• No results found

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spoedeisende hulp in de

huisartsenpraktijk

onder redactie van

Dr. J.N. Keeman

Prof. dr. E. Schadé

Tweede, herziene druk

(2)

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

(3)

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

Onder redactie van:

Dr. J.N. Keeman Prof.dr. E. Schade´

Tweede, herziene druk

Bohn Stafleu van Loghum Houten 2008

(4)

Ó Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij 2008

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiee¨n of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopiee¨n uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 johet Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het over- nemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijk- heid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.

Eerste druk, 2005

Tweede, herziene druk 2008

ISBN 978 90 313 5166 4 NUR 870

Ontwerp binnenwerk: TEFF (www.teff.nl) Ontwerp omslag: Peter Walvius

Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2

Postbus 246 3990 GA Houten

www.bsl.nl

(5)

Inhoud

Lijst van medewerkers 1

Woord vooraf 5

1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk 7

1.1 Definitie 7

1.2 Werkbelasting en emotionele belasting 8

1.3 Morbiditeitspatroon 9

1.4 Levensbedreigende spoedgevallen 9

1.4.1 Epidemiologie 9

1.4.2 De organisatie van de spoedeisende

hulpverlening 9

1.4.3 De vitale functies 10

1.4.4 Luchtwegobstructie 11

1.4.5 Circulatiestilstand 13

1.4.6 Stoornissen van het bewustzijn 14

1.5 De uitrusting 16

1.6 Spoedeisende eerstelijnszorg vanuit een

huisartsenpost 17

2 Cardiovasculaire spoedgevallen 25

2.1 Tachycardiee¨n 25

2.2 Acuut coronairlijden 29

2.3 Angina pectoris 31

2.4 Decompensatio cordis 36

2.5 Aneurysma dissecans van de aorta 39 2.6 ‘Hartstilstand’ (circulatiestilstand) 42 2.7 Bradyaritmiee¨n en geleidingsstoornissen 44

2.8 Problemen met pacemakers 47

2.9 Problemen met een inwendige defibrillator

(ICD) 50

(6)

3 Trombose en embolie 53 3.1 Diepe veneuze trombose van het been 53

3.2 Longembolie 55

3.3 Perifere arterie¨le trombose van het been 57

3.3.1 Arterie¨le afsluiting 58

4 Respiratoire spoedgevallen 61

4.1 Behandeling van een ernstige astma-

aanval 62

4.1.1 Inleiding 62

4.2 Respiratoire insufficie¨ntie bij COPD 65 4.2.1 Ernstige exacerbaties bij COPD (chronic

obstructive pulmonary disease) 65

4.3 Pneumonie 69

4.3.1 Bronchopneumonie veroorzaakt door

pneumokokken 72

4.3.2 Pneumonie veroorzaakt door Mycoplasma

pneumoniae 75

4.3.3 Bronchopneumonie veroorzaakt door

stafylokokken 75

4.3.4 Pneumonie veroorzaakt door Legionella 78 4.3.5 Pneumonie veroorzaakt door een virus 79

4.4 Longembolie 79

4.4.1 Massale longembolie 79

4.4.2 Klassieke longembolie 79

4.4.3 Kleine longembolie 80

4.4.4 Chronische longembolie 81

4.5 Pneumothorax 81

4.5.1 Spanningspneumothorax 81

4.5.2 Hematopneumothorax 82

4.6 Aspiratie van een corpus alienum 83

4.6.1 Totale obstructie 83

4.6.2 Gedeeltelijke obstructie 83

4.6.3 Aspiratie van vloeistoffen 84

4.7 Massale hemoptoe¨ 85

4.8 Pleurapathologie 86

4.9 Intoxicaties 87

4.9.1 Vergiftiging met cholinesteraseremmers

zoals parathion 87

4.9.2 Heroı¨neoverdosering 87

4.9.3 Koolmonoxide-intoxicatie 87

4.9.4 Rookinhalatie bij brand 88

4.9.5 Toxisch prikkelende gassen of dampen 88

4.10 Niet-cardiaal longoedeem 88

4.10.1 Adult respiratory distress syndrome 89 Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

VI

(7)

5 Gastro-intestinale spoedgevallen 91

5.1 Acute buikpijn 91

5.1.1 Algemeen 91

5.1.2 Enkele algemene oorzaken van de ‘acute

buik’ en behandelingsadviezen 98

5.1.3 Peritonitis 98

5.1.4 Pancreatitis acuta 107

5.1.5 Ileus 109

5.1.6 Bloedingen en circulatiestoornissen 111

5.1.7 Kolieken 114

5.2 Bloedingen in de tractus digestivus 116 5.2.1 Hoge gastro-intestinale bloedingen 116 5.2.2 Lage gastro-intestinale bloedingen 120

5.3 Acute infectieuze diarree 126

5.4 Icterus 131

5.5 Acute leverinsufficie¨ntie 135

6 Nefrologische spoedgevallen 139

6.1 Inleiding 139

6.2 Oligurie en anurie 140

6.2.1 Acute nierinsufficie¨ntie 140

6.2.2 Acute symptomatologie bij chronische

nierinsufficie¨ntie in een terminaal stadium 144 6.2.3 ‘Acute-on-chronic renal failure’ 146

6.3 Glomerulonefritis 147

6.3.1 Acute glomerulonefritis 147

6.3.2 Overige vormen van glomerulonefritis 148

6.4 Nefrotisch syndroom 151

6.5 Hypertensieve crisis 152

7 Urologische spoedgevallen 155

7.1 Inleiding 155

7.2 Hematurie 156

7.2.1 Nieren 156

7.2.2 Ureter 160

7.2.3 Blaas 161

7.2.4 Prostaat 162

7.2.5 Urethra 164

7.2.6 Diversen 164

7.3 Kolieken ten gevolge van stenen in pyelum,

calix of ureter 165

7.4 Mictiestoornissen 166

7.4.1 Acute cystitis en pyelitis 166

7.4.2 Urethritis 167

7.4.3 Prostatitis 168

7.4.4 Urineretentie 169

Inhoud VII

(8)

7.5 Acute aandoeningen van de mannelijke

genitalia 171

7.5.1 Acute aandoeningen van de penis 171 7.5.2 Acute aandoeningen van het scrotum 172 7.6 Traumata van de tractus urogenitalis 175

7.6.1 Traumata van de nieren 175

7.6.2 Traumata van de blaas 175

7.6.3 Traumata van de urethra 175

7.6.4 Traumata van de externe genitalie¨n 177

8 Endocrinologische spoedgevallen 181

8.1 Hypoglykemisch coma 181

8.1.1 Hypoglykemie bij diabetespatie¨nten 182 8.1.2 Hypoglykemie na maagchirurgie 183

8.2 Hyperglykemisch coma 184

8.2.1 Ketoacidotisch hyperglykemisch coma 184 8.2.2 Hyperosmolair non-ketotisch coma diabe-

ticum 185

8.3 Acute bijnierafwijkingen 186

8.3.1 Acute bijnierschorsinsufficie¨ntie 186 8.3.2 Feochromocytoom (catecholaminecrisis) 188 8.4 Coma ten gevolge van myxoedeem 191 8.5 Thyreotoxische crisis en thyreotoxische

storm 192

8.6 Acute hypofysaire insufficie¨ntie 193

8.7 Acute hypercalcie¨mie 194

8.8 Acute hypocalcie¨mie en hypomagnesie¨mie 196

8.9 Hyponatrie¨mie 198

9 Spoedgevallen bij aandoeningen van spieren en

gewrichten 201

9.1 Inleiding 202

9.2 Monoarticulaire gewrichtspijn 202

9.2.1 Septische artritis 203

9.2.2 Jichtartritis 203

9.2.3 Pseudojicht of pyrofosfaatartropathie 205 9.2.4 Meniscusscheur en plicasyndroom 205

9.2.5 Hemartrose 206

9.2.6 Epifysiolyse van de femurhals 206 9.2.7 Aseptische necrose (osteochondritis

dissecans) 206

9.2.8 Ruptuur van een kniekuilcyste (bakercyste) 207 9.2.9 Periartritis, tendinitis, bursitis 207 9.2.10 Tendinitis en ruptuur van de achillespees 208 9.3 Oligoarticulaire gewrichtspijn 208 9.3.1 Posturogenitale reactieve artritis 209 Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

VIII

(9)

9.3.2 Postdysenterische reactieve artritis 209 9.3.3 Postfaryngeale reactieve artritis 209 9.3.4 Artritis als gevolg van tekenbeten (lyme-

artritis) 210

9.3.5 Andere postinfectieuze artritiden 210

9.4 Polyarticulaire gewrichtspijn 210

9.4.1 Reumatoı¨de artritis 211

9.4.2 Lupus erythematodes disseminatus 211

9.4.3 Polyarteriitis nodosa 212

9.4.4 Gordelpijn en -zwakte bij polymyalgia

rheumatica en polymyositis 212

9.5 Acute problemen bij reumatoı¨de artritis 213

9.5.1 Atlantoaxiale subluxatie 213

9.5.2 Hyperviscositeitssyndroom 213

9.5.3 Bronchiolitis obliterans 213

9.5.4 Vasculitis en mononeuritis multiplex 213 9.5.5 RA behandeld met TNF-alfablokkers 214 9.6 Loslating en infectie van een heup- of

knieprothese 214

9.7 Acute problemen bij lupus erythematodes

disseminatus 214

9.8 Acute problemen bij spondylitis ankylo-

poetica 215

9.9 Techniek van de gewrichtspunctie 215

9.9.1 Diagnostische puncties 216

9.9.2 Therapeutische puncties 217

10 Neurologische spoedgevallen 219

10.1 Niet-traumatisch coma 219

10.2 Delier 221

10.3 Het gegeneraliseerde tonisch-klonische

insult en de status epilepticus 223

10.4 Meningitis 226

10.5 Acute cerebrovasculaire pathologie 229 10.5.1 Transient ischaemic attack (TIA) 229 10.5.2 Cerebrovasculair accident (CVA) 231 10.5.3 Subarachnoı¨dale bloeding (SAB) 233

10.6 Acute hevige hoofdpijn 234

10.7 Acute duizeligheid 237

10.8 Acute krachtsvermindering in de benen 238 10.9 Acute respiratoire insufficie¨ntie van

perifeer neurogene origine 240

10.10 Ernstige radiculopathie in arm, romp of

been 240

10.11 Acute perifere aangezichtsverlamming 242

10.12 Trigeminusneuralgie 244

Inhoud IX

(10)

11 Psychiatrische spoedgevallen 247

11.1 Inleiding 247

11.2 Suı¨cidaal gedrag 248

11.3 Verwardheid 250

11.4 Wanen en hallucinaties 251

11.5 Depressie en manie 253

11.6 Angst en paniek 257

11.7 Specifieke psychiatrische toestanden en

noodsituaties 259

11.7.1 Verwardheid in het kader van een delier 259

11.7.2 Postpartumpsychose 261

11.7.3 Postpartumdepressie 262

11.7.4 Verwerking van schokkende ervaringen 264 11.7.5 Weigeren van medische behandeling 265

11.7.6 Onvrijwillige opname 266

11.7.7 Geweld 267

12 Verloskundige en gynaecologische spoedgevallen 269

12.1 Acute anticonceptie 270

12.2 Verkrachting 271

12.3 Acute buik in de gynaecologie 272

12.4 Infecties 274

12.4.1 Vulvitis 275

12.4.2 Acute bartholinitis 276

12.4.3 Salpingitis 276

12.4.4 Pyelitis gravidarum 277

12.4.5 Septische shock 277

12.5 Fluxus 278

12.6 Vaginaal bloedverlies in het eerste

trimester van de zwangerschap 279 12.7 Vaginaal bloedverlies in het tweede en

derde trimester van de zwangerschap 280 12.8 Trauma tijdens de zwangerschap 281

12.8.1 Traumata 282

12.8.2 Verbrandingen 283

12.8.3 Sporttraumata 284

12.9 Klachten van de tractus digestivus tijdens

de zwangerschap 284

12.9.1 Emesis en/of hyperemesis gravidarum 284

12.9.2 Pyrosis 285

12.9.3 Pijn in de bovenbuik 285

12.9.4 Pijn in de onderbuik 286

12.10 Hypertensie en pre-eclampsie, HELLP-

syndroom 289

12.11 Diverse andere acute situaties in de verlos-

kunde 293

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

X

(11)

12.11.1 Sikkelcelcrisis 293 12.11.2 Diabetes tijdens de zwangerschap 295

12.12 Dreigende vroeggeboorte 297

12.13 Baringsproblemen 299

12.13.1 Problemen bij de ontsluiting 299 12.13.2 Problemen bij de uitdrijving 301

12.13.3 Uterusruptuur 302

12.13.4 Navelstrengcomplicaties 302

12.13.5 Bloedverlies 303

12.13.6 Problemen van de placenta 304

12.13.7 Koorts tijdens de partus 306

12.13.8 Baringsproblemen bij meerlingen 306

12.13.9 Trombose 307

12.13.10 Symphysiolysis, bekkenpijnsyndroom 308

12.13.11 Septische shock 309

12.14 Kraambedproblemen 310

12.14.1 Vulva-oedeem 310

12.14.2 Vulvahematoom 310

12.14.3 Koorts in het kraambed 310

13 Spoedgevallen bij kinderen 313

13.1 Inleiding 314

13.2 Dehydratie 314

13.3 Shock 316

13.4 Decompensatio cordis 317

13.5 Astma-aanval 318

13.6 Andere respiratoire problemen bij kinderen 320 13.6.1 Respiratoire problemen bij zuigelingen 320 13.6.2 Respiratoire problemen bij peuters,

kleuters en schoolkinderen 320

13.7 Gastro-intestinale afwijkingen 325

13.7.1 Acute buikpijn 325

13.7.2 Bloedverlies in het maag-darmkanaal 328

13.7.3 Bloedbraken 329

13.7.4 Braken 330

13.8 Afwijkingen van nieren en urinewegen 331

13.8.1 Hematurie 331

13.8.2 Acute nierinsufficie¨ntie 333

13.8.3 Pijn en zwelling in de inguı¨nale streek 334 13.9 Acute endocrinologische aandoeningen 336 13.9.1 Diabetische ketoacidose (DKA) 336 13.9.2 Hypoglykemie in het kader van de behan-

deling van diabetes mellitus 336 13.9.3 Afwijkende congenitale hypothyreoı¨die en

screening op adrenogenitaal syndroom

(AGS) 337

Inhoud XI

(12)

13.10 Neurologische aandoeningen 338

13.10.1 Convulsies en epilepsie 338

13.10.2 Status epilepticus 340

13.10.3 Coma en bewusteloosheid 340

13.10.4 Acute hoofdpijn 341

13.11 Plotseling overlijden van zuigelingen

(wiegendood) 341

13.12 Algemene richtlijnen bij intoxicaties 342

13.13 Kindermishandeling 343

13.13.1 Inleiding en definitie 343

13.13.2 Eerste hulp bij vermoeden van kindermis-

handeling 346

13.13.3 Coo¨rdinatie hulpverlening en follow-up 353 13.14 Seksueel misbruik van kinderen 354

13.14.1 Inleiding 354

13.14.2 Heterdaadsituatie: incident < 72 uur 357 13.14.3 Het mu¨nchhausen-by-proxysyndroom

(MbPS) 357

14 Spoedeisende kinderpsychiatrie 359

14.1 Inleiding 359

14.2 Suı¨cidedreiging 360

14.3 Agressiedoorbraken 362

14.4 Acute angst 364

14.5 Acute verwardheid 365

14.6 Spoedeisende beelden ten gevolge van

psychofarmacagebruik 366

14.7 Acute conversies 368

14.8 Trauma 368

14.9 Dringende hulpvraag bij langdurig

bestaande gedragsproblemen 369

14.10 Slotopmerking 371

15 Dermatologische spoedgevallen 373

15.1 Inleiding 374

15.2 Allergisch contacteczeem 374

15.3 Brandwonden 375

15.4 Dermatomyositis 378

15.5 Eczema herpeticum 380

15.6 Erysipelas 381

15.7 Erythema exsudativum multiforme 383

15.8 Erytrodermie 385

15.9 Genitale ulcera 386

15.10 Gonorroe – gedissemineerde vormen en

sepsis 388

15.11 Herpes zoster 389

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

XII

(13)

15.12 Hiv-exantheem 391 15.13 Impetigo vulgaris en impetigo bullosa 393

15.14 Lupus erythematodes 394

15.15 Necrotiserende fasciitis, gangreen van Fournier, ecthyma, necrotiserende cellulitis

en ecthyma gangraenosum 396

15.16 Pemfigoı¨d 398

15.17 Pemphigus 399

15.18 Psoriasis pustulosa generalisata van Von

Zumbusch 401

15.19 Purpura fulminans 402

15.20 Fenomeen van Raynaud 403

15.21 Toxicodermie 404

15.22 Toxische epidermale necrolyse en staphy- lococcal scalded-skin syndrome 406

15.23 Urticaria en angio-oedeem 408

15.24 Zonnebrand en fotodermatosen 410

16 Oogheelkundige spoedgevallen 413

16.1 Onderzoeksmethoden in de oogheelkunde 413

16.2 Het rode oog 418

16.2.1 Conjunctivitis 420

16.2.2 Hyposphagma 420

16.2.3 Keratitis 421

16.2.4 Iritis 421

16.2.5 Acuut glaucoom 421

16.3 Acuut slecht zien 422

16.3.1 Neuritis retrobulbaris 423

16.3.2 Ablatio retinae 424

16.3.3 Vaatafsluiting van de retina 424

16.3.4 Papillitis 425

16.3.5 Glasvochtbloeding 425

16.4 Trauma van het oog 426

16.4.1 Uitwendig corpus alienum 426

16.4.2 Erosio corneae 426

16.4.3 Contusio bulbi 426

16.4.4 Blauw oog 427

16.4.5 Penetratie van de oogbol 427

16.4.6 Intraoculair corpus alienum 428

16.5 Acuut dubbelzien 428

17 Keel-, neus- en oorheelkundige spoedgevallen 431

17.1 Inleiding 432

17.2 Het uitwendige oor – De oorschelp 432

17.2.1 Othematoom 432

17.2.2 Scherpe verwondingen 433

Inhoud XIII

(14)

17.2.3 Ontstekingen 433 17.3 Het uitwendige oor – De gehoorgang 435

17.3.1 Corpus alienum 435

17.3.2 Ontstekingen 436

17.4 Het uitwendige oor – Het trommelvlies 439

17.4.1 Ontstekingen 440

17.4.2 Traumatische perforatie 440

17.5 Het middenoor 441

17.5.1 Acute otitis media 441

17.5.2 Acute mastoı¨ditis 442

17.5.3 Subacute mastoı¨ditis 443

17.5.4 Petrositis 444

17.6 Het binnenoor 444

17.6.1 ‘Sudden perceptive deafness’ 444

17.6.2 Evenwichtsstoornissen 445

17.7 Uitval van de n. facialis 446

17.8 Neus en neusbijholten 447

17.8.1 Corpus alienum 447

17.8.2 Septumhematoom, septumabces 448

17.8.3 Neusfurunkel 449

17.8.4 Traumata van neus en aangezicht 450

17.8.5 Neusbloedingen 452

17.8.6 Sinusitis bij kinderen 454

17.9 Mond-keelholte 455

17.9.1 Keelabces 455

17.9.2 Scherpe verwondingen intraoraal 457 17.9.3 Verbrandingen in de mond-keelholte 458 17.10 Strottenhoofd, trachea en hals 459

17.10.1 Ontstekingen 459

17.10.2 Traumata van de hals 462

18 Vergiftigingen 463

18.1 Anamnese 464

18.2 Initieel lichamelijk onderzoek 465

18.2.1 Ademhaling 465

18.2.2 Circulatie 466

18.2.3 Bewustzijn en convulsies 471

18.2.4 Hypo- en hyperthermie 473

18.3 Uitvoerig lichamelijk onderzoek 473

18.3.1 Psychische veranderingen 473

18.3.2 Huid 476

18.3.3 Hoofd 476

18.3.4 Ogen 476

18.3.5 Oren 476

18.3.6 Mond 476

18.3.7 Buikonderzoek 478

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

XIV

(15)

18.3.8 Neurologisch onderzoek 480 18.4 Blootstellingsroute en behandeling 480

18.4.1 Ingestie 480

18.4.2 Inhalatoire blootstelling 486

18.4.3 Dermale blootstelling 489

18.4.4 Blootstelling van de ogen 490

18.5 Toediening van antagonisten/verbindings-

specifieke therapie 491

18.6 Symptomatische therapie 492

18.7 Indicaties voor ziekenhuisopname 492 18.8 Belangrijke gegevens bij een informatie-

verzoek aan het NVIC 493

18.9 Specifieke toxicologie 493

18.9.1 Analgetica 493

18.9.2 Illegale drugs 497

18.9.3 Psychotrope geneesmiddelen 500

18.9.4 Cardiovasculaire middelen 503

18.9.5 Overige toxische agentia 506

18.10 Intoxicaties en antidota 510

19 Letsels van het bewegingsapparaat 513

19.1 Onderzoekstechniek van het bewegingsap-

paraat 514

19.2 Advanced Trauma Life Support of ATLS1 516

19.3 Fracturen 523

19.3.1 Begeleidende symptomen 524

19.4 Letsels van banden, pezen, spieren en

gewrichten 527

19.4.1 Bandletsels 527

19.4.2 Peesverwondingen 527

19.4.3 Spierletsels 528

19.4.4 Gewrichtsletsels 529

19.4.5 Luxaties 531

19.5 Letsels in het gebied van het schouderge-

wricht 531

19.5.1 Claviculafractuur 531

19.5.2 Acromioclaviculaire luxatie 532

19.5.3 Schouderluxatie 534

19.5.4 Subcapitale humerusfractuur 537

19.5.5 Scheur van de bicepspees 538

19.6 Problemen rond het ellebooggewricht 539

19.6.1 Inleiding 539

19.6.2 Distale humerusfractuur 541

19.6.3 Elleboogluxatie 541

19.6.4 Subluxatie van het radiuskopje 542 19.6.5 Fractuur van het caput radii 543

Inhoud XV

(16)

19.6.6 Olecranonfractuur 545

19.7 Polsletsels 545

19.7.1 Inleiding 545

19.7.2 Distale radiusfractuur 546

19.7.3 Polsdistorsies 547

19.7.4 Fractuur van het os scaphoideum 547

19.7.5 Lunatumluxatie 548

19.7.6 Perilunaire luxatie 549

19.8 Handletsels 550

19.8.1 Inleiding 550

19.8.2 Peesverwondingen aan de hand 550 19.8.3 Afscheuring van de strekpees van de

eindfalanx 553

19.8.4 Bandletsels en luxaties 554

19.8.5 Basisfractuur van het os metacarpale I 555

19.8.6 Middenhandfracturen 556

19.8.7 Vingerfracturen 557

19.9 Letsels in het heupgebied 558

19.9.1 Heupluxatie 558

19.9.2 Acetabulumfracturen 560

19.9.3 Proximale femurfracturen: mediale

collumfractuur 561

19.9.4 Proximale femurfracturen: pertrochantere

fracturen 563

19.10 Letsels rond het kniegewricht 564 19.10.1 Verwonding van de bursa prepatellaris 564 19.10.2 Letsels van het strekapparaat 565

19.10.3 Letsels van de kniebanden 567

19.10.4 Fracturen rond het kniegewricht 571

19.10.5 Knieluxatie 572

19.10.6 Patellaluxatie 572

19.10.7 Kraakbeenletsels 573

19.10.8 Meniscusletsel 574

19.11 Letsels rond het enkelgewricht 576

19.11.1 Achillespeesletsel 576

19.11.2 Enkelbandletsel 577

19.11.3 Enkelfracturen 578

19.12 Fracturen van de voet 581

19.12.1 Fracturen van de voetwortel 581 19.12.2 Fracturen van de middenvoet 584

19.12.3 Fracturen van de voorvoet 584

20 Wekedelenletsels en verbrandingen 587

20.1 Verwondingen van weke delen 587

20.2 Brandwonden 595

20.3 Prikaccidenten 602

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk

XVI

(17)

20.3.1 Algemeen 602

20.3.2 Afhandeling 602

20.4 Tekenbeten 604

20.4.1 Teken verwijderen 605

21 Spoedgevallen in de oncologie 609

21.1 Inleiding 610

21.2 Cardiovasculaire spoedeisende situaties 612 21.2.1 Venacavasuperiorsyndroom als gevolg van

een maligne massa 612

21.2.2 Pericarditis carcinomatosa en harttam-

ponnade 615

21.3 Spoedeisende respiratoire situaties 616 21.3.1 Acute obstructie van de luchtwegen 616

21.3.2 Intrapulmonale bloeding 618

21.3.3 Respiratoir falen 618

21.3.4 Pleuritis carcinomatosa 619

21.3.5 Door chemotherapie geı¨nduceerde

longschade 620

21.3.6 Door radiotherapie geı¨nduceerde

longschade 621

21.4 Renale spoedsituaties 621

21.4.1 Obstructie in de urineafvoerwegen 621

21.4.2 Hematurie 623

21.5 Metabole spoedsituaties 624

21.5.1 Hypercalcie¨mie 624

21.5.2 Hyperurikemie 625

21.5.3 Hyponatrie¨mie 625

21.6 Gastro-intestinale spoedsituaties 626 21.6.1 Obstructie van de voedselweg 626 21.6.2 Perforatie van een darmdeel 627

21.6.3 Darmbloeding 628

21.7 Neurologische spoedsituaties 629

21.7.1 Compressie van de medulla spinalis 629 21.7.2 Verhoogde intracranie¨le druk 630

21.7.3 Epileptiforme aanvallen 632

21.8 Hematologische spoedsituaties 632 21.8.1 Leukopenie (neutropenie) met koorts 632 21.8.2 Trombocytopenie en bloedingen 633

21.8.3 Leukostase 634

21.8.4 Hyperviscositeitssyndroom 634

Bijlage 1: Bijwerkingen van cytostatica 635 Bijlage 2: Belangrijkste cytostaticagerelateerde

toxiciteit 638

Register 641

Inhoud XVII

(18)

Lijst van medewerkers

Prof.dr. W.M.C. van Aalderen

Afdeling Kinderlongziekten, Academisch Medisch Centrum – Emma Kinderzie- kenhuis, Amsterdam

Dr. G.F.M.G. Berden

Kinder- en jeugdpsychiater, Capelle a/d IJssel

Prof.dr. T.A. Boon

Afdeling Urologie,Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht

Prof.dr. J.D. Bos

Afdeling Huidziekten, Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amster- dam, Amsterdam

Prof.(em.) dr. J.V. Dequeker

Afdeling Reumatologie, Universitair Ziekenhuis KU, Leuven, Belgie¨

W.M.H. van Diest

Afdeling Huisartgeneeskunde Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

Dr. A. Honig

Afdeling Psychiatrie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. M.V. Huisman

Afdeling Interne Geneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

J.C.A. Joore

Afdeling Intensive Care Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht

Dr. J.N. Keeman, chirurg n.p.

Adviseur Raad van Bestuur, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam Prof.dr. G.F. Koerselman

Afdeling Psychiatrie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

(19)

Prof.dr. G.H. Koe¨ter

Afdeling Longziekten, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen

Dr. A. Korzec

Afdeling Psychiatrie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. A.M. van der Loo

Afdeling Psychiatrie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Prof.dr. J. Meulenbelt

Afdeling Intensive Care Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht

Dr. H.F. Nijdam

Afdeling Kno-heelkunde, Gemini Ziekenhuis, Den Helder

Dr. E.H. van der Poest Clement

Afdeling Inwendige Geneeskunde, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. B.J. Potter van Loon

Afdeling Inwendige Geneeskunde, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Prof.dr. D.J. Richel

Afdeling Oncologie, Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

Prof.dr. E. Schade´

Afdeling Huisartgeneeskunde Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amsterdam, Amsterdam

Dr. M.F. Schutte

Afdeling Teaching Hospital, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam

Prof.dr. J.S. Stilma

Afdeling Oogheelkunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht

Dr. J.A.L. Vanneste

Afdeling Neurologie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Amsterdam

A.C.M. Vergouwen

Afdeling Psychiatrie, Sint Lucas Andreas ziekenhuis, Amsterdam

Dr. W.G. de Voogt

Afdeling Cardiologie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. I.C.E. Wesdorp

Afdeling Maag-, darm- en leverziekten, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amster- dam

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk 2

(20)

Prof.dr. A. Westhovens

Afdeling Reumatologie, Universitair Ziekenhuis KU, Leuven, Belgie¨

Dr. A.R. Willems

Afdeling Cardiologie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

E.J. Wouda

Afdeling Neurologie, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam

Lijst van medewerkers 3

(21)

Woord vooraf

Al twee jaar na het verschijnen van de vorige editie vanSpoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk is het noodzakelijk gebleken een herziene editie te maken. De redacteuren meenden, ondanks deze korte tijdspanne, alle auteurs nog eens kritisch naar de tekst te laten kijken, waarbij zo veel mogelijk tegemoet is gekomen aan de kritiekpunten die ons hadden be- reikt.

Voor de auteurs die hebben aangegeven niet meer in staat te zijn als zodanig verantwoord op te treden, zijn vervangers aangezocht.

De redactie hoopt hiermee dit boek – dat in een behoefte blijkt te voor- zien – weer zo veel mogelijk ‘up to date’ te hebben gebracht.

December 2007

(22)

j 1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk

W.M.H. van Diest

1.1 Definitie 7

1.2 Werkbelasting en emotionele belasting 8

1.3 Morbiditeitspatroon 9

1.4 Levensbedreigende spoedgevallen 9

1.4.1 Epidemiologie 9

1.4.2 De organisatie van de spoedeisende hulpver-

lening 9

1.4.3 De vitale functies 1 0

1.4.4 Luchtwegobstructie 1 1

1.4.5 Circulatiestilstand 1 3

1.4.6 Stoornissen van het bewustzijn 1 4

1.5 De uitrusting 16

1.6 Spoedeisende eerstelijnszorg vanuit een huisart-

senpost 1 7

j

1.1 Definitie

Bij een spoedboodschap in de huisartsenpraktijk gaat het lang niet altijd om spoedeisende geneeskunde. Emotionele stress en angst bij de patie¨nt of bij een sleutelfiguur in zijn omgeving zijn meestal de luxerende facto- ren om spoedhulp in te roepen.

Elk specialisme hanteert tot op zekere hoogte een eigen definitie van de begrippen acuut en spoedeisend. Zo zullen chirurg en internist spreken over spoedeisende geneeskunde als er een zodanige bedreiging van de vitale functies van het lichaam bestaat – door uitwendige invloeden of door een plotselinge ziekte – dat het voortbestaan van het leven niet is gewaarborgd. In de dermatologie bijvoorbeeld kan men er ziektebeelden onder verstaan die op korte termijn medische behandeling behoeven of die de initie¨le symptomen vormen van ziekten die – in tweede instantie – levensbedreigend voor de patie¨nt kunnen zijn (zie hoofdstuk 15).

J.N. Keeman, E. Schadé (Red.), Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6578-4_1, © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij 2008

(23)

In een huisartsenpraktijk werd als criterium voor een spoedgeval gehan- teerd ieder zodanig verzoek om spoedige hulp dat de arts aanleiding vond het werk waarmee hij bezig was te onderbreken.

In dit boek is als definitie van ‘spoedeisend’ gekozen voor: al die hulp- vragen waarvan de huisarts en de patie¨nt van mening zijn dat ze nog dezelfde dag door de huisarts moeten worden beoordeeld. Voor de avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) wordt uitgegaan van zorg die niet kan wachten tot de volgende werkdag.

j

1.2 Werkbelasting en emotionele belasting

Bij een onderzoek in een huisartsenpraktijk bleek dat er bij ongeveer 10%

van de spoedboodschappen sprake was van een levensbedreigende situatie.

Uit tal van publicaties blijkt dat er een grote variatie bestaat in het aantal spoedboodschappen per praktijk. De arts met de meeste spoedboodschap- pen heeft ongeveer 2,5 maal zoveel spoedverrichtingen per 1000 patie¨nten als de arts met het kleinste aantal.

Gemiddeld doen zich in de modale praktijk – inclusief ongevallen en verloskunde – zo’n vijf ‘emergency calls’ per 1000 patie¨nten per maand voor, waarbij het in circa e´e´n van de vijf gevallen om spoedeisende ge- neeskunde gaat. Van het totale aantal verrichtingen neemt het aantal spoedgevallen circa 2% voor zijn rekening.

De aartsvader van de Duitse huisartsen, Braun, merkte destijds al op:

‘Obwohl kaum 2% aller Inanspruchnahmen dringlich erfolgen, belastet diese Ziffer die Praktiker sehr’.

Spoedboodschappen drukken een bijzonder stempel op de praktijk van de huisarts doordat ze vaak inbreuk maken op de planning van de prak- tijkvoering. Bovendien onderscheiden spoedgevallen zich doordat er een zekere parate kennis, vaardigheid en een adequate attitude – naast de noodzakelijke materie¨le uitrusting – nodig zijn om verantwoord hulp te kunnen bieden. Ook voor de arts met de nodige ervaring leiden spoed- boodschappen toch nogal eens tot stresssituaties in de praktijkvoering.

Op de zogenoemde terugkeerdagen van arts-assistenten in opleiding tot huisarts zijn het in de spuifase ook de spoedboodschappen die veelvuldig tot rapportage en discussie leiden. Aangrijpende gebeurtenissen, nare si- tuaties, daadwerkelijke agressie en meer in het algemeen ook acute psy- chiatrische problematiek vragen een gemotiveerde hulpverlener.

De hulpverlener zal zelf regelmatig aan zijn gevoelens uiting moeten kunnen geven en de problematiek met collega’s moeten kunnen bespre- ken. Het risico dat op den duur ‘slijtage’ ontstaat, moet niet worden onderschat. Dit risico kan worden verminderd door het huisartsenwerk niet in een volledig isolement uit te oefenen.

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk 8

(24)

j

1.3 Morbiditeitspatroon

Zo belangrijk als de kennis van de anatomie voor de chirurg is, zo essen- tieel is de kennis van het morbiditeitspatroon voor de huisarts. Dit geldt in het algemeen voor de diagnostiek in de huisartsenpraktijk, maar in het bijzonder bij gevallen met een spoedeisend karakter.

De ongemakken die spoedgevallen met zich meebrengen in een huis- artsenpraktijk waarbij voor acute traumatologie wordt teruggevallen op ambulancedienst respectievelijk polikliniek, zijn veel minder belastend dan in een allroundpraktijk op het platteland.

Naast trauma’s zijn in een huisartsenpraktijk de alarmsymptomen acute pijn op de borst, acute buikpijn, acute dyspnoe, bewusteloosheid en acute psychische problematiek het frequentst verantwoordelijk voor een spoed- boodschap. Voor de diagnostiek en behandeling van de aan deze alarm- symptomen ten grondslag liggende aandoeningen, wordt verwezen naar de volgende hoofdstukken in dit boek. In dit hoofdstuk wordt verder uitsluitend aandacht besteed aan de spoedgevallen die met een levensbe- dreigende situatie gepaard gaan.

j

1.4 Levensbedreigende spoedgevallen

j

1.4.1 Epidemiologie

Mannen bevinden zich significant vaker in een levensbedreigende toe- stand dan vrouwen. Voor dit sekseverschil blijken voornamelijk de ge- vallen verantwoordelijk die zich presenteren met het alarmsymptoom acute pijn op de borst, dat vaker bij mannen dan bij vrouwen voorkomt, en de gevallen in de rubriek ongevallen.

Bij oudere patie¨nten doen zich naar verhouding meer levensbedreigende situaties voor. In de leeftijdsgroep 30- tot 45-jarigen doen zich het minst vaak levensbedreigende toestanden voor.

j

1.4.2 De organisatie van de spoedeisende hulpverlening

In Nederland kunnen uit hoofde van hun vrijwillige hulpverlening res- pectievelijk professionele taakstelling bij de stabilisering en verbetering van de toestand van acute patie¨nten betrokken zijn: de EHBO’er, de huis- arts, de Meldkamer Ambulancezorg (MKA), politie, brandweer, de Regio- nale Ambulancevoorziening (RAV), ambulancedienst en ziekenhuis. Voor een optimale zorgverlening moet deze keten in de spoedeisende hulpver- lening goed georganiseerd zijn.

De MKA is het ingevolge de Wet Ambulancevervoer (WAV) ingestelde meldings- en coo¨rdinatiecentrum voor het ambulancevervoer in een be- paald gebied.

Het ambulancevervoer kent drie niveaus van urgentie:

– A1. Dit is de hoogste urgentie: binnen 2 minuten uitgerukt zijn en uiterlijk binnen 15 minuten na alarmering ter plaatse. In Nederland

1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk 9

(25)

wordt ernaar gestreefd dat er op iedere plek in het land binnen 15 minuten een ambulance aanwezig kan zijn (de ‘15-minutengrens’).

– A2. Zo snel mogelijk uitrukken, echter zonder gebruik van sirenes en blauw zwaailicht. In principe moet de ambulance binnen 30 minuten ter plaatse zijn, maar bij voorkeur binnen 15 minuten.

– B. Besteld vervoer of vervoer volgens afspraak. Hieronder vallen bij- voorbeeld interklinische transporten voor radiotherapie of ontslag uit het ziekenhuis per ambulance.

Daar waar het systeem optimaal functioneert, dreigt de rol van de huisarts minder belangrijk te worden. In grote steden blijkt deze rol veel kleiner te zijn dan daarbuiten.

Wat betreft het optreden van de huisarts kan onderscheid worden ge- maakt tussen vitaal bedreigende spoedeisende gevallen en niet-vitaal be- dreigende gevallen. Bij vitaal bedreigde patie¨nten kan de huisarts een rol spelen tot de aankomst van de ambulance, maar buiten de grote steden ook tijdens de ambulancehulpverlening. Op het platteland zal de huisarts in veel gevallen de patie¨nt in vitale nood eerder bereiken dan de ambulance- dienst. Bij een patie¨nt in hemodynamisch slechte toestand is vervoer per ambulance (uitgerust met onder andere een defibrillator) een absoluut vereiste.

j

1.4.3 De vitale functies

In de spoedeisende geneeskunde is de ABCDE-systematiek ook door de huisartsen overgenomen.

Een eerste snelle beoordeling van de vitale functies van de patie¨nt ge- beurt op basis van kijken, voelen en luisteren. Is de ademweg vrij, is er sprake van dyspnoe, zijn er aanwijzingen voor een circulatieprobleem, is het bewustzijn gestoord en is de lichaamstemperatuur normaal?

In de tweede, direct hierop volgende fase wordt het ABCDE-schema doorlopen met gebruikmaking van het huisartseninstrumentarium.

– A – airway: beoordeeld wordt of de lucht-/ademweg vrij is; zo nodig moet deze vrijgemaakt worden.

– B – breathing: zijn er symptomen van een bedreigde ademhaling? Is er een indruk van de zuurstofsaturatie? Is toediening van zuurstof nodig?

Moet er beademing worden toegepast, al of niet met gebruik van hulp- middelen?

– C – circulation: zijn er symptomen van een bedreigde circulatie? Wat zijn de eventuele oorzaken? Zijn er bloedingen? Is reanimatie noodzakelijk in de vorm van hartmassage of gebruik van een AED (automatische externe defribillator)? Wanneer moet reanimatie worden gestopt?

– D – disabilities: zijn er bewustzijnsstoornissen en/of andere acute neuro- logische symptomen? Bij de objectivering van storingen in het bewust- zijn wordt gebruik gemaakt van de Glasgow Coma Scale (tabel 1.1).

– E – exposure: is de lichaamstemperatuur gestoord en wat is daarvan de oorzaak? Hebben omgevingsfactoren daarop invloed gehad (zoals koud water bij dreigende verdrinking)?

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk 10

(26)

j

1.4.4 Luchtwegobstructie

Bij een bewusteloze kan op verraderlijke wijze verstikking ontstaan, bij- voorbeeld door het inzakken van de tong en de epiglottis, door slijm of bloed, een loszittend kunstgebit, kauwgom, snoepjes of maaginhoud.

Vooral aspiratie van de maaginhoud is een altijd dreigend gevaar als de patie¨nt niet op zijn zij ligt of niet is geı¨ntubeerd. Bij bewustelozen moet een loszittend kunstgebit worden verwijderd. Een goed vastzittend kunstgebit kan beter in situ worden gelaten.

Als een corpus alienum niet uit de trachea kan worden verwijderd door slaan tussen de schouderbladen, moet worden overgegaan op deheimlich- manoeuvre (figuur 1.1).

Wanneer alle middelen falen om een luchtwegobstructie op te heffen, blijft er nog maar e´e´n mogelijkheid over: vrijmaking langs chirurgische weg. In spoedeisende situaties, als seconden tellen, moet worden gekozen

Tabel 1.1 Glasgow Coma Scale

E = openen van de ogen spontaan 4

bij aanspreken 3

bij pijn 2

niet 1

M = motorische reactie voert opdrachten uit 6

lokaliseert pijn 5

terugtrekreactie op pijn 4

buigen bij pijn 3

strekken bij pijn 2

geen 1

V = verbale reactie georie¨nteerd 5

verward 4

inadequaat 3

onverstaanbaar 2

geen 1

1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk 11

(27)

voor eenconiotomie (cricothyreotomie; figuur 1.2). Een spoedtracheotomie vergt namelijk meer tijd en brengt meer risico’s met zich mee bij uitvoe- ring door onervarenen.

Er zijn diverse coniotomiesets in de handel. Deze zijn relatief kostbaar, hebben alle een eigen gebruiksaanwijzing en zijn meestal niet meteen voorhanden wanneer het echt nodig is. Daarom kan beter worden gekozen voor een techniek zonder speciale hulpmiddelen: een mes of een schaar is voldoende.

Voor eventuele beademing komt de mond-op-mondbeademing of de mond-op-neusbeademing in aanmerking, waarbij bij volwassenen onge- veer 12 keer per minuut wordt beademd.

Figuur 1.1

De heimlichmanoeuvre.

A Plaatsing van de handen bij de staande patie¨nt. B Hou- ding van de hulpverlener bij een zittend slachtoffer.

C Druk op de bovenbuik bij een liggend slachtoffer (uit:

Kernvaardigheden eerste hulp. Leiden: SMD; 1996).

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk 12

(28)

j

1.4.5 Circulatiestilstand

De meeste gevallen van een circulatiestilstand buiten het ziekenhuis blij- ken te worden veroorzaakt door hartziekten (circa 80%). Daarom zijn de meeste prehospitale protocollen daarop gee¨nt.

De meest voorkomende oorzaak is ventrikelfibrillatie; bij een minderheid van de gevallen wordt een asystolie aangetroffen. Bij ventrikelfibrillatie is de prognose het minst ongunstig, bij een asystolie is de prognose slecht.

Ook bij een circulatiestilstand op basis van een trauma is de prognose zeer slecht.

In Nederland zijn de richtlijnen bij basale reanimatie van volwassenen aangepast op basis van de aanbevelingen van de European Resuscitation Councel van december 2005. Er wordt nu niet meer begonnen met twee beademingen (‘ABC’-schema), maar het ‘CAB’-schema (circulation, airway, breathing) wordt toegepast, dat wil zeggen dat bij reanimatie wordt be- gonnen met hartmassage. De reden hiervoor is dat bij het merendeel van de patie¨nten met een circulatiestilstand buiten het ziekenhuis de oorzaak cardiaal is. Indien het hart de primaire oorzaak is van de stilstand, is er op dat moment nog voldoende zuurstof in het bloed aanwezig, zodat het niet zinvol is met beademing te beginnen.

Zowel bij e´e´n hulpverlener als bij twee hulpverleners wordt gereani- meerd in een verhouding van 30 hartmassages, met een frequentie van 100 per minuut, op 2 beademingen van elk 1 seconde.

Figuur 1.2 Coniotomie.

A Met een scalpel wordt een oppervlakkige incisie gemaakt in de membraan tussen cricoı¨d en thyroı¨d. Stop wanneer de membraan is geı¨ncideerd. B Met een dikke naald kan een toegang tot de luchtweg worden gemaakt (uit: Chen H, Sola JE, Lillemoe KD, editors. Manual of common bedside surgical procedures. Baltimore: Williams & Wilkins; 1995).

1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk 13

(29)

De automatische externe defibrillator (AED) is een veilig, computerge- stuurd apparaat dat een defibrillatieschok kan geven aan een patie¨nt met een circulatiestilstand. AED’s zijn op grote schaal verspreid en inmiddels beschikbaar in alle huisartsenambulances van huisartsenposten en in veel bedrijven, sportaccommodaties, uitgaanscentra en andere plaatsen waar regelmatig veel mensen aanwezig zijn. Een AED kan zowel door leken als door professionals worden gebruikt.

De leek stelt de diagnose ‘circulatiestilstand’ als de patie¨nt niet reageert en niet normaal ademt. De professionele hulpverlener kan daarnaast ook de pulsaties van de a. carotis beoordelen. Bij twijfel over of ontbreken van ademhaling (en eventueel carotispulsaties) wordt gestart met basale rea- nimatie (dus 30 hartmassages gevolgd door 2 beademingen) en wordt de AED aangezet.

Hierna is de volgorde:

– let op de eigen veiligheid en die van de patie¨nt; laat iemand 112 bellen;

– bevestig de twee elektroden (ga inmiddels door met hartmassage en beademen);

– volg de gesproken (en soms visuele) instructies van de AED;

– raak tijdens de analyse door de AED de patie¨nt niet aan;

– raak indien een schok wordt geadviseerd de patie¨nt niet aan, houd af- stand en druk de ‘shock’-knop in (sommige apparaten doen ook dit automatisch);

– hierna 2 minuten basale reanimatie (dit wijkt af van eerdere richtlijnen);

– beoordeel de situatie hierna opnieuw en doorloop zo nodig de cyclus opnieuw;

– de standaard AED kan ook voor kinderen van 1 tot 8 jaar worden ge- bruikt als er geen voor hen speciaal aangepaste AED voorhanden is.

j

1.4.6 Stoornissen van het bewustzijn

Het overgrote deel van de bewustzijnsstoornissen kan niet direct (causaal) worden behandeld. Allereerst moeten de ademhaling en de circulatie worden gestabiliseerd: ‘the ABC’s: airway, breathing, circulation always first!’ (NB. Bij reanimatie geldt het CAB-schema: zie paragraaf 1.4.5).

Termen als ‘subcomateus’, ‘soporeus’ en ‘somnolent’ kunnen beter niet meer worden gebruikt, omdat ze een te vage en afwijkende interpretatie geven van de bewustzijnstoestand. Met de Glasgow Coma Scale (GCS) kan veel beter exact worden omschreven in welke mate het bewustzijn ge- stoord is (zie tabel 1.1).

Bovendien blijkt deze classificatie op diverse niveaus (ambulancever- pleegkundigen, huisartsen, specialisten, enzovoort) tot vergelijkbare waarden te leiden. Met behulp van de GCS kan tijdens het verloop van het spoedgeval vrij nauwkeurig worden nagegaan of de toestand verslechtert, stabiel blijft of verbetert. Vooral dit gegeven kan van het grootste belang zijn voor het tijdig beginnen met de juiste therapeutische maatregelen.

De totale score komt tot stand door de drie deelscores (openen van de ogen, beste motorische reactie en beste verbale reactie) op te tellen. De maximale score die kan worden behaald is 15, de minimale 3.

Spoedeisende hulp in de huisartsenpraktijk 14

(30)

Deogen kunnen geopend zijn, maar het is ook mogelijk dat de patie¨nt ze opent bij aanspreken of alleen bij pijnprikkels. In het slechtste geval worden de ogen helemaal niet geopend, ook niet bij een sterke pijnprikkel, bijvoorbeeld door met een potlood krachtig op het nagelbed te drukken.

De bestemotorische reactie wordt bepaald door de patie¨nt te vragen een arm of een been op te tillen. Wanneer hierop geen adequate reactie volgt, wordt een pijnprikkel toegediend door ferme druk uit te oefenen op de bovenrand van de orbita. Wanneer de hand van de patie¨nt zich in de richting van de oorsprong van de pijnprikkel beweegt en tijdens deze poging tot boven de kin komt, wordt van ‘lokaliseren’ gesproken. Wordt aan deze reactie niet voldaan, dan wordt een pijnprikkel toegediend door druk op het nagelbed. Op deze pijnprikkel kan een terugtrekreactie vol- gen, die moet worden onderscheiden van een buigreactie. Een pathologi- sche buigreactie wordt gekenmerkt door een typische flexiehouding, uit- gesproken flexie in de pols en abductie van de bovenarm (‘decorticatie- krampen’). Een nog slechtere reactie is de strekkramp, waarbij naast ex- tensie van de arm ook extreme pronatie optreedt. De laagste score wordt behaald wanneer er geen enkele motorische reactie is op een pijnprikkel.

De hoogste motorische score wordt altijd behaald wanneer er links- rechtsverschillen bestaan, bijvoorbeeld bij een hemiparese.

De besteverbale reactie is een adequaat antwoord op een gericht gestelde vraag (Hoe heet u? Waar woont u?). De laagste score is het geheel ontbre- ken van enige verbale reactie. Wel moet men erop bedacht zijn dat de patie¨nt zich bij een laesie van de dominante hemisfeer misschien niet verbaal kan uiten door een afasie, en dat bij geı¨ntubeerde en geparaly- seerde patie¨nten het vaststellen van de score niet meer mogelijk is.

Er is sprake vancoma wanneer iemand zijn ogen niet opent, ook niet bij pijnprikkels (E = 1), geen opdrachten uitvoert (M = 1-5) en geen woorden kan spreken (V = 1-2). Hieruit volgt dat alle patie¨nten met een GCS < 8 in coma zijn, evenals veel patie¨nten met een GCS = 8. Patie¨nten met een GCS

> 8 zijn niet in coma. Omdat bij iedere comateuze patie¨nt de ademhaling gevaar loopt, kan in dit stadium worden overwogen de patie¨nt te intube- ren. Hoe dieper de bewusteloosheid, hoe sterker de indicatie daarvoor.

Sommigen menen zelfs dat iedere bewusteloze patie¨nt met een GCS van 8 of minder zou moeten worden geı¨ntubeerd en beademd.

Wanneer er door omstandigheden in de initie¨le fase geen tijd is of anderszins geen mogelijkheid bestaat om de GCS te bepalen, kan worden volstaan met een korte samenvatting daarvan: de AVPO. Dit houdt in dat de patie¨ntAlert is, slechts reageert op Verbale prikkels respectievelijk aanspreken, slechts reageert opPijnprikkels (in de m. trapezius) of in het geheel niet ‘=O’ reageert.

Voor de oorzaken van bewustzijnsstoornissen, de pathofysiologie, de differentiaaldiagnose en de therapie wordt verwezen naar de volgende hoofdstukken.

Bij iedere vorm van bewusteloosheid moeten de vitale functies worden gewaarborgd. Bij een circulatiestilstand moet direct worden begonnen met

1 Spoedgevallen in de huisartsenpraktijk 15

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als u na de behandeling weer naar huis mag, dan kan een controle bij de huisarts of op de polikliniek nodig zijn. Hiervoor ontvangt u richtlijnen en zo nodig

Met vragen kunt u contact opnemen met de afdeling spoedeisende hulp van Noordwest Ziekenhuisgroep, de locatie waar u geholpen bent. • locatie Alkmaar: spoedeisende hulp, telefoon

Via deze nazorgkaart geven we u een aantal instructies voor leefregels en adviezen mee voor thuis.. Alleen de aangekruiste punten zijn voor u

Als de arts een combinatie voorschrijft, kunt u ervan uitgaan dat deze medicijnen samen kunnen worden gebruikt.. Zij kunnen soms elkaars

Deze richtlijn beschrijft welke gegevens de waarnemer bij een Centrale Huisartsen Post (CHP) te allen tijde kan opvragen uit het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) bij de

Berichten met de afdeling spoedeisende hulp als ontvanger betreffen aankondiging van de meldkamer, spoedverwijzing dan wel professionele samenvatting van de

Heeft u na het lezen van deze folder nog vragen, stelt u deze gerust aan de cardioloog of aan de verpleegkundige voorafgaand aan het onderzoek. Ook kunt u contact opnemen met

Wanneer u géén basisziektekostenverzekering heeft of u heeft een buitenlandse verzekering, dan moet u voor een consult of behandeling op de afdeling Spoedeisende hulp vooraf