Modulaire structuur voor vragenlijst periodiek bedrijfsg ezondheidku ndig onderzoek.
A.N.H. Weell, J-P.J. Broersen2, F.J.H. van Di¡k', C. Meutenbeld3
Summary
Periodic occupational health survey involves a broad approach of task, working conditions and health. Criticism has been expres- sed concerning the uniform approach for different occupations and sectors ofindustry. The characteristics ofthe general tous are described in comparison with those ofthe selective periodic health surveys of exposed people. To improve the poHS, vre pre- sent a concept of a modular structure for the questionnaire. This structure is made up ofa base part, to apply to any participant, regardless his sector ofindustry or occupation, and ofone or more modules based upon specific loading work factors.
We distinguish between factorial, sectorial and occupational modules. Occupational and sectorial modules can contain a nun- ber offactorial modules. For typical compâny situations, a compa- ny module can be needed.
The modular structure is well to combine with the objective of standardization in carrying out the pons.
Aanleiding
Met
de invoering van de standaardformulieren (ook wel groene formulieren genaamd)in
1981, is een gestandaar- diseerde vorm van periodiek onderzoek, het periodiek bedrijfsgezondheidkundig onderzoek of enco, binnen de Nederlandse bedrijfsgezondheidszorgin
zwang gekomen.Dit
pnco wordt door de meeste bedrijfsgezondheidsdien- sten (sco-en) toegepast (Meulenbeld 1991). Het omvat een tweedelige vragenlijst, een biometrisch onderzoek, een oriënterend werkplekonderzoek en soms eenlichamelijk
onderzoek.In dit artikel
gaat het vooral over de pnco-onderdelen'vragenlijst
gezondheidstoestand' en'vragen-lijst
werkomstandigheden' (Broersen etal.
1989).Het
psco is een algemeen geaccepteerde werkwijz e. Zowel werkgevers als werknemers hechten veel belang aan het enco (Plomp 1985; Hulshof etal.
1990).Hun
waardering geldt vooral de aandacht voor de gezondheidstoestand van de individuele deelnemer.Het
daarbij betrekken van derelatie
met het werkleidt tot
een verdieping van deindi-
viduele contacten en een vergroting van de opbrengst aaninformatie.
De aandacht voor de individuele gezondheidbij
het pBco heeftwaarschijnlijk
een positieve invloed op de motivatie van de deelnemers om devragenlijst in
tevullen
overeenkomstig hun eigen ervaring van gezond- heid en werk, en daarmee op dekwaliteit
enrealiteits-
waarde van de antwoorden.x Dit artikel is nede mogelijk gemaakt door personele en materiële ondersteuning in het kader van het Senior Research Plan van het Nederlands Instituut voo¡ Arbeidsomstandig- heden NIA te Amsterd¡m.
1. BGD Oost-Gelderland, Doetinchem.
2. Coronel Laboratorium, Studiecentrum Arbeid en Gezond- heid, Universiteit van Amsterdam.
3. Nederlands Instituut voor A¡beidsomstandigheden, Arnster- dam-
Kritiek
op pBGobetreft
het grote besìag optijd
en midde- len van de eco; deuitvoering
zou ten koste gaan van BGD-taken als gericht werkplekonderzoek en beleidsadvise-
ring.
Op de inhoud gerichtekritiek luidt,
dat de aandacht te weinig wordt gevestigd op dewerkelijk in
hetwerk
aanwezige gezondheidsrisico's. Deinformatie
over belas- tende arbeidsfactoren wordtbij
alle werknemers met één algemeeninstrument
verzameld.Dit
algemene psco is volgens sommigenniet
afgestemd op de behoeften van cliëntorganisaties (Van Hees 1989). Aìvorens een pBGo te starten vragende'uitvoerders'zich
te weinig af welkeinformatie
menwil verkrijgen
(Van der Gulden en Senden 1990a). De 'afnemers'van het enco, bedrijven en bedrijfs- takken, vragen steeds vaker om maatwerk, ookbij
deuit-
voering van het enco. Daarbij brengenzij
soms tevoren al bepaalde problemen onder de aandacht van de BGD, met het verzoek dezebij
het psco nader te onderzoeken.Mid-
dels het uniforme pBGokan
echter onvoldoende rekening worden gehouden met wensen en behoeften van afnemers.Doel van
dit artikel
is om een aanzet te geventot
een zodanigeontwikkeling
van het pBGo, dat een aantal beperkingenwordt
opgeheven,terwijl
de sterke kanten zoveel mogelijk behouden blijven.Wij
beperken onstot
de vragenlijst.Achtergronden
Onderhandelingen tussen BGD-en en arbodiensten ener- zijds, en arbeidsorganisaties met hun wensen en behoef- ten anderzijds, over de aard en de inhoud van de dienst- verlening, worden een normale zaak.
Niet
langer is de professionele norm van de deskundige dienst de enige fac-tor
diebij
de onderhandelingen gewichtin
de schaal legt.Inhoudelijk
bezien is het een voordeel, datbij
de samen- stelling van het dienstenpakket rekeningwordt
gehouden met relevante kenmerken van het bedrijf.In dit
verband wordt veelvuldig determ
maatwerk gebruikt. Daarnaast is het van strategisch belang dat bedrijven hun wensen en hun deskundigheid kunnen inbrengenbij
de inventarisa-Tijdschrift
voor toegepasteArbæetenschap
6 (1993) nr 1tie
van problemen. Dìe inbrengkomt
de signalering en de advisering ten goede; bovendien zal de betrokkenheid van hetbedrijf
de kans op acceptatie en implementatie van adviezen vergroten.In
de Beleidsnota 1981 van het Directoraat-Generaal van de Arbeid werd het voornementot
een sectorgewijze bena- dering van arbeidsrisico's geformuleerd. Ook de Industrie- bond ¡'¡,ry vroeg daar destijdsnadrukkelijk
om (Vreeman 1982). Van werkgeverszijde is een gedifferentieerde aan- pakbij
de dienstverlening bepleit doorFraterman
(1986).Plomp (1987) adviseert om te streven naar collectieve regelingen met werkgevers en werknemers op bedrijfstak- niveau, zoals
in
de bouwnijverneid. De Arbeidsinspectie gaat overtot
een bedrijfstakaanpak(Ministerie
van Socia- Ie Zaken en Werkgelegenheid 1990).De Bouwnijverheid was sedert 1975 lange
tijd
de enigebedrijfstak
die de bedrijfsgezondheidszorg voor haar werknemers collectief had geregeld middels contracten met regionale BGD-en. De laatstejaren zijn
er belangrijkeontwikkelingen in
de categorale bedrijfsgezondheidszorg.Genoemd moeten worden: het experiment bedrijfsgezond- heidszorg voor het onderwijs (1986-1989), collectieve afspraken van regionale BGD-en met de
timmerfabrieken
sedert 1987 en met het beroepsgoederenvervoer sedert 1989, en de oprichting van deStichting
Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (srrces). De Federatie van Gezamen-lijke
Bedrìjfsgezondheidsdiensten is met nog enkele bran- chesin
gesprek over een collectiefcontract (m¡a¡ Info 1992). Doordit
alles is de vraag naar en deontwikkeling
van sectorspecifreke pakketten en instrumenten,inclusief
het peco,belangrijk
gestimuleerd.In dit
verband moet ook derichtlijn
van de Raad van de Europese Gemeenschappen (1989) fnzake de veiligheid en de gezondheid van werknemers worden genoemd. Dezerichtlijn,
die aanleiding is tot wijzig'ing van de Arbeidsom- standighedenwet,schrijft
een passend gezondheidstoe- zicht voor werknemers voor, afgestemd op de risico's voor hun veiligheid en gezondheid. Krachtensart.
14 moeten maatregelen van dien aard worden genomen 'dat elke werknemer op gezette tijdenin
de gelegenheidwordt
gesteld zich medisch te laten onderzoeken'.Dit
voorschriftkan
alleentot
effectieve preventie van arbeidsrisico's lei- den indien het onderzoek zich specifrek op die risico's kanrichten.
Derichtlijn
is dan ook een aansporing om de dif-ferentiatie
van het pBGo ter hand te nemen.Structuurschets van het instrumentar¡um:
PBGOversus
GPOTeneinde een scherper
zichtle krijgen
op dekwaliteiten
van het pBGo, makenwij
eenvergelijking
met een andere vorm van periodiek onderzoek, die meestalwordt
aange-duid
als Gericht Periodiek Onderzoek (cpo). Gericht Periodiek Onderzoek is met nameontwikkeld in
het kader van de preventie van zogenaamde 'klassieke' beroepsziekten, zoals stoflongen en lawaaidoofteid. Het is eeninstrument
voor de beoordeling van bekende, specifre- ke arbeidsrisico's.1. Men onderscheidt een werk- en een persoonsgeoriënteerde vorm van Gpo. Het werkgeoriën- teerd cpo is vooral gericht op externe blootstelling, zoals1. Met cm worden ook wel onderzoeken aangeduid die zijn gericht op specifieke aspecten van de belastbaarheid, met name bij functies die aan die belastbaarheid zware, dan wel bijzondere eisen stellen. Deze eisen kunnen samenhangen met de veiligheid van de werknemer zelfofvan derden. Voorbeel- den zijn het werken op hoogten ofonder water (duikers) en het vervoer van passagiers of goederen (beroepschauffeurs). Dit type GPo blijft hier
-
evenals het werkgeoriénteerd cpo-
bui-ten beschouwing.
de
metingvan
de concentratievan eenstofin
de omge- vingslucht (environmental monitoling).In dit artikel
beperkenwij
onstot
het persoonsgeoriënteerd cpo. Ken- merkend hiervoor is deprimaire
gerichtheid op vroegtijdi- ge specifieke belastingsverschijnselen of op belastingsge- voigen, dan wel op combinaties hiervan. De aandacht kan uitgaan naar het biologische effectofhet
(liefst vroege) gezondheidseffect dat door een belastende factorwordt
veroorzaakt. Een voorbeeld vandit
laatste is het gerichte onderzoek naar de afname van de gehoorscherpte bij blootstelling aan lawaai. Ook kan de aandachtbij dit
cpo gerichtzijn
op het vaststellen van de persoonlijke bloot- stelÌing.In
geval van blootstelling aan toxische stoffenvindt dit
plaats door meting van de concentratie van een stofin
de inademingslucht (personalair
sampling), of van een stof of metabolietin
een lichaamsvloeistof (biologische monitoring) zoals het Ìoodgehaltein
het bloed. Ook bij blootstelling aan fysische factoren als geluid ofstraling
kan de persoonlijke blootsteiling worden vastgesteld,namelijk
door middel van dosimetrie.Persoonsgeoriënteerd cpo is een
instrument
met eeninternationaal karakter. In
de Amerikaanseliteratuur
wordt gerichte gezondheidsbewakingbij
bepaalde (meest- al chemische) blootstellingin
het beroep aangeduid met determen'medical
screening'(Halperin etal.
1986) of 'biological monitoring' (Bernard et al. 1986).Een cpo is aangewezen als ondanks maatregelen op de werkplek (bijvoorbeeld bronbestrijding, beschermingsmid- delen) de factor
in
kwestie niet voldoende of met onvol- doende zekerheid gereduceerd kan worden. Danwordt
periodieke risicobeoordeling aan de mens noodzakelijk, op grond waarvan de werknemer zonodiguit
de belastendewerksituatie
kan worden gehaald. Bijkomende argumen- ten voor Gpo kunnen zijn: de mogelijkheid van beoordeling van de totale opname van een chemische stof langs ver- schillende routes; het bestaan van grote verschiÌlenin
gevoeligheid tussen werkenden. Een cpo
ligt
voor de hand indien voldoende bekend is van de relatie tussen een belastende factor en een effect, en indien valide metingen aan de mens teverrichten
zijn. Meestal betreft het een beperkt aantal belastende factoren met één ofenkele bekende effecten.pBGo en cpo worden besproken aan de hand van een aan-
tal criteria
die het eigene van iederinstrument
tnzakekwaliteit
en toepasbaarheid bepalen (tabel 1). Voorwat betrefthetpscoligtdenadrukdaarbijopdevragenIijst.>
Tabel 1- PBGO vergeleken met GPO
cúterium J PBC'o J GPO J
doelstelling meetpretentie doelpopulatie nrveaus van toepassing frequentie standaardisatie tussen BcD-en infor:r¡latiebreedte volledigheid van informatie betrouwbaarheid validiteit Iongitudinale inzetbaarheid
identificatie aan- of afwezigheid van een probleem alle werknemers mlcro- meso- en macromveau eenmaal per 3 tot 5 jaar t.a.v. werkwijze nog onvoldoende groot
vaak onvoldoende redelijk
nog onvoldoende onderzocht is mogelijk, maar onvoldoende onde¡zocht
beoordeling grootte van een nsrco
frslcogToepen mrcro- en meso- ruveau
bepaald door aard en grootte risico t.a.v. werkwijze nog onvoldoende klein
meestal voldoende
goed
voldoende tot goed is mogelijk; er zijn weinig longitudinale studies gepubliceerd
Tiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (19931nr
1a- Doelstel|ing
Doel van }ret pBGo is het identificeren
in
de betekenis van het globaal signaleren van bedreigingen van gezondheid, veiligheid en welzijnin
het werk. Zowel verwachte alsniet
verwachte factoren kunnen worden gesignaleerd.Knelpunten kunnen
in
een vroeg stadium worden opge- spoord. Het signaleren op zich geeft over het algemeen geen nauwkeurigeinformatie
over de grootte van het gezondheidsrisico.Doel van Ìnet cpo is het beoordelen van een potentiële gezondheidsbedreiging. De bedreigende factor is reeds
in
de
werksituatie
geïdentifrceerd; ter beoordeling van het risicovindt
meting plaats van deze factor alsmede van het eventuele effect ervan. Naast het werkgeoriënteerd cpo waaronder begrepen gericht werkplekonderzoek en arbeidshygiënische evaluatie, is het persoonsgeoriënteerd cpo een onmisbaarinstrument
voor de beoordeling van het risico,juist
door de vaststelling van eventuele effectenbij
de mens.b. Meetpretentie
Bij rnco
gaat het omidentificatie
van knelpunten op de terreinen gezondheid, welzijn en ook veiligheid. Op basis van de beschikbare vragenlijstgegevens en hetinventari-
serend werkplekonderzoek kan worden vastgesteldofer
een indicatie is voor een probleem (Weel
et
al. Igg2).De arbeidsaspecten worden
bij
hetinvullen
van de vra-genlijst
gezien door debril
van de werknemer. Deze'han- teert'hierbij zijn
eigen verwerkingsvermogen en referen-tiekader
alsmaatstafbij
het aangeven van hinder of moeite met uiteenlopende aspecten van het werk, hetgeen nadelen maar ook uitgesproken voordelen heeft.Bij
ceovindt
meting plaats van een biologische grootheid aan de mens. Hetkan
daarbij gaan om een biologisch effectofom
een vroeg gezondheidseffect. Voorbeelden van zulke grootheden zijneiwitfracties
en hormoonconcentra- tiesin
de urine; vermindering van de longfunctie. Op basis vankwantitatieve
bepalingen, vaak getoetst aan grens- ofadvieswaarden, dan wel aan eerder vastgestelde waardenbij
dezelfde persoon, kan beoordeling van het risico plaatsvinden.c. Doelpopulatie
IJet pnco
richt
zich op de gehele arbeidspopulatie van eenbedrijf. Dit
draagt belangrijkbij
aan de mogelijkheid om arbeidsgebonden problemen op groepsniveau te signale- ren,IIet
cpoblijft
beperkttot
die werknemers die blootgesteldzljn
aan het risicoin
kwestie. Groepsgegevens van Gpo hebben derhalveuitsluitend
betrekking op reeds als bloot- gesteld gekwalifrceerde werknemers.d. Niueaus uan toepassing
Standaardisatie (defrnitie zie Ð maakt aggregatie van
individuele
gegevenstot
groepsresultaten mogelijk.Beschikt men
bij
pBGo ovet resultaten van grote groepen deelnemers, dan kan men referentiepopulaties defrniëren waarmee bedrijven of afdelingen kunnen worden vergele- ken: psco op mesoniveau (Broersen et al. 1g8g). Ookkan
men over de arbeidsbelasting van werknemers behorendetot
één beroep, beroepsgroepofbedrijfstak,
uitspraken doen, zoalsin
de vorm van eenAtlas
(Verbeek et al. 1gg0;Broersen et al. 1991a; Weel et
al.
1991; Broersen et al.1991c): PBGo op macroniveau.
Ook
bij
cpo kunnen gegevens,mits
gestandaardiseerd verzameld, worden samengevoegdtot
groepsgegevens.Er zijn
diverse voorbeelden te geven van aggregatie van cpo- gegevens op mesoniveau. Genoemd kunnen worden long- functiegegevens; audiogrammen; lood-in-bloed-waarden;hep atitis-B-serolo gie ;
huidafwijkingen in
een bedrijfspo-4
pulatie. Een kenmerk van cpo is dat voor de bepaling van een risico de groepsgegevens van blootgesteÌde werkne- mers vaak worden vergeleken met die van een niet-bloot- gestelde controlegroep.
e. Frequentie uan toepassing
Het
signalerend vermogen van het p¿co betreft vooral geleidelijk ontstaande problemen:bij
een onderzoek eens per drieofvierjaar
hebben deze meer kans op ontdek-king. Bij
een hogere frequentie zullen acute gebeurtenis- sen eerder worden opgespoord.In
depraktijk
is de inte- rimperiode zeldenkorter
dan driejaar,
om pragmatische redenen, maar ook op grond van het te verwachten rende- ment.Van het cpo wordt de periodiciteit bepaald door de grootte en de
variatie
van het risico.In
depraktijk
zien we inte- rimperioden uiteenlopend van enkele maanden (lood-in- bloed-bepaling) totvijf jaar
(audiometriebij relatief
Iage geluidsniveaus).f.
Mate uan standøardisatieEen belangrijk kenmerk van het pBGo met positieve (en ook negatieve) kanten is de standaardisatie van het
in-
strument. Met standaardisatie bedoelenwij
het gebruik van eenzelfde set formulieren voor de verzameling van gegevens, alsook eenzelfde wijze van toepassing van dezeformulieren
(introductie, wijze vaninvullen,
wijze van corrigeren, verwerking, opslag, analyse, rapportage) door verschillende onderzoekers.De mate van standaardisatie is
aanzienlijk
voor watbetreft
de keuze van het soort formulieren. Deze wijze van toepassing laat echter nog grote verschillen tussen BGD-enzien (Van Putten en Oversloot 1986;
Kruidenier
en Meu- lenbeld 1989; Meulenbetd 1991). Enkele BGD-en hanteren een eigen protocol voor de uitvoering van het pBGo, inclu-siefde
toepassing van de vragenlijsten.Standaardisatie heeft een
belangrijk
voordeel. Door aan uiteenlopende arbeidspopulaties dezelfde breed gerichtevragenlijst
voor te Ìeggen, houdt men de mogelijkheid open om ook onverwachte, niet voor de hand liggende pro- blemen te ontdekken. Deprakti'ik leert,
dat onverwachte bevindingen wel degelijk voorkomen. Een voorbeeld is de blootstelling aan lawaaiin
de gezondheidszorg (DGA 1985).Yan cpo bestaan een aantal vormen, al naar geìang de arbeidsfactor ü/aarop het onderzoek is gericht. Ook
hier zijn
gestandaardiseerde werkwijzen beschikbaar, somsin
de vorm van uitgebreide protocollen. Voorbeelden zijn de audiometrie en de longfunctiebepaling.Er
bestaan echter aanzienlijke verschillen tussen BGD-en ten aanzien van inhoud en werkwijze.g. Informatiebreedte
De
informatie
omtrent gezondheid en werkbeleving die }ret paco oplevert is breed en globaal van karakter. Ver- schillende orgaansystemen, alsmede uiteenlopende aspec- ten van de arbeid komen aan bod. Met psco kan men zichtkrijgen
op mogelijke problemen met betrekkingtot
het werk en de gezondheid. Voor het vaststellen en kwan- tifrceren van problemen is vaak aanvullend onderzoek nodig zoals gericht werkplekonderzoek. Signalenuit
hetPBGo kunnen daarnaast van
nut zijn bij
deprioriteitsstel- ling
voor de aanpak van problemen. Deze beide toepassin- genzijn
mogelijk door het bredekarakter
van het psco:de meeste relevante aspecten van met name industriële arbeid worden
in
devragenlijst
aan de orde gesteld. HetPBGo levert zo een bijdrage
tot
een globale beoordeling van de arbeidsbelasting,mits
is voldaan aan de voorwaar- den, dat de relevante belastende factoren aan de orde zijn gekomen, èn dat geschikte referentiegegevens voorhandenzijn
om de mate van arbeidsgebondenheid van met nameTijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (19931 nrI
de gezondheidsklachten te kunnen bepalen (W'eel et al.
1992; Broersen et al. 1992).
De informatiebreedte van Gpo is smal. Het onderzoek is
in
de regel gericht op het effect van een beperkt aantal belastende factoren
in
werk ofwerksituatie.
Somsricht
het onderzoek zich op meerdere gezondheidseffecten.Door het grote gebrek aan toxicologische gegeveng van veel chemische stoffen wordt
in
gevaÌ van chemische blootstelling wel gepleit voor een systematische monito-ring
van een aantal orgaansystemen (Lauwerys 1g88).Men zou
in
dat geval kunnen spreken van een verbreedGPO.
h. Volledigheid
Hoewel breed van
karakter, bestrijkt
het paconiet elk relevant
aspectin
elkewerksituatie.
Devragenlijst
werk- omstandigheden ismin
of meer toegesneden op de indu-strie
(Van der Gulden en Senden 1gg0b) en op de bouw.Met
het pnco wordtniet
gevraagd naar bedrijfs- ofsector- specifleke kenmerken van het werk. Zo wordt geen aan- dacht besteed aan biologische factoren diein
de agrari- sche sector een groterol
kunnen spelen. Bepaalde vormen van psychosociale belasting, bijvoorbeeld de contacten van verpleegkundigen met stervenden, die van politieagenten met veeleisend of agressief publiek, en die van onderwijs- gevenden met leerlingen en hun ouders, komenniet
aan de orde.Het
eerdergenoemde globalekarakter
van het pBGo bete-kent
op onderdelen een aanzienlijk mate van onvolledig- heid.Met
51 werkvragen, waarmee 18 onderscheiden aandachtsvelden2 worden bestreken, kan geen gedetail- leerd beeld van alle voor een gegevenwerksituatie
rele- vante werkaspecten worden verkregen. Zolevet:t de werk-vragenlijst
zeer beknopteinformatie
op over dewerkdruk,
en geeninformatie
over het vóórkomen van piekbelasting en het gebruik van hulpmiddelen. Voor de gezondheids-vragenlijst
gelden soortgelijke beperkingen. Zokrljgen
stressgevolgen en psychische problemen zeer weinig aan- dacht.
De volledigheid van cpo moet worden bezien
in
hetlicht
van het te beoordelen risico.Indien
er voldoende kennis is over de dosis-respons-relatie en de biologische en patholo- gische (toxische) effecten, enmits
men oveï voldoende valide meetmethoden beschikt, kan menbij
de risico-eva-luatie
de meest wezenlijke van deze aspectenin
het onderzoek betrekken (middels bijvoorbeeld biologischemonitoring,
biologische effect monitoring of vragenlijston- derzoek). Persoonsgeoriënteerd cpo kanniet
de afzonder-Iijke
vragen naar dekwaliteit
en het gebruik van bescher- mingsmiddelen, de afzuiging op de werkplek, etc. beant- woorden, maar geeft een gesommeerd eindresulLaatvan
de blootstelling en de getroffen maatregelen.2. De 13 rubrieken van ervaren werkbelasting zijn: (tussen haakjes het aantal vragen uit de wagenlijst dat in die rubriek thuishoort):
1. werkhouding (4) 2. energetische belasting (1) 3. psychomentale belasti¡g (4) 4. plaatsgebondenheid (1)
5. fysische factoren inclusief klimaatfactoren (10) 6. chemische factoren (5)
7. onveiligheid in het werk (1)
8. belasting vanuit aard en i¡houd van het werk (8) 9. belasting door niet-optimale organisatie en/of leiding (5) 10. belasting door niet-optíma_le samenwerking met collega,s (5)
11. ongrrnstige toekomstverwachting (3) 12. onvoldoende waardering (2)
13. ongunstige invloed van het werk op het privéleven (2).
i. Betrouwbaarheid
Dijkstra
eú al. (1981) onderzochten de betrouwbaarheid van de korte versie van de vpFA (Vragenlijst Persoonlijk Functionerenin
de Arbeidssituatie). Deze vragenlijstkomt
sterk overeen met devragenlijst
werkomstandighe- den van inet paco.s Dewre-kort
werd getestbij
drie bedrijven, middels twee waarnemingen met een tussen-tijd
van ongeveer 14 dagen. De test-hertest-correlaties lagen tussen 0,85 en 0,91, hetgeenwijst
op een acceptabe- le betrouwbaarheid op individueel niveau. Vanwege de overeenkomst tussen vpFA-kort en de werkvragen van het pBGo mag voor de laatste een redelijke betrouwbaarheid worden aangenomen.Op groepsniveau is de betrouwbaarheid van antwoorden verkregen met de enco-vragenlijst nagegaan door Bloem- hoff et al. (1991).
Zij
vondenvrijwel
identieke antwoord- patronenbij
twee g:roepen van elk meer dan 5000 bouw- vakkers diein
1989 respectievelijk 1gg0 aan het psco deelnamen. Deze bevindingen wijzen op een grote stabili-teit,
en derhalve een goede betrouwbaarheid van de psco- vragenJijst, althans op macroniveau.Betrouwbaarheidsonderzoek
bij cro
isrelatief
eenvoudig doordat het onderzoek beperktblijft tot
één of hooguit enkele effectparameters. Middels herhaalde bepalingenkan
de precisie van de meting worden vergroot. De betrouwbaarheidbij
Gpo hangt sterhafvan
de mate van standaardisatie en kwaliteitscontrolebij
meetstrategie, apparatuur, wijze entijdstip
van monstername en analy-j. Validiteit
Ten aanzien van het pBGo is
hieromtrent
nog onvoldoende bekend. De face-validity van de vragen naar gezondheids- klachten en medische behandelinglijkt
goed te zijn. Er is echter weinig onderzoek naarverricht.
De predictievevaliditeit
van de enco-vragenlijst ten aanzien van niet- gespecifrceerd ziekteverzuim opindividueel
niveau is laag (Broersen etal.
1991b). DeWinter
(1991) vond dat zowel de lange als de korte versie van de vec sterke voorspellerszijnvan
arbeidsongeschiktheid, en concludeerde dat de predictievevaliditeit
van beide goed is.Zijn
bevindingen geven een indicatie omtrent dezeinterpretatie
van devaliditeit
van de enco-vragenlijst.IJet
cpobezittn
een aantal gevallen een goedevaliditeit,
zoalsbij
biologische monitoring van metabolieten van oplosmiddelen en van zware metalenin
de urine.Validi-
teitsonderzoekbij
ceo is conceptueel relatiefeenvoudig doordat de meting vaak één biologische parameter betreft.Bij
biologische monitoring staat deze parameter boven- dienin
een bekende relatie tot het te beoordelen risico.Wel moet rekening worden gehouden met de invloed van intermediêrende variabelen, zoals individuele
kinetiek,
rookgewoonten, alcoholconsumptie en medicijngebruik.h.
Longitudinale
inzetbaarheidDe mogelijkheden
tot
longitudinaÌe analyse van het¡¡co wordenbeperktdoordewisselendesamenstellingvande>
3. De
wrn
wordt tegenwoordig veelal vac (Vragenlijst Arbeid en Gezondheid) genoemd (De Winter 1991). Vergelijking van de korte versie van dewre
of vec met de vragenlìjst werkom- standigheden van het pcBo (beide hebben 41 vragen) laat zien dat 28 werkwagen (vrijwel) identiek zijn. Daarnaast komen vier wagen uit de korte vpFA sterk overeen met wagen uit de vragenlijst gezondheidstoestand van het pcBo. Hoewel de for- mulering van deze gezondheidswagen wel verschillen vertoont-
de roco-vragenlijst treedt meer in details-
is er een sterkeinhoudelijke overee¡stemming. Onderzoek naar eìgenschappen van
wre
of vac geeft dus vermoedelijk ook indicaties over de kwaliteit van de enco-vragenliìst.Tiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6llg93l nr I
deelnemersgroep, mede door het verloop
in
de werkne- merspopulatie. Het longitudinalekarakter
moetprimair
betrokken worden op het groepsniveau vanbedrijf
of afde- ling. Wisseling vanindividuen
die de groep vormen is danwaarschijnlijk
minder bezwaarlijk.Het
c¡o
isbij uitstek
een bewakingsinstrument, waarbij parameters periodiek worden getoetst aan geaccepteerde, overigens veelalarbitraire
grenswaarden. Daarnaast kun- nen parametersin
detijd
worden gevolgd, waardoorindi-
viduele referentiewaarden worden opgebouwd. Doordit
laatste is verscherpte signalering mogelijk: veranderingen kunnen worden gesignaleerd nog voordat g:renswaarden worden overschreden.Praktijkschets
Uit
de vergelijking van het pnco met het ceoblijkt
dat eenaantal
aspecten nauwelijks is onderzocht; tevens komen enkele tekortkomingen van het PBGo aan hetlicht.
Met name de onvolledigheid en de als te globaal eryaren benadering van pBGo hebben geleid tot enkele
iniatie-
ven.Vogelzang et al. (1990) hebben een
wagenlijst'klimaatbe-
leving'gepresenteerd, voor gebruikbij reco.
OokKurvers
et al. (1990) hebben een vragenlijst voor hetbinnenkli-
maatontwikkeld. In
beide gevallen werd het onderdeelklimaat uit
de psco-vragenlijst ervaren als ontoereikend voor een kantoorsituatie.Hamers et al. (1988) hebben de
rnco-vragenlijst
voor het onderwijs als ongeschikt aangemerkt daar eenaantal
spe- cifreke onderwijsproblemenniet
aan bod komen. Van Pop- pel et al. (1990) hebben een specifreke onderwijsvragen-lijst
geconstrueerd. Deze isniet
bedoeld als aanvulling, maar als vervanging van de enco-vragenlijst. Van der Gulden en Engels (1991) hebben eenviertal
vragen gepre- senteerd over ongewenste omgangsvormenin
de werksi-tuatie,
als aanvulling op het standaard-peco.Voor ad hoc onderzoeken
bij
beroepsgroepen zijn vragen-lijsten ontwikkeld.
Dezezijn
diepgaander dan de pnco-vragenlijst,
en bedoeld om specifreke problemen te evalu- eren. Voorbeeld hiervanzijn
del/ragenlijst
Arbeid en Gezondheid van Vrachtwagenchauffeurs' (Studiecentrum Arbeid en Gezondheid 1990), en dewagenlijst
die is toe- gepastbij
het onderzoek naar blootstelling aanbestrij-
dingsmiddelenin
de bloembollenteelt (Brouwer et al.1990). De laatste besteedt met name aandacht aan effec- ten van bestrijdingsmiddelen op de
huid
en het zenuw- stelsel.De
wagenlijst
betreffende gezondheid en werk van zie- kenverzorgenden en verpleegkundigen (Senden et al.1989) omvat zowel algemene vragen, ontleend aan de
rnco-wagenlijst,
als beroepsspecifieke vragen.Een zestal gezamenlijke BGD-en hanteert naast de stan- daardformulieren een eigen vragenformulier om aanvul- lende
informatie
van uiteenlopende aard te verzamelen(I{ruidenier
en Meulenbetd 1989).Aparte vermelding verdient de
vos-l (wagenlijst
organi- satiestress, verkorte versie; Bergers et al. 1986). Deze vragenlijstwordt
door enkele BGD-en als tweedeìijns-instrument
toegepast indien het enco signalen heeft opge- leverd voor problemen met de taakinhoud, de hoeveelheid werk, of de verhouding met colÌega's en chef.De verschillende
initiatieven
overziende, moet worden vastgesteld dat deze zeer heterogeenvan
aardzTjn, zowel voor wat betreft hunstructuur
(aard van de vragen; ant- woordcategorieën) als hun toepassingswijze(in
combina-tie
met,in
plaats van, na, of los van het peco). Onderlinge samenhang ontbreekt, doordat het onafhankelijk van elkaartot
stand gekomeninitiatieven
zijn. Het bestaande psco heeftniet
steeds als uitgangspunt gediend.Voorstel voor instrumentarium
Een voorstel voor een verdere
ontwikkeling
van het pgco heeft als doel het verminderen van tekortkomingen met behoud van de'sterke eigenschappen'van hetinstrument.
Daarbij
ontstaat een spanningsveld tussen strategische argumentenuit
depraktijk,
die pleiten voor een zo breed mogelijke benadering met behulp van een niet te uitge- breidevragenlijst,
en validiteits-argumenten, die betrek-king
hebben op de keuze van reeds gevalideerdeinstru-
menten, vaak bestaandeuit
meerdere items per vraag- stuk.In
het onderstaande speelt het begrip 'module' een centra- le rol.Wij
hanteren de volgende defrnitie: een peco-modu- le is een onderdeel van het PBGo waarvan de inhoud is gebaseerd op de arbeidsbelasting van nader te noemen deelgroepen van de werkende populatie. Een module wordt alleengebruikt
voor de deelgroep waarvoorhij
is bedoeld. Die deelgroep kan zijn: een categorie werkne- mersbij
wie sprake is van een bepaalde belastende arbeidsfactor ofbepaalde combinaties daarvan; maar ook een categoriebij wie
zidn naar verwachting bepaalde belastingsverschijnselen dan wel gezondheidseffecten kunnen voordoen. Een pnco-module kanin
principebestaan
uit
eenwagenlijst,
eenlichamelijk
onderzoek, een biometrisch önderzoek, een werkplekonderzoek,ofuit
combinaties hiervan. Zoals eerder is gesteld beperken
wij
onsin dit artikel tot
dewagenlijst.
Jenniskens (1982) suggereerde een systematische werk- wijze,
waarbij
aan de algemene werkwijzen als aanstel-lingskeuring
en periodiek onderzoek specifreke onderde- len worden toegevoegd op basis van specifieke belastende factorenin
een functie. Voor de basis-informatieverzame-ling
zou men moeten streven naar het optimale minimum.Items waarop zelden of nooit actie volgt, zouden moeten worden geschrapt; items die te specifiek
zijn
zouden van-uit
het standaardinstrument naar een module moeten worden overgeheveld.Wij willen hier
de door Jenniskens gegeven aanzetuit-
werken.Wij
kiezen een modulairestructuur
bestaandeuit
een basisdeel en een aantal aanvullende modulen.De combinatie basisdeel en modulen moet een grote gevoeligheid hebben ten aanzien van het vinden van
indi-
catoren van problemenin
relatie tot het specifiekewerk in
kwestie. Deze indicatoren kunnen, samen met bijvoor- beeld werkplekgegevens, aanleiding vormentot
actie of advisering, dan wel tot nader onderzoek ter verhoging van de specifrciteit.Uitwerking van de modu¡a¡re structuur
Voor de
uitwerking
van een modulairestructuur
voor de enco-vragenlijst introducerenwij
de volgende begrippen:basisdeel, factormodule, sectormodule en beroepsmodule.
Ilet
basisdeel is een vast onderdeel van elk p¡co. Het is een vaste set vragen omtrent werk en gezondheid. Overstructuur
en inhoud van het basisdeel dientin
bredekring
consensus te bestaan. Destructuur sluit
aanbij
de gangbare enco-wagenlijst: bondig geformuleerde vragen;een dichotome antwoordstructuur. Vervolgwagen (zo ja...) worden zoveel mogelijk vermeden. Het basisdeel is alge- meen en breed, en omvat een groot aantal belastende arbeidsfactoren alsook gezondheidsklachten die met de arbeidsbelasting kunnen samenhangen. Per onderwerp
dient
de behandelingkort
te zijn. Voor de inhoudwillen wij
enkele uitgangspunten voorstellen.De gangbare enco-vragenlijst bevat een lange reeks gezondheidsvragen die is opgesteld met een diagrrostisch doel: het zo nauwkeurig mogelijk opsporen van (beginnen- de) ziekte. De gezondheidsvragen vormen een tractusa- nalnllese: alle orgaansystemen komen aan de orde.
Indien
een hoofdvraag metja
wordt beantwoord, wordt metTijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993) nrI
behulp van vervolgwagen(zo
ja,...)
nagevraagd onder welke omstandigheden de aangegeven klachten optreden, om een differentiaaldiagnose mogelijk te maken. De rela-tie
met arbeidsfactoren komtniet
aan bod.Voor het te
ontwikkelen
basisdeel kiezenwij
een ander uitgangspunt. Hoofddoel isniet
de diagnostiek van al danniet
latente gezondheidsstoornissenbij
hetindividu,
maar de opsporing van werkgebonden klachten en aandoenin- genbij individuen
ènbij
groepen. Gezondheidsklachten wordenin
eersteinstantie
opgevat als mogelijke effecten van belastende arbeidsfactoren, en pasin
tweedeinstan- tie
alsuitingen
van een achterliggende ziekte. Een aantal gezondheidsvragenkan
daarnaast een indicatie geven omtrent het verwerkingsvermogen.In
het basisdeel komen differentiaaldiagnostische vragenniet
voor.Bij
enkele gezondheidsvragen wordt expliciet gevraagd naar derelatie
met het werk. Enkeleinhoudelij-
ke lacunes worden opgevuld.Middels de werkvragen wordt aandacht besteed aan een breed scala van belastende arbeidsfactoren en regelmoge- lijkheden. Adequate aandacht wordt gegeven aan de belasting van het bewegingsapparaat, met name door houding en repeterende bewegingen. Ten aanzien
van
psychische belastingwordt
onderscheid aangebracht tus- sen cognitief/mentale, en emotionele/psychosociale belas-ting
zoals contacten met cliënten.Naast het basisgedeelte dient voor elk
psco
een modulai- reaanuulling
te worden gekozen. Voor elke bestaande vorm van arbeid, c.q. combinatie van belastende factoren, kanin
principe een afzonderlijke module wordenontwik-
keld. Voor depraktijk
moet worden gestreefd naar een beperkt aantal modulen. Binnen een modulekunnen
zowel arbeidsfactoren aÌs gezondheidseffecten aan de orde komen.Bij
een huisschilder zal bijvoorbeeld gevraagd worden naar het werken met oplos- en afbijtmiddelen en de daar-bij
optredende hinder, maar ook naarhuidafwijkingen,
narcotische effecten, en symptomen behorendbij
het orga- nisch psychosyndroom. Om suggestieve beTnvloeding te voorkómen dienen vragen naar oorzaken en naar gevol- gen over devragenlijst
te worden gespreid.Binnen de modulaire
structuur
is een elementaire plaats toebedeeld aan de factormodulen. Met een factormodule kan omtrent één ofenkele samenhangende aspecten van de arbeidinformatie
worden verzameld voor de signale-ring
van knelpunten. Factormodulenzijn
denkbaar voor bijvqorbeeld hetbinnenklimaat,
de blootstelling aantril-
lingen en lawaai, stress, de werkhouding, de veiligheid
in
het werk, en het omgaan met chemische stoffen.Volgens deze gedachtengang kan men alle bestaande pro- tocollen voor de bewaking van blootstelling aan chemische stoffen en biologische factoren alsmede aan ioniserende
straling
als factormodulen opvatten. Het is echterniet
gewenst het begrip factormodule zoruim
te hanteren.Het
gaatbij
een module immers om een onderdeel vanhet
PBco, dattot
doel heeftinformatie
omtrent werkbelasting en gezondheid te verschaffen, maar dat steedsinventari-
serend van opzetbÌijft.
Doetblijft
de identifrcatievan
knelpunten;niet
een defrnitieve beoordeling van de belas- tende factor.Uiteraard
dient de inhoud van een factormo- dule wel gebaseerd tezijn
op ervaring die met zulke pro- tocollen is opgedaan.Vragenlijsten
betreffende stress, binnenklimaat, ergono- mie e.d. kunnen eveneenstot
op zekere hoogte als factor- modulen worden beschouwd, of kunnen waardevolÌe ele- menten leveren voor de constructie daarvan. Mendient
zich evenwel te realiseren dat deze vragenlijsten vaakuit-
getest zijn
bij
één categorie werkenden. Men magniet
zonder meer aannemen dat stressverschijnselenbij
ver- pleegkundigen valide worden gemeten met een methodeTiidschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (1993)nr I
ontwikkeld
voor de meting van stressverschijnselenbij
vrachtwagenchauffeurs; een soortgelijke opmerking is te maken omtrent de werkhouding op kantoor en diein
de fabriek, aan het ziekbedofin
de vrachtauto.Bij
de ont-wikkeÌing
van factormodulen met gebruikmaking van bestaande vragenlijsten zal de vraag naar de toepasbaar- heid terdege aan de orde moeten komen.Factormodulen zijn te beschouwen als bouwstenen voor- de andere genoemde typen modulen: de sector- en beroepsmodulen.
Een sectortnodule behandelt de frequent voorkomende belastende factoren
in
een brede categorie werkenden,bij-
voorbeeld al diegenen die binnen één bedrijfstak ofsector uitvoerend werk verrichhen. Zozijn
sectormodulen denk- baar voor werknemers met handmatig uitvoerendetaken in
de bouwnijverheidofin
deindustrie;
voor winkelperso- neel; voor uitvoerendenin
de agrarische sector; voor kan- toorarbeid. Naast belangrijke overeenkomsten, kenmer- ken zulke brede categorieën zich ook door grote verschil- len voor wat betreft werk en werkomstandigheden binnen de groep. De sectormodule omvatjuist
die factormodulen die arbeidsfactoren behandelen die de werkendenin
de sector veelal gemeen hebben. Eventueel worden sector- specilreke vragen toegevoe gd. Zo zal een kantoormodule kunnenzijn
samengestelduit
onder meer de factormodu- lenbinnenklimaat
en werkhouding, aangevuld met speci- freke vragen over beeldschermwerk.Een grotere gerichtheid
in
het modulair systeem wordt nagestreefd met de beroepsmodule.Deze is opgebouwduit
een beperkt aantal factormodulen die betrekking hebben op de belastende factoren die voor een gegeven beroep (of een groep nauw verwante beroepen) van belang zijn. Aan die factormodulen kunnen nog beroepsspecifreke vragen worden toegevoegd. De beroepsmodule is overal toepas- baar waar een aanzienlijke mate van homogeniteit voor wat betreft taakeisen en werkomstandigheden mag wor- den verondersteld. Anders geformuleerd: de beroepsmodu- Ie is inzetbaar voor een beroep of groep beroepen met een combinatie van belastende factoren die duideÌijk
verschilt
van andere beroepen, en die binnen het beroeprelatief
homogeen is. Voorbeelden zijn de ziekenhuisverpleegkun- dige, de vrachtwagenchauffeur, de leerkracht
in
het basis- onderwijs en de politieagent.Indien
geen passende beroepsmodule voorhanden is, kan voorlopig gebruik wor- den gemaakt van sectormodulen. Deze hebben als voor- deel dat met een beperkt aantal modulen een groot deel van de bestaande vormen van arbeid kan worden bestre- ken.De
structuur
die is geschetstleidt in
depraktijk tot
de volgende aanpak:bij
ieder psco wordt gebruik gemaakt van het basisdeel aangevuld met één of meer modulen.Als minimale vragenlijst is het basisdeel met een module voorgeschreven. Als er een passende beroepsmodule beschikbaar is,
wordt
deze toegepast. De sectormodule komtin
aanmerking als er geen passende beroepsmodule voorhanden is. Welke modulen worden gekozen, kan per onderzoeksgroep (afdeling) verschillen. Zo js het denkbaar dat menbij
een bedrijf gebruik maakt van de sectormodu-le'industrie'voor
de produktieafdelingen en van de sec-tormodule'kantoor'
voor de administratieve afdelingen.Het is ook mogelijk dat specifreke bedrijfssituaties om een nadere analyse
ofevaluatie
vragen, en dat daarvoor geen passende module voorhanden is.In
dat geval staat het hetbedrijfuiteraard vrij
om zelfvragen toe te voegen.Gonclusie en aanbevelingen
In
eenvergelijking
met het persoonsgeoriënteerd Gpoblij-
ken dekwaliteiten
van het vragenlijstgedeelte van het pnco als meetinstrument achter te blijven.In
veelsitu-
aties isdit
het geval op het punt van volledigheid. Destandaardisatie van werkw-ijze is onvoldoende.
Omtrent
devaliditeit
is nog onvoldoende bekend. Een modulairestructuur
kan de volledigheid en toepasbaarheid van de eeco-vragenlijst voor uiteenlopende arbeidsvormen verbe- teren.Bij
gebruik van reeds gevalideerdeinstrumenten
zal ook devaliditeit
van een modulair psco voldoende kunnen zijn.Binnen de modulaire
structuur
is de factormodule te beschouwen als de kleinste eenheid, die als onderdeelin
andere typen modulen kan worden opgenomen.
De beroepsmodule is voor de
praktijk
een geschikte modu- levorm, met name voor beroepen met veel werknemers, en voor goedafte
grenzen beroepsgroepen. De beroepsmodu- le is gericht op specifieke arbeidsvormen en tevens breed inzetbaar.Sectormodulen zijn minder specifrek. Een beperkt aantal sectormodulen kan een groot deel van de bestaande vor- men van arbeid bestrijken.
Reeds ontwikkelde en geteste specifreke vragenlijsten kunnen
in
principe waardevolle elementen voor de con- structie van factormodulen bevatten. Hetzelfde geldt voor de bestaande protocollen voor Gpo.Een modulaire
structuur
dient te worden gecombineerd met het streven naar standaardisatie van werkwijze met betrekkingtot
gegevensverzameling, -analyse en -rappor- tage. Doel daarbij is het bereiken vanlandelijke
consen- susten
aanzien vanstructuur,
inhoud en wijze van gebruik van het pBco-instrument, inclusief de onüwikkel- de modulen. Basisdeel, modulen en gestandaardiseerde werkmethoden dienen centraal te wordenontwikkeld
vol- gens een consensusmodel. Toepassing van protocollen, alsmede verzameling en analyse van gegevens kunnenvanuit
een centraleinstantie
worden ondersteund.aLiteratuur
-
Bernard, A., R. Lauwerys; Present status and trends in biologi- cal monitoring of exposure to industrial chemicals. J. Occ. Med.28 (1986) 558-562.
-
Bergers, G.P.A., F.H.G. Marcelissen, C.J. de Wolff; vos-D: Vra- genlijst Organisatiestress-D. Handleiding. Stress Groep Publika- tie no. 36. Stress Groep Nijmegen, 1986.-
Bloemhoff,4., D.J. van Putten, C. van Duivenbooden; Preven- tiefbeleid op bedrijfstakniveau. Voordracht op de negende gezondheidszorgonderzoekdag. Amsterilam, 17 december 1991.-
Broersen, J.P.J., A.N.H. Weel, F.J.H. van Dijk; Periodiek bedrijfsgezondheidkundig onderzoek: Middel en Maatstaf. Coro- nel Laboratorium, Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1989.-
Broersen, J.P.J., A.N.H. Weel, F.J.H. van Dijk; Atlas Gezond- heid en Werkbeleving naar Beroep. Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam, 1991a.-
Broersen, J.P.J., B.J. Vrijhof, A.N.H. Weel, F.J.H. van Dijk;pBco en ziekteverzuim
-
De voorspelbaarheid van indi¡¡idueel ziekteverzuim op grond van het PBGo. Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap 4 (1991b) 93-98.-
Broersen, J.P.J., A.N.H. Weel, F.J.H. van Dijk; Werkbeleving en gezondheid onder werknemers in Oost-Gelderland 1981-1987.In: Stuurgtoep Toekomstscrenario's Gezondheidszorg. Arbeid, gezondheid en welzijn in de toekomst: Toekomstscenario's arbeid en gezondheid 1990-2010, blz, 355-37 4. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum, 1991c.
-
Broersen, J.P.J., A.N.H. Weel, F.J.H. van Dijk; Periodiek bedrijfsgezondheidkundig onderzoek. Referentiegegevens als maatstafbij de beoordeling van groepen. (2): Referentiepopulatie als controlegroep. T, Soc. Gezondheidszorg 70 (1992) 203-210.4. Een centrale rol bij ontwikkeling en praktäkondersteuning van een modulair psoo zou kunnen worden vervuld door de Stichting Kwaliteitsbevordering Bedrijfsgezondheidszorg (sro), een in 1990 door een aantal BcD-en opgerichte instelling die onder andere als doel heeft de ontwikkeling van instrumenten en protocollen voor de praktijk.
-
Brouwer, 8.J., D.H. Brouwer, D.P. Bruynzeel,H
Emmen, J.J.van Hemmen, J. Hooisma, E.J. Jonkman, M.W.M.M. Ruijten, H.J.A. SalIé, W. Sjardin, M.M. Verberk, N.P.E. Vermeulen, A.W.
de Weerd, R.T.H. van Welie, R.L. Zielhuis, F.A. de Wolff; Gezond- heid in verband met beroepsmatige blootstelling aan bestrijdings- middelen in de bloembollenteelt. Wetenschapswinkel Rijksuni- versiteit Leiden. Leiden, 1990.
-
Directoraat-Generaal van de Arbeid; Arbeidssituaties en bedrijfsgezondheidszorg in ziekenhuizen. Een literatuurstudie.Rapport S 14. Voorburg, 1985.
-
Dijk, F.J.H. van, M. Dormolen, M.A.J. Kompier, T.F. Meijman;Herwaardering model belasting-belastbaarheid. T. Soc. Gezond- heidszorg 68 ( t990), 3- I 0.
-
Dijkstra,4., M. van der Grinten, M. Schlatmann, C.R. de Win- ter; Functioneren in de arbeidssituatie; uitgangspunten, ontwerp en handleiding voor onderzoek naar gezondheid, werk en werk- omstanrligheden. rqlpc/r¡to. Leiden, 1981.-
Fraterman, A.; Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfsarts. Een werkgeversvisie. T. Soc. Gezondheidszorg 64 (1986), 700-703.-
Gulden, J.W.J. van der, J.A. Engels; Eerste ervaringen met vra- genlijst ongewenste omgangsvormen. Maandblad voor Arbeids- omstandigheden 67 (1991), 391-394.-
Gulden, J.W.J. van der, T.F. Senden; Gebruik van pBco-gege- vens voor onderzoek knelpunten in de relatie mens-arbeid.Maandblad voor Arbeidsomstandigheden 66 (1990a), 17-21.
-
Gulden, J.W.J. van der, T.F. Senden; Streven naar maatwerk.T. Soc. Gezondheidszorg 68 (1990b), 199-200.
-
Halperin, W.8., J. Ratcliffe, T,M. Frazier, L. Wilson, S.P. Bec- ker, P.A. Schulte; Medical screening in the workplace: proposed principles. J. Occ. Med. 28 (1986) 547-552.-
Hamers, P., P. Kamphuis, H. Kommers, J. van Poppel; Gezond blijven onderwijzen (2): experimenteren met een multidisciplinai- re vorm van bedrijfsgezondheidszorg. Maandblad voor A¡beids- omstandigheden 64 (1988), 681-686.-
Hees, O.S. van; PBGo en marketing, de kwaliteit van een Bcz- produkt. Maandblad voor Arbeidsomstandigheden 65 (1989) 533- 540.-
Hulshof, C., B. Remijn, N. Leonhard; Het periodiek bedrijfsge- zondheidkundig onderzoek (eaco). Ervaringen van deelnemers. T.Soc. Gezondheidszorg 68 (1990), 87-93.
-
Jenniskens, P.A.H.; Modelleren van bedrijfsgezondheidszorg.Stichting Bedrijfsgezondheidzorg West-Brabant. Breda, 1982.
-
Kruidenier, H.J., C. Meulenbeld; Peilstation pceo in oprichting.Verslag van een enquête onder de leden van de Federatie van Gezamenlijke Bedrijfsgezondheidsdiensten. Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam, 1989.
-
Kurvers, S., J. Leijten, S. Oversloot; nen ontwikkelt vragenlijst voor binnenklimaat. Maandblad voor Arbeidsomstandigheden 66 (1990), 701-707.-
Lauwerys, R.; The impact of nonwork-reiated impairments of organ functions on the toxicokinetics and toxicodynamics of industrial chemicals. In: Notten et al. 1988 (zie aldaar).-
Meulenbeld, C.; Peilstation pBco i.o. Verslag van een enquête onder de enkelvoudige bedrijfsgezondheidsrliensten en basisge- zondheidsdiensten in Nederland. Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam, 1991.-
Ministerie van Sociale Zaken e¡ Werkgelegenheid; Persbericht nr. 90/83, 28 maart 1990.-
Notten, W.R.F., R.F.M. Herber, W.J. Hunter, A.C. Monster, R.L. Zielhuis, Health surveillance ofindividual workers exposed to chemical agents. Springer-Verlag. Berlin Heidelberg, 1988.-
NVAB Info 23 (7992), nr. 1, blz. 39.-
Plomp, H.N.; Werknemers en bedrijfsgezondheidsdiensten. \¡U Uitgeverij. Amsterdam, 1985.-
Plomp, H.N.; Bedrijven en bedrijfsgezondheidsdiensten. Een studie naar het verloop en de determinanten van professionalise- ringsprocessen in organisaties.'"'u Uitgeverij. Amsterdam, 1987.-
Poppel, J. van, P. Kamphuis; Periodiek Bedrijfsgezondheids- kundig Onderzoek (erco) bij onderwijzend personeel in de leef- tijdsgroep van 45 tJm 49jaar
Tussenrapport nummer 13. we, Til- burg, 1990.-
Putten, D.J. van, J.S. Oversloot; Periodiek onderzoek in de bedrijfsgezondheidszorg; opzet en inhoud van het epo en PBGo op een 50-tal BGD-en. T. Soc. Gezondheidszorg 64 (1986), 676-680.-
Raad van de Europese Gemeenschappen. Richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de ver- betering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemersTijdschrift
voor toegepaste Arbowetenschap 6 (19931nr I
aop het werk (89i391ÆEG). Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (1989) nr. L 183.
-
Senden, T.F., J.W.J. van der Gulden, J.J. Kolk; Bedrijfsgezond- heidkundige protocollen voor instellingen in de gezondheidszorg.Arbovisie 5 (1989)
nr.2,l]-!2.
-
Studiecentrum Arbeid en Gezondheid; Vragenlijst Arbeid en Gezondheid van vrachtwagenchauffeurs. Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1990.-
Verbeek, J., H. Boshuizen, B. Goessens, F. van Dijk, J. Broer- sen, A. Weel; Atlas klachten bewegingsapparaat. Coronel Labora- torium, Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1990.-
Vogelzang, P.F.J., J. W. J. van Gulden, J. J. Kolk; Vragenlijst 'klimaatbeleving' voor onderzoek'Sick Building Syndrome'. Arbo- eisie 6 (1990) nr. 1,4-5.- Vreeman, R.; De kwaÌiteit van de arbeid in de Nederlandse industrie. sur.r, Nijmegen, 1982.
-Weel, A.N.H., J.P.J. Broersen, F.J.H. van Dijk; Beroep, Werk- Iast, Gezondheid en Welzijn. Een beknopte atlas van arbeidsbe- lasting en gezondheid: vergelijking van een aantal beroepen.
Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden, Amsterdam, 1991.
-
Weel, A.N.H., J.P.J. Broersen, F.J.H. van Dijk; Periodiek bedr{jfsgezondheidkundig onderzoek. Referentiegegevens als maatstafbij de beoordeling van groepen. (1): Bedrijfsgezondheid- kundige aspecten. T. Soc. Gezondheidszorg 70 (1992) L97-202.- Winter, C.R. de; Arbeicl, gezondheid en verzuim als voorspellers van uitval uit het werk. Proefschrift. Nederlands Instituut voor Praeventieve GezondheidszorgTNo. Leiden,