• No results found

de politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "de politiek "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie nadenkt over de Europese integratie stuH al gauw op de dis- proportie tussen markt-en staat- vorming. Wat voor macht Brus- sel ook mag worden toegeschre- ven, de Gemeenschap mist het vermogen om de economische eenwording politick te controle- ren zoals dat, vanuit nationaal niveau bezien, mag worden ver- wacht. De gevolgen zijn bekend:

Een democratisch tekort, en een gebrek aan efficientie en daad- kracht, op Europees niveau en wereldwijd. De bepalende condi- tie van deze disproportie is de intergouvernementele opzet van de Gemeenschap, die op zijn beurt laat zien dat de lidstaten hun nationale souvereiniteit ge- deeltelijk hebben opgeschort, maar niet bereid zijn tot een overdracht van deze rechten.

De oplossing ligt voor de hand. Wie ja zegt tegen een markt, moet ja zeggen tegen een deugdelijke politieke controle en derhalve centrale souvereine rechten overdragen aan op z'n minst een federaal Europees ge- zag dat, direct verantwoording is verschuldigd aan een Europese volksvertegenwoordiging. 1 Zie hier het officiele standpunt van de Nederlandse regering - en het parlement. Het is helder, consis- tent en zelfs idealistisch, maar ....

het overtuigt niet iedereen. 2

De scepsis

In de Nederlandse discussie over de Europese integratie overheerst de bedaagde scepsis van 'de oude en de nieuwe schoen' waarbij het officiele standpunt fris en moedig afsteekt. De regering is te opti- mistisch, zo gaat de kritiek.3 Zij projecteert de vaderlandse staat op Europees niveau en sluit daar- mee de ogen voor bepaalde risi- co's. Wie geeft bij voorbeeld de garantie dat het Europese parle- ment-nieuwe stijl homogeen ge- noeg is om volgens de regels van

s&_o 111991

'De vs van Europa' Een ideaal in

de politiek

PAUL KAPTEYN

Verbonden aan het Socioloaisch lnstituut van de Universiteit

van Amsterdam

de kunst een sterke regeringsco- alitie voort te brengen? De vraag is retorisch. Nee, het is onver- standig centrale souvereine rech- ten over te dragen, hoe gebrekkig de huidigc opzet ook mag zijn.

Bovendien - en dat is een tweede tegenargument - ook al zou zo'n federatie flink worden bestuurd, dan nog is de vraag waartoe de nieuwe daadkracht zal worden aangewend. Ook hier projecteert de Nederlandse rege- ring haar eigen positie van een bescheiden handelsnatie en on- derschat daarmee de kans dat de problem en in plaats van kleiner, groter worden. Een sterk Europa kan zijn economische protectie aanscherpen en wanneer, zoals is te verwachten, de federatie zich ook tot militair terrein uitstrekt, zijn de risico's nog groter. Een Europese defensie is geen simpele reactie op de Amerikaanse be- trokkenheid die zwakker zou zijn geworden. Het verband ligt eer- der omgekeerd. Ook voor de be- trekkingen met het Oosten zullen de gevolgen averechts zijn. De Sovjet-Unie zal zich weer be- dreigd gaan voelen en dus zelf gaan dreigen. Nee, een federatief Europa lijkt wellicht een helder en verstandig plan, maar de lange jaren van vrede, veiHgheid en voorspoed maken dat Nederland en de andere lidstaten vee! heb- ben te verliezen, en daarbij ver- geleken is de kans op winst te klein. Het is beter om de inter- gouvernementele opzet te hand- haven en als semi-autonoom dee!

van het 'forum atque imperium Ame- ricanum' voort te bestaan. Binnen deze constellatie kunnen de Oosteuropese Ianden geleidelijk in het economisch verband wor- den opgenomen zonder dat ze hun pril verworven souvereiniteit hoeven af te staan en zonder dat de Sovjet-Unie zich bedreigd hoeft te voelen. Het is waar, in deze opvating is geen plaats voor

457

(2)

458

S~0111991

een ideaal Europa. Van dit avontuur mag een mens dromen, als het daar dan maar bij blijft.

De onwaarschijnlijkheid

Wie hebben gelijk: de intellectuelen met hun scepsis of de politici met hun optimisme? De keuze zou nog moeilijk zijn als niet een derde argument de discus- sie academisch maakte: andere Ianden willen niet!

Deze opstelling hoeft niet te verbazen. Staten zijn gierig wat hun souvereiniteit betreft en hun ge- schiedenis laat zien dat geweld en niet het economi- sche belang aileen hen tot overdracht doet besluiten. Dit geldt ook voor het recente verleden, waarin de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende 'drei- ging uit het Oosten' de staten van het Westen ertoe dwongen centrale rechten van verdediging aan de VS over te dragen. Deze onderschikking aan het imperium Americanum is sindsdien gehandhaafd zoals tel kens blijkt als de spanning in de wereld toeneemt.

ln zo'n periode verklaren de Europese vazallen hun Amerikaanse Heer weer trouw, terwijl zij als de spanning wegebt hun onafhankelijkheid en 'een ie- der doet wat in zijn eigen goed lijkt' .

Deze verhouding, hoe ambivalent ook, bleek voor aile betrokkenen succesvol, maar vormt voor de EG een handicap. De integrerende werking van geweldsdreiging is Atlantisch en niet Europees ge- richt. Hier ligt de belangrijkste conditie waardoor de EG intergouvernementeel is opgezet en dat is zo gebleven. De staten van West-Europa zitten daar- mee in een pijnlijk dilemma verstrikt: De verzwak- king van de nationale positie dwingt enerzijds tot een sterk en federatief Europa waardoor anderzijds de eigen positie strikt nationaal gezien verder wordt

verzwakt. Geweldsdreiging van buitenaf zou dit di- lemma kunnen doorbreken, maar, zoals gezegd, deze integrerende werking is niet Europees gericht.

Zo duurt het dilemma voort met als redelijk com- promis de intergouvernementele structuur waaraan steeds opnieuw onredelijke wensen van nationale of federatieve grootsheid zich hechten.

Wanneer deze voorstelling van zaken juist is - en daar is geen twijfel aan -, rijst de vraag waarom de Nederlandse regering zich als enige aan de wet van de geschiedenis der staten schijnt te onttrekken en als souvereine staat vrijwillig in een federatie op wil gaan.

Het federatieve idealisme maakt pas sinds kort dee! uit van de Nederlandse politiek. Tot aan de Tweede Wereldoorlog onderscheidde Nederland zich in dit opzicht niet van andere Ianden. Het had zijn souvereiniteit met geweld gewonnen en aileen door geweld voor bepaalde periodes afgestaan. Dat geldt in zekere zin ook voor de N Avo die weliswaar als een vrijwillig bondgenootschap werd geetaleerd maar, zoals gezegd, een feitelijke overdracht van souvereiniteit impliceerde waartoe de oorlogsdrei- ging dwong. Ook de oprichting van de EG kan niet als begin van het federalisme worden aangemerkt.

Dit verband werd immers intergouvernementeel opgezet, en daar was de Nederlandse regering van die tijd niet rouwig om. Integendeel, vooraanstaan- de politici, onder wie met name Drees, keken met argwaan naar Frankrijk en Italie met hun rooms- latijnse 'streken', terwijl Duitsland de oude vijand was. Het Europese federalisme van mensen als Mansholt en Brugmans was hun vreemd en hoven-

I. Een minimumvoorwaarde voor een federatie lijkt mij een centraal staatsge- zag dat het beleidsmonopolie bezit over cen aantal elementaire functies die de geweldsmiddelen, de belasting, de justitie en de buitenlandse politick betreffen en dat wordt gecontroleerd door in ieder geval een verzameling van volksvertegenwoordiging uitgerust met het recht om de begroting van dit staatsgezag af te keuren.

Vol gens dit criterium is de EG geen federatie, maar een intergouverne- mentele samenwerking die zich op een aantal pun ten onderscbeidt van wat in dit verband gebruikelijk is. Enkele van deze pun ten zijn: bet recbt van initia- tief van de Commissie, dat dcze instel- ling uittilt boven een simpel uitvoe- rend secretariaat zoals dat van de v N;

besluitvorming bij meerderhcid van stem men in geval bier bij unanimiteit toe besloten is; een soort van budge- trecht van het Europees Parlement

dat niet exclusief is, maar wordt gedeeld met de Raad van Ministers;

een eigen Hof van Justitie dat het recht heeft om ook de nationale wetten aan de wetgeving van de EG te toets en.

Vooral het recht van initiatief van de Commissie en de bevoegdheden van het Hof vormen belangrijke machts- bronnen voor de EG ten opzichte van de lidstaten. Het is echter onjuist om deze eigenaardigheden als federatief voor te stellen.

heb ik nooit op dit soort gedachten kunnen betrappen. In de bundel Europa, eenmaal ander maal , Amsterdam, I 9 8 5, brengen zij ieder op hun manier de scepsis onder woor- den. Een afwijkend, optimistisch geluid laat Joris J .C. Voorhoeve horen, maar die was in die tijd in de eerste plaats politicus. Een geval apart is W. L. Brugsma die in Europa, Europa , Weesp, I983, op een sterk persoonlij- ke titel zijn hoop de vrije loop laat. Het is opmerkelijk dat de omwenteling in de Sovjet-Unie die na de genoemdc publikaties plaatsvond, de mcningen nauwelijks veranderd heeft. Andere sceptici zijn bij voorbceld Nico Wilterdink in 'Europa als ideaal', Het Europees Labyrint, Meppel: Boom/

Siswo, 199 I, A. de Swaan in de Volkskrant, 2 9-6-I 99 I en Arend Jan Boekestein in NRC-Handelsblad, III990.

2. Vergelijk bchalve de officiele beleidsnota's interviews met H. van den Brock in NRC-Handelsblad, I9·3-

I99I en met R.Lubbers in de Volkskrant, 27-6-I 991.

3. Ik ken weinig intellectuelen van enige naam die de vorming van een Europese federatie of, vager, een Europese 'eenheid' voor waarschijnlijk of wenselijk houden. J. L. Heldring, M.C.Brands, Bart Tromp, G.van Benthem van den Bergh, Koen Koch

dien t~

en tea W; streve1 een be gen h zocht tieke' een k·

stelt t·

Het is tiek w sam en min de werkil sche ~ minis I presid tijd dt en de gen st maar Hierd voeJd, overz vrees1 dig en Nede:

argun aan d.

grote mano D matig aan d·

de At Euro1 ook

c

om ~

gewo bleef lijke diplo wust Ook vorrr noen

(3)

s&..o111991

dien te anti-kapitalistisch en dus te anti-Amerikaans en te anti-Atlantisch.4

Wanneer gebeurde het dan wei? Het federatieve streven - en dat is typerend - kwam niet voort uit een bevolkingsgroep die bij voorbeeld in verzet te- gen het elitaire nationale gezag zijn ontplooiing zocht in grotere verbanden. Het was een diploma- tieke vondst van een klein land dat zich binnen een een keer gesloten samenwerkingsverband teweer stelt tegen het machtsoverwicht van grote Ianden.

Het is in feite een vertragende onderhandelingstac- tiek waarbij het meest vergaande - een federatieve samenwerking - in stelling wordt gebracht om het minder vergaande - intergouvemementele samen- werking- te frustreren. Het gaat hier om het hero·i- sche gevecht in de jaren zestig van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Luns met de Franse president De Gaulle. Frankrijk probeerde toenter- tijd de EG te reorganiseren tot een derde macht tus- en de EG en de Sovjet-Unie, waarbij het, om de ei- gen status te beschermen, niet voor een federatieve, maar voor een intergouvernementele opzet koos.

Hierdoor kwam Nederland in de problemen. Het voelde er niet voor om ten koste van de bindingen overzee de band met Frankrijk te versterken, maar vreesde eveneens zijn Europese reputatie te bescha- digen door een eenvoudig nee. Aldus bedacht de Nederlandse diplomatie de federatieve optie. Dit argument frustreerde het Franse streven, terwijl het aan de Nederlandse trouw aan Europa de schijn van grote zuiverheid verleende. Het ideaal als tactische manoeuvre.

Deze tactiek was niet zonder succes. Frankrijk matigde zijn ijver, en na zijn fiat te hebben gegeven aan de toetreding van het Verenigd Koninkrijk werd de Atlantische factie binnen de EG sterker. Van een Europese federatie werd weinig meer vernomen, en ook dat was naar Nederlandse zin. Het ging immers om een tactisch middel dat als het doel zou zijn geworden, zich tegen de gebruiker had gekeerd. Zo bleefhet stil, totdat in het recente verleden soortge- lijke verhoudingen ontstonden, en de Nederlandse diplomaten, zich a! of niet van de continui"teit be- wust, opnieuw de federatieve stelling betrokken.5 Ook nu was het Frankrijk dat de steen des aanstoots vormde toen het - om een sprekend voorbeeld te noemen - in bet afgelopen voorjaar de Golfoorlog

aangreep om de politiek militaire versterking van het eigen land aan dat van Europa te verbinden. De situatie was er naar. Het geallieerde optreden was succesvol geweest, maar ook nu weer stak bet ge- brek aan Europese daadkracbt pijnlijk af bij bet Amerikaanse initiatief. Oat vond iedereen, en Frankrijk zag zijn kansen. Maar opnieuw wreekte zicb het ou-de feit dat de integrerende werking van geweld zich niet op Europa richt. Juist omdat de Atlantische al-liantie ook in een nieuw verband haar waarde had bewezen, was er bebalve de gekrenkte nationale trots geen goede reden tot het opzetten van een zelfstandig Europees defensieapparaat. Oat was voor Nederland te weinig, en als vanzelf kwam de federatieve optie uit de kast en op de tafel. Het gevolg was navenant. De Franse plannen voor een Europese politiek-militaire Unie werden gefrus- treerd en bet momentum verdween. De Neder- landse diplomatie kon tevreden zijn. Het tactische rniddel had zijn waarde bewezen. Nocb de Atlan- tisch binding, noch zijn Europese reputatie leken geschaad.

Risico's

Toch is de nasmaak niet zo zoet en kan de waarde van het ideaal als tactiscbe manoeuvre worden betwijfeld. Uit wat de internationale pers schreef sprak een zekere irritatie en die ric!1tte zich op de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek. 6 Hij wees op het federatieve ideaal maar sprak daarnaast openlijk over de gevaren voor de Atlantiscbe alliantie, waarmee de twee kanten van zijn politiek tot een logische inconsistentie verwer- den. Aan de ene kant wilde hij de sterke band met de vs continueren en aan de andere kant pleitte hij voor een Europese federatie waardoor die band hoe dan ook zou worden verzwakt. Deze tegenstrijdigheid kan als een tactische blunder worden beschouwd, maar ook als een nai·eviteit. In ieder geval verloor de ideele tactiek aan geloofwaardigheid.

Ook in ander verband rijst de vraag of de Ne- derlandse regering zich voldoende bewust is van de tactische functies van het federale stand punt om niet door het ideaal zelf te worden verb lind. Deze kritiek treft zonder twijfel de Nederlandse leden van het Europese Parlement, en bij uitstek de socialisten on- der hen. Zij zijn de federalisten pur sans die met

4· Vergelijk Sam Rozemond, Nederland in West-Europa, een plaatsbe- paling, Den Haag, 1987.

5· VergelijkJ.L.Heldring, 'Dezer dagen ', NRC-Handelsblad, 2-4-1991.

6.Vergelijk The Economist,

I 5-6-1991' P·46.

459

(4)

S &_0 I I 1991

recht bameren op bet politieke tekort van de Ge- meenschap en op de controleproblemen die het gevolg zijn. Maar helaas, hun oplossing deugt niet.

Toch bouden zij vast, omdat hun positie als lid van het Europese parlement in het geding is.7

De opstelling van de nationale parlementariers is anders, maar niet vee! beter. Zij lijken de E G te heb- ben gedelegeerd aan hun Europese coli ega's. Hun rol was in ieder geval minimaal bij de recente ver- snelling van het integratieproces, terwijl juist toen door de verdergaande liberalisering van de markt bet politieke tekort een acuut probleem ging wor- den. Het verband ligt voor de hand. Door het vrije marktverkeer raken de nationale staten ook wat de controle van die markt betreft in een onderlinge concurrentie waarvan de neerwaartse spiraalbewe- ging bij afwezigheid van een centraal gezag niet wordt geremd. Dit treft de sociale zekerheid - die op straffe van verlies aan concurrentiekracbt in het ene land het bedrijfsleven niet zwaarder mag belas- ten dan in het andere -, maar evenzeer de justitiele zekerheid, het cultuurbeleid en de bescherming van bet milieu. Dit risico geldt voor aile Ianden, maar treft naar zich begrijpen laat dat land het sterkst waar de statelijke controle op de markt relatief sterk is ontwikkeld, en dat is in menig opzicht Neder- land.

Van dit nijpende probleem wordt in bet Neder- landse parlement slechts weinig vernomen, en als het gebeurt wordt het schrijnende effect van de negatieve concurrentie ontweken met een pleidooi voor ofwel een achterhaald nationale ofwel een nalef federatieve oplossing. Een voorbeeld van het eerste biedt de discussie over 'Schengen' . Zeals bekend vormt het verdrag een poging van zes lidstaten om de lacunes van het nationale gezag - ontstaan door het wegvallen van grenscontroles - met een reeks van intergouvernementele afspraken op te vullen.

Het resultaat was uit de aard der zaak een compro- mis waarbij ook Nederland concessies deed. Het nationale parlement steigerde. Het wenste deze inbreuk op de nationale recbtsorde niet te aanvaar- den, maar besefte kennelijk niet dat door deze ver- dediging van het nationale standpunt de nationale orde op termijn nog meer zou worden bedreid. 8

Een voorbeeld van het tegenovergestelde, nai"ef federatieve standpunt biedt het minstens zo ver-

7. Een sprekend voorbeeld van het federatieve standpunt van de Nederlandse socialistische !eden van het Europese parlement biedt de bro- chure Is de Europese Gemeenschap op wea naar een Vereniade Staten van Europa?

Anne Vondeling Stichting, 1990.

maarde debat over de EG-visfraude. Hier wierp bet nationale parlement zich opals de verdediger van de Europese orde, terwijl iedereen die enigszins was ingevoerd, begreep dat zoiets van het eigen parle- ment kennelijk was te verwachten, maar van de meeste andere parlementen niet. Daar reageerde men dan ook verbaasd op zoveel heiligheid en ver- moedde volgens plaatselijk gebruik: 'Wie zo z'n vuile waste drogen hangt, moet wei heel vee! te ver- bergen hebben.' Een cultureel misverstand van twee kanten.

Fraude als voorbeeld

Deze afwisseling van nationale en federatieve stel- lingnames in het Nederlandse parlement is niet gocd, maar wei te begrijpen. Als openbaar nationaal instituut met geen of weinig internationale bindin- gen staat het parlement ver af van waar de Europese strijd wordt uitgevochten: geheime onderhandelin- gen waar ambtelijke vertegenwoordigers van de nationale regeringen bijeen zijn om de negatieve concurrentie af te remmen. Wat brengt Nederland hiervan terecbt? Er is niet vee! bekend over dit soort van onderbandelingen, maar uit een onderzoek naar het reeds genoemde verdrag van Scbengen blijkt dat de dcsbetreffende ambtenaren in de ogen van hun buitenlandse collega's te duchten onderhandelaars waren die hun nationale rechtsorde met een zekere koppigheid verdedigden, en naar zich laat aanzien met enig succes. Op het verdrag valt veel aan te merken, maar niet dat Nederland zijn belangen heeft verkwanseld. De federatieve optie speelde echter geen enkele rol, en dat geeft te denken.

Een ander voorbeeld dat direct aan de EG zelf is ontleend, biedt het probleem van de landbouwfrau- de.9 Het landbouwbeleid vormt een treffend voor- beeld van de klooftussen staat en markt. Brussel be- taalt zeals bekend de subsidies, terwijl de controle daarop nationaal is gebouden. Deze fraude-gevoeli- ge constructie is van meet af aan zo opgezet om met name Frankrijk tot participatie aan de E G te bewe- gen. In eerste aanleg was het systeem zeer succesvol.

Niet alleen Frankrijk, maar ook andere Ianden gin- gen steeds meer aan de landbouw verdienen, terwijl Duitsland, dat het meest betaalde, zijn industriele produkten op de grote Europese markt kon slijten zodat dit land ook een batig Europees saldo kreeg.

8. Vgl. Paul Kapteyn, 'Onderhandelen in beschaving' , Het Europees Labyrint, Meppel: Boom/Siswo, 1991.

9· Wat volgt is ontleend aan eigen onderzoek. Vergelijk 'Europese inte- gratie versterkt controlecultuur', NRC-Handelsblad, 22-6-1991.

-

Deze de. D den d terwij Over pelijk van 2

Gem<

open) Com1 Zogi1 de inJ subsic behe<

misb1 zodat Daarl kant Nede feder bleer hede1 spool kant met Brus:

verd•

rnidc gen.

cent reg e.

niet held·

dies.

wei?

vers1 bod<

gen niet

aan <

dat<

bep<

and<

hun Con een verl ren Det mal< I lijh het dou

(5)

S &_0 II 1991

Deze collectieve tevredenheid had haar schaduwzij- de. Door de negatieve statelijke concurrentie wer- den de nationale controles naar beneden bijgesteld, terwijl prikkels in tegengestelde richting ontbraken.

Over deze neerwaartse spiraal werd ge-meenschap- pelijk gezwegen. Het was een tahoe dat de belangen van alle betrokkenen diende alsook die van de Gemeenschap zelf. Haar prille bestaan zou door een openlijke aanklacht worden bedreigd. Dus zweeg de Commissie waar ze eigenlijk had moeten spreken.

Zo ging het goed, todat de economische groei en dus de inkomsten stagneerden terwijl de kosten van de subsidies bleven stijgen. 'De kosten moeten worden beheerst' , klonk het en daarmee rees de vraag naar misbruik van de regels en dus naar de controles, zodat het collecticve tahoe werd doorbroken.

Daarbij vonden twee uitersten elkaar. Aan de ene kant stond de Nederlander Piet Dankert die als Nederlands Lid van het Europese Parlement voor de federatieve oplossing opteerde en het controlepro- bleem aan de orde stelde om de centrale be-voegd- heden van de Commisie te versterken en in het voet- spoor daarvan van zijn parlement. Aan de andere kant stond de Britse premier Margaret That-cher met een tegengesteld oogmerk. Zij hoopte de Brusselse bureaucratic in diskrediet te brengen ter verdediging van haar nationale souvereiniteit. Ln- rniddels blijkt dat geen van de twee zijn zin zal krij- gen. De lidstaten voelen er bitter weinig voor om de controle- justitieel en anderszins- af te staan en van regelrechte overdracht van souvereiniteit willen zij niet weten. De andere oplossing is even extreem en helder: het opheffen of minimaliseren van de subsi- dies. Maar ook de kans daarop is nul. Wat gebeurt er wei? De Commissie grijpt de kans om haar macht te versterken en probeert middels onderhandeling een bodem in de negatieve controlespiraal aan te bren- gen ten koste van de nationale autonomic. Oat valt niet mee. De lidstaten bieden weerstand en vormen aan de ene kant een gesloten front tegenover Brussel dat onder ling gegevens uitwisselt om zo de schade te beperken. Oat lukt maar ten dele. De lidstaten zijn anderzijds elkaars concurrenten en min of meer tot hun verassing bemerken zij dat de ijver van de Commissie kansen biedt om de controlecultuur van een ander land waaraan concurrentievoordelen zijn verbonden als een gebrek aan controle af te schilde- ren waaraan nu een einde moet worden gemaakt.

De Comrnissie kijkt toe hoe de partijen elkaar zwart maken. Zij 'verdeelt en heerst' .

Nederland verkeert in deze wirwar in een hache- lijke positie. Een onderlinge vergelijking leert dat het controlesysteem van dit land - en met name de douane - ook in dit verband ver is ontwikkeld en

bovendien meer berust op overleg en wederzijds vertrouwen dan op autoritaire dwang. Het systeem is daarmee het meest flexibel en voldoet aan de let- ter van de wet die aileen in Nederland voorschrijft dat het vrije handelsverkeer zo weinig mogelijk moet worden belemmerd. De Nederlandse flexibili- teit, die zoals hier blijkt direct verbonden is met een handelstraditie en een tolerante staat, wordt ook door andere Ianden erkend en als technisch geavan- ceerd beschouwd. Tegelijkertijd heerst echter ach- terdocht. Het Nederlandse systeem bicdt onmisken- baar concurrentievoordeel aan de Rotterdamse ha- ven tenkoste van Le Havre, Hamburg en Antwerpen en met deze gedachte in het achterhoofd klinkt al gauw het verwijt dat de flexibiliteit in feite laksheid is die misbruik impliceert. De Nederlandse autori- teiten erkennen dat het Nederlandse systeem inder- daad gebreken heeft, juist doordat het hoofdzakelijk uit administratieve controles is opgebouwd die ach- teraf en per computer worden uitgevoerd. Helaas Ievert de landbouw doorgaans bulkprodukten die vooralsnog niet op deze wijze kunnen worden ge- controleerd, zodat meer fysieke controle lijkt gebo- den. In deze richting opereerd dan ook de Commis- sie, die onlangs een vijf procent fysieke controle als norm heeft ingevoerd. Geen van de betrokken lid- staten is een overtuigd voorstander van deze maatre- gei, die zij als een stap terug kwalific~ren. Toch ver- zetten zij zich niet en stem den voor, uit angst de ach- terdocht van de commissie te versterken. Daarnaast begrepen ze- en dan komt de aap uit de mouw- dat deze regel de Nederlandse flexibiliteit inperkt en het concurrentievoordeel kleiner maakt. Ook Neder- land stemde niet tegen. Oat zou zinloos zijn ge- weest, omdat juist onder Nederlandse druk het principe van unanimiteit door dat van meerderheid van stemmen was vervangen.

Wat deed dit land dan wei? Het sterkst opereer- de het ministerie van Landbouw dat in dit soort van perikelen de langste ervaring heeft. Dit departe- ment produceerde een nota over de zogeheten con- trolemix waarmee het het eigen systeem zoveel mogelijk probeert te beschermen. Maar het depar- tement staat ge"isoleerd. Nationaal is de samenwer- king met de ministeries van Financien Justitie, die ook belanghebbend zijn, maar over minde1· ervaring beschikken, zeer gebrekkig. lnternationaal zoekt het ministerie van Landbouw aansluiting bij Duitsland of Bclgie, maar als het om de cultuur van controle gaat, ontmoeten de ambtenaren juist hier weinig begrip. Het zou beter zijn contact met Denemarken of Engeland te zoeken, maar deze Ianden waren in ieder geval tot voor kort slechts marginaal ge·interes- seerd. Zo ontstaat de indruk van een wat eenzame

(6)

S &_0 II 1991

strijd die door enkele ambtenaren met grote inzet en met een zeker succes wordt gestreden. Het verloop ervan krijgt weinig politieke aandacht. De Com- missie probeert de discussie technisch te houden, en daarmee onder haar controle. Oat lukt doorgaans.

De nationale politici- met uitzondering waar het de landbouw in eigenlijke zin betreft - zijn niet gerust om het onderhandelingsproces tussen twaalf staten adequaat te voeren.

Bij dit alles speelt, zoals hier blijkt, de federatie- ve oplossing geen rol, positief noch negatief, ook niet voor de Nederlandse ambtenaren. Het is even- als bij 'Schengen' irrelevant en in dit verband daar- door onschuldig.

Tot slot

De onschuld die zoeven werd geconstateerd geldt voor het gesloten circuit van de onderhandelingen, maar niet voor de openbare discussie. Hier valt het ideaal ond~r de politieke retoriek met een tactische maar ook misleidende functie, juist omdat het elders van geen belang is. Oat treft het parlement dat het probleem van de interstatelijke concurrentie ont- wijkt door zich op een federatief of een nationaal standpunt te stellen. Oat treft ook andere organisa- ties die direct belang hebben bij het rem men van de interstatelijke concurrentie, zoals de vakverenigin- gen die door hun regering worden misleid of wor- den gesterkt in hun eigen federatieve gedachten. Oat treft het sterkst de regering zelf die een ideaal be- leidt dat als tactiek dubieus is geworden, in de prak- tijk zonder belang blijkt en nationaal en internatio- naal slechts verwarring sticht. Het is beter de poli- tiek van dit ideaal te ontlasten en zich vrijelijk te we- ren in het intergouvemementele strijdperk.

W ellicht dat de ervaringen als voorzitter van de

EG hierbij kunnen helpen. In dit verband boekte de regering een succes waar de verhoudingen strikt in- tergouvernementeel zijn: de Economische en Mo- netaire Unie. 10 Anders ligt het met de zogeheten Europese Politieke Unie. Hier lanceerde Neder- land het conceptverdrag 'Naar de Europese Unie' dat de basis moet vormen voor de topconferentie die in december van dit jaar wordt gehouden. In dit

10. Vgl. NRC-Hande/sb/ad, 23-9-199I.

De beoogde gemeenschappelijke Centrale Bank zal geen verantwoor- ding verschuldigd zijn aan het Europese Parlement maar aan de

voorstel krijgt het Europese Parlement er enige rechten bij, maar blijft ook dan de controle met de intergouvernementele Raden van Ministers delen.

Het is derhalve een compromis dat anticipeert op de bezwaren van andere Ianden en - zo zal de binnen- landse discussie gaan- het meest haalbare is voor de Nederlandse federalisten. Dit standpunt lijkt goed te verdedigen en zelfs eerbaar, maar dat is het niet.

Juist omdat het om een compromis gaat, waarin het parlement weliswaar meer macht maar niet de - minimale- 'overmacht' krijgt over de intergouver- nementele Raden van Ministers, wordt de compe- tentiestrijd tussen beide in plaats van opgelost, ver- hevigd en de bestuurskracht verder verzwakt. Het effect is dus averechts aan de goede bedoelingen waaruit het voortkomt.

Dit effect zal, naar ik vermoed, door andere !an- den als argument worden gebruikt om het Neder- lands compromis te verwerpen op een enkele be- leefdheidsgeste na. Oat is verstandig, maar sneu voor de Nederlandse regering en haar ambtenaren, omdat de inspanning voor een federaal Europa op z'n best verspilde moeite blijkt en op z'n slechtst de feitelijke voortgang van de Europese integratie remt.

Met de kritiek die hier is uiteengezet, wordt het ide- aal op zichzelf niet aangevallen. Het is niet slecht of dom aan een verenigd Europa te denken dat sterk genoeg is om als bakermat van de democratie en de markteconomie een humaniserende rol te spelen.

De enige voorwaarde is het besef dat het ideaal op zijn beurt door een muur van voorwaarden is afge- scheiden van de werkelijkheid en dat niemand weet of en wanneer die muur zal worden geslecht.

Als de spanningen in Oost-Europa, in Azie en in het Midden-Oosten zijn gestabiliseerd, als ook in- ternationaal de legers in de kazernes zijn terugge- trokken, als het geweld zijn Atlantisch gerichte functies in Europa heeft verloren, wie weet vormt dan het politieke tekort een argument dat sterk ge- noeg is om het Europese dilemma te doorbreken.

Als het zover is, wordt het ideaal met recht weer politiek.

directeuren van de nationale Centrale Banken en daarmee aan de nationale ministers van Financien.

' 1. Vgl. NRC-Hande/sb/ad, 24-9-1991.

Het i

WBS- cratie mora a dege<

durer recen Partij niet b over bijdr;

de dr lend ling.

zijna teer plaat half j hebb bewt huidi tigd.

1- nodi.

renti (De' naja<

dus jaar nieti de ( de aJ ofh:

is ht stell tici:

het zake

VOOI

derr

tOOl

de< stat• zust veri sen;

(7)

S &_D I I 199 I

Sociaal-

democratie tussen

Het is onmogelijk om de was-bundel Sociaal-demo- cratie tussen zakelijkheid en moraal 1 te lezen zonder dat degedachten daarbij voort-

vern1euw1ng en ondergang

de programmatische, stra- tegische en organisatori- sche vernieuwing van de PvdA, inclusief een orden- telijk intellectueel debat durend afdwalen naar de

recente perikelen van de Partij van de Arbeid. Dat is niet helemaal eerlijk tegen- over de auteurs, die hun bijdragen eind 1 990 naar

HANS CHARMANT daarover, ongetwijfeld als opmaat voor een grondige partijdiscussie. lnmiddels ligt het lot van de PvdA in handen van de kiezers die, Verbonden aan de vaksroep politicolosie van de

Erasmus Universiteit Rotterdam

de drukker stuurden, nog onwetend van de caprio- len die de partij zou uithalen rond w A o en koppe- ling. Aan de andere kant zou het toch wei wat raar zijn als een bundel die uitdrukkelijk wordt gepresen- teerd als een bijdrage aan het lopend debat over plaats en toekomst van de sociaal-democratie een half jaar na verschijnen helemaal niets te zeggen zou hebben over de actualiteit. De vraag hoe relevant de beweringen van de auteurs zijn in het Iicht van de huidige crisis van de PvdA lijkt me daarom gewet- tigd.

Het gaat in deze bundel om bijgewerkte en waar nodig geactualiseerde bijdragen aan een w B s-confe- rentie over Kalma's Het socialisme op sterk water (Deventer: Van Loghum Slaterus, 1988) die in het najaar van 1989 werd gehouden. De auteurs konden dus al weet hebben van de treurnis van het eerste jaar van het kabinet Lubbers-Kok, inclusiefhet ver- nietigende oordeel van de PvdA-kiezers daarover bij de Gemeenteraadsverkiezingen. Zeker nu de ene na de andere PvdA-coryfee ons verzekert dat voor hem of haar het huidige debacle niet onverwacht kwam, is het voor de geschiedschrijving nuttig om vast te stellen dat het noch voor Kalma, noch voor zijn cri- tici Schuyt, Stuurman, Pels en Scheffer ten tijde van het persklaar maken van Sociaal-democratie tussen zakelijkheid en moraal ook maar in de verste verte voorstelbaar was hoe acuut de crisis van de sociaal- democratie en de PvdA zou worden. Het is qua toonzetting nog 1 9 8 8 in deze bundel, to en Kalma in de openingszin van Het socialisme op sterk water con- stateerde, dat de Partij van de Arbeid, net als haar zusterpartijen in West-Europa, in een oversansifase verkeerde. De hele teneur van Sociaal-democratie ws- sen zakelijkheid en moraal is dater nog aile tijd is voor

a! dan niet na een vroegtij- dig einde van dit kabinet, over het voortbestaan van de partij als serieuze politieke factor zullen beslis- sen. Hoe ondenkbaar dit alles eind 1990 nog was, wordt mooi ge"illustreerd door Scheffer, in diens pleidooi voor hernieuwde samenwerking met D 66 en Groen Links. 'Een dergelijke samenwerking', zo lezen we op p. 1 1 o, 'vereist grondige vernieuwing, te beginnen bij de partij die het meest "gewicht" in de schaal legt.' Geen spoor van twijfel dat het de PvdA is die het meest gewicht in de schaal legt, als het in de toekomst tot zo'n samenwerking zou ko- men.

Sociaal-democratie tussen zakelijkheid en moraal is achterhaald door de snelheid van de gebeurtenissen, zoals symptomatisch mag heten voor de hele partij.

Men kan de PvdA niet verwijten dat zij blind en doof was voor het thema dat centraal staat in de bundel:

de noodzaak tot herbezinning op het eigen gedach- tengoed, de noodzaak tot inhoudelijke en organisa- torische vernieuwing. Vooral na de overwinnings- nederlaag van 1986 heeft het, getuige de karrevracht aan rapporten, niet ontbroken aan reflectie, zelfon- derzoek en zelfkritiek. Wat men de PvdA wei kan verwijten, is dat men meende te kunnen volstaan met half werk. Rapporten als Schuivende panelen en Bewonen beweninB blinken uit in analyses die door- wrocht en realistisch zijn en haarscherp de dilem- ma's van de jaren negentig schetsen. Waar het jam- merlijk aan ontbreekt zijn politieke antwoorden die ook nog sociaal-democratisch te noemen zijn. De fatale misrekening van de PvdA is geweest, dat men dacht dat de inhoudelijke vernieuwing van de soci- aal-democratie, na het afzetten van een paar oog- kleppen, wei zo ongeveer klaar was. Het partijbe- stuur concludeerde in Om de kwaliteit van het bestaan

(8)

s&.orrr99r

dater genoeg gediscussieerd was, omdat Schuivende pane/en 'naar toon en inhoud de juiste richting had gewezen'. Een partij die niet verder gekomen was dan het stellen van een diagnose ging welgemoed op weg naar de regeringsbanken en kwam daar dankzij een falende v v o nog terecht ook.

Tot welke ramp dat heeft geleid, kan iedereen nu zien. Kern van de zaak is dat een zichzelf bij uit- stek als beginselpartij presenterende PvdA van een latente in een manifeste identiteitscrisis is geraakt.

De ontluisterende tafe•·elen rond de w A o en de koppeling hebben de identiteitscrisis doen omslaan in een vertrouwenscrisis. De partijtop heeft zijn geloofwaardigheid verloren bij de basis; de PvdA is niet aileen ongeloofwaardig voor de eigen kiezers, maar zelfs de kiezers van andere partijen geloven hun ogen niet. Hoe het ook afloopt, de sodaal- democratie heeft als serieus te nemen politieke visie in twee jaar regeren meer averij opgelopen dan in aile oppositiejaren tezamen.

Socialisme als moreel project

De auteurs van Sociaal-democratie tussen zakelijkheid en moraal kan men in ieder geval niet verwijten dat zij von den dat er genoeg gediscussieerd was over de identiteit van de sociaal-democratie. Dit geldt in het bijzonder voor Kalma, wiens polernische Het socia- lisme op sterk water nu juist bedoeld was om een te vroeg gestopte discussie op gang te houden. Hoe men ook over Kalma's stellingen denkt, hij doet precies wat in Schuivende panelen werd nagelaten:

conclusies verbinden aan analyses, de consequenties trekken voor de richting die een vernieuwde sociaal- democratie moet inslaan. Plaats en toekomst van een eigentijdse democratie worden helder geschil- derd; gepleit wordt voor een zelfbevvuste, realisti- sche en pragmatische organisatie van datgene wat het socialisme zelf, onbedoeld, tot stand heeft ge- bracht, nl. een sociaal-kapitalistische orde in een pluralistische, ge'individualiseerde samenleving. Ir- relevante ballast en achterhaalde, c.q. verkeerde pretenties dienen te verdwijnen, waaronder de illu- sie van een fundamenteel andere maatschappij en de pretentie om via politiek een overkoepelende zin aan het bestaan te geven. De moderne sociaal-demo- cratie moet volgens Kalma doen wat ze altijd heeft gedaan, maar onder erkenning van de aanvaardbaar- heid van het soort samenleving dat is ontstaan. In

concreto: sociale organisatie, democratisering, maatschappelijke integratie, maar binnen de para- meters van de huidige liberale samenleving.

Schuyt's kritiek richt zich met name op dat laat- ste. Hij heeft niets tegen pragmatisme en reformis- me en ik meen ook dat hij Kalma niet verwijt dat deze klassieke sociaal-democratische waarden als vrijheid en gelijkheid over boord zet. Kalma zou op dat verwijt hebben geantwoord dat hij zulke waar- den niet overboard zet, maar deze pragmatisch vorm geeft, rekening houdend met wat haalbaar en betaalbaar is. Schuyt's verwijt is dat Kalma de huidi- ge maatschappelijke situatie kritiekloos accepteert en geen oog heeft voor de mogelijke onaanvaard- baarheid daarvan in termen van vrijheid en gelijk- heid, op sociaal-democratisch wijze gedefinieerd.

Oat is een zinnig kritiekpunt en raakt het reformis- me van Kalma in het hart: Kalma geeft zelf toe dat hij geen emplooi meer ziet voor het socialisme als moreel project, met een eigen, van het liberalisme te onderscheiden visie op 'de goedc samenleving'.

Zijn reforrnisme mist een intrinsiek doe!; het is !ou- ter en aileen methode.

Hoe zinnig Schuyt's kritiek ook is, hij mist een uitgelezen kans om Kalma het vuur na aan de sche- nen te leggen. Hij verzuimt namelijk de vraag te stellen, waarom uit Kalma's eigen analy e eigenlijk zou volgen, dat een sociaal-democratisch idee van 'de goede samenleving' tegenwoordig niet meer mogelijk is. Nu kan Kalma wei heel makkelijk weg- komen met de gratuite opmerking, dat men over het socialisme als moreel project en een eigen visie op 'de goede orde' van mening kan verschillen en dat hij in ieder geval voor het liberale standpunt kiest, dat zulks geen zaak is voor de politiek. Wat hier in het geding hoort te zijn is echter niet Kalma's per- soonlijke voorkeur, maar de vraag op grond van welke redenering Kalma tot de stellingname komt, dat een eigentijdse sociaal-democratie geen over- koepelend idee van 'de goede orde' meer hoeft of hoort te hebben. Uit zijn eigen analyse volgt dat mijns inziens namelijk helemaal niet. Het enige dat daaruit volgt is, dat 'zingeving aan het Ieven van mensen' op de ouderwetse, 'verzuilde' manier, uit naam van een of ander volksdeel, niet meer mogelijk is. Maar dat betekent nlet dat een eigentijdse sociaal- democratie geen eigentijdse burger meer zou kun- nen aanspreken op titel van een moreel aanvaardba-

I . C.J.M. Schuyt, S, Schuurman,

0. Pels, P. Scheffer, P. Kalma: Sociaal- democratie tussen zakelijkheid en maroa/, Amsterdam: Wiardi Beckman Stichting, I 99 I .

re inri<

nornie en bel<

rechtv:

Da1 stelt hi heid, t schikki zonde1 en mi mogel aal-der aanvaa is niet:

ting v schapf Iibera<

te WOJ

de on1 nieuw ontsta pogin1 den. I beeld ongeli werd

Mo breek antwc zend i terrei vrijhe demo hoe ir omd;

omk•

als o classil PvdA club<

zegt 1 en eh heeft alleer vaard tand, vaard wach bred de h groe1 zoga1 stelle

(9)

S&_D II 1991

re inrichting van de maatschappij, gegeven de auto- nomic van burgers en hun verschillende opvattingen en belangen. Oat kan bij voorbeeld op titel van een rechtvaardigheidsbeginsel.

Oat is ook wat Schuyt voor ogen staat. Terecht stelt hij dat vrijheid (in het bijzonder positieve vrij- heid, tot uiting komend in het vermogen tot zelfbe- schikking en -ontplooiing) en gelijkheid (in het bij- zonder van kansen en de noodzakelijke voorwaarden en middelen om vrijheid in bovengenoemde zin mogelijk te maken) de kernwaarden zijn van de soci- aal-democratie. En een voor sociaal-democraten aanvaardbaar evenwicht tussen vrijheid en gelijkheid is niets anders dan een sociaal-democratische opvat- ting van rechtvaardigheid, waaraan iedere maat- schappelijke orde, inclusief de huidige, door Kalma liberaal-pluralistisch genoemde orde, getoetst client te worden. AI even terecht constateert Schuyt, dat de ontwikkelingen in de samenleving voortdurend nieuwe vormen van onvrijheid en ongelijkheid Iaten ontstaan, niet in de laatste plaats ten gevolge van pogingen om eerdere onrechtvaardigheid te bestrij- den. De huidige verzorgingsstaat is daar een voor- beeld van. Een overzichtelijke, centrale oorzaak van ongelijkheid, zeals een arbeidersklasse die uitgebuit werd door het kapitaal, bestaat allang niet meer.

Met die analyse is weinig mis, maar het ont- breekt ook bij Schuyt aan de broodnodige concrete antwoorden, gegeven die analyse. Zeker, het is ra- zend ingewikkeld om per probleem en per beleids- terrein uit te maken welk type ongelijkheid en on- vrijheid aan de orde is en hoe en waarom de sociaal- democratie daar iets aan moet willen doen. Maar hoe ingewikkeld dat ook is, het is absolute noodzaak om dat te doen, omdat de onwil en het onvermogen om keuzes te maken, prioriteiten te stellen, claims als ontvankelijk dan wei als onontvankelijk te classificeren, de oorzaak is van de onmacht van de PvdA. Jedereen die vcrmeend onrecht van de eigen club dan wei van de groep waarvan men de belangen zegt te behartigen nu bij de PvdA aanhangig maakt en eist dat de sociaal-democratie daar iets aan doet, heeft in feite vrij spel omdat de sociaal-democratie aileen een sentimenteel criterium heeft van recht- vaardigheid: alles wat riekt naar onrecht, achters- tand, ongelijkheid en zieligheid, wordt als onrecht- vaardig beschouwd. Ieder positief en naar de buiten- wacht te verdedigen idee van rechtvaardigheid ont- breekt en daarmee ieder selectiecriterium, behalve

de luidkeelsheid van de betreffende slachtoffer-

groep. Het voorspelbare gevolg is dat de PvdA, zogauw zij gaat regeren, niet iedereen tevreden kan stellen en dus moet kiezen.

Wat nodig is om uit de malaise te komen, is een rechtvaardigheidstheorie met een doordachte recht- vaardigheidsconceptie die het mogelijk maakt om kiezers en doelgroepen van tevoren duidelijk te rna- ken waar de sociaal-democratie naar streeft en waar- om op het ene terrein gelijke 'wedstrijdcondities' (en dus: ongelijke uitkomsten) voldoende zijn en op het andere terrein gelijke vooruitzichten of gelijke uitkomsten noodzakelijk zijn (en dus, bij voorbeeld, vrijheden dienen te worden ingeperkt). Oat vereist niet aileen denkwerk, maar vooral ook de politieke moed om consequenties te trekken die niet in dank zullen worden afgenomen door krachtige pressie- groepen. Oat Schuyt in deze niet vee] heil verwacht van een met name genoemde rechtvaardigheids- theorie die bij dit nadenken zou kunnen helpen, nl.

die van John Rawls, lijkt me in dit verband een kwestie van ondergeschikt belang, hoe grotesk zijn interpretatie van diens theorie als legitimering van de vrijheid van de !outer op consumptie beluste be- zitsindividualist ook is.

Een normatiifidee van semeenschap

De bijdrage van Stuurman is een expose over de wederzijdse doordringing van (sociaal-)liberaHsme en socialisme van de vorige eeuw tot heden, tot uit- drukking komend in de hedendaagse verzorgings- staat, die door Stuurman in essentie als een sociaal- democratisch project wordt gekenschetst. Zijn voornaamste argument daarvoor is, dat het dispuut tussen liberalisme en socialisme in wezen draait om de oplossing van het vraagstuk onder welke condi- ties de instituties van markt en eigendom aanvaard- baar zijn, kortom over een vorm van compensatie van ongelijkheden die voortvloeien uit marktpro- cessen. De verzorgingsstaat is een poging tot oplos- sing van dit vraagstuk, waaraan de typisch socialisti- sche gelijkheidsnorm ten grondslag ligt, welke leidt tot herverdeling. En passant Ievert Stuurman dege- lijke kritiek op Kalma's kameleontische gebruik van de term 'liberaal' (nu eens staand voor de politieke strorning, dan weer eens voor het kapitalisme of een economische doctrine, vaak ook voor een bepaald geheel van waarden), die door Kalma, in zijn re- pliek, overigens geheel genegeerd wordt. Vervol- gens houdt Stuurman Kalma's analyse en interpreta- tie van de geschiedenis van socialisme en sociaal- democratie tegen het Iicht. Het op sterk water te zetten socialisme is in de ogen van Stuurman een stropop, waarnaast de door Kalma waardevol geach- te delen uit de traditie als 'sociaal-democratisch' des te fraaier kunnen afsteken. Stuurman destilleert uit de verschillende socialistische tradities vier kern-

(10)

s&..o"'99'

punten die zijns inziens het behouden meer dan waard zijn, maar die in de ogen van Kalma bij het afval van de geschiedenis horen te worden geplaatst.

Ten eerste kritiek van de politieke econornie, waar- bij Stuurman vergeet duidelijk te maken wat dan, hedentendage, de consequenties van die kritiek zou- den zijn (meer plan en meer markt, zoals in Schuivende panelen?; ingrijpen in de investeringsvrij- heid van ondernemers?). Als tweede en derde noemt hij sociale rechtvaardigheid contra utilitaristi- sche overwegingen en de norm van gelijkheid contra de ongelijkheid die resulteert uit de markt. Daarmee voert Stuurman hetzelfde argument aan als Schuyt:

de noodzaak van een moreel fundament en een morele standaard, terwijl op hem hetzelfde van toe- passing is als ik tegen Schuyt al aanvoerde, nl. dat een ongespecificeerd aanroepen van zulke normen en waarden nu juist de makke is van de sociaal-de- mocratie. Ten vierde wenst Stuurman kritiek op de negatieve kanten van individualisme (hedonisme, egolsme) te handhaven. Solidariteit, de bereidheid om collectieve dwang te aanvaarden, blijft nodig, vooral in onze verzorgingsstaat, die zonder zo'n mentaliteit niet zou kunnen overleven. Dit is na- tuurlijk een waarheid als een koe. De hamvraag is echter op grond waarvan een hedendaagse sociaal- democratie die 'goede' kant van het individualisme kan mobiliseren. Welbegrepen eigenbelang lijkt me een smalle basis, want ieder groepsbelang, hoe scha- delijk ook voor het belang van anderen, floreert op die titel en probeert in de politiek alles binnen te halen wat maar mogelijk is. Welk normatiifidee van gemeenschap (want dat is nodig) staat Stuurman voor ogen? Ik neem aan dat hij niet denkt aan perso- nalisme en solidarisme

a

Ia Banning, waarvan ik ove- rigens nooit heb begrepen waarin het verschilde van een christelijk gelnspireerd idee van gemeenschap, maar dat tenrninste wei een normatief idee van ge- meenschap was. Sociaal-democratie haalt zijn inspi- ratie niet aileen uit een sociaal-economisch verlang- lijstje, maar ook uit hartstocht, dus uit een hoger idee. Oat idee moet dan wei kunnen worden om- schreven en iets anders behelzen dan naastenliefde of eigenbelang, want daar hebben we a! partijen voor.

Corporatisme

Pels' bijdrage begint met hetzelfde als die van Stuur- man: de wederzijdse doordringing van kapitalisme en socialisme, die resulteert in een mengvorm, waarin de oorspronkelijke tegcnstellingen zijn ver- dwenen. De klassiek-liberale tegenstelling tussen enerzijds het domein van de staat en anderzijds de domeinen van economie, maatschappij en cultuur is

volledig achterhaald; kenmerkend is nu juist de on- derlinge vervlechting. Het primaat van de politiek is een fictie. Zowel de klassieke scheiding van sferen van de liberalen als het klassieke etatisme van de so- ciaal-democratie zijn passe. Pels verwijt Kalma dat hij juist wei terugvalt op het liberale idee van een eigen politieke sfeer die zich niet bemoeit met eco- nomie, maatschappij en cultuur. Oat Kalma daar- mee in strijd is met vee) uit de traditie van het socia- lisme (bij voorbeeld pogingen om juist wei tot econo- mische organisatie van het kapitalisme te komen, door planning, publiekrechtelijke bedrijfsorganisa- tie, medezeggenschap) lijkt me ook duidelijk. Wat ik niet begrijp is Pels' herhaaldelijke aanprijzing van positief te waarderen vormen van 'osmose' van staat, economie en maatschappij, waarmee hij doelt op oud en nieuw corporatisme. Ik bestrijd natuurlijk niet dat die 'osmose' bestaat: integendeel, Neder- land is ervan vergeven. En ik bestrijd evenmin dat corporatistische gedachten dee! uitmaken van de Nederlandse sociaal-democratische traditie, getuige Vander Goes van Naters, Banning en vele anderen, inclusief de ondoordachte echo's daarvan in Schui- vende panelen en Bewogen beweging. Wat daar sociaal- democratisch aan is, ontgaat me en zeker wat daar der- mate waardevol aan zou zijn, dat het een bouwsteen zou kunnen zijn voor een eigentijdse sociaal-demo- cratische visie.

Corporatisme als synthese van kapitalisme en socialisme, zelfs in de befaamde formule dat de grondslag van de staat parlementair, democratisch en individueel blijve, maar de verdere bouw in be- ginsel corporatief zal zijn, is geen handig argument tegen Kalma. In de ogen van de opstellers van het uit

1 9 3 5 stammende rapport Het staatkundig stelsel der Sociaal-Democratie, waar die formule in voorkomt, was corporatisme niet meer dan een instrument om het primaat van de politiek te vestigen - onderge- schikte organen, die het de overheid (en uiteraard het liefst een sociaal-democratische overheid) mo- gelijk moesten maken om vooral de greep op de eco- nomie te verstevigen. Soortgelijke gedachten over 'socialistische PBO's' vlak na de oorlog hadden de- zelfde achtergrond. Oat zijn socialistische iJiusies, waar Kalma, mijns inziens terecht, geen brood meer in ziet. Wie corporatistische 'syntheses' als socialis- tisch vvil verkopen, heeft als sociaal-democratische rechtvaardiging daarvan verder niet vee] anders om op terug te vallen dan de 'derde weg' van Banning, die inderdaad theoretisch onderbouwd is, dankzij diens idee van de 'personengemeenschap', zij het dat ik daar niets sociaal-democratisch in kan ontdek- ken. Het lijkt me niet handig om Kalma een omissie te verwijten in zijn schifting van 'bruikbaar en on-

-

bruM Bannil Ik dan w illusie op zic daarv<

lei pn ratisti.

de de staanc tisme· Den f de slo profij1 leidt t aan n sprek:

vrouv geen I roepv zijn a.

liefst geerd

Pels' denti•

van ~ Man, corre verwi sche · roeps nis er grom adeqt men een n hij ec recht schikl kritie ve' a sche allen leren voor gebn met • voor partij van d PvdA

(11)

S&._DIII99'

bruikbaar' uit de traditie, !outer en alleen omdat Banning nu eenmaal bestaan heeft.

lk vrees dat nog een ander sociaal-democratische dan wei socialistische illusie Pels parten speelt: de illusie dat democratisering, participatie en inspraak op zichzelf vee! moois te weeg brengen; dat meer daarvan hetzelfde is als beter. Nu kan men om aller- lei pragmatische redenen vrede hebben met corpo- ratistische 'osmose', maar toch zeker ruet vanwege de democratische meerwaarde daarvan. Aile be- staande inzichten over het 'reeel bestaande corpora- tisme'- het grote dode gewicht dat om de nek van Den Haag hangt, wie daar ook regeert - lei den tot de slotsom dat gevestigde belangen daar het meest profijt van hebben en dat die 'osmose' aileen maar leidt tot meer invloed van door ruemand gekozen en aan ruemand verantwoording schuldig zijnde 'ge- sprekspartners'. Studenten, patientenvererugingen, vrouwen, 'nieuwe sociale bewegingen' zijn echt geen haar beter dan wcrkgevers, werknemers, om- roepvererugingen of specialistenorganisaties; het zijn allemaal behartigers van deelbelangen, die het liefst met uitsluiting van concurrenten geprivile- geerde toegang hebben tot het beleidscircuit.

Pels veegt terecht de vloer aan met Kalma's ten- dentieuze en historisch ongelnformeerde weergave van het cultuursocialisme en zijn kennis van De Man, Banning en De Kadt staat borg voor nuttige correcties en zinvolle tegenwerpingen. Ook zijn verwijt dat Kalma geen oog heeft voor de sociologi- sche veranderingen in de samenstelling van de be- roepsbevolking en voor de veranderde rol van ken- ills en informatie in het arbeidsbestel is ruet zonder grond. Met zijn verwijt aan Kalma dat deze een adequate klassentheorie ontbeert, met name in ter- men van een rueuwe 'kennisklasse' die tegenover een rueuwe 'onderklasse' zou komen te staan, gaat hij echter net een stap te ver. Kalma riposteert te- recht dat Pels zo'n theorie zelf ook niet tot zijn be- schilling heeft. Pels schiet nog verder door in zijn kritiek op Kalma's keuze voor betaalde, 'produktie- ve' arbeid als uitgangspunt van sociaal-democrati- sche politiek, inclusief de plicht tot werken voor allen die dat kunnen. In plaats van kritiek te formu- leren op de echte zwakke stee-Kalma's pleidooi voor grootscheepse AT v, als lapmiddel om het gebrek aan arbeidsplaatsen te bestrijden- komt Pels met een utopisch pleidooi voor een basisuitkering voor iedereen. Van een heel sympathieke splinter- partij is een pleidooi voor een dergelijke 'bevrijding van de arbeid' denkbaar, maar toch echt ruet van de PvdA.

OntideolosiserinB

De bijdrage van Scheffer 1s m merug opzicht het meest vergaand en het meest doordrongen van het besef, dat aileen een fundamentele verrueuwing de identiteitscrisis van de sociaal-democratie kan oplos- sen. Hij vergelijkt de tour deforce die nu van de soci- aal-democratie verlangd wordt met die waar men in de jaren dertig voor stond, toen afscheid genomen moest worden van de marxistische klassepartij ten faveure van de brede volkspartij. En net als in de jaren dertig zijn het wezenlijk veranderde omstan- digheden die tot zo 'n fundamentele verrueuwing noodzaken, samengevat onder de slagwoorden Eu- ropese eenwording en post-industriele samenle- ving. Het is er de tijd ruet meer naar om terug te val- len op de continwteit van het sociaal-democratische gedachtengoed (a Ia Schuivende pane/en), noch voor het teruggrijpen op methoden die in het verleden succesvol waren (a la het reformisme van Kalma).

De hedendaagse problemen zijn ruet meer te vatten of op te lossen in term en van een compromis tussen kapitaal en arbeid, omdat de tegenstelling arbeid- kapitaal hoogstens nog een van vele tegenstellingen is in de huidige samenleving en zeker ruet meer de alles bepalende.

Scheffer onderbouwt deze stellingname door te wijzen op trends als ontzuiling, individualisering en ontideologisering, die de ratio van het overgelever- de partijpolitieke stelsel ondergraven. Eenzelfde ef- fect heeft de internationalisering van de economie en de verschuiving van politieke macht naar 'Brus- sel'. In het algemeen zijn die trends natuurlijk on- rruskenbaar, maar Scheffer slaagt er niet in aan te ge- ven, waarom deze algemene trends nu juist de PvdA en de sociaal-democratie zo in hun bestaansrecht aantasten, terwijl liberalisme en christen-democra- tie er vee! minder door worden bedreigd. Oat kan toch niet zijn omdat die politieke stromingen wei een antwoord zouden hebben op 'nieuwe tegenstel- lingen' als die tussen econorrusche groei en ecologi- sche behoud, nationale identiteit en Europese inte- gratie of medische technologie en ethische norme- ring?

Het lijkt me dat Scheffer te weinig oog heeft voor wat Schuyt probeerde te vatten met het beeld van 'drie over elkaar heen schuivende panelen', de res- tanten van de oude, verzuilde samenleving, de uit- dijende verzorgingsstaat en de rueuwe post-indus- triele maatschappij. Een combinatie van die samen- levingstypes is niet aileen nog maatschappelijke realiteit, maar ook politieke, bestuurlijke en elec- torale realiteit. Zwevende kiezers bestaan naast tra- ditionele achterbannen, zoals oude, geinstitutionali- seerde belangengroepen naast nieuwe pressiegroe-

(12)

s&..o"'99'

pen bestaan. Hoe echt partijleden zijn die wei een duurzame binding met de 'overgeleverde' beginsel- partij hebben en die partij ook wensen te houden aan de beginselen waar zij voor staat, merkt juist de PvdA nu die !eden eisen dat zij in de eerst plaats soci- aal moet zijn. De post-industriele samenleving is nog lang niet de enige werkelijkheid, zeker niet in de belevingswereld van de traditionele PvdA-aanhang.

Scheffer gaat voorbij aan het probleem hoe een ver- nieuwde sociaal-democratie zowel de traditionele aanhang iets kan bieden (materieel en op het punt van een aansprekende, eigentijdse visie), als het post-industriele electoraat tevreden kan stellen. Als aileen dat laatste de bedoeling is, dan lijkt mij D 66 een voldoende alternatief in ons partijpolitieke stel- sel.

In concreto beveelt Scheffer drie punten aan die richting moeten geven aan de vernieuwing van de sociaal-democratie: afscheid van de ideologische sa- menhang, consequente europeanisering en samen- werking met andere hervormingsgezinde partijen.

lk ben het met Scheffer oncens dat de vermin- derde relevantie van de klassieke ideologieen in hun 'overgeleverde' vorm betekent dater geen nieuwe vormen van een op beginselen berustende visie op 'de goede samenleving' mogelijk zijn. Het mag waar zijn dat 'de grote emancipatoire verhalen' op hun eind !open, het resulterende pluralisme is richting- loos en ideeloos zonder een aantal concurrerende visies op de inrichting van de samenleving. Juist een onoverzichtelijke samcnleving heeft behoefte aan richtinggevende ideeen en juist de sociaal-democra- tie heeft de plicht om op eigentijdse wijze te werven met een idee van een rechtvaardige samenleving en dus ook met een idee van gemeenschap en solidari- teit- zij het niet meer gebaseerd op klasse en andere achterhaalde retoriek. 'Burgerzin' is een te mager antwoord en opnieuw: daar hebben weal een partij voor en die heet D 66. Scheffer overschat ook de fun- damentele consensus die tussen liberalisme, confes- sionalisme en sociaal-democratie zou bestaan over de klassieke individuele rechten en de sociale grond- rechten, waardoor op dat punt geen partijpolitieke profilering op basis van morele en politieke princi- pes meer nodig zou zijn. Dat is zonneklaar niet waar voor issues als euthanasie en abortus, of voor het non- discriminatiebeginsel zogauw dit praktisch moet worden toegepast, zoals in het bijzonder onderwijs.

En het is evenmin waar voor het sociale zekerheids- stelsel, dat in sociaal-democratische ogen altijd meer is geweest dan een armoedcstelsel dat mensen van een overlevingsminimum voorziet. Het ginger voor sociaal-democraten om dat mensen die buiten hun schuld buiten het arbeidsproces raakten recht had-

den op een zo volwaardig mogelijke deelname aan de samenleving - ondanks ziekte, rolstoel, ouder- dom of overtolligheid. Kortom: positieve vrijheid en sociale rechtvaardigheid en niet aileen een verze- keringspremie tegen de opstand van de kansarmen.

Dat lijkt me nog altijd typisch sociaal-democratisch, ofhet nu geld kost of niet.

Dat een vernieuwde sociaal-democratie zich minder moet Iaten leiden door wat Koen Koch ooit zo treffend 'het nationale knikkerputje' noemde en meer oog client te hebben voor de realiteiten van 'Europa', is iets wat ik Scheffer niet bestrijden wil.

Terecht schrijft hij ook dat het argument 'Europa' nu vooral wordt gebruikt om te iegitimeren waarom men niets aan bepaalde problemen doet; ook in Schuivende pane/en is dat nogal eens het geval. Het probleem is natuurlijk wat we ons moeten voorstel- len bij 'consequente europeanisering zonder de na- tionale identiteit te verwaarlozen' en, in het bijzon- der, of sociaal-democraten daar andere opvatttingen over hebben dan liberalen of confessionelen.

Aansprekender is Scheffer's laatste punt: aan- vaarding van de cultuur van politieke minderheden, normalisering van de betrekkingen met het c DA en hernieuwde samenwerking met o66 en Groen Links, niet meer vanuit de illusie van een progressie- ve meerderheid, maar als tegenwicht voor !outer 'accomodatie' aan de we.nsen van het CDA. Dat ad- vies aa.n de PvdA komt dus te laat; daar had men aa.n moeten denken voordat men in de regering stapte en voordat men o66 uit de formatie werkte. Een fusie die de afkalvende K v P nog redde, behoort voor een gehalveerde PvdA gewoon niet meer tot de reele mogelijkheden, omdat D '66 wei zal uitkijken.

Eerder gaat de PvdA aan zichzelf te gronde, of valt de partij in tweeen uiteen, dan dat de sociaal-demo- craten nog tijdig kunnen voldoen aan de voorwaar- den die Scheffer zelf stelt, wil zo'n progressief sa- menwerkingsverband ooit kans van slagen maken.

Dat kan hij niet he! pen, maar het maakt het sluitstuk van zijn betoog wei irrelevant; net zo irrelevant als Kalma's voorzichtige instemming hiermee, als 'een mogelijkheid die onderzocht moet blijven worden'.

Als de geschiedenis de sociaal-democratie nog een laatste kans geeft om dat te doen wat men vijftien jaar heeft nagelaten - zich daadwerkelijk vernieu- wen - dan zal de sociaal-democratie dat op eigen kracht moeten doen. Of dat nog lukt? Sociaal-demo- cratie tussen zakelijkheid en moraal doet eerlijk gezegd het ergste vrezen, niet omdat er niet vee] zinnigs in staat, maar omdat het zinnige ervan a! zo vaak ge- zegd is, zonder resultaat.

'Yolks' en rec niet als als bor zo sd 1989.2 waarde van de den op artikel<

aan de Nie tevens zindhe:

litici', ties).\

colleg(

Gener:

hoord1 rechte:

een be kwalifi dooi v men v:

bij te z die sin volkss•

tievelc taire d daar z Bijzon bestm ('Corr mand gezag Kc re rol (inclll!

ving): nadru op. H theori ties d Daaril minis I

nogm

(13)

- - - -- -

s&..o 11 1991

Naar een Duas Politica

niet. Door het eerste leer- 'Volksvertegenwoordiging

en rechter dienen elkaar niet als concurrenten maar als bondgenoten te zien', zo schreef Koeman in

I 989.2 Dat vergt een h r- waardering van de positie

ERIK JURGENS stuk werd het parlement

sterk betrokken bij rege- ringsbeleid, zeker vanaf het moment dat de over- heid zo'n grote sturende Lid van de T weede Kamer voor de PvdA

en hooaleraar staatsrecht aan de v u te Amsterdam 1

van de rechter in ons democratisch bestel. Wij wor- den op dit punt op onze wenken bediend door de artikelen van Witteveen en Brenninkmeijer die hier aan de orde zijn.

Niet duidelijk is waarom Brenninkmeijer daarbij tevens blijk geeft van een minder-parlementaire ge- zindheid ('tanende legitimatie', 'arrogantie van po- litici', 'politieke prietpraat' en meer zulke kwalifica- ties). W ellicht gaf de aanleiding van zijn betoog, een college in het kader van het Tilburgse Studium Generale, hem in dat enige provocatie van zijn toe- hoarders van pas zou komen. In een toespraak tot rechters-in-opleiding, in I 987,3 hield hij immers een betoog van eendere strekking, maar zonder die kwalilicaties. Of heeft hij er behoefte aan zijn plei- dooi voor de legitimatie van de rechter tot het ne- men van beslissingen van politieke betekenis, kracht bij te zetten door de legitimatie van het parlement- die sinds Rousseau berust op variaties op het thema volkssouvereiniteit - te marginaliseren? Construc- tieve kritiek op het functioneren van onze parlemen- taire democratic is hard nodig. Het parlemcnt geeft daar zelf blijk van, getuige het rapport van diens Bijzondere Commissie inzake de staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwingen ('Commissie Deetman' van eind I 990 ).4 Maar nie- mand is gediend met publieke ondermijning van het gezag van het parlement.

Koeman heeft voor het parlement een positieve- re rol in petto: beleidsvoering door de overheid (inclusief het maken van de daarvoor nodige wetge- ving) heeft een zodanig dominante rol gekregen dat nadruk moet komen te liggen op de controle daar- op. Hij heeft gelijk: volgens de achttiende-eeuwse theorie van de Trias Politica zijn er drie staatsfunc- ties die behoren bij drie afzonderlijke organen.

Daarin zijn de negentiende-eeuwse leerstukken van ministeriele verantwoordelijkheid en rechtsstaat nog niet verwerkt, want die ken de Montesquieu nog

rol kreeg toebedeeld. Het tweede leerstuk onderwierp ook het handelen van de overheid zelf aan de wet.

Het parlement als mede-wetgever, de rechter als rechtstoepasser: deze traditionele functie-toedeling vergt, in het kader van de feitelijke verhouding tus- sen de staatsmachten, aanpassing. Het parlement moet vee! meer nadruk gaan leggen op zijn rol van toezichthouder op het bestuur. Het komt al doende de rechter als bondgenoot tegen. Koopmans wees hier overigens al in I 970 op in zijn vermaarde artikel over de rol van de wetgever.5

Witteveen, die- getwge de titel van zijn oratie6 - vee! belangstelling koestert voor 'evenwicht van mach ten', in plaats van een achterhaalde scheiding daarvan, pakt het evenwichtiger aan. Een kwart eeuw nadat in de rechtszalen, tijdens de Maagden- huis-processen maar ook daarbuiten, het traditio- neel-linkse refrein van 'klasse-justitie' werd gescan- deerd, gunt Witteveen de rechter in een jaarboek gewijd aan de ontwikkeling van het democratisch socialisme 'een legitieme plaats als democratisch politick orgaan'.

Veertig jaar nadat George van den Bergh, oud-

SDA P-kamerlid en hoogleraar staatsrecht in Amster- dam, in het Nederlands Juristen Blad 7 toetsing van formele wetten aan de grondwet ( dat wil zeggen het buiten toepassing Iaten van besluiten van regering en parlement door de rechter wanneer deze van me- ning is dat bepalingen daarvan in strijd zijn met de grondwet) afwees, omdat dit volgens hem streed met 'het diepste wezen van de democratic', veertig jaar nadien verdedigt Witteveen - evenals Bren- ninkrneijer - dat deze toetsing wei moet worden toegestaan als erkenning van de nieuwe rol van de rechter. De grondwet van I 9 8 3 maakt dit in art. I 2 o nu onmogelijk, zoals de Hoge Raad nog tijdens zijn bekende Harmonisatiewet-arrest8 terecht, maar naar het lijkt met enige spijt, bevestigt.

Het is jammer dat de voornaamste concrete con-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Notitie Post stelt voor dat Nederland in 2007 zijn markt volledig openstelt.. Vanuit het perspectief van grootaanbieders, zoals banken, is snellere liberalisering beter:

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Voor de gemeente Utrecht is het een bijzonder ingewikkeld dossier geworden, aangezien de discussie uiteindelijk niet alleen meer gaat over de vraag of de gemeente

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

It is of importance to note that a larger number of fast lane clinic patients used to get their treatment from the hospital and were treated by doctors and down referred to the

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Voor de indeling van verzekerden naar FDG- klassen wordt het bestand met declaraties uit 2019 gebruikt; voor de trendtabel worden de declaratiegegevens van 2018 en 2019

Om de ecologie van de Nachtzwaluw beter te begrijpen werd in 2010 en 2011 radiotelemetrisch onderzoek uitgevoerd in Bosland (noordwest Limburg).. Dit artikel synthetiseert