Toets 2
Naam
Wat ga je doen?
Je gaat een toets maken over begrijpend lezen.
Maak vraag 1 tot en met 9. Lees de teksten nog niet.
Moeilijke woorden
de mammoet = grote behaarde olifant die in de ijstijd leefde
het gips = wit poeder dat hard wordt als je het met water mengt en laat drogen
de bouwmarkt = winkel waar je spullen kunt kopen om dingen mee te maken, zoals een boor of hout
Maak de vragen
Kruis steeds één antwoord aan.
VOOr HET LEZEN
STap 1 Waarom lees ik de tekst? (Leesdoel bepalen)
1 Bekijk de teksten op bladzijde 3 en 4.
Stel, je leesdoel is: iets maken. Welke tekst past bij jouw leesdoel?
tekst 1 tekst 2
beide teksten
geen van beide teksten
2 Welke tekstsoort is tekst 2?
een informatieve tekst een instructieve tekst een pleziertekst een reclametekst
3 Stel, je wilt een fossiel maken. Moet je tekst 2 dan helemaal lezen?
ja
nee, alleen regel 3 en 4 nee, alleen regel 6 en 7 nee, alleen regel 14 en 15
STap 2 Waar gaat de tekst over? (Voorspellen)
4 Wat helpt je om het onderwerp van tekst 1 te vinden? de opvallende woorden
de plaatjes
de titel en de kopjes
Al deze dingen helpen om het onderwerp te vinden.
5 Waar gaat tekst 1 vooral over?
de ijstijd de mammoet fossielen gletsjers
6 Lees van tekst 1 de titel en de kopjes.
Wat wordt er over het onderwerp verteld, denk je?
Heuvels, stenen en fossielen bestonden alleen in de ijstijd.
In de ijstijd leefden de mensen in heuvels, stenen en fossielen.
In de ijstijd zag je overal heuvels, stenen en fossielen.
Van de ijstijd zie je nu nog heuvels, stenen en fossielen.
STap 3 Wat weet ik al over het onderwerp? (Kennis ophalen)
7 Lees in tekst 1 de eerste, vetgedrukte alinea. (regel 3 t/m 7) Welk woord hoort niet bij de ijstijd?
seizoen (regel 3) vroeger (regel 4) koud (regel 5) ijs (regel 6)
8 De laatste alinea van tekst 1 gaat over fossielen. Ook tekst 2 gaat over dit onderwerp. Welke woorden horen bij fossielen?
blik, glas, plastic dieren, planten, steen glas, planten, plastic katoen, leer, steen
9 Lees wat deze kinderen zeggen over een woordweb maken.
Wie heeft gelijk?
Anne: Voor het lezen maak je een woordweb met bekende woorden.
Gijs: Na het lezen schrijf je nieuwe woorden in het woordweb.
Anne Gijs
Ze hebben allebei gelijk.
Ze hebben geen van beiden gelijk.
1 Wat zie je nu nog van de ijstijd?
De winter is het koudste seizoen van het jaar. Soms vriest het ook.
Dat duurt vaak maar een paar dagen of weken. Heel vroeger kon het jarenlang heel koud zijn. Zo koud zelfs, dat half Nederland was bedekt met ijs. Dat was in de ijstijd. De ijstijd is heel lang geleden, maar toch zie je er nu nog veel van terug.
Nederland in de ijstijd
In de ijstijd vroor het altijd. Daardoor kon de sneeuw niet smelten. De sneeuw stapelde zich op en werd een grote berg ijs. Dat ijs werd heel zwaar. Het begon naar beneden te stromen als een rivier. Zo’n ijsstroom wordt een gletsjer genoemd. De gletsjers stroomden vanuit Noord-Europa naar het zuiden. Zo ver, dat het ijs zelfs Nederland bereikte. Toen werd een deel van ons land bedekt door een dikke laag ijs. In het andere deel van Nederland lag zand.
Heuvels
In de ijstijd lag er in Nederland dus ijs en zand. Het ijs heeft in het midden van Nederland zijn sporen achtergelaten. Die sporen kun je nu nog zien. De gletsjers duwden op sommige plaatsen de bodem omhoog. Zo ontstonden heuvels in het landschap. Deze heuvels vind je bijvoorbeeld op de Veluwe.
Stenen
De gletsjers namen ook grote stenen mee uit het noorden. Toen de gletsjers weer smolten, bleven die stenen liggen.
Zwerfkeien worden ze genoemd, omdat ze een lange zwerftocht hebben gemaakt.
Zwerfkeien zijn vaak mooi glad. Dat komt doordat er vroeger een harde wind stond.
De wind schuurde zand langs de keien. Daardoor werden ze glad.
Als je zwerfkeien wilt zien, kun je het beste naar Drenthe gaan.
Fossielen
Naast heuvels en zwerfkeien zie je nu ook nog fossielen uit de ijstijd. Fossielen zijn resten van dieren of planten die bewaard zijn in steen. De meeste fossielen liggen op de bodem van de Noordzee. Ook
fossielen van dieren die op het land leefden, zoals de mammoet. Dat komt doordat er in
de ijstijd bijna geen water in de zee stond. De dieren konden toen over de bodem naar Engeland lopen. In 2010 heeft de tienjarige Robin nog een stuk tand van een mammoet gevonden!
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
2 Zo maak je zelf fossielen
Jij wilt vast ook wel een fossiel uit de ijstijd vinden. Maar die kans is niet zo groot. Je kunt wel zelf fossielen maken. Dat doe je zo:
1 Zoek iets waarvan je een afdruk wilt maken, bijvoorbeeld een schelp.
2 Vraag een zakje gips aan je ouders.
Dat kun je kopen bij een bouwmarkt.
3 Meng eerst het gips met water tot het zo dik is als klei.
4 Druk dan de schelp in het gips, totdat je een mooie stempel hebt.
5 Laat 1 het gips een nacht drogen. De volgende dag is je fossiel klaar!
Maak de andere vragen
TIJDENS HET LEZEN
STap 4 Wat doe ik als ik het niet meer snap? (Herstellen)
10 Lees tekst 1 helemaal.
In regel 14 lees je het woord gletsjer. Je weet niet wat een gletsjer is.
Wat helpt je om de betekenis te vinden?
Er staat een plaatje dat iets vertelt over het woord.
Er staat een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
Het woord wordt uitgelegd in de tekst.
Al deze manieren helpen om de betekenis te vinden.
11 In regel 31 van tekst 1 lees je het woord zwerfkeien. Het woord wordt uitgelegd in de tekst. Wat zijn zwerfkeien? Kies het beste antwoord.
grote stenen
stenen die door de gletsjers uit het noorden zijn meegenomen stenen die door wind en zand heel glad zijn geworden
stenen die je in Drenthe kunt vinden 12 Lees tekst 2 helemaal.
In regel 6 lees je het woord afdruk. Je weet niet wat een afdruk is.
In welke zin wordt de betekenis uitgelegd?
Zoek iets ... een schelp. (regel 6 en 7) Vraag een ... je ouders. (regel 8)
Meng eerst ... als klei. (regel 10 en 11) Druk dan ... stempel hebt. (regel 12 en 13)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
STap 5 Welke vragen zie ik? (Vragen stellen)
13 Lees in tekst 1: In de ... het zuiden. (regel 10 t/m 15) Welke Hoe-vraag kun je hierover stellen?
Hoe is de ijstijd ontstaan?
Hoe komt het dat het zo koud was?
Hoe stapelde de sneeuw zich op?
Hoe zijn gletsjers ontstaan?
14 Lees in tekst 1: Zwerfkeien zijn ... ze glad. (regel 33 t/m 35) Hoe komt het dat zwerfkeien glad zijn?
Dat komt ... wind stond. (regel 33 en 34) De wind ... de keien. (regel 35)
Daardoor werden ze glad. (regel 35) Deze zinnen vormen samen het antwoord.
15 Lees in tekst 2 stap 5 nog een keer. (regel 14 en 15)
Waarom moet je het gips een nacht laten drogen, denk je?
Omdat het gips dan ...
een afdruk wordt.
een steen wordt.
hard wordt.
wit wordt.
STap 6 Welk plaatje past bij de tekst? (Visualiseren)
16 Lees in tekst 1 de eerste, vetgedrukte alinea. (regel 3 t/m 7) Welk woord uit deze alinea is geen tijdwoord?
weken (regel 4) vroeger (regel 4) jarenlang (regel 5) half (regel 5)
17 In regel 46 van tekst 1 lees je het woord toen.
Welke tijd bedoelt de schrijver hiermee?
2010 de ijstijd de toekomst het verleden
18 Kijk nog eens naar tekst 2. Wat past het best op plaats 1?
eerst
in het begin tegenwoordig tot slot
Na HET LEZEN
STap 7 Hoe vat ik samen? (Samenvatten)
19 Wat vraag je je af als je de hoofdgedachte van een tekst wilt vinden?
Waarom wil ik deze tekst lezen?
Wat is het onderwerp van deze tekst?
Wat wil de schrijver mij precies vertellen?
Wat zijn de kernwoorden van deze tekst?
20 Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?
Heel vroeger ... koud zijn. (regel 4 en 5) De ijstijd ... van terug. (regel 6 en 7)
De gletsjers ... bodem omhoog. (regel 23 en 24) In 2010 ... mammoet gevonden! (regel 47 en 48)
21 Stel, je wilt tekst 2 samenvatten. Welke zin kun je dan niet weglaten?
Jij wilt ... ijstijd vinden. (regel 3) Dat kun ... een bouwmarkt. (regel 9)
Druk dan ... stempel hebt. (regel 12 en 13) De volgende ... fossiel klaar! (regel 14 en 15)