• No results found

Arbeid en consumptie. Dr. J. G. Lulofs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Arbeid en consumptie. Dr. J. G. Lulofs"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbeid en consumptie

Dr. J . G. Lulofs

Het is een gemeenplaats, dat arbeid en consumptie ingrijpende veranderingen hebben ondergaan nadat de zgn. „kapitalistische produktiewijze” tot ontwikkeling is gekomen.

Toch meen ik, dat bij de wetenschappelijke benadering van beide verschijnselen in vele gevallen in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de wijziging, die met de genoemde verandering in het bijzonder is opgetreden in de onderlinge relatie tussen arbeid en consumptie. Doordat beide verschijnselen in het algemeen, niet in hun samenhang, doch afzonderlijk het voorwerp van studie vormen, worden dikwijls belangrijke, misschien zelfs wel de voornaamste aspecten van de menselijke arbeid on­

voldoende belicht. De opvattingen over arbeid, die we bij verschillende auteurs aan­

treffen, vinden nog steeds méér aansluiting bij de produktie-organisatie uit de tijd van het handwerk dan bij de organisatie van de maatschappelijke voortbrenging van onze dagen. Duidelijk blijkt dit uit een recente publicatie van Georges Friedmann, die, na het arbeidsbegrip te hebben gedefinieerd, vaststelt dat de dienstverleningsactiviteiten niet door zijn definitie worden gedekt. Ter verontschuldiging voegt hij hieraan toe, dat de werkende mens van de twintigste eeuw steeds minder overeenkomst vertoont met de homo faber, waarop hij zijn begripsomschrijving heeft afgestemd1); voorwaar een goed argument om zijn aprioristische benadering over boord te zetten.

Dezelfde tendentie kan men in tal van andere geschriften over dit onderwerp aan­

treffen. Zo onderscheidde de Duitse arbeidsfysioloog Otto Lipmann dertig jaar geleden

„arbeid” en „spel” op grond van de overweging, dat in het eerste geval de menselijke activiteit omwille van het doel wordt verricht; in het tweede geval daarentegen om­

wille van de spelactiviteit zelf. Arbeid laat zich v an spel. onderscheiden jioor,m oti verin#

en_resultaat2). Als derde categorie van activiteiten noemt deze schrijver de „algemene functies”, die het karakter hebben van reflexhandelingen (eten, drinken, enz.) en die worden gekenmerkt door een min of meer mechanisch verloop3).

Men kan zich afvragen of het doel, als differentia specifica van het arbeidsverschijnsel, altijd duidelijk en ondubbelzinnig is bepaald. D it vormt feitelijk een noodzakelijke voorwaardë indien men aan dit criterium empirische betekenis wil toekennen. Boven­

dien zou men zich dan nog kunnen afvragen of het arbeidskarakter van een (mense­

lijke) verrichting mede wordt bepaald door het al of niet bereiken van het gestelde

x) Georges Friedmann; L’objet de la sociologie du travail in: Georges Friedmann et Pierre Naville;

Traité de sociologie du travail, Paris, 1961, blz. 12-13.

2) Otto Lipmann Lehrbuch der Arbeitswissenschaften, Jena, 1932, hfdst. I,

3) Het onderscheid tussen „arbeid” en „algemene functies” is bij Lipmann niet geheel duidelijk.

Vele menselijke arbeidshandelingen hebben een duidelijk mechanisch karakter. Voorts zou de schrijver, om consequent te zijn, eveneens de „arbeid" van insecten (mieren, bijen) niet onder deze categorie moeten opnemen, doch onder de „algemene functies”. Dit draagt niet bij tot een verhel­

dering van de discussie, vooral daar ook mechanische handelingen dikwijls doelgericht zijn. Alge­

mene functies zou men dan ook feitelijk als een sub-categorie van arbeid moeten zien. Het is echter de vraag of dit nog zinvol is, hetgeen echter mede afhangt van het gestelde probleem.

(2)

doel. Indien nl. ook aan deze laatste voorwaarde moet worden voldaan zou de definitie van „arbeid” een ex post facto definitie zijn en derhalve weinig bijdragen aan een zin­

volle classificatie van menselijke activiteiten. Dat de gedachten van Lipmann niettemin in deze richting gingen, blijkt echter wel uit de opvatting van Eliasberg, die hij kenne­

lijk met instemming citeert: „In der Arbeit wird beabsichtigt, einen die Zeit der Tätigkeit überdauernden, objektiven W ert hervorzubringen” 4). Alsjcenmerk van de menselijke arbeid ziet deze auteur, dat het resultaat van de arbeidsinspanning — het ar- beidsprodukt — een levensduur heeft, die de arbeidsduur overtreft. Klaarblijkelijk heeft Eliasberg de voortbrenging van duurzame goederen op het oog gehad. Ook bij deze schrijver vallen de dienstverleningen dus buiten het onderzoekterrein van de arbeids­

wetenschappen.

Uit deze enkele, tamelijk willekeurige, voorbeelden, die zich met vele andere laten aanvullen, blijkt dat men bij „arbeid” dikwijls overwegend de aandacht heeft gericht op de activiteiten van de homo faber, ofwel de mens, die, heer en meester over eigen doen en laten, zijn doeleinden zelfstandig bepaalt en de keuze der hiervoor geëigende middelen zelf verricht.5) Het is duidelijk, dat een dergelijke afbakening van het arbeidsverschijnsel aan de onderzoeker overmatige beperkingen oplegt. Het is een grote verdienste van Hannah Arendt, dat zij op dit terrein het onderscheid heeft ingevoerd tussen arbeid en werk,6) waardoor de in het voorgaande behandelde vraagstukken aan­

merkelijk doorzichtiger worden.

„Arbeid” vormt het geheel van menselijke activiteiten, die er op zijn gericht het bio­

logische bestaan mogelijk te maken. Om te kunnen leven — „leven” in dit verband begrepen als fysiologisch proces — dient het proces van voortdurende afbraak en op­

bouw der lichaamscellen in stand te blijven; de stofwisseling vormt een voorwaarde voor het biologische bestaan. Daartoe treedt de mens in contact met de natuur, die hem de middelen verschaft om de celopbouw in stand te houden. Anderzijds vormen de verbrandingsproducten van de stofwisseling weer grondstoffen voor de celopbouw in de natuur. De natuur, waarvan de mens deel uitmaakt, is — fysiologisch bezien — een voortdurend stofwisselingsproces. D e menselijke activiteit, die dit stofwisselingspro­

ces met de natuur7) in stand houdt, wordt samengevat in de term „arbeid”. Het product van arbeid is leven. Aan de arbeid komt geen einde zolang het leven voortduurt. Aan-

4) W . Eliasberg; Richtungen und Entwicklungstendenzen der Arbeitswissenschaft, Zeitschr. f. die ges. Neurologie und Psychiatrie, 1926, blz. 250-282; geeit, bij Lipmann, blz. 3.

Men kan zich afvragen wat onder objectieve waarde moet worden verstaan; feitelijk vormt dit een contradictio in adjecto. De sehr, bedoelt waarschijnlijk, dat het arbeidsresultaat, eenmaal tot stand gekomen, een zelfstandig, objectief bestaan voert, los van zijn maker. Het zijn de voorwerpen, die

— als produkt van de menselijke inspanning — het menselijke bestaan stabiliteit verschaffen. Hun objectiviteit schuilt in het feit, dat de mens zijn identiteit tegenover deze objectwereld kan hervin­

den. Tegenover de subjectiviteit van de mens staat de objectiviteit van de door de mens voortge­

brachte dingwereld. (Hannah Arendt; The Human Condition, Garden City, New York, 1959, blz. 120.)

5) Vgl. Hannah Arendt; o.e., blz. 126.

6) Ibid., passim. D it onderscheid vindt men in verschillende taalgebieden terug: travailler en ouvrer, to labour en to work, arbeiten en werken, laborare en facere (of fabricari). (Ibid., blz. 322.) 7) De term „stofwisseling met de natuur” werd ontleend aan Karl Marx (Das Kapital, Boek 1, hoofdst. 1, § 2; hoofdst. 5, § 1.), door Hannah Arendt aangewezen als „the greatest of modern labor theorists”. {Ibid., blz. 81.)

(3)

gezien de arbeid is gebonden aan het biologische bestaan — d.w.z. aan de honger of nooddruft — komt aan de arbeid pas een einde wanneer de nooddruft is opgeheven, d.w.z. met de dood.

De arbeid heeft zijn spiegelbeeld in een andere menselijke activiteit: de consumptie.

Arbeid en consumptie zijn twee stadia van de zich voortdurend herhalende biologische levenscyclus; tezamen vormen zij het proces van de stofwisseling met de natuur.

'/ Arbeid — de menselijke activiteit die tot doel heeft de opheffing van de steeds terug­

kerende nooddruft — heeft als kenmerken, enerzijds de eindeloosheid: zolang er leven u is is er arbeid, anderzijds de voortdurende herhaling, die samenhangt met het cyclische

levensrythme.

De processen van de stofwisseling met de natuur — arbeid en consumptie — hebben vanouds behoord tot de besloten sfeer van de private huishouding. In de periode, die voorafgaat aan het tijdperk van de kapitalistische productiewijze, vormde het gezin zowel productie- als consumptie-eenheid. In de sfeer van de private huishouding be­

hoorde aan de man de zorg voor het onderhoud van het gezin (arbeid); de arbeid van de vrouw bestond in de eerste plaats in de zorg voor het voortbestaan van de menselijke soort: de geboorte.8) De natuurlijke gemeenschap in het huishouden vloeit voort uit het bestaan zelf, hetgeen inhoudt voortbestaan (geboorte) en onderhoud (stofwisse­

ling met de natuur). Arbeid is de fundamentele menselijke activiteit in deze door de nooddruft beheerste sfeer.

' In tegenstelling tot arbeid, die voortvloeit uit de natuurgebondenheid van het mense- s • lijk bestaan, houdt werk verband met de onnatuurlijkheid van het menselijk leven, tji Werk leidt tot het ontstaan van onnatuurlijke dingen, van voorwerpen, die — als zo­

danig niet door de natuur gegeven — zich duidelijk van de natuurlijke omgeving laten onderscheiden, kortom van materiële cultuurgoederen. D e produkten van werk hebben een duurzaam karakter. D it geldt niet voor arbeidsprodukten; deze hebben de consump­

tie — d.w.z. de vernietiging — ten doel. W erk is ook niet, zoals arbeid, een eindeloos proces. Werk eindigt bij de voltooiing van het produkt, dat de maker zich ten doel stelde. D it betekent echter niet, dat werk het kenmerk van herhaling niet kan bezitten;

dit kan zeker. De handwerker, die schoenen produceert, zal dit vermoedelijk zijn gehele leven doen. Iedere keer als hij een paar schoenen heeft vervaardigd begint hij weer aan de produktie van een volgend paar. In dit geval vindt het werk plaats met het oog op de noodzaak in het levensonderhoud te voorzien. D e maatschappelijke arbeids­

verdeling heeft er toe geleid dat het werkproces kenmerken van een"arbeidsproces gaat vertonen.

Het onderscheid tussen arbeid en werk biedt de mogelijkheid tot een meer genuan­

ceerde benadering van de menselijke voortbrengingsactiviteiten dan het geval is bij de meer beperkte interpretaties, die in het voorgaande werden aangegeven en die impliciet of expliciet zijn gericht op de homo faber. De activiteiten van dit type laat zich samenvatten onder wat Hannah Arendt aanduidt met „werk”. Daarteen- over hebben wij bij arbeid te doen met de animal laborans. Deze komt als zodanig bij de genoemde schrijvers niet aan bod, hoewel de arbeidsactiviteit bij hen wel tot 8) Het duidelijkste vinden we het in dit verband door H. Arendt gesuggereerde verband terug in de Engelse uitdrukking „to be in labour”: in barensnood verkeren.

(4)

het terrein van onderzoek behoort, doch dan onvoldoende naar grondslag en kenmer­

ken wordt onderkend.

„Werk” en „arbeid” komen in de werkelijkheid zelden in zuivere vorm voor. Feitelijk hebben we hier niet te doen met vormen, maar met aspecten van de menselijke pro- duktie-activiteit. Werkprocessen kunnen in verschillende mate arbeidsaspecten ver­

tonen, bijvoorbeeld doordat de eentonigheid en de eindeloosheid meer of minder sterk het karakter van de bezigheden bepalen. Ook kan het voorkomen, dat de relatie tussen produktie- en consumptieproces van zodanige aard wordt dat de overeenkomst met het fysiologische stofwisselingsproces zich onontkoombaar opdringt. In het navol­

gende hoop ik duidelijk te maken dat de ontwikkeling van de sociaal-economische verhoudingen, in het bijzonder de organisatie van de voortbrenging en van het ver­

bruik, het arbeidsaspect sterker op de voorgrond heeft doen treden. Bij deze uiteen­

zetting zal mede worden uitgegaan van hetgeen Hannah Arendt hierover heeft op­

gemerkt.

Wanneer men spreekt over de economische ontwikkeling van West-Europa gaat mea dikwijls uit van de industriële revolutie en de mede daardoor opgeroepen maatschap­

pelijke veranderingen, die rond het begin van de vorige eeuw in Engeland plaats vonden. Bij de bespreking van deze ontwikkeling kunnen wij volstaan met het noemen van een aantal verschijnselen, die van betekenis zijn in verband met de opgetreden veranderingen in de werkprocessen. D it is in de eerste plaats de toenemende beteke­

nis van markten.

Markten hebben reeds vele eeuwen bestaan. W aar het in verband met ons vraagstuk echter om gaat is, dat het marktverschijnsel in toenemende mate het economische leven gaat beheersen; het samenstel van markten vormt het centrale regulerende mechanisme van de sociaal-economische verhoudingen. Voor een goed begrip van de invloed, die het 19e-eeuwse liberalisme heeft geoefend op de maatschappelijke ver­

houdingen van die tijd, moet er aan worden herinnerd, dat het „laissez-faire” beginsel niet altijd bezwaren opleverde tegen het overheidsingrijpen. Integendeel, dikwijls wer­

den overheidsmaatregelen op grond van deze theorie wenselijk, soms zelfs noodzakelijk geoordeeld om de centrale doelstelling van de liberale leer — men denke aan het Man­

chester liberalisme — te verwezenlijken: de vrije concurrentie te vestigen, waardoor de „ideale” produktie- en distributieverhoudingen zouden worden gerealiseerd. W e vinden hier een voorbeeld hoe het analytische model uit de klassieke economische theorie — de vrije concurrentie — als vanzelfsprekend een normatieve betekenis ver­

krijgt en als politiek ideaal wordt aanvaard. 9)

D e maatregelen van de overheid ter verwezenlijking van dit ideaal bleven niet uit. Men kan zelfs, met een zekere ironie, stellen, dat het „laissez-faire” met behulp van over­

heidsmaatregelen in het leven werd geroepen. Een belangrijke stap in de ontwikkeling van de liberale maatschappij-ordening in Engeland was het aanvaarden van de reform-

9) Vgl. G. Myrdal: The Political Element in the Development of Economic Theory, London, 1953, blz. 4-6, 104. H. Albert; Oekonomische Ideologie und politische Theorie, Göttingen, 1954, 1. Teil;

Idem; Die Problematik der ökonomischen Perspektive, Zeitschrift f. die ges. Staatswissenschaft, 117. Band (1961) 3. Heft blz. 438-467.

(5)

bill in 1832. Deze niet zonder felle strijd tot stand gekomen kiesrechthervorming ver­

grootte de politieke invloed van de liberale Whigs. Twee jaar na het van kracht worden van de reform-bill komt een nieuwe wet tot stand, die de grondslag vormt van de op vrije concurrentie gebaseerde arbeidsmarkt.

Op grond van de 17e-eeuwse armenwet (Poor Law van 1601) werden de armen en behoeftigen ondersteund door de plaatselijke overheid. Deze wet — tezamen met de Act of Settlement (1662), die ten doel had de armen en behoeftigen aan de plaats van hun inwoning te binden — vormde een belemmering voor het ontstaan van een op vrije mededinging gebaseerde arbeidsmarkt. Hiervoor is nodig de ongehinderde mobi­

liteit van werkzoekenden. Deze vrijheid nu werd geschapen met de Poor Law Amend- ment Act van 1834. Deze wet voerde een onderscheid in tussen twee soorten armen:

(a) de fysiek hulpeloze paupers — hun plaats was in het armenhuis, (b) de werkloze armen — deze kwamen niet voor steun in aanmerking. Ondersteuning van de laatst­

genoemde groep armen zou de vrije werking van het marktmechanisme belemmeren.10) Deze mensen dienden dus, koste wat het wil, werk te vinden ter voorziening in hun onderhoud en in dat van hun gezin. Men zou kunnen zeggen, dat de Poor Law van 1601 het recht op leven erkende, ongeacht de situatie van de werkgelegenheid. De wet van 1834, daarentegen, gaf uitdrukking aan een recht op leven, uitsluitend voor de werkenden.11)

W ij hebben hier te maken met een arbeidsmarkt in de meest letterlijke zin waarin we het woord „arbeid” in het voorgaande hebben geïnterpreteerd. De grondslag van de menselijke arbeidsactiviteit wordt gevormd door de steeds terugkerende honger, door de noodzaak de nooddruft te overwinnen, zij het slechts tijdelijk. Ter voorziening in het levensonderhoud — ter handhaving van het stofwisselingsproces met de natuur — werden de arbeiders genoodzaakt in onderlinge concurrentie op de arbeidsmarkt em­

plooi te zoeken. Arbeid werd koopwaar. Op deze markt werd niet in de eerste plaats naar individuele vaardigheid gekeken; wat verhandeld werd was ongedifferentieerde arbeidskracht, de natuurkracht arbeid. Het is opmerkelijk, dat de industriële ontwikke­

ling in vrijwel alle gevallen gepaard ging met de „gesel van de honger”; 12) nergens in de economische literatuur van die dagen zal men de opvatting aantreffen, dat de arbeidsmarkt functioneert door de stimulerende invloed van hoge lonen op de werk­

willigheid van de arbeiders. Integendeel, de pessimistische ideeën van Ricardo leid­

den tot een opvatting, die zijn krachtigste politieke formulering voor die dagen vond in de „ijzeren loonwet” van Ferdinand Lassalle.

Met deze ontwikkeling zien we tegelijkertijd een ander verschijnsel optreden. De arbeid, die vroeger plaats vond in de beslotenheid van de private huishouding, trad nu

10) Vgl. Karl Polanyi; The Great Transformation, Boston, 1957, biz. 224, passim.

lx) In dit vetband is de opmerking van de zo zeer door sociaal gevoel bewogen Harriet Martineau kenmerkend, die in 1833 schreef: „The case of those wretched factory children seems desperate; the only hope seems to be that the race will die out in two or three generations, by which time machinery may be found to do their work better than their miserable selves”. Gecit. door Sidney and Beatrice Webb; Industrial Democracy, London, 1901, biz. 608, n.

12) Polanyi, o.c., biz. 164. De maatregelen van westerse bewindvoerders in koloniale gebieden waren eveneens gericht op arbeidsdwang. Vgl. W . E. Moore; Industrialization and Labor, Ithaca, 1951, biz. 48 ff.

(6)

op massale wijze in de openbaarheid. Arbeid is niet langer een privaat levensverschijn­

sel; het is een sociaal verschijnsel geworden. H ierin schuilt het revolutionaire karakter van de kapitalistische productiewijze; het gaat niet in de eerste plaats om een technisch­

economische revolutie, maar om een maatschappelijke revolutie. D e beslotenheid van het gezinsverband wordt opengebroken; deze beslotenheid van het gezinsverband wordt vervangen door een solidariteit die ver over het gezinsverband heengrijpt; in zijn plaats treedt de klassesolidariteit. ’

D e vraag doet zich nu voor, welke factoren er toe hebben geleid, dat een vraag naar ongedifferentieerde arbeidskracht ging ontstaan. Twee omstandigheden zijn in dit ver­

band van betekenis: (a) de arbeidsverdeling en (b) de mechanisatie van de voort­

brenging; doch deze laatste factor is ondergeschikt aan de eerste.

Doordat de arbeid in de openbaarheid trad, een sociaal verschijnsel werd, kon zij m aat­

schappelijk worden georganiseerd en verdeeld — we krijgen hierdoor het verschijnsel van de arbeidsverdeling.13) Men dient de arbeidsverdeling wel te onderscheiden van de specialisatie. Specialisatie is gericht op het afzonderlijke produkt, welks voortbrenging bijzondere vaardigheid vereist, die tezamen de voorwaarden van het vakmanschap vor­

men. Specialisatie leidt tot beroepsvorming.14) Arbeidsverdeling, daarentegen, berust op het beginsel van de taakvereenvoudiging. Alle bewerkingen, die een bijzondere vaardigheid vereisen, worden afgezonderd. H ierdoor is het mogelijk technisch ongelijk­

soortige verrichtingen te scheiden en technisch gelijksoortige bewerkingen samen te voegen. D it proces van taakvereenvoudiging heeft in vele gevallen geleid tot het split­

sen van geschoolde beroepen, die een hoge mate van vakkennis vereisen, in een groot aantal deelverrichtingen, die elk afzonderlijk een geringe mate van vaardigheid nood­

zakelijk maken.

D e ver voortgeschreden arbeidsverdeling bevordert de mechanisatie van het produktie- proces; eenvormigheid van de bewerking leidt tot mechanisatie. Bij de mechanische werktuigen kunnen we twee typen onderscheiden: (1.) werktuigen, die voor velerlei produktiedoeleinden kunnen worden gebruikt, (2.) werktuigen, die alleen voor speciale produktiedoeleinden kunnen worden aangewend. D e eerste groep van werk­

tuigen hebben het karakter van gereedschap; voor het gebruik is doorgaans een vrij grote mate van handvaardigheid vereist (bijv. bij een draaibank). De werktuigen, die alleen voor bepaalde produktiedoeleinden kunnen worden gebruikt — bijv. een stansmachine — vereisen in het algemeen een minimale technische vaardigheid; dit werk laat zich doorgaans snel door oefening leren. D e voortgaande taakvereenvoudiging heeft in het bijzonder geleid tot de invoering van dit laatste type machine in het directe produktieproces.

Deze ontwikkeling betekent echter niet, dat alle vaardigheid uit het produktieproces is verdwenen; deze is nu echter u it het directe produktieproces overgebracht naar andere geledingen van de produktie-organisatie. Reparatie en onderhoud van ma­

chines vormt hiervan een voorbeeld. Een ander voorbeeld is het ontwerpen van nieuwe machines en modellen voor de voortbrenging van nieuwe of gewijzigde produkten.

Deze werkzaamheden heeft men thans samengevoegd in w at men wel aanduidt als 13) Arendt, o.c., blz. 77.

W) Ibid.,blz. 107.

(7)

„voorbereidende werkzaamheden”. D it heeft tot gevolg, dat de arbeider in de directe produktie, bij de voortgeschreden arbeidsverdeling, geen zelfstandige invloed meer oefent op zijn eigen werkzaamheden en arbeidsomstandigheden. D e arbeidsverdeling schept een onderscheid tussen het instellen van een machine voor een bepaalde be­

werking en het uitvoeren van de bewerking. De „insteller” (”set-up man”, ”lay-out man”) neemt dat deel van de arbeidstaak van de uitvoerder over, dat een andere vak­

bekwaamheid vereist dan de uitvoering zelf. Al het denkwerk is uit de directe produktie weggenomen en overgedragen aan een functionaris in een andere geleding van de hiërarchie van taken en uitvoerders. Hier vinden we de moderne deskundige, de technicus. De arbeidsverdeling heeft derhalve enerzijds de specialisatie aangetast, waardoor oude beroepen verdwenen, anderzijds heeft zij geleid tot het ontstaan van nieuwe beroepen. Deze nieuwe beroepen zijn echter niet het resultaat van specialisatie.

Het is zelfs de vraag of men hier eigenlijk wel van beroepen kan spreken zonder spraakverwarring te stichten.15) Het komt mij voor, dat we hier beter zouden kunnen spreken over quasi-beroepen. D e arbeidsverdeling tast de grondslag van het beroep aan, doordat voor de beroepsvorming niet langer bepalend is het geheel van de be­

werkingen, die tezamen leiden tot het ontstaan van een bepaald produkt. Veeleer wordt de aard van het beroep, of beter van het quasi-beroep, bepaald door de eisen van doelmatigheid in het voortbrengingsproces. Het rationaliteitsstreven is er op gericht alle technisch ongelijksoortige bewerkingen te scheiden en alle technisch gelijksoortige verrichtingen samen te voegen. De quasi-beroepen zijn het resultaat van arbeidsver­

deling, niet van specialisatie. Doorgaans hebben zij dan ook die kenmerken verloren, die voortvloeien uit een op specialisatie gebaseerde voortbrenging: diversiteit in de verrichtingen en veelzijdigheid van de voor de uitoefening vereiste kennis en tech­

nische vaardigheid. Aangezien thans de arbeidsverdeling het beroepskarakter in hoge mate bepaalt, treden andere kenmerken op de voorgrond, waaronder eenvormigheid van de arbeidstaak en een enkelvoudige technische vaardigheid. Naast de opkomst van het proletariaat, ruim honderd jaar geleden, zou men thans met Bell kunnen spreken van het verschijnen van een „salariaat”. 16)

Het moge inmiddels duidelijk zijn geworden, dat de arbeidsverdeling tot gevolg had, dat voor het produktieproces in toenemende mate een vraag ontstond naar ongediffe­

rentieerde arbeidskracht. Deze tendentie heeft organisatorisch zijn bevestiging ge­

kregen in het moderne Amerikaanse grootbedrijf, waar de werknemers naar anciënni­

teit worden ontslagen, doch eveneens volgens dit criterium in de hiërarchie van taken

15) De verwatering van het begrip „beroep” blijkt duidelijk uit de gehanteerde indelingen van officiële beroepsstatistieken.

le) Daniel Bell; Work and its Discontents in: D. Bell; The End of Ideology, Glencoe, 1960, biz. 259.

Ter vermijding van mogelijk misverstand zij hierbij opgemerkt, dat mijn uiteenzetting niet in ver­

band moet worden gebracht met een romantisering van prekapitalistische maatschappijvormen.

Nergens in dit opstel heb ik een waarde-oordeel uitgesproken, hoewel dit niet uitsluit, dat men op sommige plaatsen wellicht toch meent een dergelijk oordeel aan te treffen. De emotionele geladen­

heid van bepaalde woorden en uitdrukkingen maken dit onvermijdbaar.

(8)

en uitvoerders worden bevorderd17). D it heeft tot gevolg, dat men, wanneer in een van de hogere geledingen van de produktie-organisatie een werkkracht uitvalt, hierin op betrekkelijk eenvoudige wijze kan,.voorzien. Doorgaans wordt dan uit een lager ge- klassificeerde geleding een arbeider gerecruteerd, die na een ’’training on the job”

het werk meestal na korte tijd kan verrichten.18) Deze methode wordt thans in vrijwel alle geledingen van het technische produktieproces toegepast, hetgeen tot gevolg heef dat het wegvallen van een relatief hoog gekwalificeerde werknemer leidt tot een

„opschuiving” van arbeidskrachten in de bedrijfshiërarchie, waardoor in de onderste geleding een vraag ontstaat naar ongedifferentiëerde arbeidskracht.

W e kunnen nu vaststellen, dat de besproken ontwikkeling er toe heeft geleid, dat de 'i produktieve activiteiten in het moderne voortbrengingsproces de typische kenmerken vertonen, die we in het voorgaande aan de „arbeid” hebben onderkend. Deze ken­

t, merken houden verband, zo werd vastgesteld, m et het stofwisselingsproces19) en wor-

i den gevormd door de eindeloosheid van de activiteit als gevolg van de binding aan het ' sysieke bestaan, en de herhaling, die voortvloeit uit het cyclische karakter van de

*1 stofwisseling. Zo vinden we in het produktieproces op tal van geledingen in de bedrijfs- hiërarchie de eindeloze herhaling van eenzelfde arbeidsverrichting, noodzakelijk in een op arbeidsverdeling gebaseerde economische ordening om in het onderhoud t'. — de overwinning van de steeds terugkerende nooddruft — te voorzien.

Hiermee zijn we echter nog niet klaar; er valt nog een element te verklaren. De arbeid, de activiteit die is gericht op het in stand houden van het levensproces, heeft ten doel de verzorging m et consumptiemiddelen, wrbruiksgoederen. W at in het in­

dustriële produktieproces wordt voortgebracht zijn doorgaans gebruiksvoorwerpen.

H ier ontstaat een probleem. De duurzaamheid van de gebruiksvoorwerpen — vanouds het produkt van de homo faber — is in conflict m et het kenmerk van de eindeloosheid van het voortbrengingsproces waarin deze voorwerpen worden geproduceerd. Aan dit produktieproces kan slechts dan ten volle het karakter van een arbeidsproces worden toegekend, indien aan deze duurzaamheid een einde komt, ofwel indien de duurzame gebruiksvoorwerpen het karakter verkrijgen van wrbruiksgoederen.

Deze ontwikkeling heeft inderdaad plaats gevonden; zij komt tot uitdrukking in ver­

schijnselen als de mode, de industriële vormgeving, de veredeling, die — zoals Zahn opmerkt — niet moet worden opgevat als versiering, doch die in hoge mate deel u it­

maakt van het eigenlijke voortbrengingsproces, dat op zich een proces van vormgeving is.20) Duurzame gebruiksvoorwerpen — auto’s, radio’s, televisietoestellen, meubelen, bekledingsstoffen en vele andere artikelen — ondergaan voortdurend kleine wijzi­

gingen: een iets ander model, een kleine technische verbetering, een enigszins andere

17) Vgl. mijn opstel Beheersing van de werkgelegenheid door Amerikaanse werknemersbonden, Sociaal Maandblad Arbeid, nov. 1958, blz. 678-692.

18) Deze ontwikkeling heeft tot gevolg gehad, dat in de Amerikaanse industrie thans een minder­

heid van de geschoolde werkkrachten een formele vakscholing heeft genoten. Vgl. mijn opstel Enkele aspecten v/h leerlingstelsel in de V.S., Soc. Maandbl. Arbeid, december 1959, blz. 786.

19) Hannah Arendt wijst er op, dat in onze maatschappij „verdienen” en „besteden” modificaties vormen van het tweeledige stofwisselingsproces van het menselijk lichaam. (O.e., blz. 108.) 20) Ernest Zahn; Soziologie der Prosperität, Köln, Berlin, I960, blz. 130.

(9)

vormgeving, een wijziging in kleurencombinatie of dessin.2*) Hierdoor worden de tech­

nische kwaliteiten der goederen doorgaans niet beïnvloed; deze zijn betrekkelijk duur­

zaam. Deze technisch duurzame goederen zijn op een andere wijze aan slijtage onder­

hevig: de stijl, het model veroudert. Duidelijk spreekt dit bij de kleding sinds de mode een massaverschijnsel is geworden. Men kan niet met het costuum van enkele jaren geleden lopen, hoewel het technisch nog uitstekend voldoet. Het valt onmiddellijk op als iemand in de mode ten achter is. Tot voor enkele jaren — voor sommige streken geldt dit nog in zekere mate — kon men in de stad onmiddellijk het „boertje van buiten” herkennen aan zijn degelijke lakense pak volgens de mode van vele jaren geleden. Sommige kledingmagazijnen hielden tot voor kort bij voorkeur hun uitver­

koop van verouderde modellen op het platteland, waar men doorgaans met de mode minder goed op de hoogte was. De verstedelijking van het platteland, een proces dat door de moderne communicatiemiddelen — in het bijzonder de televisie — sterk werd versneld, heeft hierin verandering gebracht. Ook op het platteland weet men thans wat de mode brengt, welke goederen men moet aanschaffen om „bij de tijd” te zijn.

W at betekent dit streven naar voortdurende stijlvernieuwing van de producent? Het komt mij misleidend voor hier te spreken van stijlvorming en stijlvernieuwing. In de grond van de zaak hebben we hier met niets anders te doen dan welbewuste stijlver- nietiging, met geplande slijtage, die ten doel heeft de beperkte consumptiecapaciteit van de individuele afnemers te vergroten door een kunstmatige versnelling aan te brengen in het consumptieproces. Door stijl verandering dwingt men de afnemers hun gebruiksvoorwerpen af te danken voordat deze technisch versleten zijn. Men brengt een kunstmatig en langdurig voorbereid slijtageproces aan; men produceert slijtage, waardoor de duurzame gebruiksvoorwerpen het karakter verkrijgen van aan bederf on­

derhevige verbruiksgoederen.

Hoewel het geenszins kan worden ontkend, dat de industriële vormgeving in vele gevallen tot artistiek verantwoorde resultaten leidt, dient men het esthetische element in de produktie niet uitsluitend op zijn artistieke waarde te beoordelen. Schoonheid laat zich niet gemakkelijk definiëren, doch ook zonder een nauwkeurige begripsom­

schrijving kan worden vastgesteld, dat de dienaars der muzen zich iets anders ten doel stellen dan het scheppen van ephemere kunstprodukten. Artistieke waarde heeft een duurzaamheidskarakter. Kenmerkend voor het artistieke element in de produktie van duurzame gebruiksgoederen is echter, dat dit ten doel heeft deze duurzaamheid aan te tasten door de schoonheidszin van de gebruikers te beïnvloeden. Het produkt van heden moet de kopers er toe brengen de schepping van gisteren te verwerpen. Het

21) Dat ook op dit terrein de planning een belangrijke plaats inneemt, werd mij duidelijk gemaakt bij een gesprek met enkele functionarissen van de General Motors Corporation te Detroit, die er op wezen dat een sterke wijziging in het automodel niet alleen zeer hoge kosten meebrengt, doch eveneens de kopers afschrikt. Ingrijpende veranderingen in het model komen met betrekkelijk ruime intervallen voor; zij worden vele jaren tevoren ontworpen, terwijl in de tussenliggende perioden de veranderingen ten doel hebben de markt voor te bereiden en daarmee de afzet te stabi­

liseren. Dat de voortdurende modelwijziging haar doel voorbij kan schieten, bewijst de in sommige delen van de Verenigde Staten voorkomende populariteit van Europese wagens, die zelden een modelverandering ondergaan. (De buurman kan niet zien, dat ik niet „last year’s model” bezit.) Zie voorts Paul Bauduin; Kunstmatige veroudering, Het Binancieele Dagblad, 19 en 20 september 1961.

(10)

artistieke element in de industriële vormgeving is een laxeermiddel in het stofwisse­

lingsproces.

Nu rest ons tenslotte de vraag, hoe deze ontwikkeling heeft kunnen plaatsvinden.

Zahn22) heeft er op gewezen, dat de betekenis van gebruiksgoederen niet in de eerste plaats ligt in de individuele behoefte, waarin men op de technisch meest bevredigende wijze tracht te voorzien. Wanneer een vrouw een mantel koopt zoekt zij niet in de eerste plaats een middel ter bescherming tegen de kou. Iemand, die een auto aanschaft, gaat het niet altijd om de meest doelmatige transportmethode. Een groot aantal be­

hoeften — in het bijzonder die, welke betrekking hebben op duurzame gebruiks­

goederen — zijn in hoge mate maatschappelijk bepaald. D it is uiteraard ook in vroegere perioden het geval geweest, doch dit verschijnsel is thans — in tegenstelling tot het verleden — niet beperkt tot een betrekkelijk kleine consumptie-elite, doch een alge­

meen maatschappelijk verschijnsel. Bij de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen richt men zich naar de normen, die zich in dit opzicht doen gelden binnen de maat­

schappelijke groep waarmee men zich identificeert. Het prestigekarakter is bij de in- komensbesteding op de voorgrond gekomen.23) Het is niet langer de honger, die de drijvende kracht vormt; een nieuwe honger doet zich gelden: de levensstandaard.24) Het maatschappelijke succes moet blijken uit het consumptieve gedrag. Zo is het ken­

nelijk een prestige-aangelegenheid om een televisieapparaat te bezitten, anders zouden niet, zoals boze tongen beweren, in sommige delen van ons land twee maal zoveel tele- visiemasten als -toestellen zijn verkocht.

Ook de marktorganisatie onderging ingrijpende veranderingen. In tal van branches ziet men op het niveau van de detailhandel de specialisatie verdwijnen en plaats maken voor parallelisatie, waardoor de klacht van „branche-vervaging” steeds luider klinkt.

D e „supermarket” en de zelfbedieningswinkel zijn zelfs op het platteland geen on­

bekende verschijnselen meer. Met deze verandering trad een wijziging op in de functie van de detaillist, die voorheen voornamelijk bestond uit het aanhouden van een goe- derenassortiment waaruit de koper zijn keuze kon maken, en voorts uit het geven van op warenkennis gebaseerde voorlichting aan de afnemers. D e eerste functie is nagenoeg onaangetast gebleven; men kan hier veeleer van een verruiming spreken. D e voor­

lichtingsfunctie is echter wel afgebrokkeld. Hier heeft het merkartikel grote verande­

ringen teweeg gebracht. Het produkt verkreeg als het ware een eigen individualiteit, die o.a. in de verpakking tot uitdrukking komt. D e producent is uit de anonomiteit ge­

treden; hij is de fabrikant, niet van geprepareerde havermout, maar van Kellogh’s, voor welks onveranderlijke kwaliteit het merk borg staat.25) D e voorlichtingsfunctie van de winkelier is hiermee echter verloren gegaan en overgenomen door de producent, die

22) Zahn, o.e., hoofdst. 4.

23) Dat deze ontwikkeling onherroepelijk moest leiden tot een middenstandsideaal in het consump­

tiepatroon merkt Zahn reeds op (o.e., blz. 146-7), doch ligt ook besloten in het woord „prestige- behoefte”. „Das W ort „Prestigebedürfnis” verrät. . . eine gefährliche Tendenz, dem „durchschnitt­

lichen Menschen” zu weit entgegenzukommen . . . ” (Vierter Brief von Friedrich Heer in: Friedrich Heer und Gerhard Szczesny, Glaube und Unglaube; ein Briefwechsel, München, 1959, blz. ~J2.

24) D. Bell o.e., blz. 246.

25) Vgl. Zahn, o.e., blz. 103.

(11)

door middel van de reclame — die primair is gericht op afzetvergroting — een directe band schiep met de uiteindelijke consument.

De oorspronkelijke voorlichtingsfunctie van de detaillist werkte echter ook naar de andere zijde. Uit de ervaringen, die de winkelier in het persoonlijke contact met de consument opdeed, leerde de producent — dikwijls via de grossier — de wensen van de uiteindelijke gebruikers van zijn produkt kenen. D e opwaartse communicatie in de bedrijfskolom, tezamen met de voorlichting aan de afnemers, verschafte een moge­

lijkheid tot verstandhouding, die thans in vele gevallen nagenoeg is verdwenen.

De reclame is niet het voorlichtingsapparaat waarvoor velen het houden en die de con­

sument een overzicht geeft van de keuzemogelijkheden op de markt, tezamen met de technische kwaliteiten van de aangeboden goederen. De reclame is gebaseerd op het prestige-karakter der goederen in een veelal door onderlinge consumenten-naijver be­

heerste markt. De reclame heeft tot doel de afnemers voor te houden wat hun tijdge­

noten gebruiken, wat de mode, de eigentijdse stijl, brengt.26) De reclame brengt de verbruiker op de hoogte hoe hij anno 1962 gekleed en geschoeid dient te gaan om niet het object van bespotting te zijn; met welke gebruiksvoorwerpen hij zich dient te om­

ringen, niet om zijn leven zin te geven — dat kan hij hoogstens zelf beoordelen — maar om een aangepast groepselement te vormen, een onopvallend — immers ge­

conformeerd — verbruiker in het massale stofwisselingsproces. D e reclame maakt hierbij gebruik van alle beschikbare communicatiemiddelen, bij voorkeur visuele 28), en oefent hiermee een dwang op potentiële afnemers, die echter als gevolg van de regelmaat een vertrouwd karakter heeft gekregen. Hannah Arendt noemt in een van haar vroegere publicaties het voorbeeld van de reclame-mededeling, dat meis­

jes die niet het zeepmerk X gebruiken, hun gezichtsuitslag behouden en weinig kans maken op een huwelijk.29) Gezien de leeftijd der voor dit produkt in aanmerking ko­

mende koopsters zonder twijfel een indrukwekkend dreigement. D e codificering van fundamenteel menselijke vrijheden doet niets af aan het verschijnsel van de consumptie­

dwang.

De ontwikkeling van de consumentenbeïnvloeding betekent het einde van de consu- mentensouvereiniteit, die volgens de traditionele economische theorie door de werking van het prijsmechanisme zal leiden tot de optimale allocatie van de beschikbare pro- duktiemiddelen, de maximale omvang van de produktie en de ideale verdeling van de voortgebrachte goederen. Bij de huidige stand van zaken treedt de ondernemer op als de demiurg van het stofwisselingsproces.

De kringloop van het stofwisselingsproces is hiermee gesloten. W e kunnen met Hannah Arendt opmerken, dat we leven in een consumentenmaatschappij; met even­

veel recht kunnen we echter spreken over een arbeidersmaatschappij — beide bena­

mingen duiden op hetzelfde verschijnsel, zij het op een ander aspect. D e animd laborans beheerst het beeld van onze samenleving, hetgeen betekent dat er goede voor-

28) Ibid., biz. 150 e.v.

27) „Einmal stand eine Prämie auf Individualität, heute macht sie sich als Abweichung verdäch­

tig . . . ” (Th. Adorno; Individuum und Organisation, Darmstädter Gespräch, Darmstadt, 1954, blz. 25.

28) Vgl. Günther Anders; Die Antiquirtheit des Menschen, München, 1956, blz. 101 e.v.

2B) Hannah Arendt; The Origins of Totalitarianism, New York, 1958, blz. 245.

(12)

uitzichten bestaan: de „Nur-Konsument” heeft nooit voldoende. Het „consumisme”

en daarmee het arbeidsproces is steeds voor toeneming — dat wil in dit geval zeggen:

versnelling — vatbaar. N iet de 'vernietiging, maar de conservering leidt tot een zekere ondergang. Het is kenmerkend, dat de economische wetenschap in zo hoge mate heeft kunnen bijdragen tot de verhoging van de economische welvaart en het afremmen van voorheen als „natuurrampen” ervaren inzinkingen sinds de publicatie van Keynes’

„General Theory”30), waarin de macro-economische kringloop het centrale thema vormt.

W at de overheid door middel van haar maatregelen moet voorkomen, is dat het totaal aan bestedingen (d.i. consumptie, tezamen met investeringen, ofwel: private en or­

ganische verteringen) bij het toenemende produktievermogen ten achter blijft. De duurzaamheid van de gebruiksgoederen kan een belemmering vormen voor de onge­

stoorde ontwikkeling van het omzetproces, welks voortdurend toenemende snelheid op het ogenblik de enige constante vormt. D e overconsumptie (overbesteding) wordt ons thans zelfs voorgesteld als het dreigende economische gevaar. In dit licht bezien is het „Wirtschaftswunder” slechts een wonder voor wie in versleten categorieën denkt;

de volslagen vernietiging vormt de meest doeltreffende stimulans voor het bereiken van een ongekende economische welvaart31) — voor het tot hogere bloei brengen van het stofwisselingsproces.

30) J . M. Keynes; The General Theory of Employment, Interest and Money, London, 1936.

31) Hannah Arendt; Human Condition, blz. 229-230.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de groep respondenten uit niet-stedelijk gebied ligt deze verhouding andersom: de niet-stedelijke respondenten kijken vaker niet (58,3%) dan wel (41,7%) op nationaal niveau

Binnen de groepen autochtonen en niet- westerse allochtonen is er geen significant verschil te vinden tussen mannen en vrouwen en het benoemen van een

geïnterviewd en die reeds actief zelfmanagement stimuleren en begeleiden als wel de beschikbare zorgstandaarden zijn het erover eens: waar mogelijk kan en moet de patiënt meer

Validation parameters such as the accuracy, precision, specificity, limit of detection, limit of quantitation, linearity and range, ruggedness and robustness will be evaluated for

Deels wordt dit veroorzaakt door de productie in nieuw ge- opende gebieden waar de nieuwe variëteiten zijn aangeplant en deels doordat boeren hun verwaarloosde cacaoplantages

Boerengemeenschap Infrastructuur Haaksbergen Negatief: ‘[...] daar wij thans al zitten met het probleem, omdat er geel1 goede weg naar onze bedrijven en gronden aanwezig is, omdat

Respondenten zijn unaniem van mening, dat de verantwoordelijkheid voor de financiële middelen en andere instrumenten niet alleen bij het rijk, maar ook bij de andere bij

De raad adv iseert prov inc ies en gemeenten b innen de e igen , op hoofd l i jnen geformu leerde en ge ïntegreerde doe len voor het lande l i jk geb ied u itdrukke l i jk ru imte te