• No results found

Cover Page The handle

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The handle http://hdl.handle.net/1887/20829 holds various files of this Leiden University dissertation.

Author: Scheffers, Albert Antoine Jacques

Title: Om de kwaliteit van het geld. Het toezicht op de muntproductie in de Republiek en de voorziening van kleingeld in Holland en West-Friesland in de achttiende eeuw

Issue Date: 2013-04-18

(2)

376 Om de kwaliteit van het geld Samenvatting en conclusie 377

weer op orde te brengen. Gedurende de achttiende eeuw raakt die circulatie van kleingeld in Holland en West-Friesland een aantal keren ernstig vervuild met te lichte, afgesleten of vreemde exemplaren. Inwoners van het gewest uiten zodanige klachten over de schade die ze daarvan ondervinden, dat de overheid wel moet ingrijpen. Deze studie toont aan dat andere gewesten binnen de Republiek met regelmaat kopergeld produceren van veel lichter gewicht dan de twee Munthuizen in Holland en West-Friesland. Door gebrekkige grenscontroles kan slecht kopermateriaal van buiten de Republiek eenvoudig worden ingevoerd en worden omgewisseld tegen goed Hollands en Westfries kopergeld, dat dan weer wordt uitgevoerd.

Aangetoond wordt dat vanuit de overheid op twee manieren wordt getracht de kwaliteit van het (klein-)geld op peil te houden. De eerste manier is de controle van de muntproductie in het algemeen. De tweede is het geven van opdracht tot productie en distributie van nieuw kleingeld ter vervanging van te lichte, versleten en/of vreemde exemplaren.

De Staten van Holland en West-Friesland hebben tussen 1702 en 1780 de Hollandse Muntmeester in Dordrecht en zijn Westfriese collega tenminste negentien maal opdracht gegeven om nieuwe koperen duiten te produceren en gericht onder de steden te distribueren. Om dezelfde reden is in achttiende eeuw door de Staten-Generaal tot twee keer toe besloten nieuwe zilveren enkele stuivers te laten slaan. Gegevens over de productie van de koperen duiten door genoemde twee Munten en de daaraan gekoppelde distributie onder de steden van het gewest Holland en West-Friesland zijn in deze studie uitgewerkt.

Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat Amsterdam verreweg het grootste aantal nieuwe koperen duiten en zilveren enkele stuivers heeft aangeleverd gekregen. Dat is begrijpelijk, want in de achttiende eeuw is Amsterdam in de Republiek de stad met verreweg de meeste inwoners.

Grafiek 26. Verdeling van nieuw geproduceerde duiten onder de steden Amsterdam, Leiden en Rotterdam tussen 1702 en 1780, op basis van de beschikbare verzendlijsten

Samenvatting en conclusie

Deze studie gaat over twee ogenschijnlijk los van elkaar staande onderwerpen: het toezicht op de muntproductie in de Republiek en de voorziening van kleingeld in Holland en West-Friesland, beide in de achttiende eeuw. Bij beide onderwerpen gaat het echter ‘om de kwaliteit van het geld’

en spelen de raden en generaalmeesters van de Munten en de essayeur-generaal een cruciale rol.

De aanleiding voor deze studie is de vondst van een drietal bronnen. Samen geven zij een goede indruk welke werkzaamheden de toezichthouders op de muntproductie in de achttiende eeuw verrichten en welke de inspanningen de Staten-Generaal en de Staten van Holland en West- Friesland zich getroosten ‘om de kwaliteit van het geld’ op orde te houden.

Om de positie en de taken van de toezichthouders beter te begrijpen, wordt in deze studie begonnen met de organisatie en de omvang van die muntproductie tijdens de Republiek.

De verschillende functies binnen het Muntbedrijf zijn toegelicht aan de hand van de algemene door de Staten-Generaal vastgestelde instructies. Deze instructies worden daar waar mogelijk aangevuld met specifieke instructies of commissies geldend voor een bepaalde functie of zelfs een bepaalde functionaris in een van de twee Munten van Holland of West-Friesland in de achttiende eeuw.

Voorbeelden uit de praktijk vullen het beeld van de positie en taak van de verschillende

Muntfunctionarissen verder aan. Het overzicht van bij de muntproductie betrokken personen wordt gecompleteerd met de officiële instructies voor de wisselaar, de essayeur, scheider en affineur en de ijk- en justeermeester van Holland en van de Unie. Opnieuw wordt informatie uit de praktijk gebruikt om de betrokkenheid van deze beambten bij de muntproductie of het toezicht daarop te verduidelijken. Van de achttiende eeuwse functionarissen, betrokken bij de muntproductie in Holland en West-Friesland en het toezicht daarop, worden zoveel mogelijk de namen gegeven.

Wanneer zij vermeld staan in een van de drie bronnen die gelden als basis voor deze studie, dan worden van hen tevens beknopt enkele biografische gegevens geleverd.

Het bestaande beeld over de muntproductie in de Republiek, in het bijzonder in de achttiende eeuw, wordt in deze studie nader gepreciseerd aan de hand van een drietal niet eerder gepubliceerde overzichten, aangevuld met een indertijd wel gedrukt en verspreid maar niet meer algemeen bekend overzicht van de muntproductie. Een vijfde veel beperkter overzicht over de productie in de periode 1786-1797 is in bewerkte vorm in de tekst opgenomen.

Door de bronnen van deze publicatie in transcriptie en aangevuld met voorbeelden uit de praktijk mee in druk te laten verschijnen, wordt enerzijds de bestaande kennis over de het toezicht op de muntproductie en de voorziening van kleingeld in Holland en West-Friesland in de achttiende eeuw vergroot. Anderzijds biedt deze studie verschillende aanbevelingen en handvatten voor verder onderzoek.

Het tweede onderwerp van deze studie betreft de inspanningen van de Staten van Holland en West-Friesland en in enkele gevallen de Staten-Generaal om de circulatie van het kleingeld telkens

0 10%

20%

30%

40%

50%

60%

Amsterdam Leiden Rotterdam

1702025 17020328 17020708 17020801 17040206 17130223 17160926 17170501 17200209 17221129 17230607

1739 1741 1742 1754 1765 1769 1780

(3)

378 Om de kwaliteit van het geld Samenvatting en conclusie 379

Op basis van deze incomplete gegevens kan toch worden geconcludeerd dat Amsterdam als grootste stad van Holland en West-Friesland van beide denominaties het grootste deel ontvangt aan zowel nieuwe duiten als aan nieuwe enkele stuivers. Van de duiten betreft het hier bijna een kwart en van de stuivers 1738-1740 ruim 41 procent. Leiden komt in beide verdelingen met respectievelijk 10,82 procent en 9,04 procent op de tweede plaats, op de voet gevolgd door Rotterdam

(respectievelijk 10,30% en 8,81%). Daarna volgen Haarlem (7,92% en 5,43%), Den Haag (7,23% en 4,54%) Dordrecht (6,82% en 4,24%), Gouda (4,75% en 3,06%) en Delft (4,58% en 3,06%). Van de steden in het Noorderkwartier ontvangt Alkmaar het grootste gedeelte, respectievelijk 3,29 procent en 3,25 procent van de gewestelijk totalen. De overige steden van het Noorderkwartier zitten in beide gevallen onder de 3 procent, waarbij Monnickendam volgens de bewaard gebleven verzendlijsten het minst ontvangt van zowel de nieuwe duiten als van pijlstuivers.1274

De essayeur-generaal voert bij de productie van koperen duiten namens de generaalmeesters de directie. Hij sluit het contract tot aankoop van het muntmateriaal, controleert de leveringen, verdeelt partijen rondellen over de twee Munthuizen, stelt de verzendlijsten voor de geproduceerde duiten en de eindverantwoording van de totale productie en distributie op. Voor al dit werk ontvangt hij een vergoeding bovenop zijn vaste traktement.

Ten behoeve van de productie van de pijlstuivers in 1738-1740 en 1764 kopen de Muntmeesters zelf het benodigde zilver in. Over een vergoeding voor de essayeur-generaal voor het extra werk dat hij hieraan heeft gehad, is niets teruggevonden.

Concluderend kan hier het volgende worden gemeld. In tegenstelling tot wat diverse auteurs de afgelopen jaren hebben beweerd is er weldegelijk bronnenmateriaal te vinden over de productie en zelfs over de distributie van koperen duiten in de zestiende, zeventiende en in de achttiende eeuw.

Voor de duiten van Holland en West-Friesland is dat met deze studie voor de gehele achttiende eeuw aangetoond, terwijl er verschillende voorbeelden worden gegeven uit de eeuwen daarvoor.

De overheid, in dit geval de Staten van Holland en West-Friesland, probeert de kwaliteit van de circulatie van het kleingeld, koperen duiten en zilveren enkele stuivers, op peil te houden. Maar diezelfde overheid is alleen bereid de kwaliteit van het kleingeldcirculatie te herstellen als het de gewestelijke schatkist niet belast. Wanneer de prijs van het muntmateriaal dat vereist, wordt het gewicht van de koperen duitplaatjes aangepast. Wanneer de duitplaatjes te zwaar blijken worden de kosten op de leverancier verhaald. De acties tot verbetering van de kopergeldcirculatie leveren doorgaans zelfs een bescheiden winst voor de gewestelijke schatkist op. Voor zover valt na te gaan is er slechts eenmaal een verlies geleden op de productie en distributie van de duiten. Het betreft hier een bedrag van ƒ 827: 6: 0 dat de generaalmeesters in 1713 te kort komen.1275

Uit de zes rekeningen over de productie en distributie van koperen duiten (1739, 1741-1742, 1754, 1765, 1769 en 1780) blijkt dat de Muntmeester in Dordrecht voor bijvoorbeeld de muntstempels, maar ook voor muntzakken meer vergoed krijgt dan zijn Westfriese collega. Wat hiervan precies de

1274 Zie voor deze vergelijking hoofdstuk 16.4 in het deel Bronnen van deze publicatie.

1275 NA 1.01.44-67 fol. 39. Presentatie van de rekening der duiten in de vergadering R&G d.d. 22 juli 1713. De rekening zelf is niet teruggevonden.

Van de Westfriese Munt krijgt Amsterdam ruim de helft van de nieuw geproduceerde duiten toegezonden, van de Munt te Dordrecht nog geen 13 procent. Wanneer beide producties bij elkaar worden opgeteld, dan ontvangt Amsterdam net geen kwart van het totaal aantal in opdracht van de Staten van Holland en West-Friesland vervaardigde koperen duiten. Op een straatlengte afstand volgen Leiden en Rotterdam, respectievelijk met bijna 11 procent en ruim 10 procent.

De onderstaande grafiek laat een aantal fluctuaties zien in het percentage dat de steden van de geproduceerde duiten en stuivers krijgen toegezonden. Waardoor deze afwijkingen zijn veroorzaakt is vooralsnog niet duidelijk geworden.

De steden in het Noorderkwartier krijgen alleen in 1717 nieuwe duiten aangeleverd vanuit de Munt te Dordrecht, terwijl Alkmaar als enige stad van het Noorderkwartier ook in 1702 nog twee keer nieuwe duiten uit Dordrecht heeft toegezonden gekregen. Na 1780 worden er in de Munthuizen van Holland en West-Friesland geen koperen duiten bestemd voor de circulatie in de Republiek meer aangemaakt.

Grafiek 27. Verdeling van de Hollandse en Westfriese duiten 1702-1780 en van de enkele stuivers 1738-1749 over de steden op basis van de overgeleverde verzendlijsten.

De tweede denominatie binnen de categorie kleingeld, die in de achttiende eeuw in opdracht en voor rekening van de Staten van Holland en West-Friesland is geproduceerd en onder de steden is gedistribueerd, is de zilveren pijlstuiver van 1738-1740 en 1764. In tegenstelling tot de duiten betreft het hier opdrachten waaraan een resolutie van de Staten-Generaal ten grondslag ligt en waarbij – anders dan bij de duiten – steeds wordt gewerkt met gezamenlijk voor alle gewesten afgesproken quota. Een vergelijking van de beschikbare verzendlijsten van de Hollandse en Westfriese duiten over de periode 1702 tot en met en 1780 met die van de zilveren enkele stuivers 1738 tot en met 1740 geeft het volgende beeld.

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

Breda/Overig Purmerend Medemblik Monnick

endam Edam Enkhuizen Hoor

n Alkmaar s Gra

venhage Brielle Schoonho

ven Schiedam Gorinchem Rotterdam Gouda Amsterdam Leiden Delft Haar

lem Dordrecht

Stuivers Duiten

(4)

380 Om de kwaliteit van het geld Summary and conclusion 381

Summary and conclusion

This study concentrates on two subjects, that at first glance appear to be completely different topics: the supervision on the coin production in the Republic of the Seven United Provinces and the supply of the smallest denominations in the province of Holland and West-Friesland, both during the 18th Century. The two subjects, however, are both dealing with ‘the quality of money’.

In either case the generalmasters of the mints and the assayer-general play a crucial role.

The immediate cause for this study is the discovery of three historical documents:

- a series of travel reports of the examination of the production of the mints of the provinces of Gelderland, Holland, West-Friesland, Zeeland, and Utrecht between 1717 and 1809;

- a series of declarations for activities done for the provincial government of Holland and West-Friesland by the assayer-general between 1780 and 1795;

- a series of accounts of the production and distribution of copper duits, ordered by the provincial government of Holland and West-Friesland between 1739 and 1780.

Taken together, these three documents present a good impression of the activities of the supervisors on the coin production and circulation in the 18th century.

For a better understanding of the positions and the tasks of these supervisors this study first concentrates on the organisation of the mints and the quantity of the coin production during the Republic of the Seven United Provinces. The various functions within a Mint, illustrated by the official instructions for Mint employees, issued by the States-General, are leading. Where possible the general instructions are supplemented with a specific instruction, or with a commission for specific functions or a specific employee of one of the two Mints within the province of Holland and West-Friesland in the 18th century. The view of the functions involved in the control of the coin production and circulation is completed with information on the official instructions of exchanger, the assayer, melter and refiner and the inspector of the weights. The names of all these employees within Holland and West-Friesland are also mentioned. When they are mentioned by name in one of the three series of historical documents, a brief biographical outline is also given.

The present knowledge of the size of the coin production during the Republic of the Seven United Provinces, especially in the 18th century, is expanded by this study beyond that of four unpublished surveys, and one printed and published within a small scale, but not generally known todays.

The efforts of the provincial and general government, the States of Holland and the States-General, to restore the quality of the circulation of the copper and smallest silver coins (1 stuiver) in the 18th century is the subject of the second part of this study. During that century the circulation of copper coins has been seriously ‘polluted’ with coins produced outside the province of Holland or the Republic, which were too light in weight and sometimes so worn that it was not possible to recognize any effigy. Inhabitants of the province of Holland and West-Friesland complained in such a way about their financial damage, that the government felt obliged to act.

This study proves that Mints outside the province of Holland and West-Friesland regularly reden is, wordt niet duidelijk. Ook de reden waarom de stempelsnijder van de Munt te Dordrecht het

dubbele betaald krijgt voor de duitstempels van wat zijn collega van de Westfriese Munt ontvangt, is niet gevonden.

De resolutie van 13 november 1769 van de Staten-Generaal over het gelijke gewicht van en de gelijke beloning voor de nieuw geproduceerde duiten in de hele Republiek lijkt een einde te maken aan het gewestelijk particularisme op dit terrein. Een eerste blik in het kasboekje van het Leidse Arme Wees- en Kinderhuis met gegevens over de jaren 1769-1785 maakt echter duidelijk dat ook na 1769 nog vreemde duiten worden omgewisseld tegen Hollandse exemplaren en dat een instelling als deze daarop 15 tot 20 procent verlies lijdt. In hoeverre dit algemeen is in die tijd, zal nog moeten blijken.

Een aantal vragen die in het kader van deze studie naar voren komen blijven vooralsnog

onbeantwoord. Zo is niet bekend geworden hoe het proces van de distributie onder de particulieren verloopt. De stadsbesturen spelen er een rol in, maar welke rol precies is niet duidelijk. De steden blijken min of meer verplicht te zijn de nieuw geslagen exemplaren af te nemen. Maar hebben de bestuurders van die steden voorafgaand bij raden en generaalmeesters of bij de essayeur-generaal of elders kunnen aangeven hoeveel zij aan nieuwe duiten of enkele stuivers denken nodig te hebben en dus zullen afnemen? Krijgt iemand op stadsniveau, een bestuurder of een ambtenaar, een vergoeding voor het inwisselen van de oude exemplaren tegen de nieuwe? Ook hier geldt dat nader onderzoek naar de productie en distributie van het kleingeld in de andere gewesten de huidige kennis over dit onderwerp mogelijk kan aanvullen. Dit nader onderzoek wordt bij dezen nogmaals zeer aanbevolen!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarna heeft zich de ontwikkeling voltrokken van een vennootschap onder firma tussen bewindhebbers, waaraan afzonderlijke commenda-participaties zijn verbonden, tot een

Het vennootschapsrecht van Holland, Zeeland en West-Friesland in de rechtspraak van de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland..

Hoewel uit de observatio lijkt te volgen dat Sempronius inderdaad niet deelde in de winst, verwierp de Hoge Raad het verweer van Maevius op grond van het feit dat het voor

De Hoge Raad bevestigde bovendien dat een vennoot zich niet zonder meer kon verhalen op de gemeenschap tussen vennoten ter zake van een vordering op een andere vennoot, als

De raadsheren waren het niet eens over de vraag of volgens contemporain gebruik (moribus nostris) vennoten die beiden bevoegd waren om namens de vennoot- schap te handelen hoofdelijk

Dat Voet zich bewust was van deze ongerijmdheid blijkt uit het feit dat hij in paragraaf 18.4.11 van de Commentarius ad pandectas opmerkt dat, in afwijking van de door hem

Ondanks dat een boekhouder in een procedure betreffende de aansprakelijkheid van reders te kennen gaf dat reders, in afwijking van het Romeinse recht, naar de toenmalige gewoonte

If this was the case, as the Supreme Court ruled on the basis of Roman law, the partner was jointly and severally liable for the actions of the asset administrator.. This judgement