de

biotische integriteit

van

het

Demerbeklien nog sterk verbeteren

in

de toekomst.

Het Denderbekl<en

wordt

gekarakterlseerd door een,

in

vergelijking

met de zijbeken,

relatief

interessante hoofdstroom.

ln

totaal u,orden

20

soonen aangetroffen.

Vooral

stroomoPwaans Denderleeuw

vinden

we

een aantal

matig

(Liedekerke

sluis, eilandje)

tot

kritisch

scorende

Iocaties (o.a.

in

Geraardsbergen, Ninove, Pollare,...). Het merendeel van deze meetpunten

ligt

echter

aan

sluizen,

twaar

een Iokale

u'aterkwaliteitsverbetering

is

door

een

hogere

zuurstofconcentratie.

De

zijbeken

van de

Dender

zijn

meestal

visloos

of

bevatten enkel

stekelbaars.

Enkel

de Arebeek

te

Herne en de ]r4olenbeek

te Lieferinge

worden gekenmerkt door een matise biotische integriteit.

In het Dijlebekken is meer dan de

helft

t,an de

locatiei

visloos.

Vooral

stroomafwaaÍs

Iruven

is de toestand slecht tot dramatisch te noemen. Enkel de Molenbeek te Nederokl<erzeel en de

Dijle

in

Boortmeerbeek

zijn

met

een'visindex-score van

4

(=

matig)

een

uitzondering

te

noemen. Stroomopwaarts l-euven

is

de toestand

opmerkelijk

beter. Op de Voer na (die

bijna

volledig yisloos is) wordt

een overu,egend kritische

integriteit

aangetroffen. De Laan heeft

in

Sint-Agatha-Rode een matige biotische

integriteit. Ook

de

zijbeken van

de

7*nne

zijn

voor

het gro-otste deel yisloos.

DJZuunbeek

en zijbeken (Sint-Pieters-Leeurv) en de Maalbeek

zijn

visloos of beyatten enkel kleine populaties siekelbaars. Het groot en

klein

$'achtbekl<en op de

Zuunbeek daarentegen bevatten

resp.

l3

en

12

r,issoorten.

O.a.

de

intolerante

bitten'oorn

rvordt

in

beide u,acttbekkens aangetioffen. Beide u'aclttbekkens hebben een. matige biotische integriteit.

(23)

\\/atcn,c.

l

I

rontre in í visindex 20

Tabel

I0:

vergelijking varr

de

biotische ínÍegt'itcir

t'oor de

t'erschillende

bekke

ns

in Waanderen

mel

\t,eergar ,e van heÍ

aantal

meetpunÍett

per

bekken.

Het grooíste deel van

de

data

zijn

ran

de periode 1991-1997,

behalte

de gegevetls or.er het l\terebekken (1954-1955)

(l/erlteysrT et

al,

I981, Verlteysn et

al,

I

985), een aanÍal geget,ens ot,er

de

stilsí aande v,ateren (Santsoen, 1989) en degegeïens t,oor de Kentmelbeek (Germonpt.é eÍ

al,

l993).

Bij

het

bespreken van het Nelebeklren dient

er

ge\\,ezen

te

worden

op de

ouderdom

yan

de

gegevens'

Teru'ijl

de gegevens voor de andere

beklens

recent

zijn,

zijn de

-eegevens

voor

het

Netebekken al

bijna

15 jaar oud (Verhe),en

er

al,

lgg4,

Verheyen et

al, l9g5).

Toch

zijn

er een

3antal

duidelijke

opmerkingen te maken. De biotische

integriteit

van het Netebekken

is

over

het

algemeen

kritisch

tot

goed, met een aantal meetpunren

met

zeer soede

r",uriteii

f".r.

a"

wimp

aan de molen van Herlaar en de Looiende

Neie

te Retie). Aang-ezien de waterku,aliteit van het Netebekken nog steeds goed tot zeer goed

(BBI,

Kleine

Netefor

goed rot slecht

(BBL

Grote Nete)

is

(VMM,

1gg7),

wordt

veru'acht

dat de

biotische

integriteit nog nier

sterk

achteruitgegaan is.

De

krvaliteit

van de vispopulaties op de IJzer

wordt

tussen Nieuu,poort en de monding yan de

Poperingse

Vaart

gekarakteriseerd

als

matig-kririsch,

n':et

plaarselijk een goed

visbestand.

Stroomopu'aarts de Poperin-ese

vaart

is

het

;isbestand

eoed. Ner

orer

de

FÀnse

grens

is

de

biotische

integriteit

zeer goed.

op

basis van de

visindei

vertoont de bovenloop yan

de

rJzer Visindex-klasse

345

6789tötaal

bekken

l.

2 Demer Dender

Dijle

en

7*nne

Nete

Uzer

l*ie

Maas Bovenschelde Benedenschelde afgesneden meanders kanalen vrJvers, meren Total

002

jVo jVo

I

Vo

000

jVo jVo

jVo

000

jVo jVo

jVo

0514

jVo \Vo

22Vo

0t7

jVo

3Vo

23Vo

000

jVo jVo

jVo

0310

0

Vo

4

Vo

12Vo

003

jVo jVo

4Vo

002

jVo 07o

5 Vo

r13

4

Vo

4

Vo

12Vo

000

j%o jVo

jVo

003

0Vo

jVo

38Vo

11045

0.1

Vo

1.2 Vo 5.2 Vo

254150226

14Vo

23Vo 28Vo

12Vo

3Vo

37513

I

5Vo

llVo

8Vo

2lVo

2Vo

418t4190

3Vo

14Vo 11Vo

14Vo

0Vo

1914512

30Vo

22% 8Vo 6Vo

3Vo

982t0

29Vo

!6Vo

67o

3Vo

OVo

I

3

I

13

0

lVo 4Vo lVo

16Vo

OVo

23 ll

7

t4

I

28Vo

13Vo

8Vo

17Vo

lVo

63813

I

8Vo

47o

10Vo

16Vo

lTo

32540

7Vo

5Vo

12Vo

10Vo

OVo

76520

27Vo

23Vo 19Vo

8Vo

OVo

2820297

3?o

llVo

29Vo

4tVo

lOVo

13100

13Vo

38Vo 13Vo

0Vo

0Vo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wilt u een cijfer geven tussen 1 en 10 of u cultuur een belangrijk aspect vond bij deze

Wanneer de drijfbladplanten domineren kan het licht de waterbodem niet goed bereiken, waardoor er vaak weinig ondergedoken waterplanten aanwezig zijn: ESF. ‘Lichtklimaat’ staat dan

De jongste decennia zijn in Vlaanderen reeds bij meer dan 200 stilstaande wateren, poelen niet inbegrepen, een of meerdere maatregelen genomen met het oog op ecologisch herstel..

De metrics die bepaald werden zijn: totaal aantal soorten, gemiddelde tolerantie, gemid- delde waarde voor typische soort, relatieve verte- genwoordiging van typische soorten,

Vermits de variabele ‘Diadrome Soorten’ niet gebruikt wordt bij de bepaling van de Visindex voor stromende wateren, kunnen de resultaten van de Visindex voor Overgangswateren

In deze werkgroep zetelen naast de leden van het VIWC experten van het Instituut voor Natuurbehoud, het Instituut voor Bosbouw en Wild- beheer en de Vlaamse Landmaatschappij..

Vervolgens werden de zeven variabelen (parameters), onderverdeeld in vier categorieën, vastgelegd die een beeld kunnen weergeven van de integrale kwaliteit van een estuarium.

Door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer te Groenendaal en de KU Leuven werd voor Maanderen een Visindex (Index voor Biotische Integriteit, IBI) ontwikkeld. die