INHOUD PAGINA
INLEIDING 4
I CONTEXT: HET DEBAT OVER GESCHIEDENIS
1. De ontdekking van het verleden. Hedendaagse belangstelling voor geschiedenis
in Nederland 6
2. Historisch besef
2.1 Meer dan oog hebben voor het oude. De discussie over historisch bewustzijn 7 2.2 De onwetendheid voorbij. Het nut van historisch besef 10
2.3 Historisch bewustzijn bevorderen 11
2.4 Vervreemding te lijf. Nationale identiteit 12
3. Onderwijs en canon
3.1 Tijdsgeest in de les 13
3.2 Terugkeer van nationale trots? De Nederlandse canon 15 4. Situatie in het buitenland ten aanzien van historisch besef 16
II CONTEXT: WETENSCHAPPELIJKE EN HISTORISCHE KENNIS IN DE MEDIA
5. Wetenschapscommunicatie 19
6. Wetenschap in de krant
6.1 Wetenschap in buitenlandse dagbladen 20
6.2 Wetenschap in de Nederlandse krant 23
6.3 De redactie als poortwachter 23
7. Ideeën over de verspreiding van wetenschappelijke en historische kennis 25
7.1 Overheid 26
7.2 Wetenschap 27
7.3 Journalistiek 29
III ONDERZOEK
1. Beschrijving krant 31
2. Methode 32
3. Onderzoeksresultaten
3.1 Culturele wetenschappen 36
3.2 Historische wetenschappen 39
3.3 Aandeel geschiedkunde binnen verslaggeving over wetenschap 40
3.4 Resterend historisch veld 40
3.5 Omvang berichten 41
3.6 Nieuwsaanleiding 43
3.7 Herkomst informatie uit het resterend historisch veld 44
3.8 Plaats in de krant 45
3.9 Herkomst wetenschappelijk onderzoek 47
3.10 Genre van het artikel 48
3.11 Opinie-artikelen 50
3.12 Illustraties en bijschriften 53
4. Casus studies 59
4.1 Troostmeisjes 59
4.2 Koude Oorlog 61
4.3 Jean Beaudrillard 62
CONCLUSIE 64
EPILOOG 69
LITERATUURLIJST 73
BIJLAGEN 77
A. Aantal wetenschapspagina's en wetenschapsredacteuren
B. Onderzoeksresultaten 1. Plaats in de krant
2. Culturele wetenschappen, minus de geschiedkunde 3. Historische wetenschappen
4. Resterend historisch veld: herkomst informatie en aantal artikelen met wetenswaardigheden over het resterend historisch veld
5. Omvang bericht
6. Nieuwsaanleiding: primair of secundair 7. Genre van het artikel
8. Herkomst wetenschappelijk onderzoek 9. Omvang opinie en afbeeldingen
10. Primaire of secundaire nieuwsaanleiding bij opinie en afbeeldingen 11. Plaats in de krant: opinie en afbeeldingen
12. Afbeeldingen en bijschriften
INLEIDING
Het na-oorlogse Nederland kenmerkt zich door een snelle opeenvolging van veranderingen. Zo namen in de jaren zestig ontzuiling, individualisering en de technologische versnelling een aanvang.
Ook ontstonden toen de consumptiemaatschappij, emancipatiebewegingen, globalisering en de multi-culturele samenleving. Deze ingrijpende veranderingen hebben bij veel burgers een gevoel van ontworteling veroorzaakt. Zij weten niet meer wat hun banden precies zijn met de Nederlandse cultuur, inwoners of grond. Er heerst verwarring en onvrede, blijkens onder meer de opkomst van Pim Fortuyn en de hoge emigratiecijfers bij autochtonen.
Volgens psychologen kennen mensen een behoefte aan zowel een individuele als een collectieve identiteit. In de publieke sfeer wordt dan ook gediscussieerd over de
gemeenschappelijke identiteit van Nederlanders. Daarmee samen hangt het huidige debat over historisch besef. Een gedeeld verleden vormt namelijk een wezenlijk bindmiddel tussen burgers. De discussie heeft geleid tot een herwaardering van het historisch bewustzijn, van het vak geschiedenis op de middelbare scholen en tot de Nederlandse canon.
Een belangrijk podium voor het publieke debat vormt het dagblad. Hier vindt de
communicatie plaats over maatschappelijke vraagstukken. Naast de debat-functie vervult de krant ook een informatieve rol. Ze brengt actuele wetenswaardigheden voor het Nederlandse publiek en geeft de achtergronden van gebeurtenissen en ontwikkelingen weer. Door deze kennisoverdracht beïnvloed het dagblad het collectieve geheugen.
De centrale plaats van de krant in de samenleving rechtvaardigt de vraag hoe zij omgaat met geschiedenis. In hoeverre informeert ze haar lezers over de kennis, kennisvergaring en activiteiten in het historische veld? En als de krant informatie aanbiedt over het verleden, op welke manier gebeurt dat dan? Als vaststaand feit of als een representatie van de geschiedenis?
In Nederland zijn nog geen onderzoeken gedaan naar de berichtgeving over het historisch veld. De enige studies die raken aan het thema van de behandeling van het historische veld door kranten hebben tot onderwerp de aandacht in dagbladen voor de wetenschap. Dit
afstudeeronderzoek heeft als probleemstelling: in welke mate neemt het NRC Handelsblad in de
hedendaagse tijd haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op het gebied van historisch besef
door de verstrekking van informatie over het gehele historische veld?
De scriptie richt zich op één krant, het NRC Handelsblad. Dat is een grote landelijke krant met als doelgroep het hoger opgeleid publiek. De NRC-lezers bekleden vaak invloedrijke posities in de maatschappij. Zij kunnen bepaalde ontwikkelingen stimuleren of afremmen. Daarom heeft het waarde te onderzoeken hoe het dagblad omgaat met geschiedenis.
Het woord mate in de probleemstelling geeft al aan dat de studie de kwantitatieve kant behandeld. Omdat in Nederland nooit eerder onderzoek is gedaan naar de verslaggeving over geschiedenis, zullen eerst kwantitatieve gegevens in kaart gebracht moeten worden. Immers, men kan pas inhoudelijke vragen stellen wanneer helderheid bestaat of, hoeveel en wat er aan
verslaggeving over het historische veld plaatsvindt. Op basis daarvan kunnen vervolgens de meer kwalitatieve vragen aan bod komen.
Deze vorsing zal de hoeveelheid berichten meten over het gehele historische veld in het NRC Handelsblad gedurende het eerste kwartaal van 2007. Op die manier krijgt men een indicatie van de verslaggeving over het historische veld door de krant in de hedendaagse tijd. Voorbeelden van onderzoeksvragen die uit de probleemstelling voortkomen zijn: in welke mate bericht het dagblad over de geschiedkunde en over het resterend historisch veld? Welk aandeel van de totale berichtgeving over wetenschap neemt de berichtgeving in over de historische wetenschap? Wat is de omvang van het artikel en wat is het genre? En is het historische onderwerp direct of indirect aanleiding voor het bericht?
Om de relatieve hoeveelheid aan berichtgeving over het gehele historische veld te bepalen moeten de onderzoeksresultaten afgezet worden tegenover een vergelijkbaar onderwerp. Op deze manier ontstaat er een kader en kan men de waarde van de resultaten wegen. De studies met
betrekking tot de berichtgeving over wetenschap leveren enig vergelijkingsmateriaal op. Tevens kan gekeken worden naar het aandeel van de gehele redactionele ruimte die de verslaggeving over geschiedenis inneemt.
Voorafgaand aan het onderzoeksdeel behandelt deze scriptie de maatschappelijke en
wetenschappelijke context van de probleemstelling. Liep de belangstelling voor het verleden de afgelopen decennia terug, de laatste jaren is er sprake van een opleving. Nederland staat hierin niet alleen. Ook in andere Westerse landen herwaardeert men historisch bewustzijn. Veel intellectuelen menen dat historisch besef belangrijk is voor de sociale samenhang in de maatschappij. Naast een zekere mate van historische feitenkennis houdt historisch bewustzijn begrip in van de afstand tussen vroeger en nu.
De media vormen een belangrijke bron van geschiedkundige kennis en spelen bovendien
een grote rol bij het collectieve geheugen van de bevolking. Kranten zijn een onderdeel van die
media. Wanneer zij goed informeren over het verleden betekent dit dat ze aandacht geven aan het gehele historische veld, en niet slechts aan onderdelen daarvan.
I CONTEXT: HET DEBAT OVER GESCHIEDENIS
1. De ontdekking van het verleden. Hedendaagse belangstelling voor geschiedenis in Nederland
De belangstelling voor het verleden in Nederland kent de laatste jaren een stijgende lijn. Dit in tegenstelling tot de drie á vier decennia die achter ons liggen. De overheid deed indertijd weinig om activiteiten op het gebied van geschiedenis te stimuleren. Zo verminderde de Staat het aantal
lesuren voor geschiedenis drastisch toen deze in 1968 de Mammoetwet voor het onderwijs invoerde. En nog in 2003 opperde de minister van Onderwijs om het vak geschiedenis maar niet meer verplicht te stellen voor de onderbouw van middelbare scholen.
Het beleid van de overheid sloot aan bij de toenmalige tijdgeest. Rebellerende opiniemakers van de jaren zestig wilden de oude structuren omver werpen. Voor het thema geschiedenis bestond weinig ruimte.
1Weg met de standenmaatschappij, weg met de verzuiling. De samenleving moest vernieuwen en aan een betere toekomst werken. Deze gerichtheid op de toekomst en het
afbrokkelen van de diverse levensbeschouwelijke zuilen veroorzaakten een verminderde waardering voor geschiedenis. Want precies binnen die afzonderlijke groepen werd de historische
belangstelling levend gehouden. Wel had iedere zuil een eigen interpretatie van de nationale geschiedenis omdat men op die manier de eigen positie kon verklaren.
De Tweede Wereldoorlog speelde eveneens een rol bij het dalend enthousiasme voor
geschiedenis. Interesse in het eigen verleden had in Duitsland immers de vorm aangenomen van een extreem soort nationalisme. De term patriottisme kreeg daardoor bij Nederlanders een negatieve lading. Historici hielden zich na de oorlog liever bezig met het analyseren van het begrip natie als een geconstrueerde notie en met het ontmaskeren van nationale mythen.
Zo ontstond de afgelopen decennia een leegte op het gebied van de historische
belangstelling. Bovendien deden zich op sociaal-economisch terrein belangrijke ontwikkelingen voor. Er was sprake van globalisering en Europese eenwording. Nederlanders raakten hierdoor in verwarring over hun nationale identiteit. Het tweede hoofdstuk van deze scriptie zal dit onderwerp
1 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008.
uitgebreider behandelen.
Als reactie op de maatschappelijke veranderingen lijken mensen tegenwoordig weer op zoek te zijn naar kennis over het eigen verleden. Boekhandels verkopen bijvoorbeeld steeds meer boeken over de Nederlandse geschiedenis en cultuur. De Eerste en Tweede Wereldoorlog zijn daarbij belangrijke onderwerpen. En wat te denken van privaat stamboomonderzoek dat zeer populair is?
2Verder worden de musea in Nederland goed bezocht. De bezoekersaantallen zijn prima.
3Ook de toeristenbranche profiteert van alle historische interesse. Ze heeft diverse activiteiten,
bezoekerscentra en themaparken opgezet om dagjesmensen te vermaken.
4Het zoeken naar kennis over het verleden speelt niet alleen onder volwassenen. Jongeren zijn er net zo goed mee bezig. De aanmeldingen voor de studie geschiedenis blijven stijgen. Deze trend valt des te meer op gezien het feit dat er in demografische zin juist een vergrijzing van de bevolking plaatsvindt.
2. Historisch besef
2.1 Meer dan oog hebben voor het oude. De discussie over historisch bewustzijn
De toenemende maatschappelijke interesse voor het verleden weerspiegelt zich in het debat over het al dan niet aanwezig zijn van historisch besef onder de bevolking en over het nut van historisch besef. Naast politicus J. Marijnissen (SP) is de intellectueel P. Scheffer een belangrijk figuur bij het naar voren brengen van het thema historisch besef in de publieke discussie. Op 21 september 2002 schreef hij in het NRC Handelsblad dat een cultuur die zich niet meer in staat acht tot een gesprek met de vorigen "geen historisch bewustzijn koestert en zal verpieteren."
Volgens SP-voorman Marijnissen ervaart de Nederlandse bevolking een leegheid als gevolg van het gebrek aan historisch bewustzijn.
5Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw geven steeds meer mensen zich over aan hedonisme, meent de politicus. Daardoor ontstaat vervreemding van de maatschappij en immoreel gedrag.
Deze klachten over gebrek aan historisch besef zijn in tegenspraak met diverse studies. Een
2 H. W. von der Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter. Historisch besef in de schaduw van de actualiteit', Spiegel
historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie (Sh) 40 (2005) 214 – 218, aldaar 217.3 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef1.html, 11-2-2008.
4 Tracy Metz, Pret! Leisure en landschap (z.p. 2002) 163-178.
5 http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008.
rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau bijvoorbeeld schrijft dat het cultureel erfgoed met zorg behandeld wordt.
6Burgers houden oude monumenten en dorpsgezichten liefdevol in stand. En in het boek Het zoet en het zuur concluderen de auteurs E. Jonker en K. Ribbens dat er sprake is van een levendige historische cultuur.
7Nederlanders hebben een goed historisch besef menen sommige historici dan ook. Zo noemt de geschiedkundige M. van Rossem als argumenten de historische verzamelwoede van veel mensen, de twee miljoen verkochte boeken over geschiedenis en het steeds maar stijgend aantal museumbezoekers.
8Wellicht heeft Van Rossem gelijk en bezit de bevolking wel degelijk belangstelling voor het verleden. Misschien is klagen over een gebrek aan historisch besef meer een klacht over de
uitingsvorm van het bewustzijn.
9Want de manier waarop mensen hun belangstelling voor het verleden te kennen geven hoort vaak bij de populaire cultuur in plaats van de cultuur met een hoofdletter C. En die zou te eenvoudig en simplistisch zijn. Populaire cultuur bestaat echter niet alleen uit oppervlakkigheid en amusement, zo blijkt uit onderzoek.
10Ze bevat ook betekenisvolle, gelaagde informatie. Vooral jongeren kunnen deze informatie goed begrijpen. Het is daarom verstandig niet eenzijdig te denken over informatie-overdracht door populaire cultuur. Wel valt ze door haar gelaagdheid vrij moeilijk te gebruiken voor een specifiek doel.
Bij een debat over historisch besef moet in de eerste plaats duidelijk zijn hoe men het begrip
historisch besef definieert. In het boek Het zoet en het zuur zet historicus E. Jonker zijn beschrijving uiteen van de term historisch bewustzijn.
11Er bestaat een grote diversiteit in de manier waarop mensen omgang hebben met geschiedenis. Al die verschillende vormen kan men in drie categorieën verdelen, namelijk de individuele historische herinnering of historische sensatie, de collectieve herinnering die bestaat in de maatschappij en tot slot de resultaten van wetenschappelijk historisch onderzoek. Voorbeelden van de tweede categorie zijn monumentenzorg, historisch toerisme, historische herdenkingen, televisieprogramma's over geschiedenis, stamboomonderzoek en musea.
Hierboven bleek al dat de collectieve herinnering genoeg leeft bij de burger.
Volgens een artikel van Von der Dunk uit 2005 verstaan historici onder historisch besef dat
6
Het gedeelde erfgoed. Een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het eind van de jaren zeventig. Het culturele draagvlak 3. Sociaal en Cultureel Planbureau (Rijswijk, 1997) 160-161.
7 Leen Dorsman, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000) 194.
8 Maarten van Rossem, Heeft geschiedenis nut? (Utrecht 2003) 12.
9 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef1.html, 11-2-2008.
10 http://anno.nl/sites/anno/contents/i003712/persuitnodiging%20061018%20nacht%20van%20de%20geschiedenis %20factsheet%20debatten.pdf, 11-2-2008.
11 Dorsman e.a., Het zoet en het zuur, 32-34.
"het verleden in het collectieve geheugen ervaren wordt als een levende stroom die ons met het voorgeslacht verbindt".
12Tegelijkertijd is het van wezenlijk belang mensen uit andere tijden niet te meten met onze maatstaven maar naar hun eigen normen en vanuit hun anders-zijn. Von der Dunk noemt dat inzicht in afstand. De definitie die de historicus geeft van historisch besef komt overeen met het begrip geschoold historisch bewustzijn wat de overheid waarschijnlijk volgend jaar als didactisch doel zal invoeren binnen het basis en voortgezet onderwijs. Op dit onderwerp gaat hoofdstuk drie dieper in.
Een concrete uitleg van de term historisch besef geeft politicus Marijnissen: "Dat je als individu een schakel bent in een keten van historische gebeurtenissen. Je bent een product van een ontwikkeling waaraan je geen deel hebt gehad".
13De inhoud die de SP-voorman aan het begrip geeft overlapt de definitie van Von der Dunk.
Ondanks het feit dat de Nederlander een levendige belangstelling voor het verleden koestert, neemt volgens Von der Dunk het historisch besef eerder af dan toe.
14Hij komt tot zijn mening door het beschouwen van de media. Op radio, televisie en in kranten getuigt de bejegening van het verleden van weinig historisch bewustzijn. Veel journalisten en politieke commentatoren koesteren een beperkte belangstelling voor het verleden. Alleen wanneer de geschiedenis oplossingen kan bieden voor actuele vraagstukken vinden ze het onderwerp interessant.
Nu hoeft men deze instrumentele functie van geschiedenis niet te veroordelen. Zij heeft haar eigen plaats en waarde. Het is logisch dat mensen analogieën zoeken met het verleden en het is begrijpelijk dat men daarin ook verklaringen zoekt voor verschijnselen in de tegenwoordige tijd.
Deze instrumentele invalshoek kent echter tevens nadelen. Het besef van tijdsafstand met het verleden ontbreekt. De geschiedenis dient slechts als voorbeeld wanneer dat gelegen komt.
Bijvoorbeeld om politieke voorstellen of om een theorie te ondersteunen. De feiten en patronen uit het verleden die minder welgevallig zijn verdwijnen gemakshalve uit het beeld.
15Dit reductionisme leidt tot schijn-analogieën. De afgelopen jaren hebben opiniemakers en bewindvoerders zich hier vaak schuldig aan gemaakt. Denk bijvoorbeeld maar aan president Bush jr. met het uitroepen van de oorlog tegen het terrorisme na de aanslag van 11 september 2001 op de Twin Towers. Daarmee suggereert hij een vergelijkbare situatie met een conventionele oorlog tegen een vijandige Staat. En van conventionele oorlogen weten Amerikanen dat ze ze meestal winnen (WOl, WOll) of er in het eigen land in de zin van gevechtshandelingen, beperkt last van hebben
12 Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 214.
13 http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008.
14 Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 217-218.
15 Ibidem, 217-218.
(Vietnam). De kreet war on terror schept de illusie van een krachtdadig antwoord op de
terroristische aanslag. Terwijl er in werkelijkheid sprake is van een nieuwe en onzekere situatie, die zeer verschilt van een conventionele oorlog gezien het niet-territoriale karakter van het terrorisme.
Een andere schijn-analogie vormt die waarmee de Amerikaanse regering het voornemen om een democratische staat in Irak te vestigen ondersteunt. Dit is de Verenigde Staten immers tevens gelukt in het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog, zo redeneert men.
Behalve de behoefte aan analogieën speelt bij het boven beschreven reductionisme eveneens de aard van het journalistieke bedrijf een rol. De media moeten winst maken met hun onderneming en daarom zoveel mogelijk kijkers, lezers of luisteraars zien te trekken. Dat lukt het best met sensationele of eenvoudige informatie. De one-liner, een treffende korte formulering, doet het dan ook goed op de redactieburelen. Historici voelen deze druk eveneens.
De instrumentele benadering van geschiedenis heeft dus als gevaar dat het kan leiden tot reductionisme. Een tweede nadeel van de instrumentele benadering is dat het ons beeld van het verleden vertroebelt.
16Alleen de ontwikkelingen in de betreffende periode die een relatie hebben met het heden komen aan bod. Men doet daarmee echter de werkelijkheid waarbinnen de mensen toen leefden te kort. Bovendien meet men die generatie met de normen van onze tijd.
In de ogen van Von der Dunk spelen de media zó'n zwaarwegende rol in de samenleving dat hij op grond daarvan denkt dat het historisch besef eerder af- dan toeneemt.
17Omdat de media een centrale functie vervullen bij de communicatie in de maatschappij, beïnvloeden ze ook de manier waarop de rest van de samenleving geschiedenis behandeld, tot aan historici toe. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar die de mening van Von der Dunk kunnen onderbouwen.
2.2 De onwetendheid voorbij. Het nut van historisch besef
Waarom zouden mensen eigenlijk kennis over het verleden moeten vergaren? Wat voor zin heeft het? Eén van de functies van geschiedenis vormt het beschrijven van de oorsprong van hedendaagse fenomenen.
18Om nogmaals Marijnissen aan te halen: "Zonder besef hoe iets geworden is, heeft het weinig zin iets over de toekomst te zeggen". En: "Wanneer er geen inzicht bestaat in de
wordingsgeschiedenis, ontbreekt begrip van de achtergronden en ligt oppervlakkigheid op de
16 Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 217-218.
17 Ibidem .
18 Rossem, Heeft geschiedenis nut? 13.
loer."
19Dankzij historisch besef zijn burgers zich bewust van hun verantwoordelijkheden, zoals ten aanzien van de eigen familie, vrienden en bekenden, het eigen land en de wereld. Kennis van het verleden kan fenomenen in een bepaald perspectief zetten door het inzicht te vergroten in de mens en in de samenleving. Het voorkomt dat de waan van de dag de overhand krijgt.
20Op micro-niveau bezit ieder persoon een geschiedenis, op meso-niveau ieder land en op macro-niveau bezit de hele aarde een geschiedenis. Het verleden speelt dus, bewust of onbewust, altijd een rol in een samenleving.
2.3 Historisch bewustzijn bevorderen
Als historisch besef waardevol is, hoe valt dat dan te creëren in de maatschappij? Wat zijn de instrumenten waarmee men kennis van en inzicht in het verleden kan bevorderen? Het belangrijkste middel vormt wel het onderwijs op de basisscholen en aan de middelbare scholen, en de colleges plus onderzoek aan de geschiedenisfaculteit van universiteiten. Voor mensen die op latere leeftijd belangstelling ontwikkelen voor het verleden zou er de mogelijkheid moeten bestaan voor een soort tweede kansonderwijs. Televisie en internet zijn hierbij geschikte media.
21De nostalgische behoefte van mensen kunnen geschiedkundigen ook gebruiken om historisch besef onder de bevolking te kweken. Nostalgie op zichzelf geeft vaak een versimpeld beeld van het verleden en van de oorzaak-gevolg relatie met dat verleden. Bij voldoende historisch besef echter biedt de causale relatie van het verleden met het heden erkenning voor zowel het specifieke van de eigen tijd en het beschouwde historische tijdvak als de overeenkomsten van de tegenwoordige periode met de geschiedenis. Een historicus kan de oorzaak-gevolg relatie tussen heden en verleden onderzoeken en de beeldvorming of visie over bepaalde fenomenen in een doordachtere context plaatsen.
22Verder is het bestuderen van identiteitsvraagstukken een taak van historici. Veel mensen in de maatschappij organiseren zich rond levensbeschouwelijke visies. Soms vloeien daar politieke bewegingen uit voort. De opvattingen die deze groepen aanhangen legitimeren ze vaak met argumenten ontleend aan het verleden. Geschiedkundigen kunnen de redelijkheid toetsen van de historische rechtvaardiging die de groepen gebruiken. Zo kan een wetenschapper aan de hand van
19 http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008.
20 http://www.janmarijnissen.nl/2005/03/12/wat-die-paar-woorden-hebben-losgemaakt/, 11-2-2008.
21 http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008.
22 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef6.html, 11-2-2008.
bronnenkritiek bestuderen of de interpretatie van gegevens overeenkomt met de consensus die hierover bestaat bij historici, of analyseren of men geen onwelgevallige feiten negeert.
23Een andere manier om de sluimerende belangstelling voor geschiedenis te stimuleren is aan te sluiten bij concrete vragen die leven onder de mensen.
24Op maatschappelijk vlak bijvoorbeeld zouden geschiedvorsers visies rond het slavernijmonument kunnen toelichten. Of zich mengen in actuele politieke debatten. Historici kunnen dan tegelijkertijd misbruik van geschiedenis proberen tegen te gaan.
Geschiedkundigen hoeven zich echter niet te beperken tot het deelnemen aan politieke discussies. De historische wetenschap heeft interessante kwaliteiten die direct bruikbaar zijn bij het vormgeven van beleid in de politiek en andere sectoren. Zoals trends en alternatieve beelden naar voren brengen om verschillende mogelijke ontwikkelingen in de toekomst te tonen.
25Nu is het niet de bedoeling dat geschiedkundigen blauwdrukken van de toekomst gaan schrijven. De toekomst heeft per definitie een open karakter. Maar historici kunnen wel geschiedkundige casus studies doen en op basis daarvan een aantal draaiboeken schetsen. Dit soort vaardigheden sluit nauw aan bij de scenariobenaderingen die in beleidskringen opgang vinden.
De sociologie vormt eveneens een mogelijkheid om geschiedkundige technieken bij toe te passen.
26In die discipline beschouwt men historische vaardigheden als een toegevoegde waarde voor de eigen wetenschappelijke benaderingen. Geschiedkunde kan helpen om gecompliceerde vraagstukken te analyseren en bijdragen aan het oplossen ervan.
Een laatste voorbeeld van een mogelijk geschiedkundig werkgebied vormt het gebruik van ongefundeerde historische representaties in films of literatuur. Het publiek wat daarmee
geconfronteerd wordt is vaak groot. Daarom ligt hier een verantwoordelijkheid voor geschiedkundigen.
272.4 Vervreemding te lijf. Nationale identiteit
Nauw samen met het thema historisch besef hangt het onderwerp nationale identiteit. Door een gebrek aan kennis van het verleden bij een groot deel van de bevolking ontstaat onzekerheid over de
23 Ibidem.
24 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef6.html, 11-2-2008.
25 Niels Schoorlemmer, 'Geschiedenis voor de toekomst', Sh 40 (2005) 382-383, aldaar 383.
26 Schoorlemmer, 'Geschiedenis voor de toekomst', 382.
27 Bouke Billiet, Pieter Cassiman en Matthieu Vanspeybrouck ed., Het verleden in het heden. Geschiedenis,
historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag (Gent 2002) 177.eigen identiteit op het gebied van normen en waarden, het politieke beleid en de eigen cultuur.
28Nederlanders weten bijvoorbeeld niet goed raad met de vraag hoe tolerant je moet zijn tegenover een religie met intolerante kanten, of met de vraag of het de verantwoordelijkheid van het onderwijs is om kinderen ethiek bij te brengen.
Een gebrekkige historische kennis vormt overigens niet de enige oorzaak voor de verwarring over de nationale identiteit. Nederlanders zijn de afgelopen decennia geïndividualiseerd. Na het voltooien van de wederopbouw ontbrak het de burgers aan samenbindende ambities. Daarbij ontwikkelt de technologie zich steeds sneller. Handel en economie kennen dankzij die nieuwe technologieën een enorme schaalvergroting en globalisering. Op politiek vlak vindt er ook schaalvergroting plaats met de uitbreiding van de Europese Unie. Bovendien zijn er veel immigranten in Nederland komen wonen.
Om Nederlanders te helpen bij het hervinden van de collectieve identiteit en bij het kennis vergaren over de voorgeschiedenis van de Lage Landen kwam SP-leider Marijnissen een aantal jaren terug op het idee van een Nationaal Historisch Museum. In landen zoals Duitsland en de Verenigde Staten bestaat al zo'n instelling. Nu bezit Nederland genoeg historische musea, maar er is niet een die de volledige ontstaansgeschiedenis van dit land laat zien. De huidige instellingen
behandelen het verleden slechts gefragmenteerd. Bestuurlijk Nederland heeft positief gereageerd op het idee van een Nationaal Historisch Museum. De plannen voor de instelling zijn inmiddels
omgezet in een concreet project. Afgelopen juni maakte de minister van Cultuur de vestigingsplaats bekend, Arnhem.
Een museum alleen is natuurlijk niet voldoende om het historisch besef te vergroten. Zoals al eerder genoemd vormt geschiedenisles op scholen waarschijnlijk het belangrijkste instrument voor het ontwikkelen van historisch bewustzijn. Ook wanneer mensen bijvoorbeeld het nieuwe Nationaal Museum of andere historische instellingen bezichtigen hebben ze baat bij parate kennis van de geschiedenis en bij historische vaardigheden.
29Bezoekers kunnen de uitgebeelde verhalen dan gemakkelijker in een kader plaatsen. Het volgende hoofdstuk heeft het geschiedenisonderwijs tot onderwerp.
3. Onderwijs en canon
28 http://www.sp.nl/opinies/Historisch_besef_verdient_herwaardering.html, 11-2-2008.
29 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef5.html, 11-2-2008.
3.1 Tijdsgeest in de les
In 1968 voerde de Nederlandse overheid de Mammoetwet voor de middelbare scholen in. De wet veranderde de structuur van het onderwijs. Voor het vak geschiedenis betekende dit een drastische koerswijziging. De hoeveelheid lesuren verminderde sterk, en bovenbouwleerlingen van de mavo, havo of vwo konden zelfs het hele vak uit hun lespakket laten vallen. In de onderbouw doceerden de leraren voortaan nog slechts een beknopte versie van de gehele geschiedenis aan de scholieren.
Ook op didactisch vlak vonden belangrijke wijzigingen plaats. Die waren geïnspireerd op
Angelsaksische en Duitse voorbeelden. Voorafgaand aan deze veranderingen had men een publieke discussie gevoerd over de zin van het vak geschiedenis. Tot dan toe moesten leerlingen namelijk vooral veel feitjes leren over de nationale geschiedenis en dienden de lessen hen te vormen tot verantwoordelijke staatsburgers die respect hadden voor de traditionele waarden. Maar in de jaren zestig waarin zoveel maatschappelijke aspecten ter discussie stonden en de cultuur zich
fundamenteel wijzigde onderwierp men ook het vak geschiedenis aan een kritische blik. De passieve, gezagsgetrouwe invalshoek van de traditionele lessen viel uit de toon bij de nieuwe tijdgeest die actief een betere maatschappij wilde creëren en onafhankelijke meningsvorming nastreefde. Moderne ouders in de jaren zestig wensten dat hun kinderen zelfstandig leerden denken.
Had het vak geschiedenis eigenlijk wel zin? Zouden scholen het niet beter kunnen vervangen door lessen over sociale onderwerpen? Vragen die behalve in Nederland, eveneens in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten speelden. In deze landen vond tot op zekere hoogte eenzelfde proces plaats van culturele verandering samen met het kritisch bevragen en eventueel verwerpen van de conventionele waarden en gezagsverhoudingen. Dit proces leek slechts gedeeltelijk op dat in Nederland, want de landen hadden tevens hun eigen specifieke culturele kenmerken. Zo zaten de Duitsers met de zwarte bladzijde van het nazi-verleden. Voor hen leek het weinig acceptabel om de lessen met vaderlandse geschiedenis te vullen. In plaats daarvan zou de school het onderricht kunnen gebruiken voor maatschappelijk nuttige kennis zoals inzicht in processen van verandering en continuïteit, lering trekken uit analogieën en het verklaren van het heden uit voorafgaande ontwikkelingen.
30In de Angelsaksische wereld formuleerden didactici eveneens nieuwe doelstellingen. Anders dan in Duitsland had men daar geen last van een nazi-verleden. Daarom leefde bij hen de behoefte minder om de inhoud van de lessen te wijzigen. Zij richtten zich meer op het aanleren van
vaardigheden die van scholieren kritisch denkende burgers zouden maken. De instrumenten
30 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008.
hiervoor ontleenden de vernieuwers aan de historische wetenschap. Leerlingen moesten
bronnenonderzoek doen, causale verbanden leggen en verschillende interpretaties van historische fenomenen onderscheiden.
31In Nederland heeft de Mammoetwet ruim twintig jaar gefunctioneerd. Tijdens de jaren negentig komt er echter veel kritiek op dit onderwijssysteem. Kranten publiceren artikelen over het gebrek aan feitenkennis van jongeren. De nadruk in de lessen zou teveel op het kunnen, op vaardigheden liggen in plaats van op het kennen. De onvrede ten aanzien van het lesprogramma valt samen met de oplevende belangstelling voor het eigen verleden onder de bevolking. De politiek toont zich gevoelig voor de discussies en stelt in 1997 een commissie in, de Commissie-De Wit.
Staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos geeft deze commissie de opdracht te inventariseren welke verwachtingen leven in de maatschappij ten aanzien van het geschiedenisonderwijs.
Nadat de Commissie-De Wit zijn advies heeft uitgebracht, stelt de regering een nieuwe commissie in. Dat is de Commissie-De Rooy. Zij krijgt de taak het advies van de vorige commissie om te zetten in concrete voorstellen. Het belangrijkste doel van het geschiedenisonderwijs, zo schrijft de Commissie-De Rooy in haar eindrapport, moet zijn het bevorderen van historisch besef.
Naast kennis van of belangstelling voor geschiedenis hoort bij historisch besef volgens het rapport ook "de samenhang tussen interpretatie van het verleden, het begrijpen van het heden en het perspectief op de toekomst."
32De commissie baseert zijn definitie van geschoold historisch besef op onder andere de onderzoeken van K. Ribbens, E. Jonker, D. Lowenthal en J. Den Hollander. De laatste maakt een onderscheid tussen eerst-orde waarneming en tweede-orde waarneming. Onder eerste-orde waarneming verstaat Den Hollander de dagelijkse observatie van de werkelijkheid om ons heen zonder daarbij bewust te zijn van onze eigen rol bij die observatie. Onder tweede-orde waarneming verstaat hij het observeren waarbij men wel de eigen rol betrekt. Historisch bewustzijn nu kent de reflex van een tweede-orde waarneming. Bij een dergelijk geschoold historisch besef is volgens de Commissie-De Rooy naast een aantal vaardigheden voor het historisch denken en redeneren, een zekere mate van feitenkennis nodig om zich te kunnen oriënteren in de overvloed van historische fenomenen.
3331 Ibidem.
32 http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef3.html, 11-2-2008.
33 Verleden, heden en toekomst. Advies van de Commissie historische en maatschappelijke vorming. Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Enschede 2001) 15-18.
3.2 Terugkeer van nationale trots? De Nederlandse canon
In 2005 stelt onderwijsminister Maria van der Hoeven de Canoncommissie in. Een jaar later komt deze met haar advies. Ook zij doet de aanbeveling feitenkennis van de nationale geschiedenis meer centraal te stellen. Niet om de nationale trots te stimuleren, maar wel om het eigen bewustzijn te versterken.
34De canon bevat vijftig concrete onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis die docenten kunnen gebruiken voor hun lessen. De thema's zijn bijvoorbeeld hunebedden, de grondwet of de gasbel. Dankzij dit soort vensters moeten leerlingen meer kennis over en een beter kader van de nationale geschiedenis ontwikkelen.
Volgens historica M. Grever zouden scholieren ook een kritische blik moeten richten op de tot stand koming van de canon.
35Het gezag van bronnen en van interpretaties van de geschiedenis hangt immers samen met de opvattingen van de makers en van hun publiek. Verder zou volgens Grever de historische educatie een evenwichtige combinatie moeten zijn van nationale geschiedenis en een wereldhistorisch perspectief. Een dergelijke samenvoeging leidt volgens haar tot een
zinvolle verruiming van de horizon. In de geschiedenis van het eigen land staat dan het zoeken naar de eigen identiteit centraal. Bij de mondiale benadering kan de docent maatschappelijke
veranderingen buiten het eigen cultuurgebied uitleggen.
36De mening van Grever vormt een dissident geluid temidden van de onderwijsdiscussie waarin men juist het gebrek aan kennisoverdracht van de Nederlandse geschiedenis in de lessen hekelt.
4. Situatie in het buitenland ten aanzien van historisch besef
In de ons omringende landen is het bewustzijn van de nationale geschiedenis duidelijk aanwezig.
37Toen de natie-staten in de negentiende eeuw zich in West-Europa ontwikkelden ontstond in Frankrijk, Duitsland en Engeland een collectieve identiteit waarin de gemeenschappelijke geschiedenis een centrale positie had. In Nederland was dat minder het geval. Hier bleef ieder
34
http://anno.nl/sites/anno/contents/i003712/persuitnodiging%20061018%20nacht%20van%20de%20geschiedeni %20factsheet%20debatten.pdf, 11-2-2008.
35 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm us_Magazine.pdf, 11-2-2008.
36 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm us_Magazine.pdf, 11-2-2008.
37 Dunk, 'Geschiedenis als bijsluiter', 216.
Gewest en elk volksdeel zijn eigen geschiedenis cultiveren, zoals ook al de gewoonte was geweest in de federale Republiek. Nu is het niet zo dat de huidige Nederlanders geen collectieve identiteit hebben. Die hebben ze wel. Het manifesteert zich bijvoorbeeld als oranjegekte bij sportwedstrijden.
Of als de klassieke koopmansgeest. Nederlanders zijn vaak erg overtuigd van de kwaliteit van eigen producten en prestaties. Als een landgenoot internationale aandacht krijgt voelt men zich trots.
Trotser dan de kwalificatie van die persoon soms rechtvaardigt. Maar de verbondenheid met het nationale verleden is in Nederland wel minder dan in de buurlanden.
38In de Verenigde Staten bestaat een tegenstrijdige situatie ten aanzien van het historisch
bewustzijn.
39Aan de ene kant bloeit de belangstelling voor geschiedenis. Tegelijkertijd loopt het vak van historicus en van de historische wetenschap achteruit. Net als in Nederland neemt het bezoek aan musea en bezienswaardigheden toe. Het aantal historische verenigingen ligt rond de tienduizend en er verschijnen meer en gevarieerdere historische studies dan ooit. Wederom net als in Nederland verkopen geschiedkundige boeken goed. Ook voelen Amerikanen zich verbonden met hun verleden. Op de televisie kunnen mensen bovendien elke avond kwalitatief goede
documentaires zien. De History Channel bleek in de jaren negentig één van de meest succesvolle nieuwe tv-stations. Daarnaast produceert Hollywood vele speelfilms over het verleden.
Niettegenstaande de belangstelling voor geschiedenis verkeert het vak van historicus eigenlijk al vanaf de jaren zeventig in een recessie. Het aantal lesuren geschiedenis is op de
middelbare scholen sterk afgenomen. Terwijl in 1971 nog vijf procent van de studenten in het hoger onderwijs een opleiding afrondde in de geschiedkunde was dat in 2001 slechts een procent. Ook het aantal banen voor historici loopt terug. In de academische wereld heerst een gebrek aan
werkgelegenheid en de lonen liggen laag. In andere sectoren bestaat de trend om in plaats van historici bibliothecarissen in dienst te nemen. Daarbij kopen bibliotheken en groothandelaren in boeken lagere aantallen geschiedkundige studies in dan tijdens de jaren zeventig.
40Het vak van de historicus raakt hierdoor in de Verenigde Staten gemarginaliseerd. Er zijn veel Amerikanen die het niets interesseert als het beroep van geschiedkundige zou verdwijnen.
Alleen actieve inzet om het vak geschiedenis meer erkenning te bezorgen kan de achteruitgang van de professie stopzetten.
4138 Ibidem.
39 Kenneth T. Jackson, 'The power of history. The weakness of a profession', The journal of American history 88
(2002) 1299-1314, aldaar 1301-1302.
40 Jackson, 'The power of history ', 1302-1307.
41 Ibidem, 130-138.
Ondanks de verschillen tussen Nederland en andere Westerse landen vindt het debat over een gebrek aan historisch besef en de nationale identiteit tevens plaats in Engeland, Duitsland, Italië, Verenigde Staten en Canada. Ook zij hebben te maken met de technologische versnelling van de maatschappij en met globalisering. De traditionele collectieve identiteit vervaagt bij deze volken, mede door processen van individualisering en afbrokkeling van conventionele sociale structuren zoals familie, gezin en volk. De politieke elites maken zich daarom zorgen over een desintegratie van de natiestaat.
42De recente herwaardering van het eigen verleden is dus geen exclusief Nederlands
fenomeen. In de rest van de Westerse wereld onderkent men eveneens opnieuw het maatschappelijk belang van historisch besef. De Nederlandse ontwikkelingen blijken deel uit te maken van een internationale trend.
42 http://www.fhk.eur.nl/fileadmin/ASSETS/fhk/PDF_2007-2008/Onderzoek/Paradoxes/Essay_Maria_Grever_Erasm
us_Magazine.pdf, 11-2-2008.
II CONTEXT: WETENSCHAPPELIJKE EN HISTORISCHE KENNIS IN DE MEDIA
5. Wetenschapscommunicatie
Op krantenredacties vormt de historische wetenschap één van de bronnen voor informatie over het verleden. Behalve dat de journalistiek contact zoekt met de geschiedkunde, zoekt de wetenschap onder de noemer wetenschapscommunicatie zelf ook het contact op met verslaggevers en de bredere maatschappij. Onder de term wetenschapscommunicatie of popularisering verstaan academici het begrijpelijk, toegankelijk en toepasbaar maken van informatie over wetenschap en techniek voor niet-vakgenoten.
43Die niet-vakgenoten kunnen een zeer kleine tot een zeer grote groep mensen betreffen. Bovendien kunnen de niet-vakgenoten volslagen onwetende mensen zijn of collega's met een andere specialisatie. Het boek Forms and functions of popularisation noemt twintig verschillende vormen van popularisatie buiten de directe kring van de wetenschapper.
44Vier voorbeelden hiervan zijn: instructies geven aan een nieuwe medewerker van een onderzoeksteam, overleg voeren met de staf van industriële bedrijven, lezingen voor leken zoals schoolklassen of maatschappelijke actiegroepen, en tot slot artikelen voor tijdschriften of kranten.
Het populariseren van wetenschap voor grote groepen mensen vindt vooral plaats via massamedia als radio, televisie en dagbladen. Het gevolg van dat populariseren is waardering van
43 Adriana Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie. Een studie naar
selectieprocessen bij het populariseren van (alfa)onderzoek (z.p. 1999) 14.44 Victor McElheny, 'Impacts of present-day popularisation' in: Terry Shinn en Richard Whitley ed., Expository
science. Forms and functions of popularisation . Sociology of the sciences 9 (Dordrecht, Boston en Lancaster 1985)277-282, aldaar 279-280.
de maatschappij voor de wetenschap.
45Die kan bestaan uit bijvoorbeeld onderzoeksopdrachten van het bedrijfsleven of uit nuttige regelgeving van de overheid. Een ander gevolg is dat de
belangstelling van mensen voor wetenschap en techniek stijgt.
46Het grote publiek accepteert de wetenschap en techniek meer. Dit komt door de populaire toon van veel wetenschapscommunicatie, zoals bij infotainment. Een derde gevolg van popularisering is dat grote groepen mensen
wetenschap definiëren als datgene wat zij in kranten aan wetenschap lezen of op radio en televisie te horen of zien krijgen.
47Verder creëert popularisering via de media een podium waar de relatie tussen wetenschap en publiek wordt geconstrueerd.
48Het publiek kan zich op die manier een moreel oordeel vormen over wetenschap.
6. Wetenschap in de krant
6.1. Wetenschap in buitenlandse dagbladen
Zoals aangegeven in de inleiding van deze scriptie zijn er geen studies verricht naar de mate van berichtgeving over de historische wetenschap in de krant. Wel bestaan er onderzoeken naar de verslaggeving over wetenschap in het algemeen. Deze paragraaf beschrijft studies naar wetenschap in buitenlandse dagbladen. Aandacht voor de onderzoeksresultaten uit het buitenland kan het begrip vergroten van de berichtgeving over wetenschap. Bovendien biedt het de mogelijkheid de
Nederlandse situatie te vergelijken met die in andere Westerse landen.
In 1981 verscheen in de Verenigde Staten het resultaat van een onderzoek van S. Dunwoody en M.
Ryan naar wetenschap in de de krant.
49Het bleek dat journalisten vooral alfa- en gamma-
onderzoeken als bron gebruikten. Ongeveer 50 procent van de mens- en sociale wetenschappers had
45 Maatschappelijk publiceren door de wetenschap. Visie, feiten, meningen. Een quick-scan. Samenvatting Stichting Weten (Amsterdam 2004) 5.
46 Samenvatting. Op weg in het land van wetenschap- en techniekcommunicatie. Een inventarisatie van het
aanbod van communicatie over wetenschap en techniek voor een breed publiek in Nederland NIPOConsult (Amsterdam 1999) 7.
47 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 3.
48 Jane Gregory en Steve Miller, Science in public. Communication, culture, and credibility, (New York 1998) 243.
49 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 15-16.
over een periode van een jaar met tenminste drie journalisten gesproken. Eenzelfde percentage onderzoekers uit de disciplines natuurkunde en biologie had tijdens dezelfde periode met geen enkele journalist gesproken.
De reden voor de grote aandacht van de Amerikaanse journalistiek voor de alfa- en de gammawetenschap vormde volgens Dunwoody niet dat journalisten zoveel interesse hadden in die vakgebieden. De verklaring lag bij de hoofdredacteuren. Zij vonden berichten over de alfa- en gammadisciplines interessant vanwege de veronderstelde belangstelling ervoor bij het publiek.
Sociaal-wetenschappelijk nieuws was namelijk vaak direct relevant voor het dagelijks leven van mensen. Een bericht bijvoorbeeld over de invloed van geweld op televisie op kinderen sprak meer lezers aan dan een bericht over fraude bij een wetenschappelijk experiment. Daarbij was sociaal- wetenschappelijk nieuws vaak goed te begrijpen voor een leek.
50In 1997 publiceerde communicatiewetenschapper M. Pellechia haar inhoudsanalyse over wetenschap in de krant.
51Zij onderzocht de Amerikaanse dagbladen New York Times, Chicago Tribune en Washington Post over een periode van 30 jaar. In tegenstelling tot Dunwoody en Ryan hanteerde ze een beperkte definitie van wetenschap. In krantenartikelen met wetenschappelijk nieuws moest er substantiële informatie staan over de resultaten en interpretatie van empirisch onderzoek uit de biomedische-, exacte of toegepaste wetenschappen.
Pellechia kwam op een cijfer van 0,5 tot 2 procent van de inhoud die kranten aan wetenschap besteedden. Verder bespeurde ze een toename in de lengte van de berichten over wetenschap. Wat de onderwerpen betrof besteedden kranten in de Verenigde Staten het overgrote deel van de berichten, namelijk driekwart, aan medische onderwerpen of aan gezondheid.
52Ook in Groot-Brittannië werd een omvangrijke studie uitgevoerd naar wetenschap in de krant. Dit onder de naam The Science Museum Media Monitor.
53De onderzoeksperiode liep van 1946 tot 1990 en de onderzochte kranten bestonden uit zowel kwaliteitsbladen als uit tabloids. In
tegenstelling tot de Amerikaanse Pellechia hanteerden de Britse onderzoekers een ruime definitie van het begrip wetenschap. Economisch onderzoek en opiniepeilingen vielen er bijvoorbeeld eveneens onder.
Uit de studie bleek dat de aandacht voor de verschillende wetenschappelijke disciplines in de loop der tijd varieerde. Gedurende de eerste jaren van de onderzoeksperiode lag de nadruk in de berichtgeving op de natuurkunde. Vervolgens verschoof de aandacht naar de sociologie, biologie en
50 Esmeijer, Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie, 16.
51 Gregory en Miller, Science in public, 119-120.
52 Ibidem,120.
53 Ibidem, 118-119.
geneeskunde. Verder verschenen in de tabloids minder artikelen over wetenschap dan in de serieuze kranten. De tabloids negeerden overigens de sociologie.
De Mediamonitor concludeerde verder dat kranten een voorkeur hadden voor berichtgeving over techniek met een zekere maatschappelijke prominentie. Zo publiceerden dagbladen in de jaren vijftig vaak artikelen over nucleaire technologie. Gedurende de volgende twee decennia schreven journalisten veel over ruimtewetenschap en astronomie, in de jaren tachtig vaak over
informatietechnologie en aan het eind van de onderzoeksperiode berichtten dagbladen regelmatig over biotechnologie en genetische manipulatie.
Tijdens de onderzochte periode wijzigden journalisten gedeeltelijk het soort genre wat ze kozen voor informatie over wetenschap. In plaats van in nieuwsartikelen stonden steeds meer berichten in features. Het verschil tussen nieuwsartikelen en features was dat in de laatste een journalist meer aandacht kon besteden aan achtergronden en toelichting.
Net als in de Verenigde Staten werden de wetenschapsberichten iets langer. Tot slot vormde het aandeel artikelen over wetenschap vijf procent van de totale redactionele ruimte. Dat dit getal drie procent hoger uitviel dan in Amerika kwam wellicht door de verschillende definities van wetenschap die de Mediamonitor en Pellechia gebruikten.
In 1993 publiceerden Canini en Bloemen hun onderzoek naar wetenschap in zes Vlaamse kranten. Zij constateerden dat de natuur-, ingenieurswetenschappen en de geneeskunde meer aandacht kregen dan de sociale- en maatschappijwetenschappen.
54Dit resultaat vertoonde
overeenkomsten met een eerdere studie van Winnubst uit 1990. Daaruit kwam eveneens naar voren dat Vlaamse wetenschapsjournalisten vooral over bio-medische, exacte en toegepaste
wetenschappen berichtten. Sociale- en menswetenschappen kregen weinig aandacht. Deze
disciplines zagen de journalisten niet als wetenschapsnieuws en werden daarom behandeld door de redacteuren maatschappij, cultuur of algemene berichtgeving.
55Winnubst onderzocht ook de selectiecriteria van wetenschapsjournalisten en hoofdredacteuren van dagbladen. Ze bleken vooral de wetenschappelijke betekenis, actualiteit en maatschappelijke relevantie van een onderwerp belangrijk te vinden.
56Volgens onderzoek uit 1976 stonden in Duitsland op de wetenschapspagina voor meer dan de helft
54 Giovanni Canini en Anita Bloemen, 'Wetenschap in de Vlaamse dagbladpers.Verslag van een inhoudsanaytisch onderzoek', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van
massacommunicatie 1 (1993) 46-59, aldaar 54.55 Marga Winnubst, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen. Profiel, zelfbeeld en werkwijze van de Vlaamse
wetenschapsjournalist (Leuven 1990), 360.56 Winnubst, Wetenschapspopularisering in Vlaanderen, 341.
berichten over de bètadisciplines.
57Twintig tot dertig procent van de overige artikelen ging over de alfa- en gammawetenschappen. Nieuws over sociale wetenschappen plaatste de redactie verspreid over het hele blad, zo bleek uit een latere studie.
58De auteurs waren geen wetenschapsjournalisten en de krant presenteerde ze niet als wetenschap. Over het geheel genomen kwamen de sociale wetenschappen meer aan bod dan de natuurwetenschappen.
Zoals uit bovenstaande blijkt neemt in Engeland en België de berichtgeving door journalisten over medische en natuurwetenschappen de belangrijkste plaats in. In Nederland en in Zwitserland krijgen deze disciplines eveneens de meeste aandacht.
596.2 Wetenschap in de Nederlandse krant
De media, waaronder de dagbladen, zijn voor Nederlanders de voornaamste bron van informatie over wetenschappelijk onderzoek.
60Nederlandse onderzoekers hebben een aantal studies gedaan naar wetenschap in de krant. In 1968 maten Foppema, in 1980 Vonk, en in 1992 Hanssen en Willems het percentage redactionele artikelen die dagbladen aan wetenschap besteedden.
61In 1967 was dat volgens Foppema ruim drie procent, in 1983 volgens Vonk amper twee procent. Ondanks het feit dat de twee onderzoekers een verschillende meetmethode gebruikten, gaven deze cijfers een indicatie weer voor het min of meer gelijk blijven van het aandeel wetenschap in het dagblad tijdens de jaren zeventig. Volgens de studie van Hanssen en Willems besteedden in 1985 drie landelijke kranten gemiddeld vier procent van de artikelen aan wetenschap. In het jaar 1990 was dat getal voor dezelfde drie kranten eveneens vier procent. Het leek er dus op dat in de jaren tachtig in
vergelijking met het voorgaande decennium de belangstelling voor wetenschap zeer licht toenam bij krantenredacties.
Het onderzoek van Hanssen en Willems analyseerde de berichtgeving over wetenschap gedurende één kwartaal in drie landelijke en drie regionale dagbladen. De wetenschappers maten de hoeveelheid aandacht die de verschillende wetenschapsgebieden kregen van de redacties en hoe de verdeling van wetenschapsberichten lag tussen de wetenschapspagina's of wetenschapsrubrieken en
57 Ibidem, 17.
58 Ibidem, 16.
59 Lucien Hanssen en Jaap Willems, 'Wetenschap in het Nederlandse dagblad, een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant', Massacommunicatie. Stichting tot bevordering van de studie van
massacommunicatie 20 (1992) 301-312, aldaar 311.60 Fred Wester, Alexander Pleijter en Ellen Hijmans, 'Onderzoek in de krant. Een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek', Tijdschrift voor
communicatiewetenschap 30 (2002) 55 – 76, aldaar 70.