• No results found

U I T S P R A A K

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "U I T S P R A A K"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus 9500

2300 RA Leiden

Telefoon 071 527 33 07 / 071 527 81 18 Fax 071 527 45 67

U I T S P R A A K 10 - 0 3 0

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake

het beroep van XXX, appellant tegen

de Examencommissie Japanese Studies, verweerster

1. Ontstaan en loop van het geding

Met de op 6 april 2010 ingekomen brief van 1 april 2010 tekent appellant beroep aan tegen het besluit van Examencommissie Japanese Studies van 28 januari 2010, waarin is medegedeeld dat appellant, om niet te worden geconfronteerd met een negatief eindadvies waaraan een afwijzing is verbonden, aan het eind van het eerste studiejaar 40 ects-punten moet hebben gehaald en moet hebben voldaan aan de aanvullende eis.

Op 8 februari 2010 heeft appellant de Examencommissie verzocht de beslissing van 28 februari 2010 te herzien. Dit verzoek is op 12 februari 2010 afgewezen.

Op 22 februari 2010 heeft appellant nogmaals verzocht de beslissing van 28 februari 2010 te herzien. Dit verzoek is op 22 februari 2010 afgewezen.

Ter onderbouwing van het administratief beroep heeft appellant aangevoerd dat de Examencommissie hem bij beslissing van 12 maart 2010, waarin het verzoek tot herziening van het besluit van 28 januari 2010 is afgewezen, hem een negatief bindend studieadvies (“BSA” (het informatiecentrum van de universiteit voor studenten met een functiebeperking) heeft gegeven. Appellant geeft aan dat de Examencommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en heeft verzuimd speciale voorzieningen te treffen in verband met zijn functiebeperking.

Appellant licht toe dat hij in september 2007 zich voor het eerst heeft ingeschreven voor de studie Talen en Culturen van Japan (“TCJ”). Bij aanvang heeft hij aan de eerstejaarscoordinator aangegeven dat hij dyslectisch en dysorthografisch is. In dat jaar heeft appellant ondervonden dat hij meer tijd nodig had om de stof tot zich te nemen en heeft zich, teneinde een negatief BSA te ontlopen, zich vóór februari van dat studiejaar uitgeschreven.

(2)

Uitspraak 10-030 Blad 2/9

In september 2008 is appellant wederom gestart met de opleiding TCJ. Ook in dit studiejaar heeft appellant zich vóór februari van dat studiejaar uitgeschreven en heeft daarna in Japan een taalcursus gevolgd.

In september 2009 heeft appellant zich voor de derde maal ingeschreven voor de studie TCJ. Appellant geeft aan dat hij het vak Teksten, ook na een herkansing, niet met een voldoende heeft afgerond. De opleiding vereist dat dit vak wordt behaald teneinde een negatief BSA te ontlopen.

Appellant is van mening dat hij wellicht voor de hardheidsclausule in aanmerking komt, omdat hij hard studeert, gemotiveerd is en dusdanige cijfers heeft gehaald die aantonen dat hij de studie wel aankan. Daarnaast heeft hij door zijn dyslexie meer tijd nodig om de stof zich eigen te maken. Appellant geeft aan dat hij tijdens tentamens soms wel, maar soms ook niet, meer tijd heeft gekregen.

Appellant geeft aan dat hij nu voor het eerst er op is gewezen dat hij geen documentatie van Fenestra (het informatiecentrum van de universiteit voor studenten met een functiebeperking) heeft opgevraagd. Appellant geeft aan dat zijn attesten dateren uit 2002 en 2005 en dat dyslexie niet te genezen is. Appellant merkt op dat in het verleden wel speciale voorzieningen voor hem zijn getroffen, en dat hij er toen niet op is gewezen dat verzoeken via Fenestra hadden moeten lopen.

Bij brief van 26 mei 2010 is een verweerschrift ingediend. Daarin is aangegeven dat appellant het tentamen Teksten I in 2007, 2008 en 2009 niet heeft gehaald. Appellant heeft zich in de eerste twee studiejaren telkens voortijdig uitgeschreven om een negatief BSA te ontlopen. Verweerder merkt op dat appellant in dit studiejaar, tot 11 maart 2010, 18 studiepunten heeft gehaald.

Verweerder geeft aan dat appellant op 8 februari 2010 een “appeal” heeft ingediend bij de Examencommissie TCJ, waarin hij aangaf dat hij gemotiveerd is en dat zijn persoonlijke omstandigheden (disability) meegewogen diende te worden. Dit appeal is afgewezen, waarop appellant op 22 februari 2010 een tweede appeal heeft ingediend, dat eveneens is afgewezen.

Verweerder wijst erop dat appellant in 2007 aan het begin van het studiejaar bij zijn studiecoördinator heeft aangegeven dat hij met beperkingen te maken had. Via tussenkomst van deze studiecoördinator heeft de Examencommissie besloten dat appellant gebruik kon maken van tentamens op groot papier en met groter lettertype.

Daarbij is aangegeven dat het zijn eigen verantwoordelijkheid was om bij ieder tentamen opnieuw aan te geven dat hij gebruik kon maken van deze mogelijkheden. Appellant heeft geen verzoek gedaan om extra tijd voor tentamens en dit is derhalve niet opgenomen in het dossier.

(3)

Uitspraak 10-030 Blad 3/9

Aan het begin van het studiejaar 2008 heeft appellant aan de nieuwe studiecoördinator niet kenbaar gemaakt dat hij te maken had met beperkingen. Ook bij de bespreking van het dreigende negatieve BSA in het begin van 2009, is niet ter sprake gekomen dat zijn dyslexie mogelijk een oorzaak was van zijn tekortschietende prestaties. Ook gaf hij niet aan dat een tekort aan extra tijd ten grondslag lag aan het niet behalen van het vak Teksten I.

Verweerder geeft voorts aan dat appellant ook in het beging van het studiejaar in 2009 niet heeft aangegeven dat hij extra begeleiding nodig had of dat hij moeilijkheden ondervond bij het volgen van de vakken. Verweerder merkt op dat de docent Teksten I diverse keren appellant op aan heeft gedrongen dat hij extra tijd kon aanvragen bij de Examencommissie. Een dergelijk verzoek is echter niet ontvangen.

Verweerder benadrukt dat de belangrijkste reden om het verzoek af te wijzen is gelegen in de omstandigheid dat het vak Teksten I niet is behaald. Dit vak is een centraal element in de propedeuse en studenten moeten het halen om een negatief BSA te ontlopen.

Daarnaast heeft appellant in de drie jaar 18 ECTS behaald; 4 punten in 2007, 9 punten in 2008 en 4 punten in 2009. Derhalve zou hij in het tweede semester in 2010, 42 ECTS moeten behalen om zijn propedeuse te behalen, hetgeen verweerder onwaarschijnlijk acht bezien in het licht van de behaalde resultaten.

Verweerder merkt op dat appellant zich onvoldoende heeft ingespannen om het vak Teksten I te behalen, aangezien hij zeven keer absent is geweest en dat hij vaak onvoorbereid en te laat op de werkgroepen verscheen.

Verweerder licht voorts toe dat zij nooit een verzoek om vrijstelling van het vak Teksten I heeft ontvangen op basis van de door hem gevolgde cursus in Japan. Het certificaat dat appellant heeft ontvangen is uitgegeven door een privaatrechtelijk instituut, en geeft geen inzicht in het behaalde niveau.

Het beroep is behandeld op 23 juni 2010 tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College, waarop appellant in persoon is verschenen. appellant is in persoon ter zitting verschenen.

Namens verweerster zijn XXX, voorzitter Examencommissie Japanese Studies en XXX, secretaris van de Examencommissie, verschenen.

Appellant geeft een toelichting op de drie jaren dat hij de studie TCJ heeft gevolgd en geeft daarbij aan dat hij tussentijds in Japan een cursus heeft gevolgd. Appellant geeft aan dat hij het vak Teksten niet heeft behaald.

De XXX geeft aan dat de Examencommissie niet twijfelt aan de inzet van appellant, maar dat de behaalde resultaten zorgen baren. Het studieadvies is derhalve gerechtvaardigd. Hij merkt op dat de Examencommissie in juni 2010 een verklaring van ICS heeft ontvangen,

(4)

Uitspraak 10-030 Blad 4/9

waaruit blijkt dat appellant in het studiejaar 2009/2010 voor gehinderd is geweest bij het studeren. Appellant heeft derhalve voor 75% wel kunnen studeren. Dit geeft echter geen aanleiding om de beslissing te herzien.

De XXX legt uit dat aanvullende eisen gelden voor de studie TCJ, bestaande uit de verplichting dat een aantal vakken behaald moet worden om een negatief advies te voorkomen. Indien deze vakken niet worden behaald is dat tevens een indicatie dat verderop in de studie ernstige problemen zullen ontstaan. Het vak Teksten is een van die vakken. Tevens moeten de studenten 40 ECTS in het eerste jaar halen. De gehele propedeuse dient binnen twee jaar te worden afgerond.

XXX merkt op dat appellant in 2007 verzocht heeft om examens in groter lettertype. Dit verzoek is toegewezen door de examencommissie. In het besluit is tevens medegedeeld dat appellant zelf bij ieder tentamen moest aangeven dat hij recht had op een tentamen met groter lettertype, om te voorkomen dat de docenten dit zouden vergeten. Een verzoek om meer tijd voor het maken van de tentamens is echter nooit ontvangen.

De XXX licht toe dat het vak Teksten bestaat uit en aantal onderdelen. Indien het tentamen Teksten in het eerste semester niet wordt gehaald, kunnen bepaalde vakken in het tweede semester niet worden gevolgd. Bovendien volgt een negatief BSA indien Teksten niet is gehaald. Deze omstandigheid wordt duidelijk en op diverse momenten aan de studenten gecommuniceerd. Voorts geeft hij aan dat indien het vak Teksten niet wordt gehaald, er zeer waarschijnlijk verderop in de studie problemen zullen ontstaan.

XXX geeft aan dat appellant slecht 18 ECTS heeft behaald. Daarnaast is hij meerdere keren niet op de colleges van het vak Teksten verschenen en kwam het voor dat hij niet goed was voorbereid. Hierop is hij door de docent aangesproken.

Appellant heeft geen vrijstelling gevraagd voor het vak Teksten op grond van de door hem in Japan gevolgde cursus. Bovendien is die cursus gegeven door een privé-instelling en geeft het certificaat geen inzicht in het behaalde niveau.

Appellant geeft desgevraagd aan dat hij aan het begin van het eerste jaar heeft gemeld dat hij dyslexie heeft. Verderop in de studie heeft hij dit nogmaals aangegeven. Ook nadat hij op een aantal tentamens zonder groter lettertype heeft moeten maken, heeft dit aangegeven bij de studiecoördinator. Daarnaast zou een studiebegeleider gezegd hebben dat zij ervoor zou zorgen dat hij meer tijd op een tentamen zou krijgen.

Desgevraagd geeft appellant aan dat hij inderdaad een aantal keer niet op de colleges van Teksten niet is verschenen. Hij verklaart dat dit komt door gebeurtenissen die plaatsvonden rond zijn moeder.

(5)

Uitspraak 10-030 Blad 5/9

Appellant geeft aan dat hij er vertrouwen in heeft dat hij 60 ECTS kan behalen. Indien hij de kans krijgt om door te gaan met de studie kan hij zich weer richten op het halen van het vak Teksten. Deze mogelijkheid heeft hij op dit moment niet.

Indien het negatieve BSA in stand blijft, is hij genoodzaakt om buiten Nederland te gaan studeren, omdat in Leiden de enige universiteit is die deze studie aanbied.

Desgevraagd geeft de XXX aan dat appellant nog ongeveer 40 ECTS, acht vakken, dient te behalen. De XXX acht het uitgesloten dat deze vakken dit jaar kunnen worden behaald.

Het patroon tot nu toe biedt weinig hoop. De XXX wijst erop dat op de Hoge School Maastricht een zeer goede Tolkenopleiding Japans bestaat. Indien deze opleiding is afgerond, bestaat de mogelijkheid om een aantal vrijstellingen voor de studie in Leiden te verkrijgen.

Desgevraagd verklaart XXX dat appellant op een lijst stond van studenten met een studiebeperking. Deze lijst is doorgezonden aan alle docenten.

Volgens de normale procedure gaat een student naar Fenestra, die vervolgens bepaalt hoeveel tijd nodig is voor een tentamen en daaromtrent een certificaat uitreikt. In dit geval heeft appellant zelf certificaten van een privé-instelling overgelegd.

Appellant heeft de Examencommissie nimmer in kennis gesteld dat er niet altijd tentamens met groter lettertype beschikbaar waren.

De voorzitter merkt op dat appellant zich twee keer vóór februari heeft kunnen uitschrijven om een negatief BSA te ontlopen, maar dat dit normaal gesproken niet mogelijk is. Door een beroep op de hardheidsclausule is de tweede uitschrijving uiteindelijk geëffectueerd. De doelstelling van de BSA-regeling is juist dat studenten binnen twee jaar de propedeuse afronden.

Appellant geeft aan dat hij middels contract onderwijs nog twee vakken heeft behaald en dat de cijfers hiervan pas in een laat stadium zijn vrijgegeven.

Daarnaast wijst appellant erop dat hij, omdat hij zich telkenmale vroegtijdig heeft uitgeschreven, niet de kans heeft gehad om vakken van het tweede semester te volgen.

2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid

Met de op 6 april 2010 door het College ontvangen brief van 1 april 2010 heeft appellant beroep ingesteld. Appellant geeft daarin aan dat het beroep is gericht tegen het besluit van de Examencommissie van 12 maart 2010. Het College acht echter dat het beroep ingediend moet zijn tegen het besluit van 28 januari 2010.

Ingevolge artikel 7.61, derde lid, van de WHW bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken. Het beroep zou derhalve niet ontvankelijk kunnen worden

(6)

Uitspraak 10-030 Blad 6/9

verklaard wegens het overschrijden van genoemde termijn. Nu appellant na het ontvangen van het besluit twee maal verzocht heeft het besluit te herzien, en kort na de afwijzing daarvan het beroepschrift heeft ingediend, zal hem het overschrijden van de termijn niet worden tegengeworpen. Het beroepschrift voldoet voorts aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (“WHW”) gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is.

3. De overwegingen ten aanzien van het geschil

Het College constateert dat het beroep zich richt tegen het besluit van 28 januari 2010, waarin is medegedeeld dat appellant, om niet te worden geconfronteerd met een negatief eindadvies waaraan een afwijzing is verbonden, aan het eind van het eerste studiejaar 40 ects-punten moet hebben gehaald en hebben voldaan aan de aanvullende eis.

Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Het College overweegt daartoe het volgende.

Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid WHW, brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse bacheloropleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.

Ingevolge artikel 7.8b, vierde lid WHW geeft het instellingsbestuur voordat tot afwijzing overgaat, het de desbetreffende student een waarschuwing onder bepaling van een redelijke termijn waarbinnen de studieresultaten ten genoegen van dat bestuur moeten zijn verbeterd. (…)

Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW worden door het instellingsbestuur nadere regels vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de

voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling Bindend Studieadvies en de bijbehorende Procedure persoonlijke omstandigheden in het kader van het bindend studieadvies (“de Regeling”).

Ingevolge artikel 7.8b, zevende lid, van de WHW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt. Deze omstandigheden zijn neergelegd in het

(7)

Uitspraak 10-030 Blad 7/9

Uitvoeringsbesluit WHW. In artikel 2.1, eerste lid, van dit besluit zijn de persoonlijke omstandigheden limitatief opgesomd. Dit betreft ziekte van betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden, het lidmaatschap van universiteitsraad of

faculteitsraad en het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid.

Ingevolge artikel 3.5 van de Procedure bijzondere omstandigheden heeft de

examencommissie de beschikking over een hardheidsclausule. Indien de studieresultaten van een student niet voldoen aan de norm, kan zij besluiten om geen afwijzend

studieadvies uit te brengen op grond van "onbillijkheden van overwegende aard".

Ingevolge artikel 2.1 van de Regeling heeft elke bacheloropleiding een

studiebegeleidingsplan dat door het faculteitsbestuur wordt vastgesteld. Dit plan regelt in de propedeutische fase in ieder geval het volgende: (…)

e. het eerste studieadvies, dat voor voltijdstudenten uiterlijk op 31 januari in het eerste jaar van inschrijving en voor deeltijdstudenten in het eerste jaar van inschrijving, na het reguliere onderwijs en tentamens maar vóór de laatste ronde van hertentamens in dat desbetreffende jaar, schriftelijk aan elke student die voor het eerst voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, wordt uitgebracht;

(…)

Bij het nemen van het besluit aangaande het bindend studieadvies dient rekening te worden gehouden met het doel van de regels omtrent dit studieadvies. Dit doel luidt dat iedere student een advies krijgt over de voortzetting van zijn of haar studie. Bij het uitbrengen van het advies wordt meegewogen of de prestaties van de student aannemelijk maken dat de student met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden.

Het advies is negatief en heeft een bindend karakter als de studieresultaten van de student niet voldoen aan de vereisten die daaraan door de Universiteit Leiden zijn gesteld.

Gebleken is dat appellant zich in september 2007 zich voor het eerst heeft ingeschreven voor de studie TCJ. Teneinde een negatief BSA te ontlopen, heeft appellant zich vóór 1 februari van dat studiejaar uitgeschreven. In september 2008 is appellant wederom gestart met de opleiding TCJ. Ook in dit studiejaar heeft appellant zich vóór februari van dat studiejaar uitgeschreven.

Appellant heeft zich hierna opnieuw ingeschreven voor de studie TCJ voor het studiejaar 2009/2010. Op 28 januari 2010 heeft de Examencommissie namens het faculteitsbestuur een eerste studieadvies als bedoeld in artikel 2.1 onder e uitgebracht, waarin onder andere is medegedeeld dat aan het eind van het studiejaar een negatief bindend advies zal worden

(8)

Uitspraak 10-030 Blad 8/9

gegeven, indien niet is voldaan aan de aanvullende eis dat het onderdeel Teksten I met goed gevolg is afgerond. Appellant heeft dit onderdeel niet behaald.

Appellant heeft deze procedure naar voren gebracht dat hij door zijn functiebeperking, dyslexie/disorthografie, gehinderd is geweest bij het studeren en dat hij ondanks zijn verzoeken daartoe, niet bij ieder tentamen een opgavenblad met groot lettertype heeft ontvangen of extra tijd heeft gekregen.

Verweerster heeft aangegeven dat verzoeken om extra tijd haar niet hebben ontvangen.

Omdat het College niet is gebleken dat deze verzoeken daadwerkelijk zijn ingediend en appellant deze stelling niet nader met stukken heeft onderbouwd, kan een beroep hierop niet slagen.

Daarentegen is niet duidelijk geworden dat op correcte wijze toepassing is gegeven aan de door verweerder toegekende tegemoetkoming, om de tentamens te verstrekken voorzien van een groter lettertype. Het had op de weg van verweerster gelegen om, nu zij bekend was met de functiebeperkingen, zich meer had moeten inspannen erop toe te zien dat de extra voorzieningen aan appellant beschikbaar werden gesteld.

Wat daar verder van zij, komt het dit College niet onaannemelijk voor, dat verweerster vasthoudt aan het gegeven BSA. Appellant heeft zich drie maal ingeschreven voor de opleiding TCJ en heeft in die periode 18 ECTS behaald. Het standpunt van verweerster dat zij het onaannemelijk acht dat appellant, met in achtneming van de persoonlijke omstandigheden, met succes de bacheloropleiding in een redelijke tijd kan afronden, is dan ook niet onbegrijpelijk. Bovendien is door appellant het vak Teksten I, hetgeen een aanvullende eis is in het eerste jaar van de propedeuse, meerdere keren niet gehaald. In het besteden besluit is dan ook terecht medegedeeld dat aan het eind van het studiejaar een negatief bindend advies zal worden gegeven.

Een beroep van appellant op de hardheidsclausule, zoals bedoeld in de Procedure persoonlijke omstandigheden, kan in de deze procedure reeds niet slagen, omdat aan het onderhavige advies géén afwijzing is verbonden.

Het College twijfelt niet aan de motivatie van appellant, maar ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding iets af te doen aan het oordeel van de examencommissie, dat de behaalde resultaten geen vertrouwen bieden in het verdere verloop van de studie. Ook ter zitting heeft appellant niet kunnen aangeven op grond waarvan de studieresultaten in de toekomst sterk verbeterd zullen worden.

(9)

Uitspraak 10-030 Blad 9/9

Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4. De beslissing

Het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden,

gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,

verklaart het beroep ONGEGROND.

Aldus vastgesteld op 23 juni 2010 door een kamer uit het College van beroep voor de examens, bestaande uit mr. H.J.G. Bruens (voorzitter), dr. J.J.G.B. de Frankrijker, prof.dr.

E.M. Noordijk, de heer A.B.M. van Dorst en mw. E.C.C. Blomjous (leden), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mr. D.H. Mandel.

mr. H.J.G. Bruens, mr. D.H. Mandel,

voorzitter secretaris

Voor eensluidend afschrift,

Verzonden op:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij besluit van 26 augustus 2013 heeft de Examencommissie Geneeskunde namens verweerder aan appellant een negatief advies gegeven met betrekking tot de voortzetting van de

Met de op 7 juli 2015 ingekomen brief van 6 juli 2015 tekent appellant beroep aan tegen het besluit van verweerder van 2 juni 2015, waarbij zijn verzoek om te worden toegelaten tot

Het College overweegt dat verweerder weliswaar heeft aangegeven dat zij bij haar besluit ook rekening heeft gehouden met de functiebeperking ASS PDD-NOS, dat pas zeer recent

Nu ter zitting tevens is komen vast te staan dat indien appellant zich voordat hij de masterscriptie had ingeleverd tot verweerder had gewend met een verzoek hem faciliteiten

De uitkomst hiervan was dat naar het oordeel van verweerder zowel bij het tentamen GEP van 9 januari 2015 als bij de tentamens van Straf(proces)recht van 5 januari 2015

De omstandigheid dat appellante bij de controle van de wetbundels door de examinator tijdens het tentamen in het bezit was van een wetbundel waarin

Het College stelt vast dat verweerder aan appellante een maatregel wegens plagiaat heeft opgelegd die is opgenomen in artikel 7.5.5, onder a, van de R&R, namelijk het

Bij e-mailbericht van 6 juni 2019 heeft [naam] als een van de examinatoren voor haar masterscriptie aan appellante gemaild dat haar scriptie niet aan het vereiste niveau voor