• No results found

Studie van de biotiek in parken: II. monitoring van de biotiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Studie van de biotiek in parken: II. monitoring van de biotiek"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studie van de biotiek in parken

II. Monitoring van de biotiek

Arne Verstraeten, Johnny Cornelis,

Kris Vandekerkhove en Ruben Walleyn

Vlaamse overheid Beleidsdomein Leefmilieu, Natuur

en Energie

Agentschap voor Natuur en Bos

(2)

Monitoring is het opvolgen van iets in de tijd, met een welbepaalde doelstelling.

Wat is monitoring?

Monitoring vereist:

- een gestandaardiseerde methodiek

(3)

Wat omvat de monitoring in parken?

De monitoring in parken richt zich op volgende aspecten :

- evolutie van de soortensamenstelling van bepaalde groepen - evolutie van de populatiegrootte van bepaalde soorten

- evolutie van de diversiteit van bepaalde soorten en de terreineenheden

(4)

Monitoring is arbeidsintensief en duur ! Daarom maken we onderscheid tussen :

Aanpak

- een deel basismonitoring, dat standaard in elk park wordt uitgevoerd.

- een aantal uitbreidingsmodules, die slechts optioneel worden uitgevoerd indien voldoende tijd, kennis en middelen

(5)

De basismonitoring bestaat uit volgende modules :

I. De Basismonitoring

- opnames van hogere planten

- waarnemen van dagvlindersoorten - karteren van broedvogels

- onderzoek naar amfibieën

(6)

Bij de monitoring van hogere planten maken we onderscheid tussen : - kruidachtigen

- bomen en struiken

1) Monitoring van hogere planten

Kruidachtige soorten worden onderzocht op 0,2% van de totale parkoppervlakte.

Er wordt gewerkt met proefvlakken van 2×2 meter (4 m2).

Dit komt neer op 5 proefvlakken per ha.

Kruidachtigen

Bomen en struiken

Bomen en struiken worden onderzocht op 1% van de totale parkoppervlakte.

Er wordt gewerkt met proefvlakken van 10×10 meter (100 m2).

(7)

Verdeling van de proefvlakken

- 30% van de proefvlakken wordt verdeeld over de lijnvormige terreineenheden

- 70% van de proefvlakken wordt verdeeld over de vlakvormige terreineenheden

Er worden dus relatief veel proefvlakken in de lijnvormige

terreineenheden gelegd, maar deze herbergen vaak de meeste soorten.

Binnen de terreineenheden worden de proefvlakken willekeurig gekozen.

(8)
(9)

Werkwijze

- Duid de ligging van het proefvlak aan op kaart.

- Markeer het proefvlak op het terrein d.m.v. een paaltje. - Geef het proefvlak een uniek nummer.

- Noteer de datum waarop de opname gebeurt.

- Determineer alle kruidachtige of houtachtige soorten en schat hun bedekking (schaal van Londo of Braun-Blanquet).

Symbool Londo Bedekking (%) Londo Gemiddelde bedekking Londo Symbool Braun-Blanquet Bedekking (%) Braun-Blanquet Aantal Individuen Braun-Blanquet Gemiddelde bedekking Braun-Balnquet 0.1 <1 0,5 r <5 Zeer weinig (1 of 2) 0,5 0.2 1 tot 3 2 + Weinig (<20) 2 0.4 3 tot 5 4 1 Talrijk (20-100) 4 1 5 tot 15 10 2 5 tot 25 Willekeurig 15 2 15 tot 25 20 3 25 tot 35 30 3 25 tot 50 Willekeurig 37,5 4 35 tot 45 40 5- 45 tot 50 47,5 5+ 50 tot 55 52,5 4 50 tot 75 Willekeurig 62,5 6 55 tot 65 60 7 65 tot 75 70 8 75 tot 85 80 5 75 tot 100 Willekeurig 87,5 9 85 tot 95 90 10 95-100 97,5

Opgelet : indien voorjaarsbloeiers aanwezig zijn, is het nodig om de

(10)

In totaal werden 218 hogere plantensoorten in de proefvlakken aangetroffen.

3 kruidachtige soorten komen voor op de Rode lijst : - Wijdbloeiende rus (MVB)

- Koningsvaren (B) - Klein glidkruid (B)

Resultaten voor Vordenstein

Vegetatieanalyse (Haskoning)

Volgende vegetatietypes konden onderscheiden worden :

Vegetatietype BWK-type BWK-beschrijving

RG Pteridium aquilinum ppms Aanplant van grove den met lage ondergroei

Fago-Quercetum subassociatie pteridietosum Qb of Qs Eiken-berkenbos of zuur eikenbos

Quercetea robori-petraeae DG Rhododendron

ponticum Qb of Qs Eiken-berkenbos of zuur eikenbos Graslanden van het Witboltype Hp-Hp* Soortenarm permanent cultuurgrasland

-soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden

(11)

Informatiewaarde voor het beheer : een voorbeeld

(12)
(13)
(14)

Voor de monitoring van dagvlinders wordt gebruik gemaakt van de methodiek van Van Swaay (2005), die algemeen gebruikt wordt in Vlaanderen en Nederland (o.a. voor de nieuwe dagvlinderatlas).

2) Monitoring van dagvlinders

De methodiek maakt gebruik van een vaste looproute, die als volgt wordt uitgezet :

- teken de route in op kaart en markeer zonodig een aantal vaste herkenningspunten op het terrein

In grote parken kunnen eventueel 2 of meer routes worden uitgezet. - leg de route langs plaatsen die voor vlinders aantrekkelijk zijn (bloemrijke ruigtes en hooilanden, structuurrijke bosranden,…) - kies een route van maximaal 1000 m lang

- verdeel de route in homogene secties van 50 m lengte en beschrijf de vegetatie in deze secties (+ eventuele opmerkingen over beheer) - streef naar 15 tot 20 secties (minder mag ook)

(15)
(16)

Het lopen van de route

De vaste route wordt tussen 1 april en 30 september minstens

5 tot 10 keer gelopen, in een constante rustige wandelpas.

Voor een route van 1000 m neemt dit telkens ongeveer 30 minuten in beslag.

- Er wordt alleen waargenomen tussen 10u en 17u en bij >13°C. - Bij een temperatuur van 13-17°C wordt alleen waargenomen bij een bewolking

<50%, bij warmer weer kan ook bij zwaar bewolkt weer worden waargenomen.

- Er wordt alleen uitgevoerd bij een windkracht <5 beaufort.

(17)

Hoe tellen ?

Per sectie van 50 m worden alle dagvlindersoorten die men binnen de telkooi waarneemt genoteerd.

De waarnemer telt binnen een telkooi van 5 m breed, 5 m voor en 5 m boven zich.

(18)

Resultaten voor Vordenstein

Er werd nog geen monitoring volgens de nieuwe methodiek uitgevoerd.

Monitoring volgens de vroegere methodiek (inventarisatie per perceel aangevuld met enkele dagen gericht zoeken) leverde 17

(19)

Er wordt een vaste looproute uitgezet, die het volledige park bestrijkt.

Ga als volgt tewerk :

3) Monitoring van broedvogels

Voor monitoring van broedvogels wordt uitgegaan van de methodiek van Van Dijk (2004), die algemeen gebruikt wordt in Vlaanderen en Nederland.

- Kies voor een lusvormige route (beginpunt = eindpunt).

- Duid de route aan op kaart en beschrijf deze op basis van op het terrein goed zichtbare herkenningspunten.

(20)
(21)

- Loop de route 7 keer (vogelarm park) tot 10 keer (vogelrijk park) in hetzelfde jaar.

Het lopen van de route

- Loop de route van maart tot juni. Loop voor vroeg broedende vogels

(bv. Kerkuil) al in februari, voor laat broedende (bv. Boomvalk) nog tot in juli.

- Voorzie minimaal 10 dagen tijd tussen 2 inventarisaties.

- Inventariseer telkens vanaf 1 uur voor zonsopgang, maar voer 2 van de inventarisaties ‘s nachts uit.

- Inventariseer bij voorkeur bij weinig wind, geringe bewolking en matige temperaturen.

- Vermijd inventarisatie bij slecht weer (dit kan bij aanhoudend slecht weer echter niet altijd vermeden worden).

- Start niet altijd op hetzelfde punt van de route. Kies bijv. 3 startpunten van waar afwisselend wordt gestart.

(22)

Alle geldige waarnemingen (methodiek broedvogelatlas) worden elke keer aangeduid op kaart, later wordt een overlay gemaakt van alle kaarten.

Registratie van de waarnemingen

Geldige waarnemingen zijn waarnemingen in de categorie

waarschijnlijk broedend (code 2) of zeker broedend (code 3).

Code 1 : Mogelijk broedend

Een soort waargenomen in het broedseizoen, in het broedbiotoop

Eenmalige waarneming van zingende of baltsende vogel in het broedseizoen in het broedbiotoop

Code 2 : Waarschijnlijk broedend

Waarneming van een paar in geschikt broedbiotoop in het broedseizoen

Territoriumgedrag (zang, gevechten) op ten minste 2 dagen, die meer dan een week uit elkaar liggen, op dezelfde plaats vastgesteld

Baltsend paar (ook paring) in het territorium Bezoek van vogel aan waarschijnlijke nestplaats

Angstkreten of ander gedrag (alarmeren) dat wijst op de aanwezigheid van een nest of jongen Vogel met broedvlekken (naakte huid die in direct contact met de eieren wordt gebracht) Transport van nestmateriaal, nestbouw of uithakken van een nestholte

Code 3 : Zeker broedend

Afleidingsgedrag

Pas gebruikt nest of verse eierschalen gevonden

Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of donsjongen van nestvlieders

Bezoek door de ouders aan nest met onbekende inhoud, waarneming van broedende vogel Transport van ontlastingspakketje of voedsel voor de jongen

Nest met eieren, nest met jongen of jongen in het nest gehoord

(23)

Alleen uitsluitende waarnemingen worden genoteerd.

Dit zijn waarnemingen waarbij het met zekerheid om een ander individu gaat.

Ook het type waarneming en het gedrag van de vogel wordt genoteerd :

Type waarneming en gedrag Omschrijving

Volwassen individu in

broedbiotoop

- Enkele vogel met ‘binding’ Waarneming van volwassen individuen in geschikt broedbiotoop. Vooral van belang in de periode waarin geen

doortrek voorkomt (periode tussen de datumgrenzen). Waarnemingen van groepen in de periode tussen de datumgrenzen worden in paren opgesplitst.

Paar in

broedbiotoop - Samen optrekkend- Twee individuen samentrekken

Waarneming van paren in geschikt broedbiotoop. Vooral van

belang in de periode waarin geen doortrek voorkomt (periode tussen de datumgrenzen). Bij vogels zonder duidelijke

geslachtsverschillen wordt er meestal van uitgegaan dat 2 vogels in elkaars nabijheid (zonder agressie) een paar vormen. Bij twijfel noteren als 2 individuen. Waarnemingen van groepen in de periode tussen de datumgrenzen worden in paren opgesplitst.

Territoriaal

gedrag - Zang, balts, dreigen

Territorium-indicerende waarnemingen in broedbiotoop.

Waarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een territorium. Voorbeelden: zang, balts, baltsvoedering, territoriumroep, paring, imponeervluchten, dreigen en vechten.

Nest-aanduidend gedrag

- Kennelijk nest (gedrag) - Alarm

- Nestbouw

- Ouders met pas uitgevlogen jongen

- Waarschijnlijke broedplaats

Nest-indicerende waarnemingen. Waarnemingen die wijzen op

de aanwezigheid van een nest of jongen, zoals alarmeren,

afleidingsgedrag, aanvallen van een predator, nestbouw, transport van nestmateriaal, transport van voedsel voor de jongen,…

Nestvondst - Nest met eieren of jongen - Nest met broedende vogel

(24)

Monitoring van broedvogels in Vordenstein

Er werd nog geen monitoring volgens de nieuwe methodiek uitgevoerd.

Monitoring volgens de vroegere methodiek (gebruik van bestaande lijsten met soortgegevens) leverde 36 soorten broedvogels op :

Boomklever Boomkruiper Bosuil Ekster Fazant Gaai Goudhaantje Groene specht Grote bonte specht Grote lijster

Heggenmus Holenduif Houtduif Kauw

(25)

4) Monitoring van amfibieën

Voor monitoring van amfibieën wordt gebruik gemaakt van de

methodiek uit de Handleiding voor monitoring van amfibieën in

Nederland (Groenveld & Smit 2001).

Het onderzoek beperkt zich tot wateren in het park met een hoge of matige natuurwaarde.

De interesse gaat uit naar de aanwezige soorten amfibieën in het park en hun abundantie (zeldzaam, algemeen of zeer algemeen). Het onderzoek is gebaseerd op een combinatie van 3 technieken :

- luisteren - kijken - vangen

(26)

1) Luisteren

A) Beluisteren van koren

Het water wordt voorzichtig benaderd en van op korte afstand (enkele meters) wordt geluisterd naar roepende mannetjes.

De populatiegrootte wordt geschat a.d.h.v. de koorindex : Deze methode is bruikbaar voor :

- Groene kikker - Bruine kikker - Heikikker - Boomkikker - Gewone pad - Rugstreeppad - Knoflookpad - Vroedmeesterpad

Klasse Status Toelichting

- Ontbreekt Er zijn geen roepende dieren te horen

(27)

B) Plonzen tellen

Het water wordt dichter benaderd, waardoor kikkers in het water springen. Op basis van het aantal getelde plonzen kan een

aantalschatting gebeuren.

Deze methode is enkel bruikbaar voor Groene kikker.

(28)

2) Kijken

Vooral watersalamanders, maar ook bepaalde kikkers en

padden kunnen (vooral ‘s avonds) goed met zichtwaarnemingen

geïnventariseerd worden.

A) Volwassen dieren

(29)

Inschatten van de populatiegrootte

De populatiegrootte wordt in klassen ingeschat :

Klass

e Status Toelichting

- Ontbreekt Aanwezigheid van de soort niet aangetoond

(30)

De eieren van bepaalde soorten amfibieën zijn goed te herkennen. Ze kunnen bij voorkeur overdag worden onderzocht.

(31)

Larven en juvenielen kunnen soms in grote aantallen in het water waargenomen worden. Het gebruik van een zaklamp is hierbij aan te raden.

C) Larven en juvenielen

Probleem is dat de larven van een aantal soorten sterk op elkaar

(32)

Een derde techniek is het bemonsteren van amfibieën met behulp van een geschikt schepnet.

3) Vangen

Per 10 m oeverlengte wordt 1 keer geschept, met een maximum van 10 scheppen per water.

Er wordt niet geschept op plekken met een bijzondere vegetatie. Bij elke schepbeurt wordt het schepnet ver naar voor in het water gestoken en in een vlotte beweging over de bodem naar de kant gehaald.

Het gebruik van een schepnet levert vaak niet meer informatie op dan zichtwaarnemingen, maar is noodzakelijk in dichtbegroeide wateren. Het gebruik van een schepnet kan een aanzienlijke verstoring van het water veroorzaken en moet dus worden beperkt !

De inhoud wordt op de oever in het net onderzocht. Per soort wordt

het aantal individuen geteld. Nadien wordt de volledige inhoud van

(33)
(34)

Werkwijze

- Selecteer maximaal 10 tot 15 geschikte wateren voor onderzoek.

Opmerking: wateren van hetzelfde type die minstens 1 keer per

jaar met elkaar in verbinding staan worden als éénzelfde water beschouwd.

- Duid de wateren aan op kaart en geef ze een uniek nummer. - Bezoek elk water 4 maal :

- 1 keer in maart: dagbezoek.

eieren en volwassen dieren (kijken, luisteren en scheppen)

- 1 keer in april – begin mei: avondbezoek.

volwassen dieren (kijken, luisteren en scheppen) - 1 keer eind mei – begin juni: avondbezoek.

volwassen dieren (kijken en scheppen) - 1 keer in juli – augustus: dagbezoek.

(35)

Monitoring van amfibieën in Vordenstein

Er werd nog geen monitoring volgens de nieuwe methodiek uitgevoerd.

Monitoring volgens de vroegere methodiek (gebruik van bestaande lijsten met soortgegevens) leverde 6 soorten amfibieën op :

(36)

Op basis van de verzamelde gegevens tijdens de biologische survey en de basismonitoring worden volgende diversiteitindices

berekend :

5) Berekening van diversiteitindices

- De verzadigingsindex voor dagvlinders, broedvogels en amfibieën - De terreineenhedendiversiteitindex

(37)

De terreineenhedendiversiteitindex wordt berekend aan de hand van de verschillende aanwezige terreineenheden en hun

oppervlakte, lengte of aantal.

A) Terreineenhedendiversiteitindex

Zowel voor de vlakvormige, lijnvormige als puntvormige

terreineenheden wordt hiervoor de Shannon-Wienerindex gebruikt :

N

n

N

n

H

s i i i

ln

1

De maximale waarde van de index (Hmax)wordt bereikt wanneer alle

terreineenheden in gelijke verhoudingen aanwezig zijn en is gelijk aan :

max max max ln 1 ln s s H   

Maximaal aantal types terreineenheden

(s) Hmax=lns

Vlakvormige terreineenheden 34 3.53

Lijnvormige terreineenheden 21 3.04

Puntvormige

(38)

De verhouding H / Hmax wordt de verzadigingsindex (S) genoemd en neemt toe naarmate meer types terreineenheden in het park

aanwezig zijn.

De totale verzadigingsindex St wordt berekend als het gewogen

gemiddelde van de 3 indices :

(39)

Opmerking :

Aan de terreineenhedendiversiteitindex is geen waardeoordeel

gekoppeld ! Een hoge score voor de index is dan ook geen streefdoel.

Een beperkt aantal goed ontwikkelde types terreineenheden is meestal interessanter dan een lappendeken van matig ontwikkelde types.

(40)

B) Soortendiversiteitindex voor hogere planten

Voor de soortendiversiteit van hogere planten wordt eveneens met de Shannon-Wienerindex gewerkt. H H n H n n p bs bs kr kr tot  *  *

De diversiteitindex Hp wordt berekend als het gewogen

gemiddelde voor de kruidachtige soorten (Hkr) en de bomen en

(41)

C) Verzadigingsindex voor dagvlinders, broedvogels en amfibieën Voor dagvlinders, broedvogels en amfibieën kan een soort van

verzadigingsindex worden berekend.

Deze verzadigingsindices worden berekend door het aantal gevonden soorten te delen door het aantal soorten dat in

Vlaanderen voorkomt.

In Vlaanderen komen 72 soorten dagvlinders, 13 soorten amfibieën en 169 soorten broedvogels voor.

(42)

Optioneel kan voor een meer uitgebreide monitoring van dagvlinders worden gekozen, waarbij ook de populatiegrootte van de

verschillende soorten wordt opgevolgd.

1) Monitoring van de populatiegrootte van dagvlindersoorten

Opmerking :

Voor een volledige inventarisatie moet minstens gedurende 2

opeenvolgende seizoenen worden geteld, omdat de populatiegrootte

van dagvlindersoorten sterk kan schommelen naar gelang de weersomstandigheden.

II. Uitbreidingsmodules

In dat geval is het nodig om van 1 april tot 30 september

wekelijks 1 keer te tellen.

Per sectie van 50 m wordt het aantal waargenomen individuen van elke dagvlindersoort genoteerd.

(43)

Werkwijze voor ongedetermineerde witjes

Voorbeeld :

Er werden 10 Kleine geaderde witjes en 15 Kleine koolwitjes geteld. Indien er 5 ongedetermineerde witjes zijn waargenomen, worden deze verdeeld als 2 Kleine geaderde witjes en 3 Kleine koolwitjes.

Opgelet :

Deze werkwijze mag alleen voor de witjes worden toegepast !

Klein koolwitje

(44)

Voor zeldzame dagvlindersoorten kan optioneel een soortgerichte route worden uitgezet.

Deze route wordt uitgezet op plaatsen waar de kans om de soort aan te treffen het hoogst is, bijvoorbeeld waar een specifieke waardplant groeit.

2) Soortgerichte routes voor dagvlinders

Aardbeivlinder

(45)

Voor het Gentiaanblauwtje en de Sleedoornpage, 2 zeldzame dagvlindersoorten, kan het nuttig zijn om 1 of meer eitelplots te

monitoren, vermits de eieren vaak gemakkelijker te vinden zijn dan de vlinders zelf.

3) Eitelplots voor dagvlinders

Gentiaanblauwtje

De rups van het Gentiaanblauwtje heeft Klokjesgentiaan als unieke waardplant. In parken waar beide voorkomen, kan een eitelplot

worden uitgezet in de vegetatie waar Klokjesgentiaan groeit (bijvoorbeeld een proefvlak van 10×10 m).

Tel :

- Het aantal bloemen

- Het aantal eitjes per bloem

Het volstaat om 1 of 2 keer te tellen tijdens de

(46)

De rups van de Sleedoornpage heeft Sleedoorn als unieke

waardplant. Als eitelplot kan een gedeelte van een haag of bosrand met Sleedoorn worden gebruikt (bijvoorbeeld een stuk van 100 m).

Sleedoornpage

De telling gebeurt hier tijdens de winter en hoeft slechts 1 keer per

jaar te gebeuren. Alle Sleedoornstruiken binnen de eitelplot worden

(47)

Ook voor een aantal andere soortengroepen werden

uitbreidingsmodules met verwijzingen naar een gestandaardiseerde methodiek meegegeven : - Paddenstoelen - Mossen en korstmossen - Reptielen - Dagactieve zoogdieren - Vleermuizen - Vissen - Invertebraten

(48)

Monitoring van de structuurrijkdom van bosbestanden

Voor monitoring van de structuurrijkdom van bosbestanden werd een

authenticiteitindex ontwikkeld (Van Den Meersschaut et al. 2001),

waarvan de kenmerken volgens een gestandaardiseerde methodiek worden gemeten (standaardniveau) of ingeschat (basisniveau).

De index is gebaseerd op 4 categorieën van kenmerken : - Bosstructuur

- Boom- en struiklaag - Kruidlaag

- Dood hout

(49)

1) Standaardniveau authenticiteitindex

2) Boom- en struiklaag: 4 concentrische cirkels - A1: Cirkel met straal R = 2,25 m: zaailingen met hoogte <2 m

Boomsoort Aantal individuen

Hoogteklasse (0-49 cm, 50-99 cm, 100-149 cm, 150-199 cm) Verdeling (verspreid of groepsgewijs)

Verjongingswijze (natuurlijk, kunstmatig of gemengd)

- A2: Cirkel met straal R = 4,5 m: bomen met omtrek op borsthoogte <22 cm en hoogte ≥2 m - Hakhout:

Boomsoort

Omtrek van de loten met omtrek ≥22 cm Toestand: levend of dood

- Bomen met omtrek op borsthoogte <22 cm en hoogte ≥2 m : Boomsoort

Aantal individuen

Toestand: levend of dood

- A3: Cirkel met straal R = 9 m: bomen met 22 cm≤ omtrek op borsthoogte <122 cm Boomsoort

Omtrek

Toestand: levend of dood

- A4 Cirkel met straal R = 18 m: bomen met omtrek op borsthoogte >122 cm Boomsoort

Omtrek

Toestand: levend of dood

Bij het standaardniveau wordt gebruik gemaakt van een serie proefvlakken rond een vast opnamepunt volgens de methodiek van de Vlaamse Bosinventarisatie, waarbinnen volgende gegevens worden verzameld :

1) Kruidlaag: 1 vierkant proefvlak van 16×16 m (256m2)

(50)

Index Maximale score Structuurindex Houtige vegetatie-index Kruidvegetatie-index Dood hout-index 20 25 25 30 ∑= AUTHENTICITEITINDEX 100

(51)
(52)

2) Basisniveau authenticiteitindex

Bij het basisniveau worden de kenmerken visueel ingeschat op een kenmerkende plaats in het bosbestand, zonder gebruik te maken van proefvlakken of relatief complexe berekeningen.

Index Maximale score Structuurindex Houtige vegetatie-index Kruidvegetatie-index Dood hout-index 20 25 16 30 ∑= BASISINDEX 91

De eindscore wordt als volgt berekend :

(53)
(54)
(55)

Uitvoeringsfrequentie van de monitoring

De basismonitoring wordt standaard uitgevoerd bij de opmaak

van het beheerplan.

Om de 20 jaar moet deze monitoring verplicht worden herhaald.

Indien voor een bepaalde soortengroep hoge potenties aanwezig zijn is het echter beter deze volgens de optimale frequentie te monitoren :

Soortengroep Optimale frequentie

Hogere planten

 Bossen en andere gesloten vegetaties

 Gazons en andere open vegetaties 10 jaar5 jaar Dagvlinders 5 jaar Broedvogels 5 jaar

Amfibieën 5 jaar

(56)

Voor de soortengroepen uit de uitbreidingsmodules zijn dit de optimale frequenties :

Soortengroep Optimale frequentie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van de 231 woningen die na twee weken nog steeds gebreken vertoonden, staan de gegevens over het aantal gebreken per woning in de cumulatieve frequentiepolygoon van figuur 4?. Er

aantal in GEBWMOTAB maar niet in WMOBUS ∗ aantal in WMOBUS maar niet in GEBWMOTAB aantal dubbelingen in GEBWMOTAB en

Wanneer het haventerrein na afloop in dezelfde rommelige staat zoals nu wordt terug gebracht hebben plantensoorten die nu aanwezig zijn, goede kans zich weer vestigen.. Vanuit de

Boom- en struiklaag bestaat voor meer dan de helft uit uitheemse(*) soorten en is jong(*) en structuurarm(*) Kruidlaag(*) Kruidlaag goed ontwikkeld. (bedekking &gt;10%) en

(nieuw vel papier) Toon m.b.v. Je mag hier geen rekenregels voor limieten gebruiken.).. (nieuw vel papier)

Met enige regelmaat krijgt gemeente Oosterhout vragen van E-rijders die graag stroom uit de eigen zonnepanelen willen gebruiken voor het laden van hun elektrische auto, maar dit

Consequentie voor de Bronnen is dat omvang en fasering nader bezien zal moeten worden... Deel 2: Concept

Er zijn ook meer woningen nodig voor het plaatsen van alleenstaanden dan voor gezinnen, omdat er bij de taakstelling per gehuisveste persoon wordt geteld.. Veel vluchtelingen