• No results found

Vrijheid als afhankelijkheid. Een genealogische studie van opvoedadvies in 'De Bond' sinds 1960

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vrijheid als afhankelijkheid. Een genealogische studie van opvoedadvies in 'De Bond' sinds 1960"

Copied!
156
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emme Vandegi nste Promotor: Prof. Dr. Mi chel Vandenbroeck Commi ssari s: Pi eter Dhondt

Vri j hei d al s af hankel i j khei d’

Een geneal ogi sche st udi e van

opvoedi ngsadvi es i n ‘ De Bond’ si nds 1960

Facul t ei t Psychol ogi e en Pedagogi sche Wet enschappen

Meesterproef i ngedi end tot het behal en van de graad ‘ master i n het soci aal werk’

Academi ej aar 2010-2011

(2)
(3)

Emme Vandegi nste Promotor: Prof. Dr. Mi chel Vandenbroeck Commi ssari s: Pi eter Dhondt

Vri j hei d al s af hankel i j khei d’

Een geneal ogi sche st udi e van

opvoedi ngsadvi es i n ‘ De Bond’ si nds 1960

Facul t ei t Psychol ogi e en Pedagogi sche Wet enschappen

Meesterproef i ngedi end tot het behal en van de graad ‘ master i n het soci aal werk’

Academi ej aar 2010-2011

(4)

„Vrijheid als afhankelijkheid‟

Een genealogische studie van opvoedingsadvies in „De Bond‟ sinds 1960

Emme Vandeginste Academiejaar 2010-2011

Master Sociaal Werk

Promotor: Prof. Dr. Michel Vandenbroeck

Abstract

Titel: „Vrijheid als afhankelijkheid‟. Een genealogische studie van opvoedingsadvies in „De Bond‟

sinds 1960.

In de literatuur kunnen we lezen dat we ons een bepaalde visie op opvoeding van kinderen eigen hebben gemaakt die we als vanzelfsprekend beschouwen. Het gaat om een beeld van opvoeden als dé verantwoordelijkheid van ouders, als iets dat we kunnen leren door training van vaardigheden en vormingen, de idee dat opvoeding problemen van armoede en delinquentie kan oplossen,...

We zien bijvoorbeeld dat het stellen van grenzen aan kinderen binnen New Labour (Groot- Brittanië) opgevat wordt als oplossing voor armoedeproblemen en problemen van jeugddelinquentie. Sociale problemen worden zo gemaakt tot opvoedingsproblemen.

Om dit vanzelfsprekend beeld van opvoeding in vraag te kunnen stellen, vertrekken we van een actueel probleem namelijk: „het (bijna) niet meer stellen van grenzen aan kinderen‟.

Uit (populaire) opvoedingsliteratuur spreekt een ongerustheid dat het niet goed gaat met de opvoeding. Pedagogen beweren dat er minder grenzen dan vroeger gesteld worden aan kinderen en dat dit een probleem vormt op vandaag. Ze spreken over iets dat nieuw zou zijn: minder grenzen, minder regels, meer onduidelijkheid, meer verwenning,...

Dit roept de vraag op hoe deskundigen vroeger en nu ouders hierover aanspreken.

Aan de hand van historisch onderzoek kijken we naar deze actuele vraag.

We gaan na op welke manier ouders, in opvoedingsliteratuur, aangesproken worden op hun opvoedingsgedrag. Meerbepaald gaat het over wat opvoedingsdeskundigen aan ouders zeggen over het stellen van grenzen, over een periode van vijftig jaar.

(5)

Daarbij is het niet onbelangrijk mee te nemen wat deze (veranderende) opvattingen zeggen over de verantwoordelijkheden van ouders, en in het bijzonder over de relatie tussen ouderlijke verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid van de samenleving.

In een krant als De Bond lezen en analyseren we deze dubbele vraag van de zestiger jaren tot nu, op genealogische wijze.

Uit de resultaten komt naar voor – na een inhouds- en discoursanalyse - dat er aan het nieuw

„probleem‟ grenzen stellen niets nieuw is.

Maar als er niets veranderde wat betreft de ongerustheid over grenzen stellen, hoe komt het dan dat hedendaagse pedagogen denken dat het om een nieuwe evolutie gaat?

In de literatuur lezen we hoe de opvoedingsadviezencultuur ouders in plaats van te ondersteunen, vaak onzeker maakt. Aan ouders worden hoge verwachtingen gesteld en ouders dragen een enorme verantwoordelijkheid. Ouders moeten zich professionaliseren.

De gemaakte analyse van De Bond kan die gedachtegang alleen maar versterken.

Ouders hebben niet alleen een verantwoordelijkheid in het opvoeden van kinderen, ze moeten ook zorgen dat kinderen veilig zijn. De gevaren zijn legio en ouders moeten de risico‟s leren controleren en beheersen. Van een boze buitenwereld moeten ze een veilige binnenwereld maken.

Ouders zijn vandaag én de natuurlijke opvoeders én de aangewezen opvoeders én de deskundige opvoeders als ze tenminste uit alle (tegenstrijdige) deskundige adviezen een opvoeding kunnen distilleren.

Voorliggend onderzoek is geen bijdrage tot het verwerven van pedagogische deskundigheid.

Wat deze meesterproef pretendeert te doen, is vragen te stellen waar er nu geen vragen gesteld worden, vanzelfsprekendheden blootleggen die geen vanzelfsprekendheden zijn.

***

(6)

Ondergetekende Emme Vandeginste geeft toelating tot het raadplegen van deze meesterproef door derden.

(7)

1

Inhoud

Voorwoord ... 4

I. Probleemstelling ... 5

1.1. Ten geleide ... 5

1.2. Ouders, opvoedingsdeskundigen en maatschappij: een driehoeksverhouding met karakter? ... 7

Ouders als de CEO van de opvoeding? ... 7

Grenzen stellen om de wereld te verbeteren? ... 9

Opvoedingsondersteuning: nooit meer alleen op de wereld?...12

Een driehoeksverhouding die ouders tot falende opvoeders maakt? ...13

1.3. Probleemstelling: waarheid is niet van altijd? ...16

1.4. Een genealogie: tijd, geen lineaire maat van verandering ...20

II. Een adviescultuur: ...22

‘vrijheid als afhankelijkheid’ ...22

2.1. Ten geleide ...22

2.2. Ouders in het vizier: over de verantwoordelijkheid van ouders ...26

Het primaat van het gezin als opvoedingsmilieu... ...26

...en de twijfel aan de competenties van ouders... ...28

...en dus de nood aan overheidsingrijpen ...30

2.3. Een Geïnstitutionaliseerde onzekerheid ...33

Een historisch kleedje ...33

En het devies van de wetenschap ...35

En een ander kleedje voor het gezin? ...37

2.4. Tot slot: er zijn grenzen... ...40

III. Methodologie ...43

3.1. Onderzoeksvraag ...43

3.2. Analyse-instrument: „De Bond‟ ...43

3.3. Methode ...46

Kwalitatieve inhoudsanalyse en discoursanalyse ...46

3.4. Werkwijze ...47

Literatuurstudie ...47

Materiaal ...47

Verloop: fasering van de analyse ...48

3.5. Spanningen en vragen ...51

Verplicht tot kiezen ...51

(8)

2

Onderzoek is nooit neutraal ...51

Onderzoek dient kritisch te zijn ...52

IV. Onderzoeksresultaten: ...53

Een analyse van De BOND anno 1960 - 1961, 1985, 2009 - 2010 ...53

4.1. Opvoeden anno 1960 - 1961 DE BOND: een bondgenoot? ...54

1. Tijdskader ...54

2. Deskundigen aan het woord ...56

3. Ouderlijke verantwoordelijkheid ...59

4. Maatschappelijke verantwoordelijkheid...62

5. Grenzen stellen ...65

6. Besluit ...69

4.2. OPVOEDEN anno 1985 DE BOND: Gesluierd? ...72

1. Tijdskader: ...72

2. Deskundigen aan het woord ...75

3. Ouderlijke verantwoordelijkheid ...77

4. Maatschappelijke verantwoordelijkheid...85

5. Grenzen stellen. ...86

6. Besluit ...90

4.3. OPVOEDEN anno 2009 – 2010 DE BOND: geen opvoedingsrecepten, wel kookboeken ...94

1.Tijdskader ...94

2.Deskundigen aan het woord ...97

3. Ouderlijke verantwoordelijkheid ...99

4. Maatschappelijke verantwoordelijkheid... 104

5. Grenzen stellen ... 107

6. Besluit ... 110

V. NAAR EEN EINDPUNT of BEGIN? ... 114

5.1. VAN EEN SYNTHESE.... ... 114

Ten Geleide ... 114

1. Tijdskader ... 114

2. Deskundigen aan het woord ... 115

3. Ouderlijke verantwoordelijkheid ... 117

4. Maatschappelijke verantwoordelijkheid... 119

5. Grenzen stellen ... 120

6. Besluit ... 122

5.2. ... NAAR EEN VOORLOPIG BESLUIT ... 125

(9)

3

Ten Geleide ... 125

Geen antwoorden, wel vragen ... 126

Waarop zou je nog wachten.... ... 127

... om je opvoedingstalenten te versterken? ... 129

„Vrijheid als afhankelijkheid‟ ... 130

Een terugslagbeweging? ... 131

Wat zit er onder de sluier? ... 132

Bibliografie ... 133

Referentielijst voor citaten uit ‘De Bond’. ... 141

(10)

4

Voorwoord

Het is mooi, een begin met dankende woorden.

Eerst iets over de tijd. Tijd was een zegen, maar ook een vloek. Eén academiejaar voor het maken van een goede meesterproef is kort. Hoe meer het einde naderde, hoe korter de dagen werden en hoe meer ik de tijd als een bondgenoot leek te verliezen.

Ook in mijn onderzoek speelde het begrip „tijd‟ een belangrijke rol. Om mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden koos ik er voor De Bond, een publicatie van de Gezinsbond, als onderzoeksmateriaal te gebruiken. Een actueel probleem werd herbekeken door de geschiedenis ervan mee te nemen. Een opslagplaats van vijftig jaar Bonds-kranten is niet elke bibliotheek gegeven. Ik wil de Gezinsbond dan ook danken. Eerst en vooral voor haar publicatie, die ik tot mijn onderzoeksmateriaal maakte. Vervolgens was het ook de Gezinsbond die me verwees naar de (enige) plaats waar de „schatten van De Bond‟ te vinden zijn: het archief KADOC te Leuven.

Een tweede woord van dank gaat uit naar dit archiefcentrum. Stond het archief KADOC te Leuven niet open voor mijn aanwezigheid twee à drie keer per week, dan was ik niet in de mogelijkheid geweest mijn onderzoeksmateriaal ter hand te nemen. Ook dank aan de bibliotheek van Gent en Brugge, zij waren soms een welkome verzachting voor uren sporen van en naar Leuven.

Er is natuurlijk niet alleen een meesterproef. Naast het hoofd in boeken en in archiefdocumenten, naast een leven voor de pc, zijn er nog de vrienden en de buitenlucht. Mijn allerbeste vrienden wil ik dan ook danken voor hun schoonheid in aanwezigheid. Ook mijn looppartner was een welkome vriend in het bijna dagelijks loslopen en losschudden van de thesissfeer. De mensen van mijn kot waar ik de voorbije vijf jaar verbleef, wil ik danken voor hun vriendschap en zorg, en vooral voor de prachtige locatie.

Mijn familie wil ik danken voor alles. Moeke, in het bijzonder, voor haar aanwezigheid en hulp op afstand.

Een ongelooflijk woord van dank aan Annick Vansevenant. Mijn rots in de branding. Ze gaf niet alleen taalkundig advies, maar zeker en vast ook „deskundig‟ advies bij alles wat mijn meesterproef geworden is. Van begin tot eind werd het document nagelezen. Annick, enorm bedankt.

Een bijzonder woord van dank, tenslotte, aan mijn promotor Michel Vandenbroeck, voor zijn kritische vragen en opmerkingen, zijn eerlijkheid, zijn tijd en scherpe geest en voor het geloof in deze meesterproef. Hij zorgde voor bijzonder leervolle momenten en heeft me doen beseffen dat de manier waarop een promotor ondersteuning biedt, zo bepalend is in het proces van een meesterproef.

Emme Vandeginste, Gent, 2 mei, 2011.

(11)

5

I. Probleemstelling

1.1. Ten geleide

Anno 2008

Heel veel “opvoeding tot zelfstandigheid” blijkt niet meer te zijn dan een toevallig bijverschijnsel van het moderne-luxe leven van de ouders. “Zelf mogen kiezen” heeft meer te maken met een vanzelfsprekend soort gemakzucht van de ouders, dan dat het kinderen van anderhalf nou zozeer leert om kritisch te beslissen. (Schöttelndreier, 2008, p. 82) 1

Uit die vaag begrensde opvoedingssituaties komen vroegwijze mannetjes en vrouwtjes voort, wijsneuzen met slechte rapporten die wel alles over relaties weten. Er komen weerspannige pubers van die, met een beetje pech, nog gewelddadig en crimineel worden ook. (Schöttelndreier, 2008, p. 86) De toegenomen tolerantie en vage grenzen in huis hebben er niet alleen toe bijgedragen dat kinderen meer en meer verwend worden, maar ook dat zij meer en meer emotioneel worden verwaarloosd.

(Schöttelndreier, 2008, p. 119)

Anno 1985

Te vroeg loslaten is verwaarlozing. Maar bij te laat loslaten, leert het kind niet te vallen, leert het nooit de consequenties van zijn gedrag te dragen. (Nelis in Masui, 24 mei, 1985, p. 8)

Anno 1960

[...] Naast deze wetenschappelijke ouders ontmoeten wij een hele schare ouders, die eenvoudigweg vrede en rust zoeken. Zij laten alles maar begaan, zolang hun buren of de politie niet tussenbeide komen. [...]. Aldus stellen zij hun geweten gerust tegenover passiviteit en zwakheid in de opvoeding. Zij kopen hun rust uit door het kind te bezorgen alles wat het maar dromen kan. Maar wanneer dat niet meer kan, nemen zij een dubbele houding aan. Ofwel klagen ze stukken uit de stenen en zoeken zij in erfelijkheid en fysische voorgaanden een uitleg voor het moeilijk gedrag van hun kind; ofwel denken ze dat het ogenblik eindelijk gekomen is om het roer recht te trekken en dat moeten de anderen maar doen.

(Lox, 29 september, 1961, p. 1)

1 Voor verwijzingen naar bronnen, wordt gebruik gemaakt van de APA-normen 5th edition.

(12)

6 Anno Vandaag

Door publiekelijk hun pedagogisch engagement uit te spreken, bevestigen de ouders de verantwoordelijkheid waarvoor het kind hen plaatst. Belofte maakt schuld. [...] Door het ritueel van de belofte worden ouders als opvoeders geïnstalleerd. [...] De opvoedingsbelofte is een van de instrumenten om opvoeders op te voeden. (Van Crombrugge, 2007)

Als kinderen na de scheiding opgroeien in een sfeer van conflicten en ruzies komt dat hun welbevinden niet ten goede. Wat ze vooral nodig hebben, zijn ouders die ook na een scheiding hun taak als opvoeder ondanks alles blijven behartigen. (Rober in Van Hecke, 22 januari, 2010a, p. 7)

Anno 1960

Wat niet kan geloochend worden: zoals de kinderen uit een ontwricht huwelijk er slechter voorstaan, dan zij die vader of moeder door de dood verloren, zo is ook de uit de echt gescheiden vrouw nog ongelukkiger, dan zij die een beminde man naar het kerkhof zag dragen. (Roels, 23 juni, 1961, p. 1)

Pedagogisch advies in een lijn samengevat, brengt ons bij het volgende:

Populaire opvoedingsboeken hebben het over kinderen: kinderen zijn verwender dan ooit (Bisschop, 2005; Delfos, 2006; Kok, 2000; Schöttelndreier, 2008), alles kan en alles mag (Broeckmans, 1999), zij missen structuur van verboden en geboden, ze hebben nood aan duidelijke regelgeving (Bisschop, 2005; Delfos, 2004, 2006; Schöttelndreier, 2008),...

Diezelfde boeken hebben het ook over ouders: ouders geven veel meer toe aan hun kinderen dan vroeger (Bisschop, 2005), ouders compenseren hun afwezigheid door van hun kind hun vriend te maken (Schöttelndreier, 2008). Ouders moeten het heft weer in eigen hand nemen: weg met de „pedagogische weifelachtigheid‟, de „gemakzuchtige verwennerij‟ en de

„opvoedingsverdwazing‟ (ibid., 2008).

Dit soort opvoedingsadvies staat niet alleen. Ook wetenschappelijk advies heeft het over het verdwijnen van de laatste grenzen (Dasberg, 2000), ouders die geen regels meer stellen waar jongeren eens flink tegenaan kunnen lopen (Raes, 2009, in Geudens, 2009), „afwezige ouders‟

(ibid.), ouders die niet weten hoe om te gaan met onderling overleg als nieuwe norm (Van Crombrugge, 2005), afgrenzingsproblemen in gezinnen als een feit (ibid.),...

Ouders dragen een enorme verantwoordelijkheid.

Alle kinderen hebben recht op goed ouderschap (Sanders, 2008) en recht op deskundige ouders (Van Crombrugge, 2005). Ouders moeten bereid zijn zich te onderwerpen aan het oordeel van de samenleving over hun opvoedingsvaardigheden (Van Crombrugge, 2007) en alle ouders kunnen hulp gebruiken bij het opvoeden (Sanders, 2008). Aan (toekomstige) ouders moet gevraagd kunnen worden een „ouderschool‟ te volgen (Van Crombrugge, 2005).

Ouderschapsbekwaamheid zou een relevante risicofactor zijn voor preventieve actie (Glazemakers, Gijs & Deboutte, 2007).

Een staaltje van opvoedingsadvies...

(13)

7

1.2. Ouders, opvoedingsdeskundigen en maatschappij:

een driehoeksverhouding met karakter?

In wat geschreven en gezegd wordt over het opvoeden van kinderen, zowel in populaire opvoedingsboeken als in wetenschappelijke literatuur, wordt een bepaald beeld over die opvoeding naar voor geschoven.

Een beeld van opvoeden als dé verantwoordelijkheid van ouders (Gillies, 2008), als iets wat we kunnen leren door training van vaardigheden en vormingen (Van Crombrugge, 2005; Sanders, 2008;...), de idee dat opvoeding problemen van armoede en delinquentie kan oplossen (Glazemakers & Deboutte, 2005; Glazemakers, Gijs & Deboutte, 2007; ...),...

Het gaat om uitspraken die een bepaalde opvatting weergeven. Een wantrouwen aan het adres van de ouders, in die zin dat de impliciete veronderstelling is dat het ooit wel eens fout zal lopen (Ramaekers & Lambeir, 2007) of dat ouders het niet alleen kunnen (Glazemakers & Deboutte, 2005). Want, wat doorschemert in de wijze waarop opvoeding vandaag ter sprake wordt gebracht, is het idee dat ouders zich op de een of andere manier moeten professionaliseren (Ramaekers, 2009, Poot, 1994). We mogen niet onderschatten „op welke fundamentele wijze dit onze kijk op het ouderschap verandert (en wellicht ook veranderd heeft)‟ (Ramaekers, 2009, p.

14).

Actuele adviezen over opvoeding dienen gezien te worden in hun maatschappelijke context, met inbegrip van de sociale, economische, politieke en met zicht op historische ontwikkelingen (Vandenbroeck, 2009c). Modern ouderschap krijgt vorm midden een (veranderende) maatschappelijke context en bevindt zich in een „postmoderne‟ (Bauman, 1993, in Walravens, 2005), laat-moderne (Lyotard, 1979, in Walravens, 2005), risicomaatschappij (Beck, 1997).

Ouders als de CEO van de opvoeding?

Het gezin is in zekere mate een autonoom samenlevingsverband dat ingebed is in een maatschappelijke en historische context en hiervan de invloed ondergaat en op zijn beurt invloed uitoefent (Walravens, 2005.). Zo werd de relatie tussen ouders en overheid, aan het einde van de twintigste eeuw, sterk beïnvloed door veranderende opvattingen in de welvaartsstaat (Vandenbroeck, 2008b). De welvaartsstaat bevond zich in een drievoudige crisis (Rosavallon, 1995, in Vandenbroeck, 2008b). Meer en meer groeide het inzicht dat de verzorgingsstaat geen voldoende oplossingen meer kon bieden voor de huidige maatschappelijke problemen, zoals toenemende sociale uitsluiting (Rosanvallon, 1995; in Hermans, Van Hamme, Lammertyn, 1999).

„Overheden werden tegelijk geconfronteerd met dalende inkomsten uit belastingen en toegenomen uitgaven in bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen‟ (Vandenbroeck, 2008b, p.

55). Ze zou maatschappelijke uitsluiting vergoeden en daardoor bestendigen (Rosanvallon, 1995, in Hermans et al., 1999). Binnen het huidig maatschappelijk kader van o.a. individualisering,

(14)

8

globalisering en detraditionalisering, werd de welvaartsstaat steeds minder efficiënt beschouwd en haar fundamenten werden ondergraven (Hermans et al., 1999). Er moest geschakeld worden van een passieve naar een actieve welvaartsstaat (Rosavallon, 1995, in Vandenbroeck, 2008b).

Individu en samenleving kwamen daardoor in een andere verhouding tot elkaar te staan. Dat blijkt onder andere uit de verschuiving in de invulling van „sociale rechten‟ (Vandenbroeck, 2008b). De actieve verzorgingsstaat, waar Rosanvallon voor pleitte, tracht uitgeslotenen te reïntegreren in de samenleving (Hermans et al., 1999). Er werd voluit kaart gekozen voor sociale inclusie. Deze werd al vlug verengd tot een streven naar geschiktheid voor de arbeidsmarkt (Vandenbroeck, 2008b). „De dominante opvatting over de welvaartsstaat is stilaan verworden tot risicobeheersing, met een nadruk op individuele verantwoordelijkheid‟ (ibid., p. 55). Sociale rechten kunnen dan niet meer losgezien worden van individuele plichten. Steun en uitkeringen worden meer voorwaardelijk (Vandenbroeck, 2008b). Sociaal werkers moeten hun cliënten aanmoedigen om zelf hun verantwoordelijkheid op te nemen en hen helpen om adequater te functioneren in een wereld waar individuele autonomie en economische vooruitgang de boventoon voeren (Kunneman, 2005). Het gaat hier om een neoliberaal perspectief dat uitgaat van de toekomst, beheerst door de idee van altijd stijgende consumptiemogelijkheden voor autonome individuen op grond van onbegrenzende economische groei en technische vernieuwing. Deze neoliberale visie op een betere toekomst wordt onderbouwd door haar versie van een rechtvaardige samenleving, waarin elke man krijgt wat hij verdient op basis van zijn eigen inspanningen (ibid.).

Dat neoliberaliseringsidee faalt, zegt Kunneman (2005), maar in de neoliberale samenleving wordt dat falen toegeschreven aan individuen. De gedachte is nu die van individuele verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn en succes. Je bent het product van je eigen falen als je daar niet in slaagt (Masschelein & Quaghebeur, 2005). Dit uit zich onder meer in een toenemende aandacht voor risicobeheersing en preventie (Vandenbroeck, 2009c).

Masschelein en Quaghebeur (2005) geven mee dat alles nu een streven wordt naar autonome, mondige, zelfstandige, reflexieve, „self-expressieve‟ individuen. „Self-control‟, „positive self-image‟,

„self-responsibility‟ en „self-determination‟ worden belangrijk (Masschelein & Quaghebeur, 2005).

Een typisch kenmerk van de actieve welvaartsstaat of „social investment state‟ is dat mensen moeten investeren in hun leven (Vandenbroeck, 2009c).

Participatie wordt een doe-woord. Een individu moet investeren in participatie als een manier om te investeren in zichzelf en zichzelf te vormen (Masschelein & Quaghebeur, 2005).

Participatie vraagt aan individuen om actief, bevoegde, onafhankelijke individuen te worden (ibid.). Persoonlijkheden zelfs.

Ook in de opvoeding wordt competitie, leiderschap, zelfregulering, zelf-controle, steeds belangrijker. In dit licht kunnen ouders bekeken worden als de CEO van de opvoeding. CEO staat voor „Chief Executive Officer‟, de titel die een bedrijfsleider graag op zijn naamkaartje plaatst.

(15)

9

Wat een „goeie‟ CEO typeert is durven beslissingen nemen, durven delegeren, talent aanscherpen, vorming volgen, inspraak geven in een vastomlijnd kader, juiste beloning en bestraffing voor personeel dat goed of minder goed presteert.

Vandaag zijn het niet alleen „werknemers‟ maar vooral opvoeders die zich moeten gedragen als een „groot leider‟. Ze moeten zichzelf voortdurend bevragen en specialiseren. Een link met de evolutie van levenslang leren en persoonlijke ontplooiing is niet veraf. Levenslang leren is als mantra de opvolger van een andere mantra, die van de permanente educatie, zeggen Verschelden en De Droogh (2009). Met de verschuiving naar leren, verschuift de aandacht bijna onmerkbaar naar het individu. Bij dat individu ligt de primaire verantwoordelijkheid. Het individu wordt dan verantwoordelijk geacht voor zijn/haar eigen leerproces (ibid.).

Tegelijkertijd merken we een paradox. Burgers moeten autonome individuen worden, gekenmerkt door een hoge graad van onvervreemdbare persoonlijkheid. Tegelijk worden ouders van alle kanten belaagd door advies en opvoedingsinitiatieven. Ouders moeten zelfstandig zijn, maar ouders kunnen het niet alleen. Participatie aan allerlei opvoedingsprogramma‟s wordt dan de boodschap. Een paradox die nauw aan kan sluiten bij wat Simon en Van Damme (1989) de

„pedagogische paradox‟ noemen. De pedagogiek stelt mondigheid als doelstelling voorop, tegelijk gaat men in de dagelijkse praktijk uit van feitelijke onmondigheid (zie ook Bouverne-De Bie, 2011).

Grenzen stellen om de wereld te verbeteren?

Worden ouders de CEO van de opvoeding van hun kinderen, dan heeft dit de bedoeling dat hun

„product‟ goed aanslaat op de markt. Dat het product als het ware past in die markt.

En in zekere zin is het normatieve appel dat op ouders gedaan wordt, niets meer dan deze vraag:

zorg dat „uw product‟, past in deze markt, deze samenleving. Grenzen stellen om de wereld beter (of veiliger, of rendabeler, of beter presterend…) te maken.

In inleidende citaten kunnen we lezen dat het niet goed gaat met de opvoeding. Het roept de vraag op of hedendaagse ouders wel in staat zijn om hun kinderen zo op te voeden dat zij goed op hun toekomstig leven worden voorbereid. Het gaat hier om een vraag die overigens niet door de ouders zelf gesteld wordt maar door professionals (du Bois-Reymond, 1994). Ouders zouden te weinig grenzen stellen aan hun kinderen. De auteurs van deze opvoedingsliteratuur uiten hun bezorgdheid. Het zijn ook deze bezorgde auteurs (Bisschop, 2005; Broeckmans, 1999, Dasberg, 2000; Delfos, 2004, 2006; Sanders, 2008; Van Crombrugge, 2005; ...) die hun literatuur richten naar ouders. Ze doen geloven dat ouders steeds minder grenzen aan hun kinderen stellen en dat dit een belangrijk probleem vormt vandaag. Bovendien wordt verondersteld dat „vermindering van grenzen binnen opvoeding‟ de universele waarheid omtrent opvoeding betreft.

(16)

10

Het is echter nog maar de vraag of we wel kunnen spreken in termen van meer of minder grenzen? Zal er niet altijd sprake zijn van grenzen binnen opvoeding? Dienen we niet veeleer te denken in termen van een verandering van vorm waarin deze grenzen aan ons verschijnen? We kunnen dan ook de vraag stellen wat deze pedagogen bedoelen als ze spreken over „verdwijnen‟,

„verminderen‟, „vervagen‟?

Bovendien wordt het stellen van grenzen als een actueel probleem voorgesteld. Dat zien we in de voorbeelden van pedagogen, maar ook steeds meer in beleidsteksten (politieke teksten). Een straf staaltje hiervan is het recente "rapport Bockel" uit Frankrijk.

Het rapport zegt bijvoorbeeld dat de familie een bevoorrechte partner moet zijn ter preventie van delinquentie omdat de familie de basis vormt voor een goede opvoeding.

Marc-Philippe Daubresse minister in Frankrijk „de la Jeunesse et des Solidarités Actives‟

stelt: “la famille doit être un partenaire privilégié de toute action de prévention de la délinquance car elle constitue le premier cadre éducatif” (Bockel, 2010, p. 13)

Voor Bockel (2010) is het duidelijk dat het ouderschap in een crisis zit. Een crisis die zich uit als een vorm van wantrouwen, ook door de kinderen.

Willen ouders uit deze spiraal ontsnappen dan moet er gewerkt worden aan de autoriteit van ouders. Autoriteit is een recht van de jongeren en een huiswerk voor de ouders. De unieke kracht van het ouderlijke verbod moet geherwaardeerd worden. Om ouders hun autoriteit en waardigheid te laten terugvinden zijn strikt omkaderde ouderstages nodig, moeten oefenscholen voor ouders opgericht worden,... Ouders moeten bewust gemaakt worden van de rol die zij spelen in het lot van de jongeren. Ook daar waar zij denken niet de middelen of niet het te recht hebben iets te doen, moeten ze tussenkomen, anders berusten ze in de delinquentie. In die gezinnen waar een vaderfiguur aanwezig is, komt er minder delinquentie bij de jeugd voor. De vader moet terug meer autoriteit op zich nemen.

Bockel spreekt zijn bezorgdheid uit over de toename aan eenoudergezinnen.

De bezorgdheid om de moderne opvoeding wordt door sommigen beschreven als „morele paniek‟, aldus Hermanns (2008). Die bezorgdheid treedt volgens hem vooral op waar een relatie gelegd wordt tussen opvoeding en latere criminaliteit. De maatschappelijke onrust over de moderne jeugd is volgens hem één van de maatschappelijke achtergronden van opvoedingsondersteuning. Voortdurend geven deskundigen ouders raad of helpen ze hen bij de opvoeding (ibid.). De aandacht voor opvoeding is een overheersende aandacht voor de tekortkomingen van ouders (Furedi, 2001). Hoe ingewikkelder deskundigen de opvoeding maken, hoe zwaarder de plichten van vader en moeder worden. Bovendien wordt het kind alsmaar kwetsbaarder gemaakt en hoe kwetsbaarder een kind, hoe meer invloed de ouders wordt toegeschreven tijdens de opvoeding van hun kind (ibid.).

Vanuit de enorme verwachtingen en verantwoordelijkheden die aan ouders worden gesteld, kan het bijna niet anders dan dat ouders langs alle kanten in het vizier worden gehouden. Is het niet

(17)

11

langs een christelijk verhaal, dan wel in het belang van de maatschappelijke veiligheid of onder het mom van individuele ontplooiing. „Parenting can be seen as having become a public activity open to the scrutiny of parents and professionals alike‟ (Miller & Sambell, 2003, p. 32). Tot in de meest intieme sfeer van het gezin groeien nieuwe eisen van en ten aanzien van individuen (Beck&Beck-Gernsheim, 1996, in Geldof, 1997). Langs een verhaal van kinderen, probeert men ouders te adviseren hun gedrag te veranderen (Furedi, 2001). Dit roept dan ook de vraag op of grenzen stellen aan kinderen, in het belang van het kind, een middel wordt om grenzen te stellen aan het gedrag van ouders?

Vandaag leven we in een „risicomaatschappij‟ (Beck, 1997). Niets is nog zeker.

Risicomaatschappijen zijn „die maatschappijen die geconfronteerd worden met de uitdagingen als gevolg van de zelf gecreëerde – en eerst verborgen- mogelijkheid om al het leven op aarde te vernietigen‟ (Beck, 1995, in Geldof, 1997, p. 71). Daarbij wordt veelvuldig verwezen naar ecologische crisissen en rampen als Tsjernobyl (Geldof, 1997; Vandenbroeck, 2009b; Walravens, 2005). Deze crisissen hebben enorme sociale gevolgen en consequenties op de hele maatschappij en de risico‟s (sociale, politieke, ecologische en individuele) ontsnappen in toenemende mate aan de controlerende en beschermende instituties van de industriële maatschappij (Beck, 1996, in Geldof, 1997). Beck (1994, in Geldof, 1997) benadert de risicomaatschappij als een crisis van de moderniteit, vanuit ecologische, sociale en politieke transformaties. Centraal staat vandaag een groeiende onzekerheid, onvoorspelbaarheid en angst (Geldof, 1997). Vandaag willen we zoveel mogelijk risico‟s uitroeien, vermijden en beheersen.

Wordt grenzen stellen dan ook een streven het gedrag van ouders te beheersen?

Het is en lijkt een contradictie: onze maatschappij zit vol grenzen (op straat spelen wordt te gevaarlijk bevonden, alleen te voet naar school is not done, kinderen zouden permanente controle behoeven,...) en toch is er het beeld van ouders die te weinig grenzen stellen aan hun kinderen. (Opvoedings)problemen worden herleid tot „volwassenen die hun kinderen moeilijk de baas kunnen‟ (Furedi, 2001, p. 115). Grenzen stellen aan kinderen wordt opgevat (vanuit een New Labour politiek) als oplossing voor armoedeproblemen en problemen van jeugddelinquentie (Featherstone, 2005; Gilles, 2008). Furedi (2001) heeft het over beweringen van beleidsmakers zoals: het statement dat de kwaliteit van de emotionele band tussen ouder en kind een hoofdfactor is bij het ontstaan van delinquentie. Emotionele, psychische problemen en gedragsstoornissen bij kinderen worden steevast de verantwoordelijkheid van de ouders bevonden (Furedi, 2001). Een betere opvoeding zou dé oplossing bieden voor de problemen van de maatschappij (Furedi, 2001). Waar het fout loopt met kinderen, is het dus fout gelopen in de opvoeding. Sociale problemen worden zo gemaakt (verengd) tot opvoedingsproblemen en dus individuele problemen. Een gedachte die past in een samenleving waar falen of succes wordt toegeschreven aan individuen.

(18)

12

Opvoedingsondersteuning: nooit meer alleen op de wereld?

Cruciaal in de beweging van een welvaartsstaat naar een investeringsstaat is het belang van investeren in kinderen (Featherstone, 2006). Kinderen mogen dan sociaal nutteloos zijn, kinderen zijn emotioneel kostbaar (Mayall, 2006). Door de maatschappij worden kinderen aanzien als een

„waar‟, een te investeren goed, de belofte van de toekomst (Featherstone, 2006). Ook Vandenbroeck (2008a) benadrukt dat: kinderen worden schaars, en schaarse goederen worden kostbaar en moeten beschermd worden. Een eigenheid van de vrije markteconomie.

De samenleving heeft er alle belang bij dat kinderen goed opgevoed worden (Wubs, 2004). In Miller en Sambell (2003) kunnen we lezen dat de gevolgen van succesvol of onsuccesvol ouderschap door professionals en beleidsmakers aanzien worden als „highly significant politically, economically, educationally, socially and for the mental health of the nation‟ (Miller & Sambell, 2003, p. 32). Opvoeden wordt te belangrijk gevonden om alleen over te laten aan ouders (Furedi, 2001; Ramaekers, 2009; Vandenbroeck, 2008b).

Investeringen in de vroege opvoeding kunnen bovendien vele problemen voorkomen (Asscher, Hermanns & Dekovic, 2008). Ook Hermanss (2008) roept het preventieargument in het leven en zegt dat „ernstige latere problemen zoals kindermishandeling, psychische en gedragsproblemen, schooluitval en criminaliteit voorkomen kunnen worden door vroegtijdige investeringen in de opvoeding‟ (p.12). De eerste levensjaren van kinderen zijn uitermate belangrijk „because so much is happening in the baby's brain. These experience can determine whether children will grow up to be peaceful or violent citizens, focused or undisciplined workers, attentive or detached parents themselves.‟ (Clinton, 1997, in Bruer, 1999, p. 5)

Met de enorme nadruk op de betekenis van ouders in het leven van kinderen, zeker in de eerste levensfasen, wordt „trial en error‟ – een benadering van gezond verstand en een vanzelfsprekendheid voor velen - nu aanzien als hopeloos naïef en amateuristisch, zelfs onverantwoord (Miller & Sambell, 2003).

En dus wordt opvoedingsondersteuning in het leven geroepen (Hermanns, 2008). „The ultimate aim of good parenting support is to enable parents to learn how to develop the efficacy of their parenting‟ (Miller & Sambell, 2003, p. 33). Activiteiten van opvoedingsondersteuning richten zich naar ouders (Asscher et al., 2008). De idee is dat door ouders te ondersteunen zij opvoedingsproblemen nu en in de toekomst beter zullen kunnen hanteren (ibid.).

Opvoedingsondersteuning heeft dan ook tot doel „de opvoeders te helpen opvoeden‟ (Hermanns, 1992, in Hermanns, 2008, p. 12). Bovendien is de veronderstelling dat opvoeders vragen hebben over de opvoeding, onzeker zijn en behoefte hebben aan steun (Zwiep, Ligtermoet en de Ruyter, 1996). Er wordt aangenomen dat ouders niet meer in staat zijn zelf hun zelfredzaamheid op peil te houden (Asscher et al., 2008) en dat ouders niet meer alleen kunnen opvoeden (zie bijvoorbeeld Glazemakers en Deboutte, 2005).

(19)

13

Een programma als Triple P gaat uit van de idee dat ouders positief ouderschap „aangeleerd‟ kan worden. Vandenbroeck (2008b) geeft mee dat dit de suggestie wekt dat ouders dat niet zelf kunnen, terwijl experts wel over de juiste kennis en vaardigheden beschikken. Dit toont nog maar eens dat de definitie van opvoedingsondersteuning steeds meer een zaak wordt van experts (Vandenbroeck, 2008a). Het programma heeft bovendien bewezen dat ze werkt. Wanneer „dan blijkt dat het bij bepaalde ouders „niet werkt‟, zou snel geconcludeerd kunnen worden dat het dus wel aan die ouders moet liggen‟ (Vandenbroeck, 2008b, p. 60). Een risico van dergelijke preventieprogramma‟s is dat de individualisering van sociale problemen wordt versterkt (Vandenbroeck, 2008b). Dit soort programma‟s bevestigen ouders in hun schuld en laten ouders zich ook schuldig voelen.

Steeds meer worden we ervan overtuigd dat mensen maakbaar zijn en dat ook moeten zijn (Vandenbroeck, 2008a). En dus is opvoeding ook maakbaar (ibid.). Ouders worden alsmaar meer verantwoordelijk geacht voor de opvoeding van hun kinderen (Beck & Beck-Gernheim, 1995;

Furedi, 2001; Ramaekers, 2009) en de verwachtingen aan hen gesteld zijn dan ook groot. Deze blijven stijgen en worden niet opgenomen door onderzoekers en beleidsmakers (Beck& Beck- Gernheim, 1995).

Willen ouders hun verantwoordelijkheid „goed‟ op zich nemen en dus de ontwikkelingen van hun kinderen niet in het gedrang brengen, dan moeten ze ook de huidige raadgevingen over talloze praktische aspecten van de opvoeding opvolgen (Furedi, 2001). Adviezen schieten de hoogte in, terwijl de zelfzekerheid en het zelfvertrouwen van ouders de omgekeerde weg gaan. Ouders worden diep onzeker van deze „opvoedingsadviezencultuur‟ (Beck, 1995; Furedi, 2001;

Ramaekers, 2009; Schaubroeck, 2010). We hebben hier te maken met een paradox.

Opvoedingsondersteuning roept vaak de complexe samenleving in als legimitatie voor zichzelf.

Maar de diversiteit van het soort ondersteuning en het kluwen van diverse opvattingen van opvoedingsdeskundigen is op zich al zo complex dat ouders inderdaad niet meer weten (of nog minder weten dan daarvoor) van welk hout pijlen te snijden en dus nog onzekerder worden.

Opvoedingsondersteuning is onder andere in het leven geroepen om onzekerheid bij ouders tegen te gaan (Vervotte, 2006). Nu lijkt het alsof ze voor „meer van hetzelfde‟ zorgt.

Een driehoeksverhouding die ouders tot falende opvoeders maakt?

Het beleid zet zwaar in op de preventie van problemen (Poot, 1994) en ouderschap is en blijft een geliefd domein van beleidsinterventies (Gillies, 2005).

Vandenbroek (2008b) wijst er op dat er heel wat voorbeelden zijn van nieuwe regelgevingen die het gezin als doelwit hebben in de „sociale investeringsmaatschappij‟ (Vandenbroeck, 2008b, p.

55).

(20)

14

In Vlaanderen heeft de nieuwe Jeugdwet „het behoud van de jeugdbescherming, aangevuld met meer responsabilisering van jongeren en ouders zoals bv. het opleggen van een ouderstage aan de ouders‟ als uitgangspunt (Verlinden, 2009, p. 3). Het gaat hier om een maatregel (ondertussen niet meer van toepassing) die zijn inspiratie vond in verschillende gelijkaardige projecten in Frankrijken Engeland2. Vanaf het in werking treden van de ouderstages (2007) in Vlaanderen konden of moesten ouders die zich duidelijk onverschillig opstelden voor het delinquent gedrag van hun zoon of dochter onder bepaalde voorwaarden een ouderstage volgen. Op die manier konden ouders rechtstreeks aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid (Verlinden, 2009). Ouders worden in de Jeugdwet dus niet zozeer ondersteund, wel terechtgewezen (Berghmans, 2007).

In Frankrijk verscheen heel recentelijk het rapport „Bockel‟ (2010). Het rapport wijst op een aantal effectieve maatregelen in de preventie van jeugddelinquentie.

Eén daarvan is „un stage parental‟. Het rapport zegt dat het een effectief instrument gebleken is in de preventie van jeugddelinquentie, maar nog moet worden versterkt en beter omkaderd. „Le stage parental met en évidence la responsabilité partagée du mineur et de ses parents et tente de convaincre les parents de se mobiliser sans prétendre modifier l‟institution familial‟ (Martin, 2010, in Bockel, 2010, p. 15). De stages moeten opgelegd worden aan alle ouders, „dont les manquements sont avérés‟ (Bockel, 2010, p. 15). Het rapport wijst tevens op het evidence based programma Triple P, dat ook in Vlaanderen in grote getale wordt verspreid. Er wordt vertrokken vanuit het idee dat er samengewerkt moet worden met de ouders door hen een grotere autonomie te geven. Hoe? Door hun kennis, hun bekwaamheid en hun vertrouwen te versterken.

Er wordt gewerkt op vijf verschillende niveaus al naargelang de zwaarte van het probleem. Het rapport stelt ook het oprichten van oefenscholen voor.

Terug naar Vlaanderen wil Van Crombrugge (2005) het idee van het opvoedingscontract en de opvoedingsbelofte lanceren. De opvoedingsbelofte wordt voorgesteld als een manier waarop de maatschappij kritisch met de opvoeding kan omgaan. „Van mensen die samenleven en denken aan het hebben en opvoeden van kinderen, kan en moet geëist worden dat ze zich uitdrukkelijk tot het ouderschap engageren‟ (p. 91). Daarbij komt dat het kind recht heeft op deskundige ouders. Van Crombrugge vindt het een evidentie dat aan (toekomstige) ouders kan gevraagd worden een „ouderschool‟ te volgen, zoals gehuwden een „huwelijksschool‟ volgden. Daar moet de doelstelling zijn mensen bewust te maken van de omvang en de verantwoordelijkheid van het ouderschap. Vandenbroeck (2008b) kan de vraag naar zo‟n bekrachtiging moeilijk anders begrijpen „dan als een geïnstitutionaliseerd wantrouwen ten aanzien van ouders‟ (Vandenbroeck, 2008b, p. 56).

2 In Frankrijk „un stage parental‟ en in Groot-Brittannië „parenting orders‟ en „parenting contracts‟ (Berghmans, 2007).

(21)

15

Doorheen deze ontwikkelingen en voorbeelden lopen enkele rode draden. Er is sprake van een pessimistische houding van deskundigen ten opzichte van de situatie in gezinnen. Vandenbroeck (2008b) spreekt over een steeds terugkerende nadruk op de ouderlijke verantwoordelijkheid, de

„pedagogisering‟ van de ouders. Opvoedingsondersteuning wordt opgevat als risicomanagement (ibid.). Deze maatregelen wijzen nog maar eens op het eeuwenoude wantrouwen ten aanzien van ouders.

(22)

16

1.3. Probleemstelling:

waarheid is niet van altijd?

Het doel van deze studie is om aan de hand van „geschreven woord‟ te analyseren wat deskundigen naar en over ouders schrijven, over een periode van vijftig jaar, om op die manier iets te zeggen over hoe we vandaag naar opvoeding kijken.

Een verantwoording voor de keuze van dit thema vinden we in citaten, weergegeven in de inleiding. Zij schetsen opvoeding vrij negatief. De termen die ze gebruiken zijn vaak pessimistisch tot verwijtend van aard. Deze wijze van spreken wordt aangegeven door te spreken over het actueel probleem „grenzen stellen aan kinderen‟. Er worden vandaag te weinig en te vage grenzen gesteld en dat brengt veel problemen met zich mee. De oorzaak van problemen worden in handen van de ouders gelegd. Problemen zijn er omdat ouders hun kinderen niet meer de baas kunnen.

Vandaag schrijft men over opvoeding als iets dat ouders kunnen en moeten leren. Langs alle kanten krijgen ze ondersteuning, maar ouders worden ook steeds onzekerder. Ouders krijgen steeds meer verantwoordelijkheid, maar aan ouders wordt ook gezegd dat ze het niet alleen kunnen. Volgens sommige deskundigen doen ouders het goed, maar ouders moeten wel naar tal van opvoedingsadviezen luisteren. We kennen een vermaatschappelijking van de kijk op problemen en toch blijft men, wanneer men aan „oplossingen‟ denkt, teruggrijpen naar een individuele kijk. Sociale problemen worden omgezet in individuele problemen en dus opvoedingsproblemen. Er zijn altijd twee kanten aan een medaille. Veel van wat we alledaags vinden, is niet evident. Deskundigen kunnen vandaag heel veel zeggen net omdat we het

„normaal‟, „vanzelfsprekend‟ vinden. Hun beweringen lijken absoluut, terwijl ze tijdelijk en dus relatief zijn. Het zijn geen waarheden, het zijn constructies. Enerzijds worden uitspraken voorgesteld als nieuw, terwijl ze al een heel lang leven kennen. Bijvoorbeeld: deskundigen spreken over grenzen stellen alsof het een recent probleem is. Dat is het echter niet. Anderzijds stuit de vanzelfsprekendheid waarmee deskundigen het over opvoeding hebben in de zin van „het is al altijd zo‟, tegen de borst. Bijvoorbeeld ouders als eerste verantwoordelijken en natuurlijke opvoeders en tegelijk opvoeden als iets dat je kunt leren. Uitspraken doen zich voor als vanzelfsprekend, zelfs alledaags, terwijl ze alleen maar zo geworden zijn.

En hier zit de relevantie van dit onderzoek.

(23)

17 ONDERZOEKSVRAAG:

een en een is meer dan twee?

De centrale ONDERZOEKSVRAAG is tweezijdig:

We doen genealogisch onderzoek. Dat wil zeggen dat we vertrekken van een actuele vraag en om deze te beantwoorden doen we historisch onderzoek. Mijn actuele vraag is dat pedagogen beweren dat er minder grenzen dan vroeger gesteld worden aan kinderen en dat dit een probleem is vandaag. Dat roept de vraag op hoe deskundigen vroeger en nu ouders hierover aanspreken. De vragen laten zich dan als volgt formuleren:

- Op welke manier worden ouders, in opvoedingsliteratuur, aangesproken op hun opvoedingsgedrag? Meerbepaald wat zeggen opvoedingsdeskundigen in de gezinskrant „De Bond‟ aan ouders over het stellen van grenzen, over een periode van vijftig jaar?

- Wat zeggen deze (veranderende) opvattingen over de verantwoordelijkheden van ouders, in het bijzonder over de relatie tussen ouderlijke verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid van de samenleving?

In een tijdschrift als „De Bond‟ lezen en analyseren we deze dubbele vraag van de zestiger jaren tot nu, op genealogische wijze. „De Gezinsbond‟ kunnen we zien als een organisatie die opvoedingsliteratuur aanbiedt aan ouders. Ze kan daarbij een ideaal instrument zijn om de wijze waarop we vandaag over opvoeding denken kritisch te bekijken en te helpen fundamentele vragen te stellen bij wat we vandaag als vanzelfsprekend in de opvoeding beschouwen.

Deskundigen schrijven in deze publicaties over opvoeding, en dat vanaf de jaren 1921 (De Maesschalck, 1996). Een analyse van het schrijven over opvoeding en grenzen stellen, van de jaren zestig tot nu, kan dus perfect gebeuren binnen eenzelfde tijdschrift. Aan de hand van een genealogische analyse proberen we te begrijpen wat vandaag speelt. Historisch onderzoek laat licht schijnen op vandaag. We vertrekken met een blik op het heden, namelijk wat opvalt in wat deskundigen nu over opvoeding schrijven. Aan de hand van De Bond kan ik iets zeggen over wat deskundigen nu over opvoeding schrijven, en wat deskundigen vroeger schreven. Het maakt het mogelijk om te zien welke opvattingen over opvoeding de gewone huiskamer binnenkomen, over een gekozen tijdspanne van vijftig jaar en welke opvattingen we vandaag als natuurlijk beschouwen.

De Bond stelt ons eveneens in staat een bijkomende onderzoeksvraag te stellen: is „het stellen van grenzen aan kinderen‟ wel echt een probleem van vandaag?

Hoewel ik er van uit ga dat opvoeden altijd grenzen stellen is, spreekt dat niet altijd duidelijk uit deskundigenadvies. Grenzen stellen wordt dan naar voor geschoven als een actueel probleem.

De vraag wordt dan: spreekt men in deze bijdragen over grenzen? En wanneer verschijnen welke grenzen?

(24)

18

In deze meesterproef worden geen antwoorden of oplossingen voor oude problemen gezocht. In het licht van Deleuze is de enige oplossing een gefixeerde blik (Oosterling, 1993). De bedoeling van deze studie is niet het geven van opvoedingsadviezen, zeggen wat „goede opvoeding‟ is, oordelen vellen over wie juist of fout is. Het gaat er niet om te onderzoeken wiens standpunt de

„waarheid‟ in pacht heeft, wel na te gaan welke representaties er zijn over opvoeding en grenzen stellen, vragen te stellen waar er nu geen zijn, onduidelijkheid te scheppen waar er nu duidelijkheid heerst.

Deze meesterproef wil ieder van ons, zowel ouders, deskundigen, onderzoekers als beleid, bewust maken dat wat we vanzelfsprekend vinden, niet noodzakelijk vanzelfsprekend hoeft te zijn. Of beter: wat we vandaag als waarheid aannemen, bijna absoluut en dus als een vanzelfsprekende waarheid beschouwen, eigenlijk groeide vanuit een situationele en historische context en verre van rechtlijnig is in de meeste gevallen. Opvoeding als begrip heeft niet altijd bestaan en is dus ook iets dat we construeren. Als we daarop doorgaan kunnen we zien dat hoe we nu over opvoeding denken ook constructies zijn, en dat we dus niet noodzakelijkerwijs op die manier verder over opvoeding hoeven te denken.

Wie heeft baat bij zo‟n onderzoek? Want ook dat vindt de wetenschap belangrijk (Mortelmans, 2007).

In de eerste plaats de wetenschappelijke gemeenschap, als een bijdrage aan de stand van kennis. Om een idee te geven van wat die bijdrage dan wel moet voorstellen, citeren we David Silvermein (2000, in Mortelmans, 2007): „het is immers duidelijk dat onderzoek in de sociale wetenschappen zelden of nooit “nieuwe feiten” aan het licht brengt zoals dat in de exacte wetenschappen het geval is (p. 101).

Het gaat er juist om in welke mate ze theoretisch gekaderd worden of ze een wetenschappelijke meerwaarde krijgen of niet. Het gaat in de sociale wetenschappen dus eerder om theoretische relevantie en het aantonen van een kritische reflectie op de werkelijkheid dan om het “ontdekken” van feiten. (Silvermein, 2000, in Mortelmans, 2007, p. 101)

Dit onderzoek draagt bij aan de kennis over hoe en wat deskundigen naar en over ouders schrijven.

Een tweede bijdrage zou mogelijk moeten zijn. Deze bestaat uit het kritisch omgaan met bestaande theorieën en methoden. „Soms raakt een bepaalde denkwijze zo ingeburgerd en vastgeroest dat iedereen dezelfde werkwijze of denkwijze volgt‟ (Mortelmans, 2007, p. 102).

Hoewel dit onderzoek geen opdracht inhoud van beleidsmakers, noch aan evaluatie doet van een bepaald beleidsproject, neemt het niet weg dat dit onderzoek ook beleidsmakers iets kan vertellen.

(25)

19

Niet in het minst is deze meesterproef er voor deskundigen en ouders.

Ouders zitten met vragen rond opvoeding. Ouders gaan in op het aanbod dat hen wordt voorgesteld en gaan zich ook naar die adviezen gedragen. Ze lezen opvoedingsboeken en volgen cursussen. Ook zij gaan mee in een verhaal waar men denkt te weten wat goede opvoeding is.

Ouders zijn geen passieve ontvangers van opvoedingsadviezen, zij bepalen mee welke adviezen nodig zijn en hoe over opvoeding gedacht wordt. De burger beïnvloedt niet alleen mee hoe we over opvoeding denken, ze beïnvloedt op haar beurt de voorziening, het aanbod en de deskundigen. Voorzieningen staan immers klaar om in te pikken op de vragen van ouders.

Met deskundigen, aldus Lipsky (1980), is het net hetzelfde: zij zijn niet louter uitvoerders van beleid, vaak dragen zij mee een praktijk.

(26)

20

1.4. Een genealogie:

tijd, geen lineaire maat van verandering

Het belangrijkste uitgangspunt van dit onderzoek is dat we vertrekken vanuit een genealogisch perspectief. Ze vormt als het ware een rode draad. Het is dan ook niet onbelangrijk de vraag te stellen wat het betekent als we de geschiedenis van een onderwerp bekijken?

Om ouderlijke verantwoordelijkheid en het stellen van grenzen in opvoedingsliteratuur te onderzoeken op genealogische wijze, is er onderzoek van historische gegevens nodig die vertrekt van het heden met een blik op het verleden. Vertrokken wordt dus van het actueel probleem „grenzen stellen‟, waarop een nieuw licht kan geworpen worden door de geschiedenis ervan mee te nemen.

„Wat de geschiedenis pas echt interessant maakt is dat ze wil vertellen over het leven‟ (Beumer, 2004). Geschiedenis is echter niet wat geschied is (Vandenbroeck, 2009b). Opvoeding is een complex en zeer omvangrijk terrein en dus niet zomaar in één verhaal te vatten. Meerdere geschiedenissen kunnen er zijn van één en hetzelfde onderwerp, ze draaien om elkaar heen, vullen elkaar aan of spreken elkaar tegen. Causale verklaringen en lineaire tijdsbeelden waarin

„vooruitgang‟ en „verandering‟ inherent logische gegevens van de geschiedenis zijn, krijgen het op die manier heel moeilijk (Beumer, 2004). „Historisch onderzoek moet immers niet beschouwd worden als een objectief en waardevrij onderzoek van de evoluties die noodzakelijkerwijze aanleiding hebben gegeven tot de hedendaagse situatie‟ (Vandenbroeck, 2009b, p. 318).

Verhalen komen altijd voort uit subjectieve keuzen van in- en uitsluiting van bepaalde elementen wat objectiviteit eerder uitsluit dan garandeert (Beumer, 2004). Verhalen zijn verbeelding en tegelijkertijd vertekening: „a way of seeing is also a way of not seeing‟ (Burke, 1935, p. 49).

Men zou dus kunnen zeggen dat er zoveel geschiedenissen zijn als er geschiedschrijvers zijn.

Het gaat met name dus niet over één waarheid. Maar zoals de opvoedingshistoricus Brain Simon ooit opmerkte, geschiedenis (en deze van opvoeding, vorming en onderwijs in het bijzonder) leidt tot het „bevrijdende‟ inzicht dat de dingen niet steeds zijn geweest zoals ze nu zijn en dus ook niet noodzakelijk hoeven te blijven zoals ze nu zijn (Depaepe, 2005). Vandenbroeck (2009b) voegt daar nog aan toe dat datgene wat ons evident lijkt steeds geconstrueerd is.

Verschillende constructies zijn mogelijk geweest over opvoeding, en verschillende constructies zijn nog mogelijk over opvoeden. De studie van de geschiedenis steunt de reflectie: „de geschiedenis helpt immers begrijpen hoe meningen, overtuigingen, standpunten bij actuele vraagstukken tot stand komen en hoe ze geworteld zijn in (meestal impliciete) waarden en normen‟ (Vandenbroeck, 2009b, p. 317). Een genealogisch perspectief leidt daarom niet alleen tot een beter begrip van de actualiteit, maar toont ons ook de historiciteit van recente ontwikkelingen en dus ook relativiteit (Depaepe, 2005).

(27)

21

Wat we langzaamaan doen, kan ook gezien worden als een cartografische activiteit, waarbij het veld van discussie in kaart wordt gebracht. Het gaat er om de zaak vanuit meerdere oogpunten te bekijken en meerdere perspectieven bloot te leggen aan de hand van meerder zienswijzen.

Tot spijt van wie het benijdt: het had ook anders gekund!

De genealogie die in dit onderzoek wordt gepresenteerd, is een poging om de relatie tussen ouders en samenleving, vanuit historisch perspectief, te deconstrueren en te reconstrueren. Het gaat er dan ook om, om aan te tonen dat wat als goede opvoeding naar voren geschoven wordt ook een constructie is, een welbepaalde constructie die ook anders had kunnen zijn.

Deze historische reconstructie wil niet zozeer bijdragen tot het verhogen van onze kennis van het verleden, als wel tot het evalueren van actuele gezichtspunten. Genealogie is een soort aanpak in de traditie van Benjamin, Bloch, Foucault, „waarbij historische verhalen fungeren als een vorm van amnese, van herinneringsarbeid, een retrospectie in dienst van het inzicht in een actueel fenomeen dat, meer dan andere, zwanger is van betekenis‟ (Keunen, 2003, pp. 296-297).

Ik wil niet legitimeren wat we al weten, maar met de idee van Foucault wil ik proberen te weten hoe en tot waar het mogelijk zou zijn anders te denken (Eribon, 1989).

Een genealogische analyse van de centrale onderzoeksvraag kan leiden tot de vaststelling dat mensen over bijvoorbeeld het stellen van grenzen nog niet zo heel lang geleden ook anders dachten en het dus ook mogelijk is om daar anders over te denken. Dat stelt fundamentele vragen bij wat wij vandaag als evident of natuurlijk beschouwen (Vandenbroeck, 2009b; Simon, 1978, in Depaepe, 2005).

Het schept een gevoel van ruimte en vrijheid. Een zekere lichtheid van het bestaan, om het met de woorden van de auteur Milan Kundera te zeggen. Via historisch onderzoek ontdekken wat geen geschiedenis werd: een mooie paradox met kansen voor de toekomst!

Het pessimisme uit de inleiding kan in dit licht omgebogen worden tot iets positiefs.

Nu is het zo, maar het had ook anders kunnen zijn....

Het kan dus ook anders...

(28)

22

II. Een adviescultuur:

‘vrijheid als afhankelijkheid’

2.1. Ten geleide

Elk aspect van de verwekking, het baren en het grootbrengen van kinderen is het onderwerp van professioneel advies, want de opvoeding is volgens de deskundigen een veel te belangrijke taak om alleen aan de ouders over te laten. Sinds het ouderschap van een intieme relatie vol warmte en emotie in een vak vol technische expertise veranderd is, krijgt de deskundige een belangrijke rol toebedeeld. In dat opzicht ligt de oplossing voor de hand: de opvoeding moet uit het gezinsverband worden gehaald zodat verlichte vaklui de zaak recht kunnen breien. (Furedi, 2001, p. 24)

Het persoonlijk leven wordt steeds meer doordrongen door „vreemden‟, en de opvoeding heeft hierop niet eens het alleenrecht.

Ook wanneer we onze eigen biografieën schrijven, moeten we de onderneming, het kantoor, de business, de fabriek, binnenlaten in ons privé-bestaan, aldus Beck & Beck-Gernsheim (1995). De situaties die hieruit naar voor komen, zo stellen zij, zijn tegenstrijdig omdat ze een dubbel gezicht kennen: individuele beslissingen hangen zwaar af van invloeden van buitenaf. Wat de buitenwereld lijkt, wordt de binnenkant van een individuele biografie.

Beck en Beck-Gernsheim zetten hun betoog verder: Onze biografie is in stijgende lijn geschreven door buitenstaanders, onze persoonlijke beslissingen worden ons uit handen genomen. „The point is however that even these apparently free and private decisions and ways of behaving are tied up with political developments and public expectations‟ (p. 41).

Er is de idee van vrijheid, door de vele keuzemogelijkheden en dus nieuwe toepassingsgebieden die ons leven omvatten en er is het stijgend onvermogen ons eigen leven te beheren (Beck &

Beck-Gernsheim, 1995). Foucault (2007) beschrijft hoe het paradoxale karakter van de globalisering (evenzeer als bij de beschavings - en normaliseringsprocessen) erin lijkt te bestaan dat zij „vrijheid in afhankelijkheid‟ of nog beter „vrijheid als afhankelijkheid‟ creëert.

Bij de Duitse socioloog Ulrich Beck vinden we voorbeelden.

Het vrije verkeer tussen mensen en goederen bijvoorbeeld geeft een verlies aan controle weer op onze „leefwereld‟, maar ook ecologische rampen laten ons voelen dat we alsmaar minder grip hebben op wat er rondom ons gebeurt.

Nucleaire, chemische, biologische en technologische ontwikkelingen hebben gezorgd voor een aantal risico‟s die Ulrich Beck (1997) ertoe gebracht heeft onze maatschappij als een risicomaatschappij te bestempelen. Deze door de mens veroorzaakte risico‟s hebben inderdaad voor ongelukken gezorgd zoals de kernexplosie in Tsjernobyl, de „gekke-koeienziekte‟ en de gevaren van de genetische manipulatie (Walravens, 2005).

(29)

23

Deze rampen hebben op verschillende manieren een grote invloed op het maatschappelijk denken (Vandenbroeck, 2009b). De risico‟s zijn niet langer beperkt in ruimte en in tijd en overstijgen naast sociale klassen, ook natiestaten en militaire allianties (Geldof, 1997). Een verantwoordelijke is niet direct aanwijsbaar (Walravens, 2005). De nieuwe risico‟s betekenen inherent nieuwe uitdagingen voor de instituties gericht op de controleerbaarheid ervan (Geldof, 1997) en problemen veroorzaakt door deze risico‟s kunnen dus niet meer met de gebruikelijke politieke maatregelen beheerd worden (Walravens, 2005). Ze doen beseffen, zegt Vandenbroeck (2009b), dat overheden hun bevolking niet kunnen beschermen tegen ecologische, economische en door de mens veroorzaakte rampen die hun dagelijks leven rechtstreeks beïnvloeden. Zij maken duidelijk dat internationale gebeurtenissen een directe invloed hebben op het lokale, intieme (ibid.).

„Het individu staat er meer dan ooit zelf voor‟ (Geldof, 1997, p. 74). De samenleving wordt gekenmerkt door verregaande individualiseringsprocessen (Beck & Beck-Gernsheim, 1995).

Volgens Lammertyn (1999) wordt individualisering vandaag beschouwd als een wijze van leven waarbij individuen hun biografie zelf moeten produceren, regisseren en samenstellen. „De standaardbiografie eigen aan het leven in de eerste moderniteit wordt vervangen door een keuzebiografie, een „do-it-yourself‟-biografie‟ in de tweede moderniteit (p. 17). De met elkaar concurrerende boodschappen stromen binnen (Lammertyn, 1999). Voor Deven (1999, in Fret, 1999) kent individualisering een januskarakter: „het is tezelfdertijd een drager van emancipatie van individuen en een factor van onzekerheid‟ (p. 45). De gevolgen verschuiven naar individuen.

De „do-it-yourself‟-biografie is daarom ook altijd een „risicobiografie‟ (Deven, 1999, in Fret, 1999).

Mensen moeten nu keuzes maken waar vroeger alleen maar vanzelfsprekendheid gold (Geldof, 1997). De maatschappelijke norm is nu, dat individuen in belangrijke mate hun eigen levensproject uitbouwen (ibid.).

De toenemende flexibiliteit leidt wel tot kansen voor bepaalde individuen om hun eigen biografie te ontwerpen en vorm te geven, aldus de Duitse socioloog Ulrich Beck. Maar deze ontwikkeling blijkt erg ambigu: de grotere vrijheid is ook een plicht tot vrijheid, keuzes kunnen maken is voortdurend moeten kiezen en de onzekerheid het hoofd kunnen bieden. Niet iedereen kan die kansen aan (Geldof, 2004, pp. 32-33).

Keuzevrijheid is geen feit, zegt Walravens (2005), want het is enkel een elite gegeven. Keuzes maken is bovendien opgedrongen, terwijl niet iedereen daartoe de financiële, fysieke of mentale capaciteiten heeft. Zo ontstaan nieuwe vormen van ongelijkheid (ibid.) en worden grote groepen uitgesloten (Geldof, 1997). De dwang van de traditie is vervangen door de dwang van het economisch systeem (Walravens, 2005). Symptomen daarvan zijn prestatiedruk en concurrentie.

„Ten slotte is de zelfontplooiing in deze context in vele gevallen geen oorspronkelijke zelfcreatie, maar een andersoortig conformisme‟ (ibid., p. 20).

(30)

24

De Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman (1987, in Hooghe, 1995) schrijft:

De nieuwe dominantie vervangt repressie door verleiding, regelgeving door public relations, gezag door reclame, het opdringen van normen door het scheppen van behoeften. [...] Het gedrag van het individu is beheersbaar en voorspelbaar, en dus niet-bedreigend gemaakt, niet door een verscherpen van de normen, maar door een vermenigvuldiging van behoeften (pp. 21-22).

Economie zou nu een beroep doen op de verleiding als beheersingsinstrument (Hooghe, 1995).

Meer „vrijheid als afhankelijkheid‟. Meer versluiering.

Individuen staan alleen voor het uitbouwen van hun leven, tegelijkertijd stuurt een individu zijn leven niet alleen. Beck (1997) zegt dat in het atomaire tijdperk de burger beroofd is van de resterende soevereiniteit van zijn oordeel. Het verlies aan het vermogen waar te nemen „dwingt ons het dictaat van de informatie te accepteren‟ (p. 25 ). De term antropologische shock is hier te plaatsen: „zonder de soevereiniteit van onze zintuigen is de droom van de privésfeer, afzondering, toevluchtsoord uitgeroomd‟ (p. 25). Met de onteigening van de zintuigen, komen we aan bij „de gelijkstelling van informatie en werkelijkheid en daarmee van het produceren van werkelijkheid in de informatievoorziening en het informatiebeleid‟ (p. 26). Al onze constructies van grenzen, bescherming en toevluchtsoorden zijn als een kaartenhuisje in elkaar gestort, aldus Beck. Vandaag is onzekerheid het voornaamste product van de wetenschap geworden. Om uit te maken of iets veilig, goed en gezond is, zijn we uitgeleverd aan een wirwar van maatschappelijke instituties, wetenschappers, experts en media (Beck, 1997). Het „savoir-pouvoir‟-paradigma van Foucault wordt versterkt door de „antropologische schok‟ (Vandenbroeck, 2009b).

Beck (1997) stelt zich de vraag of we voor alle details van kwesties van leven en dood afhankelijk zijn van het oordeel van experts?

Voor de opvoeding lijkt het antwoord alvast bevestigend. Adviezen dringen steeds dieper de huiselijke sfeer binnen onder het mom ouders te helpen bij het maken van de juiste keuzen. Ze pretenderen ouders te helpen goede opvoeders te zijn. Je bent pas een echte, verantwoordelijke ouder, als je bij al die keuzemogelijkheden, weet wat de beste keuze is (Beck & Beck-Gernsheim, 1995). Waar adviezen een hoge vlucht nemen, voelen ouders ook hun onzekerheid toenemen (Beck & Beck-Gernsheim, 1995; Furedi, 2001; Ramaekers, 2009; Schaubroeck, 2010;...).

„Deskundigen overstelpen ons met nuttige inzichten uit de opvoedkunde‟, zegt Furedi (2001). Hij vervolgt: „Die wetenschap produceert een eindeloze stroom handelingen, pamfletten en folders die de inmiddels doodsbange moeder en vader zogenaamd onmisbare informatie verschaffen‟ (p.

9). Young (1990) stelt dat nieuwe ouders, in het bijzonder nieuwe moeders, nu periodiek de nood voelen aan begeleiding in hoe een kind op te voeden. In de Verenigde Staten, is deze nood geëvolueerd tot een ononderbroken alliantie tussen experts en ouders, waar kinderartsen, psychologen, opvoeders, kindontwikkelaars de rol hebben aangenomen van raadgevers aan ouders (Young, 1990).

(31)

25

Opvoeden is niet meer vanzelfsprekend en gaat gepaard met onzekerheid. Woorden als

„professionalisering van de opvoeding‟ en „professie‟ impliceren dat opvoeden iets zou zijn dat je kunt leren, mogelijks zelf moet leren, zegt Poot (1994; zie ook Ramaekers, 2009).

Furedi (2001) concludeert:

De mythe van de aangeboren bekwame ouder die zich helemaal in het gezinsleven kan waarmaken, heeft plaatsgemaakt voor de mythe van het ouderschap als een beproeving. De deterministische kijk op het ouderschap en de uitbreidende moeder– en vaderrol hebben de indruk gewekt dat kinderen opvoeden een uiterst ingewikkelde en moeilijke taak is. Opvoeden wordt niet langer als een activiteit gezien die volwassenen spontaan aankunnen. (p.107)

Het idee groeit dat „effective parenting is not innate and […] there is efficacy in parent education‟

(Cunningham et al., 1993; Golding, 2000, in Miller & Sambell, 2003, p. 33).

En aangezien ouders het toch niet meer alleen kunnen, zijn er gelukkig nog de deskundigen met hun advies....

(32)

26

2.2. Ouders in het vizier:

over de verantwoordelijkheid van ouders

What used to be the most natural thing in the World has now for some groups of the population become highly complicated. Nothing happens spontaneously any more,… (Beck & Beck-Gernsheim, 1995, p.

112)

Everyone – community colleges and adult education programmers, churches and ecological groups, regional and national institutions, recognized and self-appointed experts – is offering lectures and courses with tips for expectant mothers and sometimes for the expectant fathers as well. (p.116)

Pregnancy may be a natural event, but in the waning years of the twentieth century nature no longer exists in the sense we mean it, nature is usually in the hands of experts. (p. 116)

Het primaat van het gezin als opvoedingsmilieu...

Tot op het einde van de 19e eeuw, bleven religieus geloof en traditionele attitudes onaantastbaar.

Opvoeding was voor velen vanzelfsprekend; van generatie op generatie dienden de vastgelegde regels gevolgd en toegepast te worden. De idee dat kinderen speciale aandacht en zorg nodig hebben om op te groeien tot verantwoordelijke burgers, kent zijn oorsprong in de 19e eeuw maar wint enorm aan impact in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw (Beck & Beck- Gernsheim, 1995). De Tweede Wereldoorlog is net achter de rug en gezin en gezinsopvoeding vormen het aangrijpingspunt bij uitstek voor de maatschappelijke wederopbouw (Wubs, 2004).

Het is dus pas sedert de twintigste eeuw dat het gezin als hoeksteen van de democratische samenleving wordt beschouwd (Wubs, 2004). Ouders krijgen een centrale rol: ze moeten goed hun kinderen opvoeden zodat ze goed opgevoede burgers aan de samenleving kunnen leveren (ibid.). Door middel van een goede opvoeding van hun kinderen dragen ouders bij aan de samenleving (Wubs, 2004): „make this a better World through developing better people‟ (Stolz, 1985, in Young, 1990). Het was dus meer dan belangrijk dat volwassenen de ontwikkeling van kinderen begrepen. Deze nood was de basis voor twee samenhangende taken: de wetenschappelijke studie van kinderen, en de overbrenging van deze nieuwe kennis aan diegene die verantwoordelijk zijn voor kinderen (Sears, 1975, Senn, 1975, in Young, 1990).

Nieuwe ontwikkelingen in de domeinen van de psychologie, geneeskunde en opvoeding tonen hoe de toekomst van een kind gevormd kan worden (Beck & Beck-Gernsheim, 1995). Maar ook nieuwe maatschappelijke veranderingen hebben de laatste decennia het gezin „gevormd‟ (Van Crombrugge, 2006). Detraditionalisering en individualisering beïnvloeden het gezin. Van moderne mensen wordt verwacht dat ze hun eigen lot in eigen handen nemen (Beck & Beck-Gernsheim, 1995).

Beck & Beck-Gernsheim (1995) stellen dat alle experts verwachten en raden aan (bevelen) het kind de best mogelijke start te geven. Vandaar ook de uitspraak „only the best will do‟ (p. 128).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is precies dit soort van spreken, de- ze invulling van wat opvoeden is of kan zijn, die niet meer ter sprake gebracht wordt omdat opvoe- den voor ons vandaag een heel

Hoeveel kilometer zou de route van de Ever Given langer worden als het schip geen gebruik zou maken van het Suez-kanaal.. Rond af op

- Te hoog integraal tarief ketenzorg - Uitsluiting andere zorgaanbieders. Stap 3: gedraag je

[r]

resultaatverplichting (juni 2012) blijkt dat de betrokken ambtenaren onwaarheden en misleidende informatie hebben gebruikt om de gemeenteraad ervan te overtuigen dat er geen

periode lesweek week toetssoort weging afname leertoets korte stofomschrijving 1 1.5 39 PW h1 deel A zie deel B schriftelijk ja vocab en vaardigheid.. 1 1.7 41 PW h1 deel B 2x

7 Korting participatie re-integratiegelden informatie ministerie Wordt binnen budget opgelost 8 Korting BUIG (inkomendeel uitkeringen bijstand) informatie ministerie Wordt

Door het seizoen bepaalde energie-efficiëntie van de ruimteverwarming bij gemiddelde klimatologische omstandigheden steeds voor toepassing.. bij gemiddelde temperaturen (Ƞs)