• No results found

TWINTIG JAREN STUDIEKRING:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TWINTIG JAREN STUDIEKRING:"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TWINTIG JAREN STUDIEKRING: 1945-1965

Een daad van onbedachtzaamheid kan oorzaak zijn van jaren- lange narigheid. - Uit het feit dat wij er nooit spijt van hebben gehad dat de Studiekring werd opgericht, zouden we dus mogen veronderstellen dat dit nie^ in een ogenblik van onbedachtzaam- heid is gebeurd. Hoewel het daar toch wel èrg veel op leek - op die mooie juni-middag in de hoogleraarskamer van het 'Bota- nisch Museum en Herbarium' te Utrecht - toen prof. PULLE,

dr. LANJOUW en ik, in een opwelling van stichtingsdrang, vonden dat het nü toch maar gebeuren moest.

De belangrijkste doelstelling was: "de uitbreiding van de ken- nis der natuurlijke gesteldheid van Suriname en Curacao, zoowel met het oog op de belangen der wetenschap als op die van haar toepassing." Een verdienstelijke doelstelling - niet alleen in een tijd toen er nog van de 'Gebiedsdelen Suriname en Curacao' werd gesproken, maar óók nog, nu wij te maken hebben met de 'Rijks- delen Suriname en de Nederlandse Antillen', die een veel grotere belangstelling genieten en veel meer mogelijkheden hebben voor natuurwetenschappelijk onderzoek.

Hoe is nu de O N T W I K K E L I N G van deze Studiekring geweest?

Wat is er van zijn <2oe/ste//mgew terecht gekomen - en wat zou er van zijn foe&oras/ kunnen worden gezegd? Een ontwikkeling van twintig jaar! Laat mij trachten U hiervan in twintig minuten enige indrukken te geven.

Het begon vlak na de oorlog in Utrecht, in een tijd dat het Botanisch Museum en Herbarium zich reeds lang tot een erkend Tekst van de openingsrede van een symposium over 'Twintig jaren Studiekring' dat ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de Stich- ting Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Neder- landse Antillen, op 27 november 1965 te Utrecht werd gehouden.

(2)

4 P. WAGENAAR HUMMELINCK

centrum voor de neotropische botanie had ontwikkeld, en dat ook het Geologisch Instituut zich alreeds enige naam had ver- worven als centrum voor de Caraïbische geologie.

Men dacht toen dat het niet zó gek zou zijn om aan de Utrechtse Universiteit ook het zoölogisch onderzoek van De West enigszins tot zijn recht te laten komen. Hetgeen kon worden verwezenlijkt door de benoeming van een conservator die zich al enkele jaren intensief met de Antillen had beziggehouden.

Deze conservator was de Secretaris van de jonge Studiekring - en van <tó ogenblik af, i januari 1946, dateert reeds de nauwe samenwerking tussen Universiteit en Studiekring: omdat prof.

CHR. P. RAVEN het toen goed vond dat het Secretariaat van de Studiekring op het Zoölogisch Laboratorium werd gevestigd, waarbij het faunistisch onderzoek van de Nederlandse Antillen tot één van de specialismen van zijn laboratorium werd.

De jonge Studiekring belegde ijverig vergaderingen en bemoeide zich met onderwerpen zoals de luchtkaartering, de exploratie van Suriname, de oprichting van natuurwetenschappelijke centra, en waterkwesties op de Antillen. Hij gaf jaarboeken uit en pu- bliceerde werken op het gebied van de botanie, zoölogie, geologie, bodemkunde en natuurbescherming. Subsidies van de Neder- landse Antillen stelden de Studiekring al spoedig in staat onder- zoekers uit te zenden en de resultaten van hun werk te publiceren in zijn t/jVgauen en ook in die van de 'Natuurwetenschappelijke Werkgroep Nederlandse Antillen'.

De t/ï/gawrc werden aan talrijke instanties en personen over de gehele wereld toegezonden, grotendeels in ruil voor publicaties welke worden gebruikt voor de opbouw van een op de neotropen gespecialiseerde boekenverzameling.

Nadat de 'Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Suriname - Nederlandse Antillen' (WOSUNA) was opgericht, bleek het niet meer nodig geld te besteden aan dure uitzendingen. Bijna alle inkomsten konden toen voor de publicaties worden gebruikt - en dat was maar goed ook, want er kwamen steeds meer manus- cripten binnen en het drukken werd steeds duurder.

Het zal U niet verwonderen - ook al omdat het Instituut voor Systematische Plantkunde zijn eigen wijze van publiceren heeft - dat het grootste deel van deze JTzïgawn (29 van de 41) aan de dierkunde is gewijd. Het gaat hierbij vooral om twee series: de

•SiwtfoVs o« Me Fawwa 0/ Swr/name a«d o^er Gwyarcas (thans 7 delen) en de S2w<fo'£s o« <Ae .Fawwa 0/ Cwrafao arci

(3)

(thans 22 delen). In deze 5/«^»>s staan 114 verhande- lingen, die voor ongeveer de helft door Nederlanders zijn ge- schreven.

Met dit alles ontwikkelde er zich een soort symbiose tussen de Rijksuniversiteit te Utrecht en een groep van personen welke zich met het natuurwetenschappelijk onderzoek van de Over- zeese Rijksdelen bezighield, waarbij men in het algemeen zou kunnen zeggen dat het Zoölogisch Laboratorium het personeel en de laboratorium-faciliteiten leverde, terwijl de Studiekring de kosten van het onderzoek en de publicatie der resultaten voor zijn rekening nam. De Utrechtse Rijksuniversiteit werd door de Studiekring de mogelijkheid gegeven om met weinig middelen en zonder in te grijpen in de structuur en het werkprogramma van het Zoölogisch Laboratorium, iets tot ontwikkeling te bren- gen dat van betekenis kon worden geacht voor iedere zoöloog die zich voor de neotropische fauna interesseert - en voor ieder die zich, om de een of andere reden, met De West voelt verbonden.

En de Studiekring zou héél wat minder voor de Overzeese Rijks- delen hebben kunnen betekenen, indien het werk van deze Stichting niet was opgenomen in het programma van het Zoölo- gisch Laboratorium.

Op dit Zoölogisch Laboratorium kwam daardoor een soort cen- trum voor het natuurwetenschappelijk onderzoek van onze Overzeese Rijksdelen tot ontwikkeling - meer een organisatorisch en documentatie-centrum dan wat anders. Voor een museum is hier geen plaats. Het verzamelde zoölogische Antillen-materiaal wordt hier uitgezocht en gedistribueerd; de resultaten van de bestudering persklaar gemaakt en gepubliceerd. Het bewerkte materiaal gaat naar de hiervoor het meest in aanmerking komen- de instellingen: in Nederland naar het Rijksmuseum van Natuur- lijke Historie te Leiden en het Zoölogisch Museum van Amster- dam.

Het secretariaatswerk bleef een eenmanszaak totdat - op 1 juli 1958 - de Studiekring de medewerking kreeg van mejuffrouw L. J. VAN DER STEEN, die - als voormalig secretaresse van het Caraïbisch Marien-Biologisch Instituut - wel bijzonder geschikt was om een deel van de administratie voor haar rekening te nemen.

Een goed onderdak kreeg het Secretariaat echter pas na de inwijding van het 'Casa Blanca', Teelingstraat 2, op 10 maart

(4)

6 P. WAGENAAR HUMMELINCK

i960, toen de twee kamers op het grote Laboratorium konden worden ingeruild tegen de verbouwde verdieping van een textiel- magazijn. Een tweede belangrijke verbetering kwam toen de kelder als opslagplaats voor het verzamelde materiaal kon wor- den gebruikt, waardoor er meer ruimte vrij kwam voor de neo- tropische bibliotheek en voor de studenten.

Als ik de onlwi&Ai/mg van iets moet overzien, dan heb ik altijd de behoefte te gaan verdelen in perioden welke kunnen worden benoemd naar belangrijke gebeurtenissen, naar richtlijnen welke de gang van zaken bepalen of naar impulsen welke tot deze ontwikkeling aanleiding gaven.

Met die 'Twintig Jaren Studiekring' ben ik daarin niet geslaagd.

De jonge Stichting welke zich op zo velerlei terrein trachtte nuttig te maken, had zich al vrij snel ontwikkeld tot een be- scheiden centrum van natuurwetenschappelijk onderzoek en documentatie voor onze Overzeese Rijksdelen; speciaal voor onderzoek dat niet op een andere plaats werd gedaan of kon worden verricht.

Voor hen die sterk formeel voelen, is het ogenblik dat de Studie- kring volgens de 'Wet op de Stichtingen, 1955', opeens geen leden meer kon hebben, wellicht erg belangrijk. In de praktijk was het dit echter niet. Alle gewone leden werden toen adviseurs; zij bleven als vanouds de uitnodigingen voor de vergaderingen toe- gezonden krijgen en werden van de gang van zaken op de hoogte gehouden. Ik kan mij niet voorstellen dat het verlies van stem- recht hen toen zeer heeft aangegrepen; daarvóór was het nog nooit tot een stemming behoeven te komen.

Voor de ouderen onder ons in het bijzonder zou ik hier nog onze Voorzitter van de eerste 7 jaren, prof. A. A. PULLE willen her- denken.

Professor PULLE was een man van gezag, hartelijk en met humor. Het moet zijn grote liefde voor Suriname zijn geweest welke hem - die zoveel ervaring had in het besturen van belang- rijkere organisaties - zijn vertrouwen deed geven aan een gezel- schap als de Studiekring.

Nog duidelijk herinner ik mij de gecombineerde vergadering met de 'Economische Stichting West-Indië - Nederland' op 12 september 1946 - hoe PULLE met élan een gevaarlijke vergelijking uitwerkte waarin hij de Studieèrmg vergeleek met de mannelijke, de Economische Stichtmg met de vrouwelijke partner in een

(5)

huwelijk. Waarop de voorzitter van de ESWIN, oud-minister

DECKERS, de voorzitter van de Studiekring dankte, dat hij zich de ESWIN als het vrouwelijke en dus sterkste element in deze verbintenis had gedacht.

Van het grootste belang was het ogenblik dat dr. W. J. GOSLINGA,

inspecteur van het onderwijs op de Nederlandse Antillen, zozeer onder de indruk kwam van hetgeen men in Utrecht in 1947 reeds had gepresteerd, dat door zijn bemoeienis de Secretaris van de Studiekring door de Regering der Nederlandse Antillen werd uitgenodigd een derde studiereis naar deze eilanden te onder- nemen. En ook het ogenblik daarna, dat, mede op aandringen van de minister van onderwijs, J. H. SPROCKEL, de Nederlandse Antillen een begin maakten met de jaarlijkse subsidiëring, welke de Studiekring niet alleen in staat stelde onderzoekers uit te zenden maar ook een groot aantal publicaties te bekostigen.

Deze financiële steun van de Antilliaanse Regering beschouwen wij als een blijk van vertrouwen, dat wij niet alleen door onze voortdurende belangstelling voor de Nederlandse Antillen, maar ook door onze verzorging van tot nu toe drie-en-veertig aan dit Rijksdeel gewijde uitgaven hebben trachten waardig te zijn.

Ook WOSUNA heeft de laatste 12 jaar vele onderzoekingen van de Studiekring mogelijk gemaakt. Haar taak is onlangs in geografisch ruimere zin overgenomen door de 'Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen' (WOTRO), die ook alreeds de Studiekring zeer aan zich heeft verplicht.

Wat is er nu van die D O E L S T E L L I N G E N van de Studiekring terecht gekomen? Het 'werkprogramma voor S u r i n a m e ' werd reeds in de allereerste vergadering in discussie gebracht. De hoofdpunten waren:

1) luchtkaartering, 2) bodemkaartering, 3) herstel en uitbreiding van de bosreservaten, 4) onderzoek van de savannen en swam- pen, 5) botanisch onderzoek, 6) dierkundig onderzoek, 7) geolo- gisch onderzoek, 8) natuurreservaten, 9) ontwikkeling van een natuurwetenschappelijk centrum.

De eerste nota welke van de Studiekring uitging was een 'Me- morandum betreffende de voordelen van de luchtfotografische verkenning en fotogrammetrische kaartering van Suriname'.

Een jaar later werd deze kwestie, tijdens een ledenvergadering in Delft, nog eens door prof. R. ROELOFS aan de orde gesteld.

Daarna bleken de KLM Aerocarto en de Surinaamse Regering

(6)

8 P. WAGENAAR HUMMELINCK

elkaar zó snel te hebben gevonden, dat er duidelijk geen behoefte meer bestond aan bemoeiingen met een onderwerp dat zó zeer in de lucht bleek te zitten.

De bodemkaartering van Suriname werd door prof. C. H.

EDELMAN reeds op de vierde ledenvergadering behandeld. Het herstel en de uitbreiding van de bosreservaten vonden vooral in J. W. GONGGRYP een vurig verdediger. Maar aldra bleek dat deze zaken, evenals het geologisch onderzoek, in beginsel het beste aan de betreffende Diensten konden worden overgelaten. Niet alleen het Landbouwproefstation, maar ook de in deze tijd snel groeiende Geologisch-Mijnbouwkundige Dienst en 's Lands Bos- beheer hebben veel werk gedaan dat de belangstelling had van de Studiekring. De namen van dr. D. C. GEIJSKES, ir. H. SCHOLS en ir. I. A. DE HULSTER mogen in dit verband met grote erkentelijk- heid worden genoemd.

Hoe men in Utrecht na het aftreden als hoogleraar van prof.

PULLE de verschillende facetten van het floristisch en vegetatie- kundig onderzoek met kracht bleef aanpakken zal U worden medegedeeld door prof. J. LANJOUW. Over het zoölogisch onder- zoek - dat vergeleken met de botanie ver is achtergebleven - zult U worden ingelicht door dr. GEIJSKES, die thans als Surinaams zoöloog gelukkig minder eenzaam staat dan vroeger.

Het geologisch onderzoek wordt behandeld door prof. A.

BROUWER, die met prof. J. P. BAKKER de geologisch-bodem- kundige ploeg uitmaakte van de 'Natuurwetenschappelijke Suriname-Expeditie 1948'. Algemeen leider van deze expeditie - die vooral de zwampen als terrein van onderzoek koos - was dr. GEIJSKES; als meelopend zoöloog fungeerde PETER CREUTZ- BERG, die toen al het filmen niet kon laten. De botanische ploeg bestond uit prof. LANJOUW, die geassisteerd werd door J. C.

LINDEMAN, die in januari 1953 op zijn expeditiewaarnemingen promoveerde.

Het achtste punt van het werkprogramma - over natuurbe- scherming en reservaten - is nimmer uit onze gedachten geweest.

De eerste nota hierover werd in januari 1948 verzonden.

En wat het laatste punt betreft: Met de oprichting van

WOSUNA - op 26 februari 1954 - en de bouw van het 'Weten- schappelijk Instituut WOSUNA' is ons ideaal van een natuur- wetenschappelijk centrum al voor een deel verwezenlijkt. Verder beweegt zich deze materie vooralsnog op een zo heel ander niveau, dat de Studiekring weinig meer kan doen dan zijn mede- werking aanbieden waar dit nodig en wenselijk wordt geacht.

(7)

Dit laatste heeft de Studiekring ook gedaan met betrekking tot het grootse stuwdamproject in de Suriname-rivier, dat zóvelen onder zijn bekoring heeft weten te krijgen.

Tijdens een bespreking met de 'Stichting Planbureau Suri- name' op 1 december 1953, werd besloten dat door de Studie- kring een vergelijkend literatuuronderzoek zou worden verricht, als eerste stap op weg naar een programma van noodzakelijk geachte vooronderzoekingen.

Dit Ferge/t/'&eno' /i7«ra/MMroni^r2Ofé mza&e a*e eco/ogiscAe con- se9»ert/t'es ran Ae/ 'Com6ina/i'e-/>/an Suriname i?tVtcr' kwam in oktober 1954 gereed. Toen hierop geen reactie werd ontvangen - en ook niet op £e« èor/c eescAowwrng owr AeZ firo£o/>o«io-/>/an, Swrmame, «wie gezien Zegen a*e ac/i/ergrona* van een /Iwer/A'aans ooriee/ over <2e re/a/te /wssen o/>tfe^^i«g ran Ayrfro-e/ec/r/sfAe energie e» de conservering ran na/MMr/y&e Au//>&roftncn - toen móést wel worden aangenomen dat aan de bezwaren van de Studiekring tegen een eenzijdige voorbereiding met opzet geen aandacht was geschonken.

Het Brokopondoproject werd in januari 1958 door de Suri- naamse Regering goedgekeurd. Pas vijf jaren later - drie maan- den voordat de dam (op 1 februari 1964) werd gesloten - kon met een biologisch stuwmeeronderzoek begonnen worden, dankzij de financiële hulp van WOSUNA en de grote medewerking van

SURALCO.

De eerste vier onderzoekers van het Brokopondo-team: drs.

P. LEENTVAAR, dr. M. BOESEMAN, dr. J. VAN DONSELAAR en drs.

J. VAN DER H E I D E , hebben van hun onderzoekingen in 1964 reeds verslag gedaan in vier driemaandelijkse Progress i?e/>or<s die aan belangstellende instanties en personen zijn toegezonden.

Het is hartverwarmend te bemerken hoe het volk van Suriname vol goed vertrouwen naar een toekomst leeft waarbij het succes van het Brokopondoplan, èn van alle toekomstige stuwmeer- plannen, als zeker wordt aangenomen. Laten wij daarom hopen dat het Brokopondo-meer geen prof. dr. ir. W. J. van Blom- mestein-zwamp zal worden, maar een stuwmeer dat de welvaart van Suriname en het geluk van zijn bewoners zal kunnen blijven bevorderen.

En tenslotte: wat is er van onze doelstellingen met betrekking tot de N e d e r l a n d s e A n t i l l e n terechtgekomen?

(8)

10 P. WAGENAAR HUMMELINCK

Het werkprogramma voor dit Rijksdeel is voor het eerst be- sproken op de Tiende Ledenvergadering, welke op 7 januari 1949 in het Curacaose Cultuurcentrum werd gehouden - samen met de eerste algemene vergadering van de 'Natuurwetenschappelijke Werkgroep Nederlandse Antillen', welke enkele dagen tevoren was opgericht.

Al kon natuurlijk niet worden verwacht, dat dit werkpro- gramma met dat van Suriname in beginsel zou verschillen, de accenten lagen natuurlijk wel enigszins anders - en het is begrijpe- lijk dat niet alle programmapunten in het andere porgramma werden teruggevonden.

Het eerste punt had betrekking op (1) de ontwikkeling van een natuurwetenschappelijk centrum. Zijn urgentie verdween toen het tweede punt in vervulling ging met (2) de oprichting van het Caraïbisch Marien-Biologisch Instituut. Aan (3) de bescherming van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen werd door onze Penningmeester dr. J. H. WESTERMANN in nota's en ontwerpen van verordeningen, voortdurend aandacht geschonken. Twee bekende Uitgaven spreken van zijn hartstocht voor Cowseri>a/joM en Afa/wc Presm>afr'on m /Ae Canèèeaw en als Bonaire binnen- kort m'ctf een eiland zonder flamingo's wordt, dan mogen wij hem wel erg dankbaar zijn.

Onze wensen inzake (7) de luchtkaartering werden vervuld zonder dat de Studiekring zich hiermede ernstig had bemoeid.

Over (6) het geologisch en bodemkundig onderzoek zullen mededelingen worden gedaan door dr. WESTERMANN, die zich sinds 1930 - toen hij als deelnemer aan de eerste Utrechtse An- tillen-excursie van prof. L. M. R. Rutten materiaal voor zijn proefschrift over Aruba verzamelde - intensief met deze zaken heeft beziggehouden.

Het (4) botanisch onderzoek zal worden behandeld door dr.

A. L. STOFFERS, die de vegetatie van alle zes de eilanden tot promotie-onderwerp koos. En enkele aspecten van (5) het zoölo- gisch onderzoek zullen worden gegeven door prof. K. H. Voous, die heeft gemaakt dat de Nederlandse Antillen ornithologisch niet alleen 'bij' zijn, maar óók in de algemene belangstelling staan.

Het was te verwachten, dat op een ogenblik als dit, waarbij in een zo korte tijd zo veel moet worden gezegd, beschouwingen

(9)

over de T O E K O M S T van de Studiekring in het gedrang zouden komen. Heel erg is dit niet, want ik kan U hierover toch alleen maar vertellen dat onze gedachten in deze min of meer uitgaan naar een instituut voor natuurwetenschappelijk onderzoek en documentatie van de Overzeese Rijksdelen, waaraan het Studie- kring-werk kan worden voortgezet, ook nadat het ogenblik zal zijn aangebroken dat dit niet meer zó aan een universiteits- laboratorium kan zijn verbonden als thans. In een dergelijk instituut zouden bezigheden kunnen worden verricht welke in een ander instituut niet mogelijk of slechts tijdelijk mogelijk zijn.

Het zou de voortzetting kunnen betekenen van veel natuur- wetenschappelijk werk ten bate van Suriname en de Nederlandse Antillen in het kader van de Nederlandse wetenschapsbeoefening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen mainstreaming is een belangrijk aan- dachtspunt in het beleid voor personen met een handicap, ook een betere afstemming tussen het

De eencellige parasiet Toxoplasma gondii komt bij één op de drie mensen voor in het zenuwstelsel en in de spieren. Daar kan de parasiet jarenlang verblijven, zonder

progressieve, neeconfessionele maatschappij- wetenschap. Dat wil zeggen, niet uitsluitend of vooral de heilsleer van Marx, Lenin en Mao c.s., maar heel die van een

2p 22 † Noem, naast een daling van de werkgelegenheid in personen, twee kenmerken van laagconjunctuur die afgelezen kunnen worden uit de statistieken. Licht de

Ook hier zijn alle sporen goed bewaard, met een donkere grijsblauwe vulling, en tot maximum 20cm diep.. 40125 bevatte bovendien 3 stukjes aardewerk in

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om

Voor deze risico’s kunnen beheersmaatregelen genomen worden die de kans van optreden verkleind, of dit ook wordt gedaan hangt vaak samen met een kosten-batenanalyse van de

bevorderd. De beperkte toegang tot huisvesting is niet alleen resultaat van een beperkt aanbod, maar ook van doelgroepenbeleid van sociale woningbouw en begeleide woonvormen.