• No results found

ECLI:NL:GHAMS:2016:2147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ECLI:NL:GHAMS:2016:2147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 27-05-2016

Datum publicatie 09-06-2016

Zaaknummer 23-000547-13

Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Medeplegen mishandeling ex-partner. Gebitsletsel nagenoeg volledig hersteld. Geen zwaar lichamelijk letsel. Invloed geheugendefecten op strafmaat. Tandartskosten benadeelde partij toegewezen.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl 

Uitspraak

Parketnummer: 23-000547-13 Datum uitspraak: 27 mei 2016

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-130989-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988, adres: [adres].

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2013, 29 september 2014, 21 mei 2015, 14 oktober 2015, 13 mei 2016 en,

overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

ECLI:NL:GHAMS:2016:2147

Onderzoek van de zaak

(2)

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

primair:

hij op of omstreeks 7 februari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee, althans een of meerdere, bloeduitstorting(en) onder oog en/of ooglid en/of een afgebroken tand aan de rechter onderkaak en/of een afgebroken kies aan de rechter bovenkaak en/of een gebroken kies aan de linker bovenkaak), heeft/hebben toegebracht, door deze [slachtoffer]

opzettelijk een of meerdere malen (met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of (aldus) op de grond heeft doen laten vallen en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of in het gezicht te slaan en/of stompen;

subsidiair:

hij op of omstreeks 7 februari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], eenmaal of

meermalen (telkens) (met kracht) tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of (aldus) ten val heeft/hebben gebracht en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (twee, althans een of meerdere bloeduitstorting(en) onder oog en/of ooglid en/of een afgebroken tand aan de rechter onderkaak en/of een afgebroken kies aan de rechter bovenkaak en/of een gebroken kies aan de linker onderkaak), thans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.

De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. De getuige [getuige 1]

heeft niets waargenomen, uit de medische stukken blijkt niet wie [slachtoffer] heeft geslagen en Tenlastelegging

Vonnis waarvan beroep

Bewijsoverweging

(3)

onduidelijk blijft wat de rol van de verdachte met betrekking tot het fysieke geweld is geweest. De enige bron die overblijft is [slachtoffer] en zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd die sterk afwijkt van de inhoud van de aangifte. Dientengevolge dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.

Het hof overweegt als volgt.

De vraag die het hof heeft te beantwoorden, is of de verdachte op de avond van 7 februari 2011 in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] is geweest en daar samen met een ander de confrontatie met die [slachtoffer] heeft gezocht. [slachtoffer] heeft bij de politie, alsook ter terechtzitting in hoger beroep, de verdachte aangewezen als een van de daders en heeft aangegeven dat hij samen met een neef dan wel vriend de in de aangifte vermelde gewelddadigheden heeft gepleegd. Uit het dossier blijkt dat met een telefoonnummer, waarvan de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het in gebruik heeft gehad, meerdere sms-berichten naar [slachtoffer] zijn verstuurd, waaronder een bericht op 10 februari 2011 met daarin de boodschap: “Hoe ziet he oog eruit en je tievis”. De getuige [getuige 1] heeft, zoals de raadsvrouw terecht stelt, niet waargenomen dat de ten laste gelegde gedragingen zijn gepleegd, maar wel heeft zij bij de politie verklaard dat de ex-vriend en zijn neef in haar met [slachtoffer] gedeelde woning waren. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar ex-vriend is. De verdachte heeft weliswaar ontkend dat hij een relatie met de aangeefster heeft gehad, maar heeft wel verklaard dat hij met haar uitging, dat hij haar al heel lang kent en dat het een goede vriendin van hem was. Gelet op dit een en ander is bewezen dat de verdachte de persoon is geweest, die zich op 7 februari 2011 samen met een ander naar de woning van [slachtoffer] heeft begeven en daar heeft verbleven.

Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] bij de politie afgelegde verklaring zodanige twijfel is ontstaan dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid hiervan, overweegt het hof als volgt. Dat de verklaring van de aangeefster [slachtoffer], twee dagen na het incident ten overstaan van de politie afgelegd, niet volledig

overeenkomt met de inhoud van haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring is, gelet op het tijdsverloop en de impact van een dergelijk ingrijpende gebeurtenis en de daaropvolgende strafprocedure op een slachtoffer c.q. getuige, niet onbegrijpelijk en maakt de aangifte van

[slachtoffer] niet minder betrouwbaar. De aangifte is twee dagen na het incident opgenomen en het letsel waarvan de aangeefster melding maakt, komt overeen met het bij haar geconstateerde letsel.

Bovendien heeft [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep onder ede verklaard dat zij tijdens het politieverhoor de waarheid heeft gesproken. Het hof zal gelet op het voorgaande uitgaan van de op 10 februari 2011 afgelegde verklaring.

Nu de verdachte op de bewuste avond samen met zijn medeverdachte in de woning van [slachtoffer]

is geweest, laatstgenoemde de dag na het incident met haar woonbegeleider, de getuige [getuige 2], vanwege het opgelopen letsel aan haar hoofd het ziekenhuis heeft bezocht en voorts uit de

letselverklaring blijkt dat bij [slachtoffer] letsel aan ogen en kiezen is geconstateerd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn, dan dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.

De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer zodanig mishandeld dat het slachtoffer daardoor, naast enkele bloeduitstortingen, twee afgebroken kiezen en een door midden gebroken kies heeft opgelopen. Uit de aangifte volgt dat de verdachte en zijn mededader hebben bijgedragen aan dit geweld en deze handelingen in bewuste en nauwe samenwerking hebben gepleegd. De

(4)

verdachte dient dan ook mede verantwoordelijk te worden geacht voor alle geweldshandelingen.

Ten aanzien van de vraag of het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, geldt dat blijkens het geschrift “Begroting en behandelplan” (dossierpagina’s 9-10) een twintigtal ingrepen bij de tandarts voor herstel nodig waren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verklaard dat zij de betreffende ingrepen heeft ondergaan en dat haar gebit, afgezien van een losgeraakte vulling, volledig is hersteld. Voornoemd letsel kan zonder meer als ernstig worden aangemerkt. Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat het letsel van de aangeefster onder de genoemde omstandigheden niet zo ernstig is, dat het naar het gewone spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangeduid. Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd en zal de verdachte daarvan vrijspreken.

Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

subsidiair:

hij omstreeks 7 februari 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], meermalen met kracht tegen het lichaam heeft geduwd en, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, tegen het lichaam heeft getrapt en in het gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] lichamelijk letsel, bloeduitstortingen onder het oog, een afgebroken tand aan de rechter onderkaak en een afgebroken kies aan de rechter bovenkaak en een gebroken kies aan de linker onderkaak, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde Bewezenverklaring

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

(5)

uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van mishandeling.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal

worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander naar de woning van [slachtoffer], zijn voormalig partner, begeven en zij hebben zich gewelddadig tegen haar gedragen. Ze hebben [slachtoffer] ernstig mishandeld door haar te duwen en haar, terwijl zij op de grond lag, tegen het hoofd te slaan en te trappen. [slachtoffer] heeft aan het handelen van verdachte en zijn mededader onder meer een drietal (af)gebroken kiezen overgehouden en zij heeft pijn ondervonden. Het handelen van de verdachte heeft voor [slachtoffer]

grote negatieve gevolgen gehad: ze heeft een veelvoud aan tandheelkundige behandelingen moeten ondergaan, ze heeft zich in een precaire financiële situatie bevonden omdat zij niet in staat was te werken en ze heeft veel angst ervaren. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.

Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend Pro Justitia-rapportage van psychiatrisch onderzoek van 2 mei 2014, een Pro Justitia-rapportage van neurologisch onderzoek van 24 april 2014, een Pro Justitia-rapportage van psychologisch onderzoek van 25 april 2014 en een Strafbaarheid van de verdachte

Oplegging van straffen

(6)

Pro Justitia-rapportage van observatie van de verdachte door het Pieter Baan Centrum van 13 november 2014. In deze rapportages is onder meer naar voren gebracht dat de verdachte benedengemiddeld intelligent is en dat de verdachte hersenschade heeft ondervonden door

zuurstoftekort als gevolg van een langdurig epileptisch insult, welke schade wordt gekenmerkt door geheugendefecten en overzichtsverlies.

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep een rapportage van de woonbegeleider van

“Iriszorg” van 12 mei 2015 overgelegd, waarin onder meer is uiteengezet dat de verdachte zijn behandeling naar behoren doorloopt, dat verdachtes werkgever tevreden is over zijn functioneren en dat de verdachte goed omgaat met verschillende gemaakte afspraken. Het hof heeft deze - in

positieve zin gewijzigde - persoonlijke omstandigheden in het voordeel van de verdachte meegewogen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 april 2016 is hij na het onderhavige feit ter zake van diefstal met geweld onherroepelijk veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, in het bijzonder de ernst van het bewezen verklaarde geweld en de verstrekkende gevolgen daarvan, zoals hiervoor overwogen, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.828,69 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van

€ 3.578,69, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de

benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in hoger beroep in het geheel aan het hof voorligt.

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte de vordering betwist. Volgens de raadsvrouw dient de vordering niet te worden toegewezen, omdat uit het dossier niet valt op te maken of de schade aan het gebit is te wijten aan het geweld waarvan [slachtoffer] aangifte heeft gedaan.

Het hof is van oordeel dat de vordering van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor

behandeling in onderhavige strafzaak. Gelet op het in de aangifte genoemde geweld en het daardoor veroorzaakte letsel, in combinatie met de - daarmee in lijn zijnde - letselverklaring in het dossier, is in voldoende mate gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te noemen bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer]

(7)

Voor het overige zou behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een Toepasselijke wettelijke voorschriften

(8)

strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.578,69 (drieduizend vijfhonderdachtenzeventig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 2.828,69 (tweeduizend achthonderdachtentwintig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.578,69 (drieduizend vijfhonderdachtenzeventig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 2.828,69 (tweeduizend achthonderdachtentwintig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van

mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

(9)

27 mei 2016.

De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

niet worden afgeleid dat zij dat saldo met het oog op de aanstaande fraude heeft teruggebracht

drugsgerelateerde incidenten en verklaringen ten aanzien van café Rumours. (…) Uit de in het verslag

Datum publicatie 21-01-2010 Zaaknummer 200.004.987-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

2.7 Indien de werkzaamheden die [A] op het GLT-project moest verrichten, per 1 september 2007 zijn

1.8 Op 17 maart 2011 heeft een tweede openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer

Bij de beschikking van 30 mei 2011 heeft de Ondernemingskamer - voor zover thans van belang -

Datum publicatie 23-02-2017 Zaaknummer 200.015.254/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Aan vader is beide keren gevraagd waarom hij de volmacht wilde laten opstellen. Daarbij zijn aan