• No results found

HHHHNMM • MH

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HHHHNMM • MH"

Copied!
600
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HHHHNMM • M H

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 2952

(2)
(3)
(4)

Op biz. 187, regels 17-18 van boven, leze uien:

„in den vóór-gouvernementstyd" in plaats van : „in den gouvernementstjjd".

A D A T R E C H T B U N D E L S

X X X V : S U M A T R A

(5)
(6)

R ^>i\S

ADATRECHTBUNDELS

BEZORGD DOOR DE COMMISSIE VOOR HET ADAT- RECHT EN UITGEGEVEN DOOR HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR DE T A A L - , L A N D - EN V O L K E N -

KUNDE VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë

XXXV: SUMATRA

s - G R A V E N H A G E , M A R T I N U S N IJ H O F F, 1932

(7)
(8)

INHOUD VAN BÜNDEL XXXV.

Biz.

Inhoudsopgave van bundels XXX—XXXV v n Serie G. GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 62. Huwelijk, rijstbouw, deelbezit, diefstal, bewind- voering, geestenvereering, oorlog en eed bij de

- Bataks (1899) 1 N°. 63. Oorlogvoering en maatschappelijk verkeer bij de

Bataks (1898) HO N°. 64. Adatrechtsregelen van Naipospos ( ± 1854) . . 135

N°. 65. Grondenrecht bij de Bataks: adat salipi na tartar

(1894, 1895, 1914—1924) 155 N°. 66. Adatheffingen in de afdeeling Baraklanden dei-

residentie Tapiannoeli (1930) 186 N°. 67. Karo-Bataksch adatrecht (1932) 210

N°. 68. Verwijzingen enz 222 Serie H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

M°. 90. Adatrechtvonnis van den landraad te Padang (1931) 223 N°. 91. Besslissingen omtrent titels en rangen in Ophir

(1926—1930) . . , 231 N°. 92. Verwijzingen enz 234 N°. 93. Negari's in de Koeantandistricten (1931)

[negari-monographieën] 4oU

Serie I. ZÜID-SUMATRA.

N°. 137. InlandscherechtsgemeenschappeninKerintji(1929) 235 N°. 138. Doesoens en doesoenhoofden,gerebo-gelden, pasars,

schoolgelden, in Kerintji (1930) 245 N°. 139. De marga's in Sarolangoen (1929) 248 N°. 140. Adatrccht-gegevens uit Sarolangoen (1905. . . 263

N°. 141. Gegevens over Bangko (1920) 299 N°. 142. Gegevens over Djambi (1923) 302 N°. 143. Residentsbesluit nopens marga's en batinschappen

in Djambi (1931) 322

(9)

VI INHOUD

N ° . 144. „Inlandsche hypotheek" in Palembang (1931) . 325 N°. 145. Visscherskongsi's in Palembang ( 1 9 3 0 ) . . . . 340 N°. 146. Huwelijks- en erfrecht in de Pasemah (1925) . 342

N°. 147. Oelasan in de Lampongs (1931) 350 N°. 148. Penjimbangs in de Lampongs en Kroë (1931) . 354

N°. 149. Pepadonwezen in Toelang Bawang (1890—1900) 359 N°. 150. Vonnissen van proatin-adat-Lampong en bestuurs-

nota's over pepadon-aangelegenheden (1904—1929) 416 N°. 151. Rapat-penjimbanginKomering-Oeloe(1924enl931) 451

N°. 152. Verwijzingen enz 479 Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°. 33. Regeling der inheemsche rechtspraak in Poerba,

Dolok en Si V Koeta (1910) 531 Lijst van indonesische rechtstermen, voorkomende in den

vijf en dertigsten adatrechtbundel 533 Mededeelingen over geldelijken steun 570

(10)

INHOUDSOPGAVE

v a n b u n d e l s X X X I - X X X V ').

Bundel BIz.

Serie A. ALGEMEEN DEEL.

N°. 46. Geschiedenis van de adatreclitstichting van

October 1925 tot Mei 1930 XXXIII 1 N°. 47. Internationale samenwerking in zake in-

donesische rechtstudie (1926—1929) . . XXXIII 7 N°. 48. Ontwerp voor een verzameling van adat-

oorkonden (1922) XXXIII 13 N°. 49. Adatrechtstudie (1847) XXXIII 30 X°. 50. Het adatgrondenrecht in openbare beraad-

slagingen (1870—1928) XXXIII 31 N°. 51 2) . Inzichten over adatrechtstudie (1857) . XXXIII 52 N°. 52. Erfopvolging in ambt of ambacht (1909) XXXIII 62 N°. 53- Adatrecht in vreemde koloniën: gronden-

recht in Hawaii (1891) XXXIII 70 N°. 54. Geschiedenis van de adatreclitstichting van

Mei 1930 tot Februari 1931 XXXIV 1 N°. 55. Register op het „Eindresumé" (1929) , . XXXIV 3 Serie B. WEST JAVA.

N°. 44. Gegevens uit Priangan (1830) . . . . XXXIII 90 N°. 45. Oude gegevens betreffende de afdeeling

Buitenzorg (1853) XXXIII 98 N°. 46. Matten als waardigheidsteeken (1916). . XXXIII 101 N° 47 Veepacht en uitbesteding van vee in Banten

(1919-1920) XXXIII 102 X°. 48. Gegevens over de Badoejs (1921) . . . XXXIII 109

i) De inhoudsopgave der eerste dertig bundels vindt men in bundel X X X , bevattende tevens het register op de eerste negen en twintig bundels.

2) Nos. 51, 52, 53 op blz. 52, 62 en 70 van bundel X X X I I I dragen abu- sievelijk de nummers 50, 51 en 52.

(11)

VIII INHOUD Bundel Blz.

N°. 49. Toescheiding; jongelieden vereeniging te Tjidoelang (Tjiwaroe, Soekapoera) (1921

—1925) , XXXIII 111 N°. 50. Voogdij over minderjarigen (1921) . . . XXXIII 114 N°. 51. Oendang-Oendang van Banten (1690—

1692), vergeleken met eenige andere

oendang-oendang (1929) . . . XXXIV 39 N°. 52. Kinderhuwelijken op Java en Madoera

(1921) XXXIV 86 N°. 53. Pandrecht in West-Java (1911) . . . . XXXIV 92 N°. 54. Oude gegevens over grondenrecht en stan-

den op Java (1838—1869) XXXIV 103 N°. 55. Oud grondenrecht in Banten (1814) . . XXXIV 106 N°. 56. Verwijzingen XXXIV 108 Serie C. MIDDEL-JAVA.

N°. 98. Dorps- en stadsreligie (1863) XXXIII 116 N°. 99. Medegeven van goed aan dooden (1925) XXXIII 120 N°. 100. Inrichting van dorpsbestnur in Patjitan en

dorpsakten (toescheiding) aldaar (1916—

1925) XXXIII 123 N°. 101. Desarechtspraak in Banjoemas en koopakte

van daar (1923—1925) XXXIII 125 N°. 102. Huwelijksgebruiken in de desa (1902). . XXXIII 127 N°. 103. Oude gegevens (1863—1896) XXXIII 128 N°. 104. Oud-Javaansche familie- en stamorganisatie

(1922) XXXIII 136 N°. 105. Oud-Javaansch grondenrecht (1881) . . XXXIII 149 N°. 106. Oudsten in de dorpen (1925) XXXIII 158 N°. 107. Adatvonnissen over grondenrecht (1925) XXXIII 160 N°. 103. Adatrecht van inlandsche christenen in

Middel-Java XXXIII 168 N°. 109. Verwijzingen enz XXXIII 184 N°. 110. Javaansche adatrechtstermen (1931) . . XXXIV 109 N°. 111. Gegevens uitTjilatjap over desa-inrichting,

desa-rechtspraak en grondenrecht (1925) XXXIV 165 N°. 112. De positie der „selir" in Middel-Java (1921) XXXIV 191 N°. 113. Verwijzingen enz XXXIV 193 Serie D. VORSTENLANDEN.

N°. 74. Adatvonnissen (1925) XXXIII 186

(12)

INHOUD IX Bundel Blz.

N°. 75. Oude vorstenheffingen (1847) XXXIII 188 N°. 76. Gegevens over Goenoengkidoel van Dr. L.

Adam (1928) XXXIII 190 N°. 77. Grondenreclit in Soerakarta (1921). . . XXXIII 198 N°. 78. Inbeemsclie rechtspraak (1904—1905) . . XXXIII 200 N°. 79. Verwijzing enz XXXIII 212 N°. 80. Woordenlijst van Jogjasclie adatrechtster-

men (1930) XXXIV 194 N°. 81. Rouffaer over de Vorstenlanden (1905) . XXXIV 233 N°. 82. Verwijzingen enz XXXIV 379 Serie E. OOST-JA VA MET MADOERA.

N°. 58. Oude gegevens (1859—1898) XXXIII 213 N°. 59. Grondenreclit in Zuid-Djombang (1926) . XXXIII 215 N°. 60. Gegevens uit Banjoewangi (1919) . . . XXXIII 222 N°. 61. Framilierecht in Besoeki (1928) . . . . XXXIII 225 N°. 62. Gegevens over den Tengger (1919). . . XXXIV 380 X°. 63. Gegevens over familieleven (1908) . . . XXXIV 388 N°. 64. Gegevens over de afdeelingen Probolinggo

en Kraksaän (1919) XXXIV 393 N°. 65. Gegevens over den Kangean-arcliipel (1919

_ 1 9 2 0 ) XXXIV 405 N°. 66. Dorpsgemeente en zendingsgemeente (1920

- 1 9 2 1 ) XXXIV 411 N°. 67. Kapitein Melajoe te Soemenep, 1855—1864

(1920) XXXLV 416 N°. 68. Verwijzingen enz XXXIV 417 Serie F. ATJEH.

N°. 37. Gegevens uit Groot-Atjeli, Bireuën en Tja-

lang (1925—1926) XXXIII 228 N°. 38. Inbeemsclie rechtspraak (1916—1926) . . XXXIII 235 Serie G. GAJO-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 59. Grondenreclit en zamelrecht in de onder- afdeeling Groot en Klein Mandailing, Hoeloe

en Pakantan (1925) XXXIII 239 N°. 60. Bataksche adatvonnissen (1925, 1927). . XXXIII 257 N°. 61. Verwijzing enz XXXIII 271 N°. 62. Huwelijk, rijstbouw, deelbezit, bewindvoe-

ring, geestenvereering, oorlog en eed bij

de Bataks (1899) XXXV 1

(13)

X INHOUD Bundel Blz.

N°. 63. Oorlogvoering en maatschappelijk verkeer

bij de Bataks (1898) XXXV 110 N°. 64. Adatrechtsregelen van Naipospos ( + 1854) XXXV 135 N°. 65. Grondenrecht bij de Bataks: adat salipi na

tartar (1894, 1895, 1 9 1 4 - 1 9 2 4 ) . . . . XXXV 155 N°. 66. Adatbeffingen in de afdeeling Bataklanden

der residentie Tapianoeli (1930). . . . XXXV 186 N°. 67. Karo-Batakscb adatrecht (1932) . . . . XXXV 210 N°. 68. Verwjjzingen enz XXXV 222 Serie H. HET MINANGKABAUSCI1E GEBIED.

N°. 84. Beschikkingsrecht en zamelrecht (1925) . XXXIII 272 N°. 85. Hoofdenbesluit uit de zeventiende eeuw

(1636) XXXIII 277 X°. 86. Dorpsbeslissingen (1923—1926) . . . . XXXIII 279 N°. 87. Adatrechtelijke gegevens uit de jurispru-

dentie (1928) XXXIII 283 N°. 88. Grondverpanding (1906—1907) . . . . XXXIII 289 N°. 89. Adatvonnis (1905) XXXIII 305 N°. 90. Adatrechtvonnis van den landraad te

Padang (1931) XXXV 223 N°. 91. Beslissingen omtrent titels en rangen in

Ophir (1926—1930) XXXV 231 N°. 92. Verwijzingen enz XXXV 234 X°. 93. Negari's in de Koeantan-districten (1931)

[negari-monograpliieën] X X X V 4 8 0

S e r i e I. Z U I D - S U M A T R A .

N°. 77.1) Verkiezing, benoeming of erkenning, be- straffing, schorsing en ontslag van hoofden en godsdienstambtenaren in Bengkoeloe

(1892—1924) XXXII 1 N°. 78. *) Vermeende Oendang-oendang Moeka-Moeka

(1850) XXXII 13 N°. 87.») Adatvonnis (1925) XXXII 14 N°. 88. Zelfstandige pasar's in Bengkoeloe (1921

—1922) XXXII 16

') De acht in bundel X X V I I I opgenomen stukken van deze serie werden, met voorbijzien van nos. 77 en 78, genummerd 79—86; vandaar dat de twee eerstvolgende stukken dezer serie in bundel X X X I I onder de ontbrekende twee nummers zijn verschenen.

(14)

INHOUD X I

Bundel Blz.

H°. 89. Marga Liwa (1926) XXXII 24 N°. 90. Marga, pasar- en doesoen-bestuur in Beng-

koeloe (1926) XXXII 26 N°. 91. Europeesche oendang-oendang en andere

adatrechtcodificaties in Bengkoeloe (1862

_ 1 9 2 3 ) XXXII 36 N°. 92. Huwelijks-en erfrecht in Bengkoeloe (1926) XXXII 39 N°. 93. Rechten op grond en water in Bengkoeloe

(1926) XXXII 47 N°. 94. Midden-Maleiscbe adatreclitstermen (1926) XXXII 51 N°. 95. InlieemsclierechtspraakinBengkoeloe(1926) XXXII 53 N°. 96. ^Marga-inkomsten in Bengkoeloe (1924) . XXXII 65 N°. 97.1) Adatrecht van de Batin Tiga Ilir, Moeara

Boengo (1920) XXXII 66 N°. 98. Adatgemeenschappen in Sarolangoen(1921) XXXII 84 N°. 99. Coöperatie in Djambi (1927) XXXII 98 N°. 100. Inlieemscbe rechtspraak in Palembang

(1917-1921) XXXII 99 N°. 101. Toenggoe toebang (1929) - XXXII 106 X°. 102. Van Sevenhoven over „eigendom van

grond" enz. (1823) XXXII 107 N°. 103. Njemalang-huwelijk (1928) XXXII 112 N°. 104. Oude gegevens over Semangka (1839) . XXXII 113 N°. 105. Inkomsten van dorps- en margaboofden in

de Lampoengs (1860) XXXII 121 N°. 106. Volksordening in de Lampoengs (1866—

1867) XXXII 125 N ° . 107. Ratoe's in de Lampoengs (1915) . . • XXXII 165 N°. 108. Grondeurecht in de Lampoengs (1878) . XXXII 167 N°. 109. Codificatie van adatgrondenrecht in de

Lampoengs (1913—1915) XXXII 185 N°. 110. Recht op gewas in de Lampoengs (1913

_ 1 9 1 5 ) XXXII 200 N°. 111. Grondenrecht ter hoofdplaats Teloekbe-

toeng, Lampoengs (1866) XXXII 202 N°. 112. Inlieemscbe rechtspraak in de Lampoengs

(1929) XXXII 218 X°. 113. GrondenrechtindeLampoengs(1883—1884) XXXII 224

') Nos. 96 en 97 van bundel X X X I I , blz. 65 en 66; dragen abusievelijk de nummers 95 en 96.

(15)

XII INHOUD Bundel Blz.

N°. 114. Rechtstoestand van het eiland Krakatau

(1864—1886) XXXII 233 N°. 115. Gegevens over Bangko (1928) . . . . XXXII 242 N°. 116. Deel winning-van vee in Sarolangoen-Djambi

(1928) XXXII 244 N°. 117. Verkiezing van volkshoofden in Djambi

(1928) XXXII 247 N°. 118. RechtenopheteilandLagoendi(1860—1913) XXXII 250 N°. 119. Rangen en onderscheidingsteekenen in de

Lampoengs (1919) XXXII 262 N°. 120. Oude gegevens over Zuid-Sumatra (1764

—1862) XXXII 302 N°. 121. Adatvonnissen (1896—1918) XXXII 357 N°. 122. De hakim ketjil te Bengkoelen (1863—1911) XXXII 386 N°. 123. Lampoengsche pepadon-kwestie (1879) . XXXII 398 N°. 124. Pepadon- en verdere tarieven (1868—1869) XXXII 405 N°. 125. Pepadon, djoedjoer enz. in Semangka. . XXXII 410 N°. 126. Strijd tegen „naik pepadon" en „naik se-

saka" (1869) XXXII 411 N°. 127. Adat- en rang-distinctieven (1883) . . . XXXII 415 N°. 128. Verandering van rang en naam (1886) . XXXII 418 N°. 129. Graad verb effing van de pepadon (1907) . XXXII 424 N°. 130. Adatg.escb.il in Rantautidjang (1902—1928) XXXII 426 N°. 131. SchuMvererving in de Lampoengs en po-

gingen het adatrecht terzake te wijzigen

(1869—1870) XXXII 430 N°. 132. Voorkeurrecht op ontgonnen, doch weer

verlaten grond (1884) XXXII 437 N°. 133. Afstand van grond door marga's (bandaria's)

voor een gouveinementsvestiging (1884) . XXXII 438 N°. 134. Verwijzing enz. XXXII 439 Marga-kaart van de Lampoengs tegenover XXXII 439 N°. 135. Europeesche oendang-oendang (1818; 1856;

1859) XXXIII 308 N°. 136. Verwijzing XXXIII 318 N°. 137. Inlandsche rechtsgemeenschappen in Ke-

rintji (1929) XXXV 235 N°. 138. Doesoensendoesoenhoofden,gerebo-gclden,

pasars, schoolgelden, in Kcrintji (1930) . XXXV 245 N°. 139. De marga's in Sarolangocn (1929) . . . XXXV 248

(16)

INHOUD X I I I Bundel Blz.

N°. 140. Adatrechtgegevens uit Sarolangoen (1905) XXXV 263 N°. 141. Gegevens over Bangko (1920) . . . . XXXV 299 N°. 142. Gegevens over Djambi (1923) . . . . XXXV 302 N°. 143. Residentsbesluit nopens marga's en batin-

sehappen in Djambi (1931) XXXV 322 N°. 144. „Inlandschehypotheek"in Palembang(1930) XXXV 325 Nc. 145. Visscherskongsi's in Palembang (1930) . XXXV 340 X°. 146. Huwelijks- en erfrecht in de Pasemah (1925) XXXV 342 N°. 147. Oelasan in de Lampongs (1931) . . . XXXV 350 N°. 148. Penjimbangs in de Lampongs en Kroë (1931) XXXV 354 N°. 149. Pepadonwezen in Toelang-Bavvang (1890

- 1 9 0 0 ) XXXV 359 N°. 150. Vonnissen van proatin-adat-Lampong en

bestuursnota's over pepadon-aangelegen-

heden (1904—1929) XXXV 416 N°. 151. Rapat-penj imbang in Komering Oeloe (1924

en 1931) XXXV 451 N°. 152. Verwijzingen enz XXXV 479 Serie J. HET MALEISCHE GEBIED.

N°. 38. Adatvonnis (1912) XXXIII 319 N°. 39. Inlandsehe rechtsgemeenschappen in Asa-

han (1925) XXXIII 321 N° 45.1)Inheemsche rechtspraak in Siak Sri Indra-

poera (1878) XXXIII 327 N°. 46. Adatgemeenschappen in Riau (1929) . . XXXIII 334 Serie K. BANK A EN BELITOENG.

N°. 18. Oude gegevens (1850) XXXIII 338 Serie L. BORNEO.

N°. 59. Gegevens over bloedprijs en verzoeningseed bij den Koembastam (1886), en over pe-

mali en pantang bij Sintang-dajaks (1922) XXXIII 344 N°. 60. Inheemsche rechters in Borneo (1928). . XXXIII 352

•N°. 61. Verwijzingen enz XXXIII 353 Serie M. MINAHASA.

N°. 34. Mapaloes (1926) . . . XXXI 1

l) Nos 40—44 zijn opgenomen in bundel X X V I I I ; noa. 38 en 39 waren daarin abusievelijk overgeslagen.

(17)

XIV INHOUD Bundel Blz.

N°. 35. Sawahverpanding in Tondano en samen-

werking (mapaloes) in de Minahasa (1926) XXXI 10 N°. 36. Deelwinning van vee in de af deeling Me-

nado (1920) XXXI 16 N°. 37. Mr. J. C. Kielstra over Minaliasisch adat-

recht (1914) XXXI 17 N°. 38. Het huwelijk in de Minahasa (1894) . . XXXI 20 N°. 39. Oude gegevens (1870—1891) XXXI 23 X°. 40. Ethnographische gegevens (1927) . . . XXXI 26 N°. 41. Adatvonnissen (1918—1928) XXXIII 354 N°. 42. Tëtëlës geen huisgodheid (1906) . . . XXXIII 365 N°. 43 Verwijzing XXXIII 367 Serie N. GORONTALO.

N°. 15. Boeoolsche adatrechtstermen (1925). . . XXXI 28 N°. 16. Geldnood en kredietverschaffing (1919) . XXXI 69 N°. 17. De zg. weeskamer te Gorontalo (1914) . XXXI 78 N°. 18. Gegevens over Parigi (1926) XXXI 80 N°. 19. Ethnographische gegevens (1927) . . . XXXI 85 N°. 20. Zelfbestuur in Bolaang-Mongondou (1916) XXXIII 368 Serie O. HET TORADJA-GEBIED.

N°. 15. Verwijzing XXXI 87 N°. 16. Toradjasche adatrechtstermen (1891) . . XXXI 88 N°. 17. Zorgen voor na den dood (1908) . . . XXXI 96 N°. 18. Deelwinning van vee in Midden-Selebes

(1920) XXXI 102 N°. 19. Ethnographische gegevens (1927) . . . XXXI 103 N°. 20. Zijn de Sa'danners Toradja's? (1918). . XXXIII 369 N°. 21. Deelwinning van vee (1926) XXXIII 370 Serie P. ZÜID-SELEBES.

N°. 34. Oude gegevens (1856—1861) XXXI 105 N°. 35. De kapitein Melajoe te Makassar (1920) XXXI 109 N°. 36. Domeinbelastingen van den gewezen vorst

van Bonë (1926) XXXI 112 N°. 37. Grondenrecht, heffingen en apanages (1926) XXXI 116 N°. 38. Kasoewijang-, ornaments- en amhtsvelden

(1926) XXXI 125 N°. 39. Volksbesluiten betreffende het adatrecht in

Gowa en Limboeng (1926) XXXI 134

(18)

INHOUD x v Bundel Blz.

N°. 40. Heffingen van renten op grond in Boegi-

neesche en Makassaarsche landen (1927) XXXI 137 N°. 41. Gewestelijke regelingen nopens de inheem-

sche rechtspraak (1923—1926) . . . . XXXI 156 N°. 42. Dorpsreelitspraak en -tuelitreclit (1923) . XXXI 170 N°. 43. Deelwinning van vee (1920) XXXI 172 N°. 44. Schaking (1906—1923) XXXI 179 N°. 45. Losse gegevens (1695—1902) . . . . XXXI 183 N°. 46. Gegevens nopens Znidoost-Selebes (1917—

1919) XXXI 185 N°. 47. Sindenreng, Eappang en Soepa (1907) . XXXI 189 N°. 48. Grond- en waterrechten van Salajar (1919) XXXI 194 N°. 49. Nader gegeven nopens Zuidoost-Selebes

(1921) XXXI 211 N°. 50. Adatheffingen (1860—1912) . . . XXXI 215 X°. 51. Niemann over de latowa (1884) . . . . XXXI 220 N°. 52. Matthes over de adat van Zuid-Selebes (1885) XXXI 246 N° 53. Gouvernementsvelden in de Noorderdis-

tricten (1892-1912) XXXI 284 N°. 54. Sedjarah di Tjamba (1904) XXXI 288 N°. 55. Ornamentsvelden en apanages van Goa

(1903—1913) • X X X I 3 0 1

N°. 56. Inheemsche rechtsgemeenschappen op Zuid-

west-Selebes (1927) X X X I 3 0 6

N°. 57. De inlandsche rechtsgemeenschappen in de

onderafdeeling Takalar (1920) . . . . XXXI 311 N°. 58. Losse gegevens nopens de bergregent-

schappen (1904) X X X I 3 5 3

N°. 59. To Badjing enz. (1913) X X X I 3 5 8

N°. 60. Krediet en woeker (1913) XXXI 360 N°. 61. Schakingsmoord (1913) X X X I 3 6 2

N°. 62. De Gowa-federatie (1928) X X XI 3^ 4 N°. 63. Kajoe-sala-regeling voor Limboeng (1926) XXXIII 371 Taaikaartje van Zuid-Selebes XXXIII 370 Serie Q. DE TERN ATE-ARCHIPEL.

N°. 40. Gegevens betrekking hebbende op den bruid- schat der op het eiland Obi-besar woonach-

tige Alifoeren (1929) XXXIII 378 N°. 41. Verwijzing XXXIII 381

(19)

XVI INHOUD Bundel Blz.

Serie R. AMBON ENZ.

N°. 73. Gegevens van de Kai-eilanden (1927). . XXXIII 382 N°. 74. Adatvonnissen (1926—1929) XXXIII 384 Serie S. NIEUW-GUINEE.

N°. 11. Tidoreesclie hoofden op West-Nieuw-Guinee

(1925) XXXIII 388 Serie T. TIMOR ENZ.

N°. 24. Huwelijks- en erfrecbtzaken, adatdelicten en inlieemsche rechtspraak op Flores en

den Solorarchipel (1925) XXXIII 390 N°. 25. Verwantschaps-, huwelijks- en erfrecht in

Éndé op Flores (1927) XXXIII 397 Serie U. BALI EN LOMBOK.

N°. 55. Grondenrecht in Tabanan (1917) . . . XXXIII 402 N°. 56. Inheemsche rechters op Bali (1928) . . XXXIII 406 N ° . 57. Verwijzing XXXIII 407 Serie V. VERSPREIDE EILANDEN.

N°. 44. Gegevens over Enggano ( ± 1920). . . XXXII 440 N°. 45. Ethnographische gegevens over Sangihe

en Talaud (1925) XXXIII 408 N°. 46. Madagaskar in 1927 (1929) XXXIII 409 N°. 47. Verwijzing XXXIII 410 Serie W . CHINEEZEN.

N°. 17. Verwijzing XXXIlI 411 Serie X. ANDERE VREEMDE OOSTERLINGEN.

N°. 8. Verwijzing XXXIII 412 Serie Y. GODSDIENSTIG RECHT EN GODS-

DIENSTIGE RECHTSPRAAK.

N°. 42. Gewestelijke regelingen nopens Mohamme-

daansche huwelijken in de buitengewesten XXXI 428 N°. 43. Mobammedaansche rechtspraak op Zuid-

Selebes (1919) XXXI 431 N°. 44. Verwijzing XXXI 434 N°. 45. De godsdienstige rechtertePalembang(1832) XXXII 448 N°. 46. Verwijzing XXXII 450

(20)

INHOUD XYII Bundel Blz.

N°. 47. Mohammedaansch huwelijksrecht op Java

(1927) XXXIII 413 N°. 48. Berechting van huwelijks- en erfrechts-

gesehillen in Atjèh (1926) XXXIII 416 N°. 49. Mohammedaansch huwelijksrecht in de Gajo-

Alas- en Bataklanden en in Minangkabau

(1927) XXXIII 418 N°. 50. Wakap op Borneo (1927) XXXIII 419 N°. 51. Godsdienstambtenaren in den Ternate-

archipel (1926) XXXIII 420 N°. 52. Verwijzing XXXIII 422 Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°. 27. Gewestelijke regelingen nopens de inheem-

sche rechtspraak (1919) XXXI 435 N°. 28. Gewestelijke regelingen nopens de in-

heeinsche rechtspraak (1928) XXXII 451 N°. 29. Verwijzing , • • • • XXXII 457 N°. 30. Indische vereenigingen en andere vormen

van samenwerking (1925) XXXIII 423 N°. 31. Gewestelijke regelingen nopens de inheem-

sche rechtspraak (1921, 1922, 1926) . . XXXIII 426 N°. 32. Overzicht van zelfbestuursverordeningen en

gewestelijke regelingen nopens de inheem-

sche rechtspraak XXXIII 469 N°. 33. Regeling der inheemsche rechtspraak in

Poerba, Dolok en Si V Koeta (1910) . . XXXV 531 Portret van O. L. Helfiïch, tegenover XXXII 1 Inhoudsopgave van bundels XXXI—XXXV . . . XXXV v u Lijst van indonesische rechtstermen, voorkomende in

de laatste vijf bundels (met uitzondering v;ui die, voorkomende in XXXI, blz. 28—68, 89

—96, 288—300, en XXXIV, blz. 4 - 3 8 , 109—104, 194—232): XXXI 436, XXXII

459, XXXIII 470, XXXIV 418, en . . . XXXV 533 Mededeelingen over geldelijken steun XXXV 570

(21)
(22)

SERIE G.

G A J O - , A L A S - E N B A T A K L A N D E N . N°. 62.

H U W E L I J K , R I J S T B O U W , D E E L B E Z I T , D I E F S T A L , B E W I N D - V O E R I N G , G E E S T E N V E R E E R I N G , OORLOG,

E N E E D B I J D E B A T A K S (1899).

De commissie dankt ondervolgende vertaling van het in noot 1 genoemd Batakseli geschrift — vergelijk Van Vollenhoven's Adatrecht, I, 106 — aan den heer J. O Vergouwen, assistent-resident met Europeesch verlof. De noten zijn van den vertaler.

RECHTSREGELEN EN RECHTSPRAAK BIJ DE BATAKS. ') I n l e i d i n g .

Toen God de eerste menschen aanvankelijk had geschapen, werd over hen nog niet rechtgesproken. Maar nadat onze aller- eerste voorouders zonde hadden bedreven, is het recht Gods neer- gekomen en heeft Hij zijn eerste vonnis geveld ( d i d a b o e h o n o e h o e m n a ) over de menschen en over de slang welke de zonde over de wereld bracht. Vanaf den zondeval tot op den huidigen dag toe heeft zich steeds de zonde uitgebreid en is er deswege steeds meer te berechten geweest. En ook om die reden heeft God aan den mensch zijn wetten (patik) tot stut gegeven, opdat zij niet verwilderen. Gelijk Hij ook rechtschapen rechters (radj a)

') Van de Bataksche reohtsbeschrijving „Patik dohot Uhum ni halak B a t a k "

(American Mission Press Singapore, 1899) is het eerste hoofdstuk omtrent het huwelijksrecht reeds eenmaal vertaald door D. W. N. de Boer, welke vertaling is opgenomen in het Koloniaal Tijdschrift, jrg. 1921, afl. 1/3. Nu t h a n s van den overigen inhoud van het werkje eveneens de vertaling wordt gegeven, is die van het eerste hoofdstuk, terwille van de eenheid, nogmaals ter hand genomen.

De rechtsbeschrijving is op initiatief van de Rijusehe Zending tot stand gekomen. De voor eenige j a r e n in hoogen ouderdom overleden R. Jacob, kampoenghoofd van Pearadja (bij Taroetoeng), die als uitstekend kenner van het Bataksche recht heeft bekend gestaan, heeft ze gedicteerd aan zijn zoon, den zendingsonderwijzer, Goeroe Wilhelm. De Zending bezorgde daarna druk en verspreiding.

De steller beschreef uiteraard het recht zooals het in zijn omgeving, Si- lindoeng, gold. Op sommige punten gaf hij gebruiken en opvattingen weer, welke reeds in onbruik waren geraakt of aan het verdwijnen waren. Een enkele maal is hierop de aandacht gevestigd en ook overigens geven een aantal voetnoten nog eenige opheldering van of bij den tekst.

35 1

(23)

GAJO-, ALAS- EN BATAKL. 9

heeft ingesteld om over de overtreders ( p a n g a l a o s i ) van de wetten vonnis te vellen ; elders zoowel als bij ons, Bataks. (Ver- kort,— Vert.)

Ten aanzien van dit boekje moet nog een opmerking worden gemaakt. De vergadering van zendingsonderwijzers van het vorige jaar droeg slechts op om de rechtspraak (oelioem) bij de Bataks te beschrijven; maar ik heb ervaren, dat de rechtsregelen (patik) eigenlijk niet van de rechtspraak kunnen worden afgescheiden.

Om die reden heb ik dan ook in dit boekje beschreven : De rechtsregelen en rechtspraak bij de Bataks. Ik zal dus steeds eerst de rechtsregelen opsommen en daarna beschrijven, hoe, indien er overtreders dezer regelen zijn, de rechters hun von- nissen over hen vellen aan de hand van die regelen.

De hoofdbestanddeelen van die rechtsregelen zijn de 8 volgende : I. Rechtsregelen en rechtspraak inzake het huwelijk (par-

d o n g a n s a r i p e o n ) .

II. Ais voren inzake den grond (p a r o em a on).

III. Als voren inzake het deelbezit ( p a r r i p e r i p e o n ) . IV. Als voren inzake diefstal ( p a n a n g k o o n ) .

V. Alsvoren inzake de regcering ( p a n g g o m g o m i o n ) . VI. Als voren inzake de geestenvereering ( p a m e l e o n begoe).

VII. Als voren inzake den oorlog ( h a m o e s o e o n ) . VIII. Als voren inzake den eed ( g a n a ) .

Ieder dezer stukken wordt op zijn beurt behandeld.

H o o f d s t u k I.

R e c h t s r e g e l e n e n r e c h t s p r a a k t e n a a n z i e n v a n h e t h u w e 1 ij k.

Het huwelijk is een inzetting Gods, want Hij heeft aan onzen voorvader Adam een vrouw tot levensgezellin gegeven en zoo is het gebleven tot op den huldigen dag. Het gaat echter met menschen die trouwen willen bij ieder volk weer anders toe.

Want bij sommigen moet bruidschat ( b o l i ) betaald worden, bij anderen weer niet. Wat ons, Bataks, aangaat, wie het ook zij die huwen wil, hij moet een bruidschat betalen. De Bataksche rechtsregelen ten aanzien van het huwen met een vrouw (ma- n g o l i ) of het zich verloven met een meisje ( m a n g o r o b o r o e ) zijn nu als volgt:

A. H e t n o m e n van een v r o u w (man g alap).

1. Als men een meisje aanstonds trouwen kan ( b o r o e s i p a - b a g a s o n ) .

Wil iemand een meisje huwen (man g oli) dan moet hij aan den bruidsvader ( p a r b or o e) en aan zijn naaste agnatische verwanten ( h a h a a n g g i n a ) een geldsom geven als bruidschat ( b o l i ) voor zijn dochter. Voorts moet hij een maaltijd van ge-

(24)

3 GAJO-, ALAS- EN BATAKL.

sneden vleesch gereedmaken ( t a n g g o dj o eh o et) 1), veel of weinig naar gelang der omstandigheden, en deze aan zijn (aan- staande) aanverwanten ( h o e l a h o e l a ) aanbieden, waarbij hij de moeder en de mannen die het meisje het naast staan ( s o l h o t ) uit de hand heeft te spijzigen (man o e l a n g i). En verder moet hij de verschillende aandeden ( p a r d j a m b a r a n ) voor de talrijke overigen, die daarop recht hebben, afgeven teneinde te voldoen aan wat door de hoofden vanouds is vastgesteld ( p a t i k h o n ) . Hij moet geven: de p a n o e n g k o en a n voor den persoon die bij de huwelijksplechtigheid de toespraken door zijn vragen uit- lokt ; afzonderen de s i a l a b a n e voor de dorpsgenooten dei- jonge dochter, de g o r i t b o e l o e voor den datoe die een 'bamboe heeft bekrast met de namen van het bruidspaar met het oog op de wichelarij (?), de b o e h a p a r h a l a a n voor het openleggen van den kalender, waaruit de datoe een gunstigen dag heeft gewicheld, de s o e h i n i a m p a n g n a o p a t voor het gebruik dat van de vierhoekige mand gemaakt is bij het raadplegen van de wichelkip, de s i t a r a k s a m p o e l o e d o e a voor het raadplegen van de twaalf kolommen van den Bätak- schen kalender, de r o m p o e n a i n g g o l a n voor het losma- ken van de van rotan gevlochten band om de houten deksels van de poestaha, het wichelboek, de o l o p o l o p n i so e ho et, voor de toestemming die de bruidsvader gaf, de o l o p o l o p n i n a t o r o p voor de instemming die de menigte liet hooren. de o e r a t n i b o el o e voor het dorpshoofd ( r a d j a n i h o e t a) dat de eerste bamboe op de dorpswallen deed wortelschieten toen hij (of zijn voorvader) het dorp van inwoning van de bruid stichtte, de o e p a n a m o r a , het toekomende aan de inwonende marga van het dorp ( b o r o e ) . De beide laatsten behooren even- eens een aandeel te bekomen, want

h o t a n g r a s r a s d o h o t a n g s i n g g o r a n b a h en p a n g a r a h o e t ni r o em a

d o s do r a dj a d o h o t n a m o r a b o r o e m a r o r o t p a t i k d i b a g a s an h o e t a d.i.

de rasrasrotan en de singgoranrotan

dienen tot vastbinden der deelen van het huis frijmzin);

het dorpshoofd en de voornaamste persoon der inwonende marga zorgen beiden gelijkelijk voor de rechtshandhaving in het dorp.

Heeft aldus de bruigom ( p a n g o l i ) de voorgeschreven adat- betalingen voldaan, dan moet de bruidsvader van zijn kant de 'voorgeschreven verplichtingen nakomen ten opzichte van den

*) Het nuttigen van dit vleesch, m a n g a n d j o e h o e t , bepaalt voor den Parboroe de term voor de ofïicieele overdracht van bruidschat, geschenken en tegengeschenken ; hij noemt het ook : m a n g a n t o e h o r n i b o r o e , lett. de bruidschat van de dochter n u t t i g e n ; de p a r a n a k spreekt van m o r o e - n d j o e k ; de plechtigheid zelf heet p a r o e n d j o e h a n .

(25)

UAJO-, ALAS- EN BATAKL. 4

bruigom. Hij moet een o el os-gift1) schenken, die hier r a g i - r a g i heet; de hoegrootheid van het bedrag hangt van de wederzijdsche overeenstemming af. Deze gang van zaken wijst er op dat het nemen van een vrouw gepaard gaat met het be- talen van een bruidschat. Hetzelfde is het geval:

2. Als men het meisje tot verloofde neemt ( m a n g o r o boroe).

Wil iemand zich met een meisje verloven (resp. voor zijn zoon een meisje tot verloofde nemen) dan moet hij fijn versneden en vermengd vleesch van verschillende soorten (banggoengba- nggoengan) dat ook serasera heet, aanbieden. Hij moet voorts een bedrag (als bruidschat) overhandigen, veel of weinig naar gelang overeengekomen wordt, moet rijstkorrels tusschen de vingers nemen en onder het uitspreken van zegenwenschen over het hoofd van het meisje strooien ( m o r dj o in p o e t p o r b o e ë ) , moet den si do k g o a r , voor het noemen van den naam van het meisje, geven, en moet verder aan het dorpshoofd zijn huidegift ( o e p a r a d j a ) en aan de personen die hun bemiddeling hebben verleend ( d o m o e d o m o e) liet honorarium, de o e p a do m o e - d o moe, geven.

Is dit geschied, dan behoort de parboroe 2) van zijn kant een o e l o s - g i f t aan den verloofden jonkman ( p a n g o r o ) te geven, ten teeken ( t a n d a ) dat de verloving heeft plaats gehad.

Is dit alles aldus geschied, dan mag een ander man bij het meisje geen aanzoek meer doen ( m a n o pot). Is er misschien toch iemand die bij het meisje, dat de verloofde van een ander is ( b o r o e o r o a n ) , een aanzoek doet, dan is hij een wetsovertreder, die door den rechter moet worden gestraft ( s i o e h o e m o n ) . Even- eens mag het verloofde meisje niet meer met iederen jonkman gesprekken voeren naar eigen wil, waarom zulk een meisje soms zingt: een bosje gember en een zakje halaswortels (rijmzïn), een verloofd meisje is als een opgekraalde buffel, j a erger nog, want mag deze nog wel eens naar buiten, het meisje is als geklonken in een wrijfsteen (?), omdat ze niet meer doen mag waar ze zin in heeft.

En de man die bij het meisje aanzoek deed, en haar reeds iets gaf, is zulks ten eenenmale kwijt, waarom de jongelui soms zingen : Ik heb mijn deel bekomen door een reeds verloofd meisje te willen vrijen, in haar huis mag ik niet meer komen en buiten kan ik haar niet benaderen, en al wat ik haar gegeven heb is als weggegooid.

Zooals het toegaat bij het zooeven beschreven verloven van een meisje waarbij een bruidschat moet worden betaald, zoo gaat het nu ook toe :

J) O e l o s is de verzamelnaam voor de geschenken welke gaan n a a r de- ' genen die de dochteren namen ( b o r o e ) , p i s o die voor de tegengeschenken die gaan naar degenen wier dochteren men nam ( h o e l a h o e l a ) .

2) In liet vervolg zal dit woord kortheidshalve gebezigd worden voor den bruids vader resp. haar broer of ander mannelijk verwant, die haar uithuwelijkt.

Tegenover hem staat de p o r a n a k , degene'die het huwelijk van den jonk- man regelt.

(26)

5 GAJO-, ALAS- EN BATAKL.

3. Als een nog niet geboren meisje verloofd wordt ( m a r b o r o e - t a p a n g ) .

liet verloven van een nog ongeboren dochter gaat aldus toe:

de parboroe heeft wel is waar reeds geld van zijn aanverwanten ( t o n d o n g i.e. de vader van den jonkman) ontvangen, maar hij heeft nog niet een dochter. Wordt hem nu een dochter ge- boren, dan gaat degene van wien de bruidschat ( s i n a m o t ) afkomstig is het kind met een spijsoffer en zegenwenschen be- groeten ( m a r o e p a o e p a ) waarbij hij een p i s o-gift voor haar vader meeneemt. Het dorpshoofd en de voornaamste persoon dei- inwonende marga (n a m o r a b o r o e ) worden uitgenoodigd om den gebrachten maaltijd mee te komen nnttigen. Daarna wordt rijst gestrooid en worden de namen genoemd van den jongen en het meisje. De parboroe geeft vervolgens een o el o s kleed aan den jonkman als teeken dat hij zijn schoonzoon is ( t a n d a h e l a ) . Is

dit alles verricht naar de daarvoor geldende regelen dan is daar- door de verloving tot stand gekomen. J)

B. H e t m e i s j e d a t t o e l o o p t n a a r d e n m a n h a r e r k e u z e .

Ook voor dit meisje ( b o r o e m a h i e m p e) moet een bruidschat betaald worden; maar zij is de oorzaak dat haar vader minder ontvangt dan anders het geval zou zijn. Want loopt een meisje naar een man toe, dan hangt het geheel van dezen man af, hoeveel de parboroe als bruidschat zal bekomen. Komt daarom het meisje later ten huize van haar vader op bezoek en wil zij iets van hem vragen, dan wordt haar dit dikwijls niet gegeven en krijgt zij soms nog verwenschingen bovendien te hooren als bv. : wat moet jij bij ons nog met je verzoeken aankomen, jij hebt anderen voordeden laten genieten, ga daar maar heen!

Daarom drukt zij soms haar klachten uit in het lied: het sihampir- blad wordt mijn betelblad, o moeder, en de tandiangvaren wordt voor mij spint (rijmzin), mijn vader neemt mijn verzoeken niet aan en mijn moeder wil mij niet ontvangen.

Men kan in het algemeen wel zeggen dat het meisje dat naai- den man toeloopt het slachtoffer van haar neigingen is, maar toch is het ook vaak de schuld der ouders. Want ook al is een meisje zeer ingenomen met den jonkman die om haar hand heeft gevraagd, toch willen soms haar ouders hare toestemming niet geven ( m a n g o loi) omdat de bruigom (pan g o l i ) niet genoeg als bruidschat ( p a n am o t a n ) bieden kan en dan neemt zij de toevlucht tot toeloopen naar dien jonkman. En in dat geval (is de parboroe nog slechter af want) is de hoegrootheid van den bruid- schat geheel afhankelijk van den jonkman, want door zich aan hem over te geven is zij, wat het geldelijke aangaat, de tegenstander van

') Men merke op, dat de vrouw, resp. het meisje, bij dit alles tot dusverre nog een zuiver passieve rol is toebedeeld; zelfs het woord dat haar trouwen aanduidt, m o e l i , verkorting van m o e l i t o e h o e t a n a = gaan naar het dorp harer bestemming, is nog niet gebezigd.

(27)

GAJO-, ALAS- EN BATAKL. 6

den parboroe geworden. Het is dus als een straf van den parboroe, die te koppig- was t. a. v. den bruidschat zijner dochter, te beschouwen.1)

C. Het, s c h a k e n v a n e e n m e i s j e .

Het met geweld ontvoeren van een meisje ( m a n g a b i n g b or o e) vergt eveneens-betaling van den bruidschat. Maar wie een meisje wil schaken mag niet naar eigen willekeur handelen;

hij moet zijn plannen eerst bekend maken aan zijn dorpshoofd.

Heeft hij dit gedaan, dan zal het dorpshoofd hem inlichten om- trent de rechtsregelen en gebruikelijke rechtspraak ten aanzien van de schaking; want men kan zeggen dat het geheel en al afhangt van den parboroe hoeveel als bruidschat voor het meisje zal moeten worden betaald. Verklaart de jonkman dat hij zich geheel zal onderwerpen aan de voorschriften, dan mag hij tot de schaking overgaan; hij zal dan zijn makkers vragen om hem te helpen en is hij eenmaal geslaagd' en is het meisje in zijn woning- gebracht, dan zal hij dadelijk de gondang slaan ter eere van het geval. Maar soms gebeurt het dat tijdens dit gondangen het ge- schaakte meisje kans ziet om naar baars vaders dorp te vluchten.

Dan wordt de schaker in een liedje bespottelijk gemaakt: de' sihalaplant en de slingerplant (rijmzin); die schaakte is nu vrij maar haar voor wie hij de gondang bespeelde, is hij kwijt!

Blijft het geschaakte meisje echter in het huis van den man, dan komt den volgenden morgen haar vader met zijn makkers (verwanten) eveneens naar het dorp. Aldaar aangekomen vragen zij: Waar is het meisje, dat gij geroofd ( d i p a n g o e s ) hebt, vriendje? De schaker antwoordt dan dadelijk: rooven is het niet geweest, mijnheer, ik wil uw dochter voor vast bij mij houden (als mijn echtgenoote), zij zit al in het hoofdvertrek (dj a b o e b o n a ) en heeft reeds netjes een schoone mat bekomen; neemt gij dus maar rustig plaats, waarde heer. Maar dan antwoordt de p a r b o r o e : Neen, gaan zitten wil ik niet, ik wensch mijn dochter nu dadelijk weer mee naar huis te nemen, want als het waar is dat gij op haar gesteld zijt, dan hadt gij mij te mijnen huize kunnen bezoeken, want ik heb een behoorlijk huis en een sopo daarbij, maar zooals gij het nu tegen mijn dochter hebt aangelegd is het willekeur. De schaker antwoordt hierop : Nu ik eenmaal zoo heb gehandeld, mijn heer, wil ik alles wat gij binnen de perken van het recht ( h o m ba r t o e o e l i o e m ) van mij eischt aan u voldoen. Heeft hij eenmaal dit verklaard, dan mengt zich het dorpshoofd van den parboroe in het gesprek en zegt:

wanneer gij de straf die op uw overijld handelen staat wilt voldoen en doen wilt alsof gij vruchteloos ten onzen huize waart geweest (?), betaal dan eerst de o e p a h o e n d o e l , opdat wij

') Voor den j o n k m a n , die het met het meisje eens is, is het middel om tegenover den parboroe zijn wil door te zetten, ook het wegvoeren van het meisje met hare instemming n a a r zijn dorp; dit m a n g a l o e a is hier niet behandeld.

(28)

7 GAJO-, ALAS- EN BATA KL

ons willen neerzetten en onze speren neerleggen. De schaker geeft dan aan den parboroe een goudstuk als oepa hoendoel, opdat zij zich zetten. Nadat zij gezeten zijn, maakt de schaker een maal voor den parboroe gereed en roept hem nadat het klaar is gemaakt ten eten, waarbij bij hem een waschkom voorzet onder bet zeggen van: waseli nu uw handen maar, mijn beer.

Maar de parboroe antwoordt hierop: neen, wij wenschen onze handen niet te wasscben, wanneer gij niet eerst de handenwascli- afkoop ( o e p a m a r d j o m o e k ) hebt voldaan. De schaker geelt dan een oud goudstuk als oepa mardjomoek, waarna de parboroe zijn handen wascht Is dit gebeurd, dan zegt de schaker: vang thans aan met eten, waarde heer. Maar de parboroe antwoordt weer: wij gaan niet eten voor gij ons de afkoopsom voor bet gaan eten, o e p a m a n g a n , hebt betaald. De schaker geeft nu een mooie halsketting als oepa mangan, waarna men met eten aanvangt. Is het eten afgeloopen dan vangt het bespreken aan en vraagt de parboroe den bruidschat dien hij gevorderd zou hebben als het meisje op de gewone wijze was gaan trouwen ( b o r o e m o e l i ) , dus zooveel als hij in het algemeen als bruid- schat zijner dochter had kunnen bekomen. Heeft de bruigom (pangoli) aan al zijn verplichtingen ten aanzien van den parboroe, zijn margagenoote'n ( d o n g a n s a b o et o eh a) en de hoofden voldaan dan geeft de parboroe van zijn kant de o el os gift r a g i r a g i aan den bruigom. Hebben aldus beide partijen alles gedaan wat de adat verlangt, dan mag men bet meisje m den echt verbinden ( p a b a g a s h o n ) en zal zij verder m het buis van den bruidschatbetaler haar woning hebben (mar b a g a s — gehuwd zijn).

D. H e t m e i s j e i n d e n e c h t v e r b i n d e n (de h u w e l i j k s l u i t i n g ) .

Hebben panarak en parboroe alles gedaan wat vereischt wordt voor het tot stand brengen van een huwelijk, dan zal het dorps- hoofd zoowel aan den vader van den jonkman als aan dien van de jongedochter de verhoudingen van de aanverwantschap ( p a r -

t o n d o n g o n ) uiteenzetten, opdat zij elkander voortaan zullen liefhebben; waaraan hij toevoegt: sterft de man, dan moet hij worden vervangen door een ander, sterft de vrouw, ook zij wordt vervangen door een ander; laat er daarom liefde en een goede verstandhouding heersenen tusschen u die nu eikaars aanverwanten zijt geworden. Verder houdt de radja tegen den jonkman en de jongedochter de volgende toespraak: gij, man, en gij, vrouw, gaat

nu in den echt treden ( m o r b a g a s ) , hebt elkander daarom steeds lief en weest verdraagzaam jegens elkaar; want bedenkt: waar gekerfd wordt, daar vloeit sap, waar hout gehakt wordt, daar valt te torsen; wanneer er dus bij den ander eens iets hapert, handel dan naar het:

m a s i d o e n g h a p n a b i k b i k n a m a s i d j a r o e m n a t o - m b o e k n a

(29)

GAJO-, ALAS- EN BATAKL. 8

d.i.

men moet bij elkaar liet gescheurde naaien, het versletene herstellen ;

zorgt beiden voor een goede verstandhouding opdat er in uw huwelijk geen twisten voorkomen en handel ook aldus ten op- zichte van uw schoonouders. En voorts: de bamboesplinters mag- men niet splijten (rijmzin), zijn er die tusschen u stoken ( m a r b o l a b o l a ) , dan mag daar niet naar geluisterd worden ; valt er wat te verhandelen, dat het verhandeld worde, valt er te berechten, het worde berecht. Wat uw oog opmerkt, doe alsof gij het niet zaagt, wat uw oor soms hoort, doe alsof gij het niet vernaamt, als het uitlatingen betreft die minder gepast of een ge- drag dat niet netjes is. En verder

pan t oen do hangoloean, to i s do h a m ago an d.i.

beleefdheid brengt welstand, brutaliteit richt verderf aan;

bedenk dit in uw gedrag jegens uw schoonouders, uw verwanten zoomede jegens uw dagelijksche gezellen. Dit alles moet gij dus in acht nemen en zegene God u wanneer gij daarnaar handelt.

Breng kinderen voort ( g ä b e ) :

t o e b o e a n la k l a k m a t o e b o e a n s i n g k o r o e t o e d a n g k a n i p o e r b a t o e a,

t o e b o e a n a n a k m a h a m o e t o e b o e a n b o r o e , d o n g a n s a r i m a t o e a

d.i.

de schors wasse, het gras groeie aan de poerbatoeatak (rijmzin), dat gij zonen moogt bekomen en dochteren, als steun in uw ouderdom.

Na afloop van deze toespraak1) wordt het paar in den echt verbonden; hoewel soms ook op een anderen dag. Het heeft aldus plaats : één schotel wordt voor den jonkman en de jonge- dochter klaargemaakt, op de rijst wordt visch geplaatst en daarna worden zij, in tegenwoordigheid der menigte, met één kleed om- wikkeld (waarna zij tezaam eten).

E. S o e m b a n g .

Wij hebben dus thans uiteengezet wat er plaats heeft wanneer men een vrouw neemt of zich met een meisje verlooft; in beide gevallen is een bruidschat ( t o e h o r ) verschuldigd, naar het vaste recht der Bataks. Wat nu echter de geldsom aangaat, die tot bruidschat van de vrouw ( t o e h o r n i bo r o e ) heeft gestrekt, moet nog worden opgemerkt dat het vroeger aldus toeging: kwam de vrouw na haar trouwen te overlijden, zonder zoons na te laten, dan moest de parboroe de door hem ontvangen bruidschat (si-

*) Men noemt ze p a s o e p a s o e n i r a d j a, de zegenwenschen v a n h e t h o o f d .

(30)

9 GAJO-, ALAS- EN BATA KL.

n a m o t ) terugbetalen, want heeft de overledene alleen dochters voortgebracht dan is dit bij de Bataks niet erg in tel en meisjes worden ook niet als erfgerechtigd ( p a n e a n ) tot het vermogen ( s i n a m o t ) van hun vader gerekend. Maar naderhand was er een hoofd, Goeroe Mangaloksa geheeten, die vier zonen had; dezen bekwamen in den loop der tijden ieder hun nakomelingschap, waartusschen veelvuldig huwelijken werden gesloten, waarom zij den volgenden regel ( p a t i k ) instelden: wanneer een hunner zonen een der dochteren van de andere groep tot vrouw neemt en de vrouw komt na haar huwelijk te overlijden, dan is tevens de bruidschat verloren en heeft men niets meer van den parboroe te vorderen. Men heeft dit p a r s o e m b a n g genoemd en het tot op den huidigen dag als vaste regel gehandhaafd wanneer een vrouw sterft1).

Overlijdt echter de man eerder en blijft de vrouw achter met haar kroost dan gelden de volgende

F. R e g e l e n t e n a a n z i e n v a n d e w e d u w e .

Een weduwe ( b o r o e b o r o e n a m a b a l o e) mag niet meteen vreemde huwen (moeli) wanneer er nog een nabijverwant ( s o l -

i) De schrijver heeft kennelijk het oog op een regeling die onder den in- vloed der zending in de vallei van Silindoeng en in P a h a e is tot stand ge- komen en waarvan de ondervolgende verklaring blijk geeft:

Sigompoelon d. 5 März 1883.

Songon on patik ni radjaradja sian Pearadja, Simasom, Onan Kasang, Hu- tabarat', P a n g g a b e a n , Sibaganding, Si- gompulon, Pangaloan, Djandjiangkola, Aeksarula dohot Aek Puli taringot tu djolma ni halak na mate, s u m b a n g mai sude tu angka na mangolu nu- deng dohot t u djoloanon, alai ianggo taringot tu na m a t e na djolo intap sadarion situngguon dope sinamot mas.

De hoofden van Pearadja, Simasom, Onan Hasang, H o e t a b a r a t , P a n g g a b e a n , Sibaganding, Sigompoelon, Pangaloan, Djandjiangkola, Aek Saroela en Aek Poe'i hebben ten aanzien van het over- lijden van iemands echtgenoote het

„soeuibang" vastgesteld voorzoover aangaat degenen die thans leven en voor de toekomst; voor wat betreft degenen die reeds vóór dezen zijn over- leden kan echter de bruidschat nog teruggevorderd worden.

w. g. T u a n Christiansen

waarop volgen 38 Bataksche handteekeningen van hoofden, terwijl verder volgt:

Bovenstaande in den r a p a t van Pahaesche hoofden te Sigompoelon vast- gesteld. Bij het sterven eener gehuwde vrouw na den ö'n M a a r t 1883 heeft haar echtgenoot niet meer het recht de djoedjoeran terug te eiscben of eene p laats ver vangster.

Taroetoeng 5 Maart 1883 De Controleur

w.g. van Dijk Sterft een vrouw kinderloos dan wordt naar bovenaangenomen regel ge- meenlijk geen zuster meer als vervangster aangewezen, noch de bruidschat terugbetaald. Had de vrouw echter reeds kinderen bekomen, dan wordt zij nog veelvuldig door een zuster vervangen; kan het niet, dan zal de schoon- vader zijn schoonzoon, met wien hij op goeden voet stond, gaarne geldelijk steunen met het oon op den bruidschat eener andere vrouw. Door de kinderen is men immers m a r t o n d o n g , elkanders verwant gebleven.

Het woord s oe m b a n g wordt intusschen niet meer in bovenstaanden zin gebruikt.

(31)

GAJO-, ALAR- EN BATAKL. 10

h o t) van haar overleden man, t.w. een broer van één vader en één moeder ( d o n g a n s a ä m a s a i n a) is om haar te nemen. Ook al is de jongere broer slechts klein, toch moet zij op hem wachten tot hij groot geworden is. Daarom zingt een weduwe soms : een ring wordt gelascht, een armband gesmeed (rijmzin); is mijn droom gunstig dan wordt de kleine spoedig groot. Maar is er een vol- wassen ( n a o e n g b a l g a ) jongere broer, dan mag de weduwe toch niet dadelijk huwen, evenmin als trouwens een weduwnaar, indien niet eerst een jaar verstreken is. Overtreedt een weduwe dezen regel, dan wordt zij met den vinger nagewezen als een vrouw van slechte zeden en wordt er gezongen : de petè -bloesem hangt nog niet of de petèvrucht slingert al ; de weduwedoek is nog niet af, of er is al een tweede man ( p a n g a b i a ) . Maar is er eenmaal een vol jaar verstreken nadat de vrouw weduwe werd, dan mag degene die haar in leviraat tot zich nemen wil ( p a r e a k h o n ) , zulks doen. Daarbij is de volgende rangorde in acht te nemen:

Is de man een naaste verwant van den overledene, dan be- hoeft hij geen geldsom te betalen, maar is het voldoende, wan- neer hij aan het dorpshoofd een portie vleesch aanbiedt; integen- deel heeft de parboroe hem zelfs een doek gegeven omhein aan te sporen ( o e l o s p a n g a p o), want het is dan nog

b o e t a r b o e t a r m a t a k t a k b o e t a r b o e t a r m a n i n g k i i m o l o m a t e b a h a n a a n g g i n a m a n i n g k i i

d.i.

dakschijven klepperen neer, andere dakschijven vervangen ze, als de oudere broer overlijdt, treedt de jongere in zijn plaats.

De verwantschap waarop dit betrekking heeft is bijvoorbeeld die, waarbij de vaders broers van elkaar zijn (am a n a m a r t i - li o d o h o n). Is de leviraats-echtgenoot ( p a n g a b i a ) een eenigs- zins verder verwant, behoort hij b.v. tot den verwautenkring, die bij plechtige gelegenheden een varken nuttigt ( s a p a n g a n a n d a l o e d a l o e ; vgl. hoofdstuk VI) dan moet hij aan de naaste verwanten de z.g. b o e l a n g b o e l a n g (lett. hoofddoek) geven;

hij wordt dan „die de hoofddoek geeft" genoemd. Is de verwant- schapsgraad nog verder, behoort de pangabia met den overledene bij plechtige gelegenheden b.v. tot den verwantenkring, die een koe slacht ( s a h o r d j a l o m b o e ) , dan moet p i s o gegeven worden;

hij heet dan „die de pisogift voor den geest van den overledene ( p i s o n i b e g o e) schenkt".

Is de verwantschap nog weer verder, zoodat de pangabia met den overledene van een gemeenschappelijke p a r s a n t ian-vereering is (d.i. de voorvader, wiens geest plechtiglijk tot s o m b a o n , hoogste trap van geestenvereering, is verheven, is hun beider o m p o e p a r s a d a ä n , n.1. de voorvader uit wien de margatakken zijn ontsproten, waartoe zij ieder dan behooren), dan moet beraad- slaagd worden over de te betalen geldsom, welke een vierde of

(32)

1 1 GAJO-, ALAS- EN BATAKL.

de helft van den oorspronkelijken bruidschat (bol i) kan bedragen;

ze heet „die de dorpel overbrugt" (sihite b o n d o e l ) . Is de pangabia van een andere parsantian, dan moet de gelijkmaker ( p a n i m b a n g i ) worden voldaan, n.1. ongeveer evenveel als de overledene aan bruidschat ( s i n am o t ) betaald heeft. Wordt door dengene, die als baar tweede echtgenoot een vrouw neemt, niet gehandeld als hier is vermeld *)," dan wordt bij beschouwd als iemand die anderen beroofde en als overtreder bebandeld en moet hij worden veroordeeld: hoeveel bij zal hebben te betalen zal afgemeten worden naar den oorspronkelijk voor de vrouw betaalden bruid- schat. Het vermogen ( o e g a s a ' n of s i n a m o t ) van den overledene komt, als hij een zoon naliet, in zijn geheel aan dezen zoon.

Met zoons, die de pangabia mogelijk later bij de vrouw verwekt, heeft het vermogen van den eersten echtgenoot niets te maken.

Heeft echter de pangabia tijdens zijn huwelijk zelf ook vermogen verworven, dan zal dit later'verdeeld worden tusschen de kinderen van den eersten en den tweeden echtgenoot.

De vrouw zal het veel aangenamer vinden, wanneer er een zeer nabijverwant is, die zich om haar bekommeren wil, want komt er iemand van een ander geslacht (na p o el i k om p o e) om haar, dan zal ze hem moeilijk kunnen afwijzen. Vandaar dat een meisje vóór zij gaat trouwen steeds goed uitkijkt en, als er jongelui'haar het hof komen maken ( m a n g a r i r i t ) , eerder haar hand zal schenken aan een jonkman met veel broers dan aan een eenigen zoon ; vandaar dat de meisjes soms zingen : ik wil geen enkele losse tak hebben; al ware het ook een langge- plant (e. s. v. keladi), er komen toch geen knollen aan ; ik wensch dus ook geen eenigen zoon te trouwen, want mocht hij komen te sterven, dan is er niemand om mij in leviraat te trouwen.

Ten aanzien van het opvolgen in wat de overledene heeft achtergelaten valt nog te vermelden dat er een Bataksche marga is die andere gewoonten en regelen heeft inzake het leviraat ( p a n g a b i o n ) , dan die welke zoover zijn vermeld. Want dit was:

alle schulden (o e t a n g) en inschulden (sin g i r ) van den over- ledene komen aan den pangabia; hetwelk uitgedrukt wordt in de rechtspreuk (o e m p a m a) :

n i a r i t t a r o e g i p o r a p o r a

m o 1 o t i n e a n o e 1 i t e a n o n do g o r a d.i.

kerft men de taroegisteel dan blijft zij steeds droog (rijmzin) wie het goede erft, moet evenzeer de nadeelen erven. 2)

>) Zoo afgepast als het hier beschreven s t a a t wordt het in werkelijkheid niet in toepassing g e b r a c h t ; er is veel variatie. Een paar der termen zijn, ook in Silindoeng, in onbruik geraakt en elders onbekend. De term „ p a - n i m b a n g i " is t h a n s ook in gebruik voor margagenooten.

-, De schrijver moet zich hier vergissen. Aanvankelijk stelde hij, dat het vermogen van den overledene alleen aan zijn eigen zoons toeviel. Volgens de hiergenoemde rechtspreuk, welke een spreuk is van het erfrecht, niet van

(33)

GAJO-, ALAS- EN BATAKL. 12

En als er voorts kinderen door den pangabia verwekt worden bij de door hem in leviraat gehuwde vrouw, zullen deze als afstammelingen van den pangabia gelden. Bij de zooeven ge- noemde marga echter is dit heel anders, namelijk als volgt:

Is aldaar een vrouw weduwe geworden en daarna door iemand van dezelfde marga als de overledene tot vrouw genomen, dan worden de kinderen die deze pangabia bij haar verwekt niet als zijne eigene beschouwd, maar als die van haar eersten man. Voorts heeft hij niets te maken met de schulden en inschulden van den overledene. ')

G. R e g e l e n e n r e c h t s p r a a k t e n a a n z i e n v a n e c h t s c h e i d i n g .

Is men eenmaal in den echt vereenigd, dan mag men niet meer scheiden. Wil een der beide echtgenooten, hetzij de man, hetzij de vrouw toch scheiden ( s i r a n g ) dan moet hij (zij) dooi- den rechter worden gestraft:

1. Wanneer het de man is, die afkeer krijgt van zijn vrouw (magigi) enhaarin den steek heeft gelaten ( d i b o l o n g b o l o n g h o n ) , dan wenden eerst zijn ouders en zijn verwanten op hem hun in- vloed aan om hem door vermaningen te bewegen zijn vrouw weer tot zich te nemen. Ze maken daarbij soms gebruik van de zegs- wijze: we laten onze eigen mand liggen en loopen andermans mand na, onze eigen moeder laten we in den steek om de dochter van een ander te bekomen; daarmee wordt de liefde uitgedrukt die men voor zijn eigen vrouw behoort te hebben, want zelfs onze eigen vader en moeder hebben we verlaten om ons met onze echtgenoote te verbinden.

Maar wil de man niet naar de vermaningen van zijn ouders luisteren en doet hij zijn vrouw weg ( d i b o l o n g h o n ) , dan zal hij door den rechter als volgt worden bestraft: Al het bij zijn' huwelijk door hem geslachte, zoomede alle kleine giften bij die gelegenheid gegeven ( n a m e m p a r ) , mogen niet meer in rekening gebracht worden en hij moet een p is o-bedrag bij zijn hoelahoela achterlaten, als extrastraf, terwijl hij bovendien moet wachten tot de parboroe opnieuw een bruidschat voor zijn boroe heeft bekomen, vóór hij zijn eigen bruidschat kan terug bekomen 2).

het leviraatsrecht, komen inderdaad met de baten ook de lasten der na- latenschap aan den erfgenaam. Niet de pangabia, maar de eigen zoons van den overledene komen derhalve voor het geheel der nalatenschap op.

l e n aanzien van halfbroers uit één moeder geldt de regel: M a s i i h o e t i h o e t dl o e g a s a n n a p i n o e n g k a n i a r a a n a be, ieder volgt op in het ver- mogen dat zyn eigen vader heeft verworven. Een en ander lijdt slechts uitzondering, wanneer de pangabia de volle broer of ten hoogste de zoon van vadersbroer van den overledene is, wijl alsdan erfrecht en leviraats- recht n a a r elkaar toebuigen.

l\ wg e ljj! 5 d o e l t d e schrijver op de omgeving van Boetar en op bigamie' v " ' W ^ h^l t e r u g bekomt zijn dus de vier z.g.n. d j a m b a r n a g o k , de hoofdbèstanddeelen, t.w. t o e s o e h o e t , het aandeel voor den bruidsvader t o e s i d j a l o b a r a , dat voor een van dezes broers, t o e s i d j a l o t o d o a n dat voor den broer van de bruid, de o e p a t o e l a n g , het aandeel voor den toelang van de bruid, benevens de o e p a p a r i b a n , het aandeel voor den

(34)

1 3 GAJO-, ALAS- EN BATAKL.

2. Is het de vrouw die een afkeer krijgt van haren echtgenoot ( m a h i l o l o n g ) dan zal de man den geheelen bruidschat die hij heeft betaald in rekening brengen met inbegrip thans van al zijn bijkomende kosten, tot op het kopergeld toe, dat onder het juichende publiek is rondgestrooid ( o l o p o l o p ) , want

s i g a n d a 1 s i g a n d o e a 1 t o e d a n g k a n i s i n g g o 1 o m n a s a d a g ä b e d o e a, n a t o l o e g ä b e o n o m

i m a o e t a n g n i s i p a h i 1 o 1 o n g d.i.

de iappen der singandoeal en de tak der singgoloni (rijmzin) een wordt twee en drie wordt zes,

dat is de straf voor de vrouw die haar man verlaat.

Daar komt nog bij de t i p t i p r o e d j i , voor het doorbreken van de rekenstokjes waarmee men indertijd de bruidschat heeft uitgerekend, de s a es a e, de geldsom die aanduidt dat de echt- verhouding geëindigd is, de o l o p o l o p voor het publiek dat er van kennis neemt, de p a l o e p a l o e n i g o r d a n g voor het bekloppen der trommen, en de p a n o e l a a n , de maaltijd waarmee de scheiding besloten is; dit alles ]) als extra straf boven de bruidschatterugga ve.

De paboroe heeft dus een paar maal zooveel terug te betalen als hij ontvangen heeft, als zijn dochter van haar man af wil.

Wanneer zulks voorkomt wendt hij daarom al zijn invloed op zijn dochter aan om haar van haar plan af te brengen en haar te bewegen om naar haar echtgenoot ( s i n o n d o e k n a ) terug te keeren. Verhardt de vrouw zich ondanks de smeekingen van haar vader, dan zingt zij tegen zijn vermaningen soms nog in : strijk maar langs mijn haren en langs de pangoembari (?), de vermaningen van mijn vader kunnen langer duren dan een gondangpartij van een heelen nacht; met hetwelk zij haar koppig- heid wil uitdrukken. De vader wordt als hij dit hoort dubbel boos, hij bindt haar soms vast, schudt mieren over haar uit en sluit haar soms in het blok, waaruit zij dan niet meer bevrijd mag worden voor het vrucht heeft geschoten, zooals het heet, hetgeen wil zeggen, dat zij in het blok zwanger worden moet. 2) Als de man nog van haar houdt, zal hij haar bij het blok ge- zelschap houden, voor hetwelk de parboroe hem dan uit erken- telijkheid de o e l o s p a n g i n g a n geeft. Is echter de vrouw,

man harer zuster, welk geheel de eigenlijke bruidschat gevormd heeft en waarvan dan de piso-straf afgaat.

De schrijver is onder A wel uitvoerig geweest in de opsomming van allerlei kleine giften, van sommige waarvan men tegenwoordig de namen nauwelijks meer kent, maar het noemen van de hoofdbestanddeelen van den bruidschat liet hij na.

') Ook van deze verschillende bedragen zijn de meeste in onbruik geraakt.

De verhooging van den bruidschat is nimmer meer dan het dubbele.

-) Heeft een vrouw eenmaal een kind gekregen, dan geraakt zij gewoonlijk met een haar opgedrongen huwelijk verzoend.

(35)

GAJO-, ALAS- EN BATAKL. 1 4

ondanks dat zij in liet blok zit, steeds weerbarstiger, dan zingt zij daar nog bij : vlieg jij, kiekendief, maar boven op den boogen boom, boven op den simartoemboer tolongboom (rijmzin); ik ben niet de eenige vrouw die van baar man af wil; al moet ik ook drie maanden in bet blok blijven, ik zal het verdragen alsof ik sliep. Als baar man dit boort wordt bij giftig en zegt: al moest ik ook van je baren mij een hoofddoek draaien en uitje gebeente mij een kalkpot snijden, scheiden laat ik je niet. Maar blijft de vrouw aldoor weigeren en heeft de parboroe bet ook niet noodig ge- vonden zijn dochter in bet blok te zetten, dan steekt de echt- genoot op een goeden dag in bet dorp van den parboroe een varken dood (ten teeken dat bij bet maal, dat de scheidings- besprekingen inleidt, wil nuttigen) en vordert dan de i n g k a u s i n a l o n g , de vergoeding voor de groenten, die de vrouw in den tijd, dat zij niet bij hem was, beeft verzuimd in te zamelen.

Komt het dan inderdaad tot een echtscheiding, dan moet de parboroe de boeten voldoen die op het verlaten van haar man door eene vrouw gesteld zijn, gelijk zooeven vermeld. l)

3. Als een man van zijn verloofde af wil ( m a g i g i d i o r o a n n a) en bet voorgenomen huwelijk dus niet doorgaat, dan is het door hem indertijd opgedischte maal verbeurd ( m a g o ) en moet hij bij zijn schoonvader een pi s o-bedrag achterlaten. De hoegrootheid hiervan is onderworpen aan den regel :

n i p i s do m an t a t n e a n g , h a p a ] do m a n t a t d o k d o k d. i.

het dunne draagt het lichte, bet dikke draagt het zware 2).

Soms evenwel vordert de parboroe geen piso. Wat hij echter als bruidschat reeds heeft ontvangen, moet hij contant betalen ( t e r t er).

4. Als een reeds verloofd meisje van haar verloofde af wil ( m a g i g i b o r o e o r o a n t o e or o a n na) en het voorgenomen huwelijk niet doorgaat, wordt dit door den rechter als volgt be- recht: alle oelosgiftcn, die de vader van het meisje reeds beeft gedaan, zijn verbeurd; voorts moet de parboroe alles wat de jonk- man reeds aan de verloving ten koste beeft gelegd vergoeden, hij moet een kleed dat tot schort dienen moet (?) geven, de reeds door hem ontvangen bruidschat contant terugbetalen en de p a - n o e i a a n voldoen ten teeken dat de verloving verbroken is.

Dat een vrouw van baar man af wil beeft vaak zijn oorzaak in het

!) Onder lt, L en M wordt met een enkel woord gewag gemaakt van de echtscheiding wegens het uitblijven van den kinderzegen, of het aldoor sterven van bekomen kroost. Het wederzijds tegenzin in elkaar hebben ( s a d a r a n t i t i s a d a s o n a , s a d a m a g i g i s a d a s o r a ) wordt niet besproken.

2) Zonder dat zij vermeld werd, is de spreuk in het voorgaande reeds eenige malen in toepassing gekomen. De bedragen toch die de schaker moet betalen, of de sommen die de pangabia moet voldoen, richten zich, evenals alle boeten en betalingen, n a a r draagkracht en aanzienlijkheid van den schuldige.

(36)

15 GAJO-, ALAS- EN BATAKL.

karakter van den echtgenoot, of ook in het karakter van de schoonmoeder; maar ook wel omdat de vrouw gehoor heeft gegeven aan de verleiding' van derden. Vandaar dat iemand (p am o l a - in o la), die een vrouw van een ander met zijn praatjes verleidt om haar man te verlaten, gestraft moet worden ; de wijze waarop, is afhankelijk van de toedracht van de zaak. Hieromtrent het volgende :

H. R e c h t s r e g e l e n (in r e c h t s p r a a k t e n a a n z i e n v a n d e n v r o u w e n v e r l e i d e r . ')

1. Iemand wordt verdacht ( t a r t o e h a s ) dat hij de vrouw van een ander heeft willen verleiden, maar er is nog slechts de bloote verdenking, die t o e h a s s i m a r a n g i n a n g i n , met de wind meege- komen verdenking, heet, zonder dat er getuigen zijn die iets kunnen aantoonen ; de man heeft n.1. alleen uit goede buurschap nu en dan een praatje met de vrouw gemaakt; maar reeds hierdoor is bij den echtgenoot ( p a r d j o l m a ) argwaan gewekt;

alsdan roept deze een vergadering ( p a r i o e h o e t a n ) bijeen, waartoe hij het dorpshoofd en de voornaamste persoon der in- wonende marga (n am or a b o r o e) mede uitnoodigt, om de zaak te behandelen ( m a r h a t a ) . Zijn allen verzameld, dan opent het dorpshoofd de verhandelingen met een : wij zijn hier nu allen bijeen, vertel ons nu wat de klacht is waarvoor gij de hoofden en gezellen allen hebt tezaam geroepen tot deze bijeenkomst.

De echtgenoot neemt daarop het woord en zegt: dat ik u allen, hoofden en gezellen, heb bijeengeroepen heeft de volgende aan- leiding: die man daar heeft de vronw van een ander willen verleiden en wat ik dus nu graag van u, hoofden, weten wou, is, welke straf daarop slaat; dat heb ik u te vragen. Daarop zegt het dorpshoofd: als dit het geval is, welnu, laat die man dan eerst van antwoord dienen, opdat wij hooren wat hij te zeggen heeft. De verdachte geeft nu het volgend antwoord: hij zegt dat nu wel, maar ik heb zijn vrouw heelemaal niet willen verleiden. Hierop zegt de echtgenoot: ook al ontkent ge dit nu, het valt niet meer te ontkennen; met praatjes kunt ge u tegen mij niet meer verweren, want ik zelf heb gezien, dat gij en die vrouw met z'n tweeën hebt slaan praten en dat is de reden dan ook dat ik beweer, dat gij haar hebt willen verleiden ; vinden de hoofden, na wat ik thans heb te berde gebracht, dat iemand, die met z'n tweeën met de vrouw van een ander heeft staan praten, nog niet schuldig is en geen vrouwenverleider, laten ze het dan zeggen. De verdachte antwoordt nu: wat dat praten aangaat, het is waar dat ik met uw vrouw heb gepraat ; maar al is dit nu ook zoo, ik was daarbij geheel te goeder trouw en heb niets leelijks gezegd; en toch word ik nu door u verdacht? Nadat

') De p a m o l a m o l a kan zoowel ten eigen faveure de vrouw verleiden als haar ten behoeve van een ander opstoken; in het navolgende komt slechts het eerste ter sprake.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik vertelde hun van den gelukstaat van Adam en Eva, voor zij Gods Woord hadden versmaad en wat er uit de" zonde was voortgekomen, hetwelk direct te zien was bij Kaïn,

Liefde, onmiskenbaar het maakt me sprakeloos Vrede, onverklaarbaar er zijn geen woorden voor en U roept me dichterbij (x3) aan uw va-der-hart. Wat een

Abba, mijn Vader, de tijd is gekomen U heeft mij hier voor mijn lijden gebracht ik voel mij onzeker, en angst overheerst mij wilt U dat ik doorga?..!. schenk mij

title: Father, I stretch my hands to thee Charles Wesley, Tune:

Onze Vader, die ons geeft daag’lijks brood en zelfs voor ons stierf de bitt’re dood.. Gij schenkt door Uw gena steeds onze

Vanuit de ervaringen van het ‘Ik-Vaderproject’ van Link=Brussel in 2010 geven wij zoveel mogelijk tips voor het organiseren van activiteiten voor vaders in wording of met

De oudvader Augustinus bad tijdens zijn ziekte: 'O Heere, Gij hebt de dood niet geschapen, zo bid ik U dan, laat toch niet toe, dat wat Gij niet gemaakt hebt, zou

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt