A CTIEVE CULTUURPOLITIEK ? DOOR
S. VAN TUINEN, litt. drs.
(Vervolg).
lIl.
Onze houding tegenover de "actieve cultuur- politiek" moet worden beheerst door de beschou- wing omtl"ent de taak v,an de overheid. Het particulier initiatief worde niet onderschat.
Ik hoop te hebben aangetoond, dat wij A.R. gemeentebestuurders onze houding moeten bepalen. Als zo dikwijls wordt de tegenwoor- dige onderzoeker ook hier weer gedreven tot de principiële vragen en antwoorden. In ons geval: Wat is de taak van de Overheid?
De A.R. beschouwingen zijn niet uniform. Een samenvatting geeft Dr W. P. BERGHUIS in zijn referaat voor de V.U. dagen 1947.
Hij maakt onderscheid tussen de opvatting van b.v. KUYPER en die van DOOYEWEERD. KUYPER onderscheidde een primaire taak, de rechtsbedelende, en een oneigenlijke, secundaire, aanvullende overheidstaak. Primair bleef het handhaven der gerechtigheid, indien evenwel in deze zondige wereld ook op andere gebieden dan dat van het recht notoire misstanden heersten, b.v. op het sociaal terrein, dan mocht, ja dan moest de Overheid ingrijpen. Wat zwak en ziek was, moest door de Overheid worden gesteund. Dezelfde ideeën vinden we bij KUYPER'S medestanders en navolgers. De begrippen en woorden algemeen welzijn, welvaartstaak en cultuur- taak komen meer dan eens voor. Zeer duidelijk b.v. bij Prof.
BAVINCK in zijn Deputatenrede over Christelijke en neutrale staatkunde. (Hilversum, 1905, blz. 36). "Maar wel heeft hij (n.l.
de staat) te zorgen voor het algemeen belang, voor de algemene welvaart, voor de "salus publica" , en dus zulke uitwendige ver- houdingen en bestaansvoorwaarden te scheppen, waardoor het aan
A. S. XVJIl-7 13
194 S. VAN TUINEN de burgers, aan huisgezin en maatschappij, aan wetenschap en kunst mogelijk is, om elk hun eigen taak te volbrengen en tot bloei te geraken". Tegenover deze "oude" opvatting dan plaatst BERG- HUIS de "nieuwe" van DOOYEWEERD, die den staat omschrijft als volgt: "In de territoriale rechtsgemeenschap van den staat be- horen alle bijzonder gequalifkeerde rechtsbelangen in den zin ener waarachtig publiek-rechtelijke verbandsvergelding even- wichtig te worden geharmoniseerd in het algemeen rechtsbeZang, naar den eis van de samenlevingsbehoeften van een geheel volk onder eerbiediging van de souvereiniteit in eigen kring der niet- statelijke samenlevingsstructuren". (Wijsbegeerte der Wetsidee, Boek lIL. blz. 395).
Ik ben met BERGHUIS van mening, dat de oude opvatting niet zonder bedenking is. Zij is vaag en bevredigt niet volkomen. Als ik b.v. naga de taak van de gemeentelijke overheid in den moder- nen tijd, dan blijkt toch eigenlijk, dat de werkzaamheden, die vol- gens KUYPER alleen in uiterste noodzaak mochten worden aange- vat, de "oorspronkelijke" de "eigenlijke" taak overwoekeren.
Ik weet daar dan geen raad meer mee. Niemand ontkent de nood- zaak van gemeentelijke zorg voor volkshuisvesting, culturele ont- wikkeling, volksgezondheid. Moet ik nu aannemen, dat die toestand abnormaal is? Een noodtoestand ? Ja inderdaad voorzover deze ganse wereld eIken dag weer in nood is, in de "rustige" 1ge eeuw, toen de Overheid als politieagent fungeerde, evengoed als in de 20e eeuw met haar moderne problemen. Daarom is de omschrijving van DOOYEWEERD voor mij althans verlossend; men behoeft niet meer contre coeur zijn taak als gemeentebestuurder uit te voeren op het gebied van onderwijs, volkshuisvesting, welstandsbepalingen etc.; men behoeft niet meer het gevoel te hebben te worden ge- remd.
Maar zou BERGHUIS de tegenstelling KUYPER-DoOYEWEERD niet
scherper stellen dan zij is? KUYPER ziet ook op zijn wijze het uni-
versele van de Overheidstaak (zie b.v. zijn A.R. Staatkunde, dl. I,
blz. 293 v.v.). Vergelijk ook de interpretatie van KUYPER's ideeën
door Dr L. W. G. SCHOLTEN in zijn De Overheid . .. U ten goede
(1945). Ook KUYPER ziet grenzen. Naar ik meen is er practisch
niet zo'n groot verschil en is het punt bij beide: de worsteling
om de grens van de overheidstaak. Alleen, DOOYEWEERD is punti-
ger, begrenst scherper. KUYPER laat het particulier initiatief zich
ontplooien en grijpt niet in, indien het particulier initiatief wakker
is. DOOYEWEERD wil omschrijven wat overheidstaak is en erkent
de competentie der Overheid in te grijpen of te besturen, indien
--
~- ~ ~---~ --~---"-"'
II
ACTIEVE CULTUURPOLITIEK? 195
het publieke rechtskarakter in het geding is. Het particulier initia- tief, hoe waardevol ook, mag zich geen overheidsrechten aanmati- gen. Ik gevoel wel voor deze begrenzing en omschrijving. Er is een overheidstaak met universaliteit in eigen kring; de overheids- taak is in zekeren zin onbeperkt. De overheid behoeft nergens a priori halt te houden, voor geen huisdeur, schoolpoort, kerk- deuren, schouwburgingang of sportterrein. De overheid fungeert en integreert zich naar eigen aard in alle levenssferen. Doch aan den anderen kant: deze taak is beperkt, de werkingssfeer scherp begrensd, immers door de souvereiniteit in eigen kring.
Of alle moeilijkheden nu verdwenen zijn? Een groot probleem blijft het vinden van den concreten inhoud der souvereiniteit in eigen kring. Zeer belangrijk blijft de greep van KUYPER; de staat heeft niet het laatste woord, is niet het universele alles-omvattende levensverband. Het moeilijke is de omschrijving van extern en intern recht. Denk aan den rechtsgrond voor welstandsbepalingen, monumentenverordeningen.
Tenslotte, dit in het algemeen: de Overheid moet niet alleen de souvereiniteit in eigen kring ten volle erkennen en eerbiedigen, zij erkenne ook de zware plichten, de grote taak, door God den mens persoonlijk en in gemeenschapsverband opgelegd, in het brede leven economisch, sociaal, moreel, kerkelijk, zijn eigen pak te dragen.
De erkenning van de souvereiniteit in eigen kring mag geen platonische verklaring zijn, in Nederland helemaal niet, waar de werkzaamheid en het initiatief van den particulier, de decentrali- satie en het federalisme eeuwenlang zo'n kracht hadden en een rijke traditie vormden. Ik noem enkele bewijzen daarvan uit den nieuwen tijd, in onzen kring: schoolstrijd, radio-omroep, vakver- enigingen, woningbouw, allerlei sociaal, hygiënisch en charitatief werk als ziekenhuizen, sanatoria, rusthuizen, inrichtingen voor krankzinnigen, enz., reclassering, muziekverenigingen, zangver- enigingen, reciteerclubs, fiImactie, jeugdverenigingen, een Vrije Universiteit, een journalistenopleiding (uitgaande van het dagblad
"Trouw"), sportinstituten, Kaderschool C.N.V.
Ik wil ook enkele bewijzen geven van wat men in Friesland,
ook buiten de Overheid om, ja soms tegen officiële instanties in,
kon bereiken. Ik denk aan onderwijs in het Fries, een Bijbelver-
taling in het Fries, Psalmberijming in het Fries, een Fryske Aka-
demy, toneel (ook zeer verdienstelijke "Christelijke" stukken,
o. a. het onlangs met groot succes opgevoerde Bijbelse drama"Sim-
son van F. Schurer), operettes, litteratuur, muziek, heemkunde,
196 S. VAN TUINEN Friese kranten, bouwkunst, musea, volkshogeschool, openlucht- spelen enz., enz.
IV
De "politie" ovey gemeentelijke cultu7ty en cultUUY in de gemeente zij actief, 1n(J;(LY blijve typisch bepmald door het karakter van het ge- meentelijk overheidsveyband.
Ik ga nu over tot de behandeling van enige concrete punten.
Dat wil niet zeggen, dat ik ga voorschrijven hoe het moet. Wel- licht zult u missen een nauw verband tussen dit punt en het vorige. Dat kan niet anders. De principiële richtlijnen moeten worden gerealiseerd door den magistraat, die midden in de wer- kelijkheid staat, althans moet staan.
Ik herhaal de componenten in de omschrij ving van DOOYEWEERD : souvereiniteit in eigen kring, evenwichtige harmonisering, alge- meen rechtsbelang, naar de eisen van de samenlevingsbehoeften.
Die eisen zijn waarlijk niet gering. In dit opzicht kunnen wij, meen ik, leren van de P.v.d.A. In onze vakbladen verscheen over ons onderwerp tot nu toe zeer weinig. VAN DER VEEN in zijn goed artikel over Uitwassen der moderne cultuur (A.R. Staatkunde, 3-mnd. jrg. 14) bleef uiteraard negatief. In het algemeen bleef het bij een incidentele behandeling. Speciaal aan de controlerende taak in de practische politiek werd aandacht geschonken, en dat op voortreffelijke wijze door NOTEBOOM in zijn adviezen in A.R.
Stmatkunde. Ik noem enkele onderwerpen op het gebied van de actieve cultuurpolitiek: leeszaal, dansen, Zondagsrust, sportter- reinen, schouwburgen, vermakelijkheidsbelasting, goede zeden en natuurlijk onderwijs. Ik zou ook kunnen wijzen op artikelen van TALSMA over Gewestelijke plannen, en een enkel artikel in Neder- landsche Ged!achten en in De Magistratuur. Doch over het alge- meen bleef men juist in onze kringen zeer gereserveerd ten aan- zien van de actieve cultuurpolitiek.
Nu ken ik de respectabele argumenten: het kostte geld en dat geld was belastinggeld en dus moest men de zuinigheid betrachten.
Daarom werd er gesmaald op Amsterdam met zij n hoge posten voor ,;cultuur". Ik weet ook, dat het argument van de geestelijke vrijheid werd gehanteerd en de souvereiniteit in eigen kring en de beperkte overheidstaak. Terecht. En toch, is er in onze kringen ook niet een miskenning van de eisen der samenleving en van
.~.
.~
i
I
, i
1
I I·
I
-
--~~- - - -
ACTIEVE CULTUURPOLITIEK 'l 197
de waarde der cultuur en van den ernst van de culturele taak?
Onze moderne samenleving dreigt ten onder te gaan door gebrek aan levensstijl, door het cultuur-fiasco. Dat mag ons niet koud laten. Als de eisen der moderne samenleving zovele zijn, mogen wij dan wel volstaan met een minimumbevrediging op een koopje?
Wij mogen, nu de overheidstaak zo veelomvattend is, niet schoorvoetend op een afstand volgen. Onze politie zij actief! Ik gebruik hier het woord in zijn oude betekenis, zoals b.v. onze 16e- en 17e-eeuwse vaderen het gebruikten, in de betekenis van burgerlijk bestuur; het begrip omvat dan niet de zaken van religie, defensie en justitie, maar is verder zeer algemeen. De betekenis vervaagt in oude staande uitdrukkingen in placcaten als "goede ordre, regule ende pollicie" 5). Wij kennen het woord ook uit art.
36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis: God wil dat de wereld g€- regeerd worde door wetten en politiën, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega" (politie hier niet in den zin van functie, doch van orgaan). In zijn prikkelend werkje De Overheid U ten goede (1945) legt SCHOLTEN sterk den nadruk op het ordehandha- vend karakter der Overheid, de bestrijding van de ongebonden- heid der mensen. Prof. A. M. DONNER zoekt de omschrijving van de overheidstaak ook in deze richting: vredesorganisatie 6). Met deze uitdrukkingen staan wij trouwens op Bijbelsen grondslag 7).
Onze Calvinistische voorvaderen rekenden blijkbaar tot de po- litie ook het bouwen van prachtige stadhuizen, het laten klinken van het stadscarillon, het doen houden van orgelbespelingen in de week in de kerkgebouwen, het ten geschenke aanbieden van ge- brandschilderde ramen voor kerken, de zorg voor het onderwijs, het organiseren van feesten, het beschermen van de kerk als ware voedsterheren, het gebruiken van een plechtstatige geijkte kan- selarijstijl, het zorgen voor vlagvertoon, diplomatieke wellevend- heid enz. 8). Ik vermoed, dat in hun beschouwingen nog wel "vlese- lijke", humanistische tendenties scholen: de staat drong wel zeer ver kerk en maatschappij binnen. Maar dit is duidelijk: zij zagen in hun tij d het grote belang van cultuur voor het volk, de gemeen- schap.
5) Vgl. de dissertatie van J. V. RIJPPERDA WIERDSMA, Politie en Justitie (Zwolle, 19377) en een art. van denzelfden over het woord politie in Rechts- hist. Opstellen opgedragen aan Prof. DE BLÉCOURT (1939), blz. 155.
6) Zie zijn inaugurele rede Relativisme en geestelijke vrijheid (19457 blz.
15) en Vrije Universiteitsblad no 127/128 (1947) blz. 1827.
7) Vgl. N. J. HOMMES, God en Keizetr (Franeker z. j.), blz. 112 en 126.
8) Zie b.v. hierover J. C. H. DE PATER, Geschiedenis van Nederland, Deel
IV, blz. 134 v.v., over cultuur en volksleven.
198 S. VAN TUINEN
Indien WIJ mzien, dat onze moderne samenleving zware eisen stelt, zal onze belangstelling voor een goede "politie" over de cul- tuur groter moeten worden, wordt onze "politie" actief. Indien trouwens de niet-statelijke verbanden en kringen geen oog hebben voor de culturele eisen der samenleving, zal de "politie" wellicht haars ondanks actiever worden; ik noem ten bewijze den school- artsendienst en het instituut van maatschappelijk werkster.
Doch hoe actief onze "politie" ook wordt, steeds moet zij typisch worden bepaald, begrensd. Dat geldt in het bijzonder voor de ge- meentelijke "politie" en politiek. De gemeenten hebben historisch en grondwettig een breed arbeidsterrein, doch dat terrein is be- grensd door de souvereiniteit in eigen kring, maar bovendien nog door de wet, die wel haar autonomie en zelfbestuur erkent, doch haar geen gemeentelijke souvereiniteit toekent.
Dat laatste brengt consequenties mee voor haar politiek ook over de cultuur. Men denke aan het onderwijs, sociale regelingen, nationale feestdagen, uitbreidingsplannen, verordeningen (b.v.
vermakelijkheids- en monumenten-verordening), alle voorwerp van zorg voor de centrale regering. Ook moet nog worden gerekend met de verschillende bestuursorganen in de gemeente, ieder met een eigen taak, raad, b. en W., burgemeester. Een gemeente kan ook een functie in de streek hebben; ik noem dit laatste, omdat juist als een belangrijke taak van een streekverband (publiek- rechtelijk of semi-publiekrechtelijk) genoemd wordt de actieve cultuurpolitiek 9). Evenwel, in die beperkte sfeer, in die begrensde leefruimte, op het gemeentelijk speelveld, moet de "politie" der gemeentebesturen actief zijn over de gemeentelijke cultuur en over de cultuur in de gemeente. Ik maak tussen die twee onder- scheid; vergelijk Nederlandse cultuur en cultuur in Nederland, Friese cultuur en cultuur in Friesland, Amsterdamse cultuur en cultuur in Amsterdam.
Iedere gemeente heeft haar eigen aspect, problemen, bouwwijze, levensstijl, natuurschoon (of armoede aan natuur), enz., kortom:
haar cultuur, die wordt bepaald door den aard, het karakter van het gemeentelijk samenlevingsverband. Maar ook heeft iedere ge- meente cultuur, niet gebonden aan of bepaald door het gemeente- lijke karakter in de eerste plaats, b.V. de meeste jeugdverenigingen, scholen, verenigingen op muzikaal en litterair gebied, sportbeoefe- ning.
9) Men leze b.v. de beschouwingen van Mr L. R. J. RIDDER VAN RAPPARD
in Bestuurswetenschappen, Ie jrg. no. 6 (Juli 1947), over Gewestelijke samen-
werking in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.
- - - - -
---~- - ---
ACTIEVE CULTUURPOLITIEK? 199
Omtrent de politie over beide culturen wil ik enige opmerkingen maken.
Doch voor ik overga tot de praktijk, een enkele opmerking vooraf. Eerst: ik behandel niet de belangrijkste sector van de actieve cultuurpolitiek: het onderwijs, aangezien ik van mening ben dat hierover in onze kringen, wat de grote lijn betreft, wel een communis opinio heerst. De staatstaak is zeer variabel naar tijd en plaats. Een gelijksoortig recept is niet te geven. Er is immers belangrijk onderscheid tussen de grote stad, de kleine stad en de plattelandsgemeente, ook weer groot en klein. In de grote stad zijn brandende cultuurproblemen: het besteden van den vrijen tijd, de asfaltjeugd, amusement, het teloorgaan van de ge- meenschapsidee. Daarom o. m. zoekt men zijn heil soms in de wijk- gedachte. Ik sta echter zo ver af van de bestuursproblemen in de grote stad, dat ik daarin geen oordeel zal uitspreken. Ik baseer mijn ideeën over actieve cultuurpolitiek in de praktijk op mijn kortstondige bestuurservaring in en kennis van een Fries stadje.
Intussen is actieve cultuurpolitiek hier waarschijnlijk het gemak- kelijkst te voeren: een kleine gemeenschap, te overzien, te ver- enigen, te integreren, zonder dat het een kleurloze massa wordt.
Misschien echter kunnen ook bestuurders in gemeenten van an- deren aard hun voordeel doen met hetgeen ik thans ga opmerken.
Met betrekking tot de politie over de gemeentelijke cultuur kan ik de door mij gewenste acties samenvatten in: bevordering van den burgerzin. De moderne benaming is éducation civique of civic education. Reeds voor de tweede maal na de bevrij ding was het een belangrijk onderwerp van gedachtenwisseling op de congressen van den Internationalen bond van gemeenten, vorig jaar in Brus- sel, dit jaar in Parijs. Een promotor van éducation civique is in Nederland o. a. de socialistische burgemeester van Zaandam, Mr IN 'T VELD, die ook in Parijs als Nederlands afgevaardigde zijn gedachten naar voren heeft gebracht. Ook nu kunnen we weer zeggen: het begrip is ouder dan 1945. Ik denk aan THORBECKE en GROEN VAN PRINSTERER 10). Ook hier dreigen gevaren. Ik denk b.v. aan opmerkingen van den Fransen afgevaardigde op het Inter- nationaal Congres in 1946 in Brussel 11 ) . De ontwikkeling van den burgerzin is ook beslist niet privilegie van de Overheid. En toch:
hier heeft de Overheid, ook de gemeentelijke en speciaal de stede- lijke, een belangrijke taak.
10) Men denke aan diens geschrift Volksgeest en Burgerzin (1829).
11) Hij omschrij ft édu,cation civiqueals formation intellectuelle et mlYrale du citoyen. De verslagen zUn aanwezig in de Bibliotheek van Ver. van Ned.
Gemeenten.
200 S. VAN TUINEN
Immers een gemeentebestuur kan evenmin als een landsoverheid regeren zonder klankbord in het volk, zonder het verbandsgevoel van staat of stad. Zonder burgerzin is geen raad actief, vindt men geen burger bereid pro Deo, voor staat of stad, tijd en energie beschikbaar te stellen in een woningcommissie, feestcommissie, , tentoonstellingscommissie, voor de volkstelling, voor de uitvoering der Noodwet Ouderdomsvoorziening, een prijzencommissie enz.
De gemeentelijke overheid moet zich algemeen doen gelden, zich populair maken, goodwill kweken, sympathie en enthousiasme wekken in haar sfeer! Zij moet persoonlij ke belangstelling tonen voor cultuuruitingen, b.v. door medailles uit te loven; daarom moet de post representatie hoger! Daarom acht ik het openbaar maken van een uitbreidingsplan, b.v. door een folder, en folders als die de gemeentebesturen van 's Gravenhage en Velsen met een toelichting op de wederopbouwplannen, zeer juist. Publiciteit is in onzen modernen tijd noodzakelijk, daarom is ook een goede ver- houding tot de pers noodzakelijk. Ook kan men een jaaroverzicht publiceren; men denke aan het Züricher Heimatbuch en Bürger- buch 12).
Er zijn vele middelen ter bevordering van den burgerzin. Steeds beseffe de Overheid, dat geen middel zal helpen, indien zij geen achting en respect afdwingt; burgerzin bloeit nooit, indien de ma- gistraat de gerechtigheid niet handhaaft.
Ik noem nog: medewerking bij nationale, gewestelijke en ge- meentelijke feesten en tentoonstellingen. Feesten mogen het locale karakter niet missen; feesten moeten ook stij I hebben en mogen niet ontaarden in verkapte kermis of pretmakerij : Calvinisten hebben een Puriteinse traditie hoog te houden!
De oprichting van monumenten, b.v. een oorlogsmonument. Het gemeentebestuur leide het in deze richting, dat zo'n oorlogs- monument een eigen karakter heeft, zodat b.v. het Dokkumer oorlogsmonument niet evengoed in Maastricht kan staan.
Het gemeentebestuur kan bijzondere prijzen beschikbaar stel- len bij wedstrijden: de Gouden Zweep voor het traditionele Con- cours Hippique te Dokkum; een zilveren scheepje in de Sneker zeilweek ; een zilveren kaatsbal op den groten kaasdag van Fra- neker, enz.
Het gemeentebestuur bestede bijzondere zorg aan de historische monumenten; in de eerste plaats aan die, welke gemeentelijk be-
12) De ervaringen met het gemeentelijk verslag (art. 215 oud Gemeentewet)
waren blijkbaar niet gunstig. Toch was er iets van te maken, vgl. Samson's
Maandblad, November en December 1947, resp. blz. 102 v.v. en blz. 125 V.v.
-~- --~~-~