• No results found

Liegen op een Leugen-schaal: Een onderzoek naar het effect van vergevingsgezinde woorden en mondelinge instructies in een fake good/fake bad studie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liegen op een Leugen-schaal: Een onderzoek naar het effect van vergevingsgezinde woorden en mondelinge instructies in een fake good/fake bad studie."

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Liegen op een Leugen-schaal:

Een onderzoek naar het effect van vergevingsgezinde woorden en mondelinge

instructies in een fake good/fake bad studie.

18 oktober 2015

Masterscriptie:

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Opleiding: Communicatie- en Informatiewetenschappen Auteur: Bertwin Altheer (s2374064)

(2)

2

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven als afstudeeropdracht voor de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. In februari ben ik begonnen met het opzetten van een onderzoeksplan. Dit plan werd in april goedgekeurd en in mei kon het onderzoek uitgevoerd worden. De daaropvolgende maanden stonden in het teken van het analyseren van de gegevens en het schrijven van de scriptie.

Ik wil dit voorwoord gebruiken om iedereen, die geholpen heeft met de totstandkoming van deze scriptie, te bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleidster (dr. Y.P. Ongena) en de tweede lezer (prof. dr. C.J.M. Jansen) bedanken. Mevrouw Ongena is altijd geduldig geweest, reageerde adequaat en gaf duidelijke feedback op mijn werk. De heer Jansen wil ik bedanken voor zijn taalkundig inzicht, wat de rapportage van de gegevens ten goede is gekomen.

Naast mijn begeleiders wil ik ook mijn vrienden en familie bedanken. Ik waardeer hun betrokkenheid tot mijn onderzoek en de adviezen die zij mij gegeven hebben.

Hopelijk bieden de conclusies van mijn scriptie voldoende inzicht om toekomstige fake good/fake bad studies en onderzoek naar de formulering van vraagstellingen te verbeteren. Nogmaals hartelijk dank aan iedereen.

(3)

3

Samenvatting

Sociale wenselijkheid is een onderwerp waar al veel onderzoek naar gedaan is. Het uitvoeren van een fake bad/fake good onderzoek, om de sociale wenselijkheid in kaart te brengen, is daarentegen nog vrij weinig gedaan. Dit is een type onderzoek waarbij respondenten van een vragenlijst, instructies krijgen om de vragenlijst zo te beantwoorden dat men zichzelf zo slecht/goed mogelijk presenteert aan de samenleving. Met een fake bad/fake good methode is het niet alleen mogelijk om vast te stellen of vragen sociaal wenselijke connotaties bevatten, maar is het ook mogelijk om een indicatie te krijgen in hoeverre deze vragen gevoelig zijn voor het geven van een sociaal wenselijk antwoord. Bij het ontwerpen van vragenlijsten kan er met mogelijk sociaal wenselijk antwoorden rekening gehouden worden.

Een veelgebruikte techniek in vragenlijstonderzoek, om te voorkomen dat respondenten sociaal wenselijk gaan antwoorden, is het gebruik van vergevingsgezinde woorden (Tourangeau en Yan, 2007). Deze woorden vergeven mogelijk sociaal ongewenst gedrag door bijvoorbeeld mee te delen dat veel mensen het gedrag in kwestie vertonen of dat de onderzoeker al weet dat men het gedrag vertoont. Door dit te melden in de vraagstelling, zou de respondent minder geneigd zijn om sociaal wenselijk te antwoorden. Uit onderzoek blijkt geen overtuigend resultaat: sommige onderzoeken vinden geen effecten van vergevingsgezinde woorden (Presser, 1990; Catania et al., 1996; Naher en Krumpal,2012), terwijl anderen dat wel vonden (Belli et al., 2006; Peter en Valkenburg, 2011). Peter en Valkenburg vonden eerst ook geen significante verschillen, totdat men een extra variabele in de statistische tests meenamen. Het bleek dat alleen participanten met een hoge social desirability response style (SDRS) significant anders antwoorden als er vergevingsgezinde woorden gebruikt werden.

Met het onderzoek dat in deze scriptie beschreven staat, werd onderzocht of de conclusies van Peter en Valkenburg bevestigd konden worden. Door een fake good/fake bad methode te gebruiken bij het experiment kon er, naast het meten van een mogelijk algemeen effect, ook gemeten worden of vergevingsgezinde woorden effect hebben op wat respondenten sociaal (on)wenselijk vinden.

Daarnaast zijn in het experiment de instructies voor het invullen van de vragenlijst (controle, fake bad of fake good) mondeling gegeven als toevoeging op de schriftelijke instructies en reminder instructies. Het toevoegen van deze instructie zou er mogelijk voor kunnen zorgen dat meer respondenten de instructies (correct) begrijpen, waardoor er mogelijk minder variantie in de antwoorden ontstaat. De hoofdvraag van het onderzoek was dus als volgt:

 Beïnvloeden het gebruik van vergevingsgezinde woorden in vragenlijstvragen en de wijze van instrueren de fake good/fake bad meting van vragen voor sociaal wenselijk antwoorden?

Om dit te testen is een experiment opgezet, bestaande uit twee 3x2 designs. Allereerst waren er drie groepen (controle, fake bad en fake good) die een normale vragenlijst kregen en drie groepen die een vragenlijst kregen met vergevingsgezinde woorden in de vraagstellingen. Alle zes vragenlijsten waren, op de instructies en vergevingsgezinde woorden na, hetzelfde en alle vragenlijsten bevatten een 6-item Leugen-schaal. Dit is een schaal om de SDRS (social desirability response style) van de respondent vast te stellen.

(4)

4 Het experiment werd in twee weken gehouden op de Rijksuniversiteit Groningen. Alle respondenten waren student en kregen de instructies voor het experiment klassikaal. Dit maakte het mogelijk om meerdere respondenten tegelijkertijd een mondelinge controle, fake bad of fake good instructie te geven. Uit de resultaten bleek dat de antwoorden die door de drie groepen (fake good, fake bad en controlegroep) gegeven werden, significant van elkaar verschilden. Alleen tussen de controlegroep en fake good groep, werden niet alle vragen significant verschillend beantwoord. Ook bleek dat de fake good respondenten bij alle vragen het minst variërend antwoorden. De fake bad groep had de grootste variantie.

Er werd in het onderzoek, zoals verwacht, geen algemeen effect van vergevingsgezinde woorden gevonden. Er is daarom gekeken naar het verschil tussen respondenten met een hoge en lage social desirability response style. Het bleek dat er ook geen significante verschillen gevonden werden als de antwoorden van de respondenten met een lage SDRS vergeleken werden. Ook dit sluit aan op de resultaten uit eerder onderzoek. Het probleem is echter dat er te weinig respondenten bleken te zijn met een hoge SDRS om correcte statistische tests uit te voeren. In alle drie de groepen (controle, fake bad en fake good) lagen de SDRS scores van de respondenten erg laag. Het is dus mogelijk dat respondenten de aanwezigheid van de Leugen-schaal doorhadden omdat de vragen opeenvolgend gepresenteerd werden (in plaats van afgewisseld te worden door andere vragen). Daarnaast blijkt dat de respondenten uit de fake good en fake bad groep minder respondenten met een hoge SDRS score hebben dan de controlegroepen. Dit betekent dat ook de fake bad en fake good instructies invloed gehad kunnen hebben op de lage scores; respondenten waren door de fake good/fake bad instructies op de hoogte gebracht van sociaal wenselijk antwoorden. Omdat de SDRS scores dus niet valide zijn, konden er geen correcte uitspraken over de invloed van de SDRS gedaan worden.

Ook is er gekeken naar de invloed van vergevingsgezinde woorden bij een fake good of fake bad instructie. Er werd verwacht dat de respondenten met een fake good instructie niet anders antwoorden door de aanwezigheid van vergevingsgezinde woorden in de vraagstellingen. Vergevingsgezinde woorden zijn namelijk bedoeld om het sociaal onwenselijk antwoorden te motiveren. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de antwoorden die de fake good groep gaf, inderdaad niet verschilden tussen de groep met de normale vragenlijst en met de vergevingsgezinde vragenlijst.

Voor de fake bad groepen werd verwacht dat de vergevingsgezinde woorden ervoor zouden zorgen dat respondenten extremer sociaal onwenselijk antwoorden (dus antwoorden gaven die verder op de schaal verwijderd liggen van wat de fake good groepen wenselijk vinden). Aan de hand van T-tests werden geen significante verschillen gevonden bij de gemanipuleerde vragen. Wel werden er bij alle vragen (niet significante) verschillen gevonden in de richting van wat de fake good groepen als sociaal wenselijk aangeven. Dit is het omgekeerde van wat er verwacht werd. Het is gecontroleerd of de leeftijd, het geslacht en de afnamelocatie significant verschilden tussen de twee groepen, maar dit was niet het geval. Het lijkt erop dat het verschil door toeval is ontstaan.

(5)

5

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 7 2. Theoretisch kader ... 9 2.1 Gevoelige vragen ... 9 2.2 Sociale wenselijkheid ... 10

2.3 Fake good/fake bad studies ... 11

2.3.1 Holbrook, Green en Krosnick (2003) ... 11

2.3.2 Heerwegh (2009) ... 12

2.3.3 Masterscripties ... 12

2.4 Mondelinge instructies ... 13

2.4.1 Verschillen tussen geschreven en mondelinge instructies ... 14

2.5 Vergevingsgezinde woorden ... 15

2.5.1 Leugen-schalen en de social desirability response style ... 16

2.6 Hypothesen ... 17 3. Methode ... 20 3.1 Het onderzoeksdesign ... 20 3.2 Gebruikte materialen ... 21 3.3 Pre-tests ... 23 3.4 Participanten en de steekproefmethode ... 24 3.5 Procedure ... 25

3.6 Samenstelling van het huidige onderzoek ... 25

3.7 Samenstelling in de onderzoeken van Peter & Valkenburg en Gaal ... 27

3.7.1 Peter en Valkenburg ... 27

3.7.2 Gaal ... 27

4 Resultaten... 29

4.1 Analyse omtrent sociale connotaties (hypothese 1) ... 29

4.2 Analyse standaarddeviaties van controle- fake bad en fake good groepen (hypothese 2) ... 31

4.3 Analyse van vergevingsgezinde woorden (hypothese 3) ... 32

4.3.1 Algemeen effect van vergevingsgezinde woorden ... 33

4.3.2 SDRS-scores per experimentele groep ... 33

4.3.3 Invloed van de SDRS (mediaan-split ≤4/5≥) ... 33

4.3.4 Invloed van de SDRS (mediaan-split ≤1/2≥) ... 34

4.4 Vergevingsgezinde woorden bij fake bad instructies (hypothese 3B) ... 35

4.5 Vergevingsgezinde woorden bij fake good instructies (hypothese 3C) ... 36

(6)

6

4.7 Analyse voor gelijke groepen (hypothese 4) ... 38

4.8 Analyse van mondelinge instructies (hypothese 5) ... 38

5. Conclusie en discussie ... 40 5.1 Hypothese 1 ... 40 5.2 Hypothese 2 ... 40 5.3 Hypothese 3 ... 41 5.3.1 Hypothese 3A ... 41 5.3.2 Hypothese 3B ... 42 5.3.3 Hypothese 3C ... 43

5.3.4 Typen vergevingsgezinde woorden ... 43

5.4 Hypothese 4 ... 43

5.5 Hypothese 5 ... 44

5.6 Conclusie van de hoofdvraag ... 44

5.7 Discussie ... 46

5.8 Mogelijk vervolgonderzoek ... 46

Bibliografie ... 48

Bijlage 1: Pre-test resultaten ... 50

Bijlage 2: Vragenlijsten ... 55

Bijlage 3: Instructies ... 65

Bijlage 4: Tabellen bij hypothese 1 ... 67

Bijlage 5: Tabellen bij hypothese 2 ... 69

Bijlage 6: Tabellen bij hypothese 3 ... 70

A. Tabellen bij hypothese 3A ... 71

B. Tabel bij hypothese 3B ... 72

C. Tabel bij hypothese 3C ... 72

Bijlage 7: Tabellen bij hypothese 4 en 5 ... 73

(7)

7

1. Inleiding

Vrijwel iedereen kent het gevoel; je vult een vragenlijst in en ineens lees je een vraag die je liever niet beantwoordt. Denk bijvoorbeeld aan vragen over je inkomen, seksuele activiteit of politieke opinie. Wat heb je toen gedaan? Heb je naar waarheid geantwoord? Of heb je een antwoord gegeven dat niet overeenkomt met de werkelijkheid? Dit laatste gebeurt bij vragenlijstonderzoek helaas erg vaak. Respondenten zijn geneigd hun antwoorden te verdraaien als ze een gevoelige vraag moeten beantwoorden.

Een van de redenen waarom respondenten vragen als gevoelig kunnen ervaren, is omdat men rekening houdt met wat anderen sociaal gewenst of ongewenst gedrag vinden. Door een ander antwoord te geven dan de werkelijkheid, ontstaat er een vertekening die de validiteit van het onderzoek aantast. Als deze vertekening ontstaan is doordat men rekening houdt met wat mogelijk sociaal (on)wenselijk is, wordt dit de vertekening door sociale wenselijkheid genoemd (Tourangeau & Yan, 2007: 860-861). Het is voor onderzoekers belangrijk om te begrijpen hoe sociale wenselijkheid werkt en hoe sociaal wenselijk antwoorden verminderd of zelfs voorkomen kan worden.

Een aantal onderzoekers (Bradburn, Sudman en Wansink, 2004: 109-110; Fowler, 1995: 28-45) hebben als oplossing voor sociaal wenselijk antwoorden het gebruik van vergevingsgezinde woorden voorgesteld. Dit zijn woorden of zinnen die aan een vraagstelling toegevoegd worden en het rapporteren van sociaal onwenselijk gedrag ‘aanmoedigen’. De meest geadviseerde typen vergevingsgezinde woorden zijn: de ‘everybody-does-it’ en de ‘al-bekende-informatie’ methoden. Door aan te geven dat veel mensen het gedrag in kwestie vertonen (bijvoorbeeld: “Veel mensen roken, rookt u wel eens?”) of door de vraag zo te stellen dat het lijkt alsof de onderzoeker al weet dat men het gedrag vertoont (bijvoorbeeld: “Hoe vaak rookt u per week?”), zou de respondent een hogere neiging hebben om sociaal ongewenst gedrag te melden.

Onderzoeken over vergevingsgezinde woorden resulteerden vaak in tegenstrijdige resultaten en er bleek geen overtuigend bewijs te zijn dat vergevingsgezinde woorden een effect hebben op sociaal wenselijk antwoorden. In 2011 ontstond meer duidelijkheid over de mogelijke redenen waarom deze onderzoeken elkaar tegenspraken. Peter en Valkenburg (2011) namen in hun onderzoek de variabele ‘social desirability respons style (SDRS)’ mee. Dit is de vragenlijst-onafhankelijke persoonlijkheidskarakteristiek om positieve zelfbeschrijvingen te over-rapporteren. Uit het onderzoek bleek dat alleen jongvolwassenen met een hoge SDRS beïnvloed werden door vergevingsgezinde woorden. Wanneer men alle respondenten (onafhankelijk van hun SDRS en leeftijd) in het onderzoek betrok, bleek dat er geen significante verschillen werden gevonden. Om te controleren of dit klopt, stellen Peter en Valkenburg vervolgonderzoek voor. In het onderzoek dat in deze scriptie beschreven is, wordt een gelijkend experiment onder jongvolwassen studenten gedaan.

(8)

8 Aan de hand van het onderzoek van Holbrook et al., zijn verschillende vragenlijstonderzoeken met een fake good/fake bad meting uitgevoerd (Wegkamp, 2014; Wijnia, 2014 en Gaal, 2015). Uit deze onderzoeken blijkt dat de antwoorden van de fake bad groepen hogere varianties hebben dan de controle- en fake good groepen. Een mogelijke verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat het geven van sociaal onwenselijke antwoorden lastiger is omdat het tegennatuurlijk gedrag is, of dat er onduidelijkheid is rondom de term sociale onwenselijkheid. Het onderzoek van Wijnia (2014: 36-37) had dezelfde vragen, maar een andere instructie dan Wegkamp gepresenteerd aan de respondenten. Het bleek dat de fake bad groep uit het onderzoek van Wijnia een lagere variantie had dan de dezelfde groep uit het onderzoek van Wegkamp. Het lijkt er daarom op dat de instructies zeer belangrijk zijn voor een fake good/fake bad meting. Mogelijk zijn er nog meer manieren van instrueren te vinden waarmee de variantie verlaagd kan worden. Zou het bijvoorbeeld effect hebben als de instructies ook mondeling toegelicht werden? Dit leidde ertoe om in het huidige onderzoek ook de instructiewijze mee te nemen.

In deze scriptie wordt een onderzoek naar vergevingsgezinde woorden uitgevoerd aan de hand van een fake good/fake bad methode. De hoofdvraag die daarbij hoort is:

 Beïnvloeden het gebruik van vergevingsgezinde woorden in vragenlijstvragen en de wijze van instrueren de fake good/fake bad meting van vragen voor sociaal wenselijk antwoorden?

Het doel van het onderzoek is om te meten of de conclusies van Peter en Valkenburg (2011) bevestigd kunnen worden. Door het onderzoek met een fake good/fake bad methode te combineren, is het mogelijk om inzicht te krijgen in het mogelijke effect van vergevingsgezinde woorden op het rapporteren van sociaal (on)wenselijk gedrag. Als de resultaten van het huidige onderzoek overeenkomen met de resultaten van Peter en Valkenburg, bevestigt dat hun conclusie dat de social desirability response style (SDRS) invloed uitoefent op sociaal wenselijk antwoorden.

In het huidige onderzoek worden als aanvulling op de gebruikelijke schriftelijke instructies ook mondelinge (klassikale) instructies gegeven. Door het huidige onderzoek met het voorgaande fake bad/fake good onderzoek te vergelijken, is het mogelijk om te meten of het toevoegen van mondelinge instructies de variantie in antwoorden vermindert. Als dat zo is, betekent het dat voor vervolgonderzoek mondelinge instructies geadviseerd kunnen worden.

Het onderzoek uit deze scriptie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 worden de relevante theorieën voor het onderzoek beschreven. Allereerst komen gevoelige vragen en sociale wenselijkheid aan de beurt. Vervolgens worden er enkele fake good/fake bad studies beschreven en wordt er toegelicht wat mondelinge instructies kunnen toevoegen aan deze methode. In de daarop volgende paragraaf wordt stil gestaan bij theorieën en studies over vergevingsgezinde woorden en het hoofdstuk sluit af met de hypothesen die naar aanleiding van de theorie tot stand zijn gekomen.

(9)

9

2. Theoretisch kader

Bij ieder vragenlijstonderzoek wordt een vragenlijst opgesteld en worden respondenten verzameld om de vragenlijst in te vullen. De respondenten lezen of luisteren naar de vragen uit de vragenlijst en proberen ze vervolgens te beantwoorden. Deze vragen kunnen over de persoonlijke activiteit van de respondent (behavioural questions) of over de opinies van de respondent (attitudinal questions) gaan (Tourangeau, Rips en Kenneth, 2004: 1).

Het is bij vragenlijstonderzoek lastig om vast te stellen hoe accuraat de antwoorden van de respondent zijn. Het gedrag van respondenten is vaak te kwantificeren, bijvoorbeeld: “Op hoeveel werkdagen sport jij gemiddeld per week?” In dit voorbeeld is het mogelijk om een accuraat antwoord te geven op de vraag. Dit is echter niet altijd mogelijk. Met name bij attitudevragen kan het, voor de onderzoeker en voor de respondent zelf, moeilijk zijn om vast te stellen of het gegeven antwoord accuraat is. Een reden hiervoor is dat vragen gevoelig kunnen zijn voor verscheidene goed gedocumenteerde response-effecten (2004: 2-9). Dit zijn verschillen in vragenlijst-resultaten die schijnbare irrelevante procedurele details reflecteren, zoals bijvoorbeeld de volgorde waarin antwoordmogelijkheden gepresenteerd staan. Response-effecten kunnen volgens Tourangeau et al. ontstaan tijdens de verscheidene stappen die een respondent neemt om tot een antwoord te komen:

1. Comprehension (begrip): aandacht vestigen op de vragen, een logische vorm geven aan de vragen, identificeren welke informatie er gevraagd wordt en sleuteltermen koppelen aan relevante concepten.

2. Retrieval (ophalen): het genereren van een strategie, specifieke herinneringen uit het geheugen ophalen en het invullen van ontbrekende gegevens.

3. Judgment (beoordelen): de relevantie en compleetheid van de herinneringen beoordelen, inferenties maken op basis van de toegankelijkheid, integreren van de opgehaalde informatie en schattingen maken op basis van de missende informatie.

4. Response (antwoorden): een passende antwoordmogelijkheid uitkiezen en eventueel het aanpassen van het gegeven antwoord.

Zoals hierboven al beschreven is, kan in ieder van de cognitieve stappen de grondslag liggen voor een response-effect. Respondenten kunnen, bijvoorbeeld door een onduidelijke vraagstelling, de exacte vraag vergeten of misinterpreteren. De respondent haalt dan de verkeerde informatie uit zijn geheugen op. Een andere mogelijkheid is dat respondenten, door bijvoorbeeld de presentatie van de antwoordmogelijkheden, hun antwoord tot een verkeerde antwoordcategorie toebedelen (2004: 8). De respondent rapporteert dan een ander antwoord dan hij eigenlijk bedoelt.

2.1 Gevoelige vragen

Voor vragenlijstonderzoek is het belangrijk dat de respondent eerlijke antwoorden geeft die aansluiten op de werkelijkheid. Misrapportage van meningen of gedrag beïnvloedt de validiteit van vragenlijstonderzoek (Tourangeau en Yan, 2007: 859). Tourangeau en Yan geven hier een duidelijk voorbeeld van. Ze bestudeerden een aantal onderzoeken waarin respondenten gevraagd werden of ze illegale drugs gebruikt hadden. Vervolgens werd het antwoord van de respondent vergeleken met het resultaat van een urinetest. Het blijkt dat in 30-70% van de gevallen het antwoord niet overeenkomt met het resultaat van de test. Deze respondenten hebben dus gelogen.

(10)

10 Met opdringerigheid wordt bedoeld dat de vraag een inbreuk op de privacy is. Met een inbreuk op de privacy wordt bedoeld dat het om een onderwerp gaat waar een ‘taboe’ op rust en dat het onderwerp ook in alledaagse conversaties als ongepast ervaren wordt. De vraag wordt als een inbreuk op de privacy gezien, ongeacht het antwoord op die vraag. Bijvoorbeeld vragen naar het inkomen van de respondent. De dreiging voor openbaarmaking ontstaat als er mogelijke consequenties zijn voor de respondent wanneer deze naar waarheid antwoordt en het antwoord vervolgens bekend wordt bij derden. Denk bijvoorbeeld aan het vragen of men illegale drugs gebruikt. Natuurlijk wordt er in de meeste onderzoeken volledige anonimiteit geboden, maar respondenten geloven die belofte niet altijd.

Ten slotte ontstaat sociale wenselijkheid door vrees voor wat de sociale omgeving mogelijk als wenselijk of onwenselijk beoordeelt. In deze scriptie neemt deze sociale wenselijkheid een centrale positie in.

2.2 Sociale wenselijkheid

Sociaal wenselijk antwoorden tast de validiteit van het onderzoek aan. Er wordt dan immers niet gemeten wat de respondent zelf vindt of doet, maar wat men denkt dat sociaal wenselijk is. Er is hier dus sprake van vertekening (een bias). Dit wordt de social desirability bias genoemd. De respondent kan zijn daadwerkelijke gevoelens, meningen of gedrag onder-rapporteren omdat ze als sociaal onwenselijk worden gezien, of men kan die kenmerken over-rapporteren omdat ze sociaal wenselijk worden geacht (Randall en Fernandez, 2013: 174; Ganster et al. 1983).

Volgens Holbrook et al. (2003) zijn respondenten eerder geneigd om beschamend gedrag en meningen te rapporteren als er anonimiteit beloofd wordt of als de respondent denkt dat de onderzoeker de waarheid al weet (of daar nog achter kan komen). Holbrook et al. omschrijven dat respondenten waarschijnlijk eerlijker antwoorden als de sociale afstand (social distance) tussen de respondent en de onderzoeker groot is. De sociale afstand is klein wanneer de respondent mondeling of face-to-face geïnterviewd wordt. De respondent is dan in staat om zijn of haar antwoorden aan te passen op (on)bedoelde signalen van de onderzoeker. Denk bijvoorbeeld aan een frons of andere non-verbale signalen. Het omgekeerde is echter ook mogelijk. Respondenten kunnen bij een face-to-face interview zien wie ze tegenover zich hebben en welke informatie die persoon bij zich heeft. De aanwezigheid van formulieren en documenten kunnen de respondent overtuigen om de waarheid te vertellen, omdat hij of zij ziet dat het daadwerkelijk anoniem is. Bij telefonische interviews is dat niet mogelijk en weet de respondent niet wie hem ondervraagt en of er nog meer mensen meeluisteren (Drolet en Morris, 2000).

Er zijn twee manieren hoe onderzoekers naar sociale wenselijkheid kijken (Tourangeau en Yan, 2007: 860). Er zijn onderzoekers die sociaal wenselijk antwoorden als een stabiele persoonlijkheidskarakteristiek zien en er zijn onderzoekers die sociaal wenselijk antwoorden als een tijdelijke sociale-strategie zien. Het idee dat sociaal wenselijk antwoorden onderdeel is van de persoonlijkheid, is de bouwsteen waarop veel psychologen schalen voor sociale wenselijkheid ontworpen hebben. Er zijn ook onderzoeken die beide gedachten omvatten. Zo maakt Paulhus (2002) een onderscheid tussen sociaal wenselijk antwoorden als een responsstijl (een vertekening die consistent is over tijd en verschillende vragenlijsten) en een respons-set (een vertekening van korte duur door tijdelijke afleiding of motivatie).

(11)

Leugen-11 schaal bestaat dan uit meer vragen dan de vragenlijst zelf. Francis et al. (1992) en Peter en Valkenburg (2011) maakten gebruik van een nog kortere versie van deze Leugen-schaal. De zogenoemde 6-item Leugen-schaal. Deze schaal wordt in paragraaf 2.5 nader toegelicht.

2.3 Fake good/fake bad studies

Aangezien de social desirability bias samenhangt met de gevoeligheid van een vraag (Tourangeau en Yan, 2007), is het belangrijk om te begrijpen hoe gevoelig vragen zijn. Hiervoor kan de fake good / fake bad methode gebruikt worden. Dit is een methode om een vragenlijst te pre-testen op de gevoeligheid voor sociaal wenselijke antwoorden en om te kijken of er over- of onder gerapporteerd wordt (Heerwegh, 2009: 113). Er zijn een aantal onderzoeken die sociaal wenselijk antwoorden onderzocht hebben aan de hand van een fake good/fake bad methode. In deze paragraaf worden de relevante studies voor het huidige onderzoek beschreven.

2.3.1 Holbrook, Green en Krosnick (2003)

In het onderzoek van Holbrook et al. (2003: 118) zijn twee studies opgenomen waarin vragen van de American National Election Study (ANES) onderzocht zijn. In de eerste studie werden vijf vragen onderzocht die mogelijk sociaal wenselijke connotaties zouden bevatten. Deze vragen gingen over politiek, het stemgedrag in de verkiezingen en of er destijds overheidssteun moest komen voor zwarte mensen (dit werd alleen aan blanken gevraagd). Uit onderzoek dat voorafging aan het onderzoek van Holbrook et al. blijkt dat blanke mensen hun vijandigheid tegenover Afro-Amerikanen opzettelijk onder-rapporteren. Men doet dit waarschijnlijk omdat het tonen van dergelijke gevoelens niet respectabel is (Pavlos 1972; Sigall and Page 1971). Holbrook et al. concludeerden daarom dat de vijf vragen voldoende connotaties van sociale wenselijkheid bevatten om eventuele vertekeningen door sociaal wenselijk antwoorden aan te tonen.

Holbrook et al. omschrijven hoe men 112 volwassenen (48 mannen, 63 vrouwen en 1 onbekend geslacht) dezelfde vragenlijst liet invullen. Die vragenlijst bestond uit een samenstelling van relevante en irrelevante vragen. De helft van de respondenten werd gevraagd om de vragenlijst sociaal ongewenst in te vullen. Dit noemt men de fake bad groep. Het doel voor deze respondenten was om antwoorden te geven die een negatieve reactie bij de samenleving kunnen oproepen. De andere groep werd de fake good groep genoemd. Deze respondenten werden gevraagd om antwoorden te geven die mogelijk positieve reacties van de samenleving oproepen. Als de twee groepen significant verschillende antwoorden zouden geven op de vijf vragen, dan zou dat betekenen dat er voor beide situaties (sociaal gewenst en sociaal ongewenst) een algemeen afgesproken wenselijk antwoord was.

Uit het onderzoek van Holbrook, Green en Krosnick bleek dat de fake good en fake bad groep significant verschillende antwoorden gaven op dezelfde vragen. De ‘fake good respondenten’ gaven vaker aan gestemd te hebben tijdens de afgelopen verkiezingen (van toen) dan de respondenten uit de fake bad groep. Daarnaast bleek dat de respondenten uit de fake bad groep vaker aangaven ‘vrijwel niet’ geïnteresseerd te zijn in de politiek. De respondenten uit de fake good groep kozen dit antwoord significant minder vaak. Van de blanke respondenten uit de fake good groep gaf 4,7% aan dat de overheid de zwarte bevolking niet moet helpen, terwijl 46,5% van de blanke respondenten uit de fake bad groep dat antwoord gaven.

(12)

12 Ook uit deze studie kwamen significante resultaten, wat volgens de onderzoekers aantoonde dat de vragen gevoelig waren voor sociale wenselijkheid. De respondenten uit de fake good groep gaven significant vaker aan religieuze diensten bij te wonen, dan de respondenten uit de fake bad groep aangaven. Ook bij dit onderzoek gaf de fake good groep vaker aan gestemd te hebben tijdens de afgelopen verkiezingen dan de fake bad groep had aangegeven.

2.3.2 Heerwegh (2009)

Ook Heerwegh (2009) heeft een fake good/fake bad meting uitgevoerd. In dat onderzoek werd er gekeken of er een verschil zou optreden tussen vragenlijsten die face-to-face of via het internet afgenomen werden. Aan het onderzoek hebben 444 eerste- en tweedejaars studenten van de Katholieke Universiteit Leuven deelgenomen. Deze studenten kregen een vragenlijst waarin gevraagd werd naar hun attitude ten opzichte van immigranten en asielzoekers. Het eerste deel van alle vragenlijsten werd face-to-face afgenomen. Het resterende deel (36 vragen) werd ook face-to-face afgenomen (controlegroep) of via het internet (experimentele groep) afgemaakt.

Fake good en fake bad gegevens werden verzameld via een digitale vragenlijst waar alleen de laatste 36 vragen in gesteld werden. Ieder van die vragen werd voorafgegaan door een instructie om fake good of fake bad te antwoorden. Deze groepen bestonden elk uit 400 participanten. Uit de resultaten blijkt dat deze fake good en fake bad groep significant andere antwoorden gegeven hebben. Dit betekent dat de alle 36 vragen potentieel door sociale wenselijkheid beïnvloed werden. Echter, als de resultaten van de face-to-face vragenlijst met de digitale vragenlijst vergeleken worden, blijkt dat slechts 15 van de 36 vragen (41,7%) significant anders beantwoord werden. Heerwegh beredeneert daarom dat de vertekening van sociale wenselijkheid wel een rol heeft gespeeld in het onderzoek, maar dat het effect ervan zeker niet alomtegenwoordig is.

Vervolgens heeft Heerwegh ook in detail gekeken naar samenstellingen (composite measures) in de vragenlijst. Hieruit blijkt dat betrokkenheid tot schoolactiviteiten sociaal wenselijk gevonden wordt. Ook geluk, goede gezondheid en een laag individueel utilisme, een lage sociale dominantie en het hebben van veel vrienden worden sociaal wenselijk ervaren. Wanneer de face-to-face antwoorden vergeleken worden met de digitale antwoorden, blijkt echter dat niet alle composite measures beïnvloed worden door sociale wenselijkheid; (individueel) utilisme en de oriëntatie van sociale dominantie worden niet significant beïnvloed door sociale wenselijkheid.

Ten slotte beschrijft Heerwegh (2009: 119) dat de face-to-face interviews meer sociaal wenselijke antwoorden genereerden dan de digitale vragenlijst. Daarbij merkt Heerwegh wel op dat de resultaten minder overtuigend waren dan men vooraf hoopte. Zoals eerder omschreven, bleek dat minder dan de helft van alle vragen door sociale wenselijkheid beïnvloed werd.

2.3.3 Masterscripties

(13)

13 Van de masterscripties met fake good/fake bad onderzoeken, zijn er twee (Gaal, 2015 & Hendrik, 2015) die een controlegroep gebruiken (naast de fake bad en fake good groepen). De respondenten in de controlegroep kregen geen speciale instructie, maar werden gevraagd om de vragenlijst normaal in te vullen. Dit stelde de onderzoekers vervolgens in staat om de resultaten van de drie groepen te vergelijken. De resultaten van die vergelijking geven een indicatie over de mate waarin respondenten zich daadwerkelijk door de sociale norm laten leiden. Ook het onderzoek dat in deze scriptie beschreven wordt heeft een controlegroep gebruikt.

Op verschillende momenten in deze scriptie wordt er verwezen naar het onderzoek van Gaal (2015). Gaal onderzocht of het toevoegen van een visueel element aan een fake bad/fake good instructie effect heeft op de antwoorden die gegeven werden. Om daar een antwoord op te vinden, is een experiment met vijf groepen opgezet: een controlegroep, twee fake bad groepen (met en zonder additioneel visueel element) en twee fake good groepen (ook met en zonder visueel element). Het element dat toegevoegd werd, was een geïllustreerd verkeerslicht. Om een licht te laten ‘schijnen’ werd de kleur van de betreffende lamp lichter afgebeeld ten opzichte van de andere lampen van het verkeerslicht. Daarnaast werd een smiley in het ‘gearceerde’ licht vertoond. Als het gezichtje ‘sip’ keek en in het rode licht stond, werd daarmee benadrukt dat men sociaal onwenselijk moest antwoorden. Stond het gezichtje lachend afgebeeld in het groene licht, dan was het een reminder dat de respondent sociaal wenselijk moest antwoorden. De controlegroep kreeg als enige groep geen speciale instructie.

Aan het experiment hebben 123 studenten van de Rijksuniversiteit Groningen deelgenomen (minimaal 24 per conditie). Zij kregen vragen over onder andere politiek, immigratie, alcoholgebruik en geluk. Deze vragen waren afkomstig uit een vragenlijst van de European Social Survey (2011). Voorgaand onderzoek (Wegkamp, 2014 en Wijnia, 2014) heeft uitgewezen dat deze vragen sociaal wenselijk beantwoord worden door participanten. Uit het onderzoek van Gaal bleek dat participanten die een visueel element als reminder kregen, niet significant anders antwoorden dan participanten die geen visuele reminder kregen. Wel lagen de antwoorden van de participanten iets meer richting de uiteinden van de schalen.

2.4 Mondelinge instructies

Alle tot nu toe genoemde onderzoeken (met uitzondering van Heerwegh, 2009) hebben een vragenlijst met geschreven instructies gebruikt. In het onderzoek dat in deze scriptie beschreven wordt, is ook gekeken naar de mogelijke invloed van mondelinge instructies (als aanvulling op de geschreven instructies). De reden voor deze manipulatie is vrij simpel. Het is voor respondenten gemakkelijk (en wellicht aanlokkelijk) om uitgebreide instructies die vooraf gaan aan een vragenlijst over te slaan. Krosnick (1999: 547) beschrijft dat het invullen van een vragenlijst veel cognitief vermogen kost. Een respondent moet bij iedere vraag de betekenis interpreteren, de relevante informatie uit het geheugen ophalen, de informatie gebruiken om tot een beslissing te komen en een antwoordmogelijkheid kiezen die de informatie juist representeert (Tourangeau et al., 2000). Volgens Holbrook et al. (2003: 82) zijn respondenten vaak moe of hebben weinig motivatie om de vragenlijst optimaal te beantwoorden. Ze kunnen daarom besluiten om hun responsestijl aan te passen zodat het invullen van de vragenlijst minder energie of tijd kost. Sommige respondenten beslissen al voorafgaand aan het ontvangen van een vragenlijst om hun responsestijl aan te passen.

(14)

14 respondent een satisficing techniek toepast, ligt aan de respondent zijn vaardigheden, motivatie en de moeilijkheid van een taak.

Bij een fake good/fake bad onderzoek moet de respondent de vragenlijst sociaal wenselijk of onwenselijk invullen. Dit betekent dat de respondent goed moet nadenken over wat de sociale omgeving van het gedrag in kwestie vindt. Dit vraagt inspanning van de respondent. Daarnaast is de fake good/fake bad instructie lang (een A4 lang) in vergelijking tot de instructie van een normale vragenlijst en bevat deze instructie termen die de respondent wellicht nog moet leren voordat men de vragen correct kan beantwoorden. Er wordt in de instructie ook uitgelegd welke vragen wel of niet sociaal wenselijk beantwoord moeten worden. Het zien van een dergelijke lange en ‘moeilijke’ instructie zou een negatieve invloed op de motivatie van de respondent kunnen hebben. Men kan besluiten om de instructies niet of globaal door te lezen om zo sneller klaar te zijn of om niet teveel na te hoeven denken. Ook zou men kunnen besluiten om de instructies over te slaan als men denkt dat de fake good/fake bad instructie een algemene introductie is.

Uit verschillende voorgaande onderzoeken (zie paragraaf 2.3.2 en 2.3.3) blijkt dat respondenten fake bad instructies mogelijk onduidelijk vinden. Als dit waar is dan zou een toegevoegde mondelinge instructie de definities wellicht beter kunnen benadrukken. Daarnaast kan een mondelinge instructie ook respondenten informeren die anders de instructie overgeslagen zouden hebben. Het luisteren naar en lezen van instructies zijn beide receptieve taalvaardigheden (Carlisle, 1989: 160). Deze basisvaardigheden vormen de grondslag voor het begrijpen van informatie. Niet iedereen is even vaardig in beide methoden en door het aanbieden van beide soorten instructies, kunnen respondenten terugvallen op de methode waar zij het meeste voorkeur aan geven.

Een mogelijk nadeel van het geven van mondelinge en schriftelijke instructies is dat er zo veel nieuwe informatie op de respondent afkomt, dat hij of zij moeite kan krijgen met het verwerken van alle prikkels. De respondent wordt immers door een onbekend persoon benaderd, krijgt een ingewikkelde fake good/fake bad instructie en een onbekende vragenlijst voorgelegd waarin nog een A4-lange fake good/fake bad instructie volgt. De Cognitive Load Theory (Sweller, Merrienboer & Paas, 1998: 252) gaat er vanuit dat het werkgeheugen van mensen een beperkte capaciteit heeft en dat het geven van te veel informatie ertoe kan leiden dat de respondent de instructies niet goed verwerkt. Daartegenover staat dat, als de mondelinge en schriftelijke instructies exact hetzelfde zijn en dit aan de respondenten duidelijk gemaakt wordt, men niet beide instructies volledig hoeft te verwerken. Ook kan de cognitieve last verminderd worden door de mondelinge instructie voorafgaand aan het uitdelen van de schriftelijke instructies te geven. In dat geval worden de mondelinge instructies centraal gesteld en functioneren de schriftelijke instructies als een bevestiging of naslagwerk voor de respondent. Als de respondent vragen heeft over de instructie die hij of zij gehoord heeft, kan hij of zij bevestiging zoeken door de schriftelijke instructies te raadplegen.

2.4.1 Verschillen tussen geschreven en mondelinge instructies

Volgens Tannen (1983: 80-83), Hatch (1992: 325) en Jahandarie (1999: 147) zijn er een aantal grote verschillen tussen gesproken en geschreven teksten: allereerst (1) is geschreven taal gedecontextualiseerd, terwijl gesproken taal sterk context-gebonden is. Een spreker kan bijvoorbeeld refereren naar de context of directe omgeving, maar in een geschreven tekst is de context veelal onduidelijk of onbekend. Een ander voorbeeld is dat de schrijver van een tekst aannames kan maken over overeenkomende kennis en geschiedenis (common ground) van de lezer terwijl die overeenkomsten er in werkelijkheid niet zijn. Bij mondelinge communicatie kan de spreker deze aannames aanpassen op de luisteraars die hij of zij voor zich ziet.

(15)

15 informatie voorgrond en achtergrond informatie is. Bij geschreven instructies moet men dit met de bewoording duidelijk maken of moet men vormgeving gebruiken om onderwerpen te benadrukken. Het gebruik van mondelinge instructies biedt dus enkele voordelen: door mondelinge instructies toe te voegen kunnen respondenten die de instructie anders overgeslagen hadden benaderd worden, kan de onderzoeker de informatie en bewoording aanpassen op de luisteraars, is het mogelijk om onduidelijkheden op te lossen door vragen te stellen en kunnen paralinguïstische signalen gebruikt worden om belangrijke informatie te benadrukken.

2.5 Vergevingsgezinde woorden

Naast de bewoording van de instructies, zijn ook de formuleringen van de vraagstellingen belangrijk. De exacte verwoording van vragen in vragenlijstonderzoek speelt een centrale rol bij het vaststellen van de antwoorden die respondenten geven (Bradburn et al. 2004: 3). Vragen die in enige vorm een bedreiging voor de respondent kunnen zijn, worden vaak niet eerlijk beantwoord. Als de verwoording van een vraag impliceert dat een persoon abnormaal, ongezond, onwetend of immoreel is, zal een respondent minder snel gevoelige informatie eerlijk rapporteren (Catania et al, 1996: 349 en Bradburn et al. 2004). De respondent kan dan, zoals in paragraaf 2.1 uitgelegd is, sociaal wenselijk antwoorden.

In een poging om het sociaal wenselijk antwoorden op gevoelige vragen te verminderen, gebruiken veel onderzoekers verscheidene tactieken. Een van die tactieken is het gebruik van vergevingsgezinde woorden (Tourangeau en Yan, 2007: 874). Dit is een methode waarbij een vraagstelling zo geformuleerd wordt dat de respondent aangemoedigd wordt om mogelijk gênant gedrag te rapporteren. Tourangeau en Yan geven hier twee voorbeelden van. Een vraagstelling kan:

1. het gedrag vooronderstellen. (Bijvoorbeeld: “Hoeveel sigaretten rook jij per dag?” Terwijl er nog niet gevraagd is of de respondent rookt.)

2. voorstellen dat het gewoon gedrag is. (Bijvoorbeeld: “Zelfs de rustigste ouders worden wel eens boos op hun kinderen. Hebben uw kinderen de afgelopen 7 dagen iets gedaan waardoor u boos werd?”)

Naar aanleiding van het artikel van Tourangeau en Yan (2007) zijn er twee onderzoeken naar het effect van vergevingsgezinde woorden bij gevoelige vragen gedaan. Het eerste onderzoek is van Naher en Krumpal (2012). Zij onderzochten verschillende soorten bewoordingen (waaronder vergevingsgezinde woorden) in vragenlijstvragen. Ze beschrijven in het onderzoek dezelfde manieren om vergevingsgezinde woorden te gebruiken als Tourangeau en Yan (2007) deden, maar onderscheiden bij het veronderstellen van gedrag wel drie soorten submethoden (2012: 1602):

1. Woorden gebruiken die de indruk wekken dat het gedrag in kwestie a) gewaardeerd wordt door autoriteiten; b) om begrijpelijke redenen uitgevoerd is; c) al door de onderzoeker waargenomen gedrag van de respondent is.

2. De ‘everybody-does-it’ methode. Dit komt overeen met punt 2 uit de typen die Tourangeau en Yan omschrijven.

In het onderzoek van Naher en Krumpal (2012) werden, in een digitale survey, vier ja/nee vragen gesteld over mogelijk sociaal onwenselijk gedrag, namelijk: niet stemmen bij de verkiezingen, vreemdgaan, rijden onder invloed en het gebruik van antidepressiva.

(16)

16 De sociale wenselijkheid werd in het onderzoek met een verkorte versie van de Marlow-Crowne schaal gemeten. Wanneer een participant een antwoord gaf waarmee negatieve persoonlijkheids-karakteristieken ontkend werden, scoorde de participant op die vraag een 1. Als de participant een negatieve persoonlijkheids-karakteristiek bevestigde, scoorde hij een 0. Er was een maximum van 10 punten mogelijk. De hoogte van de totale score geeft op een schaal van 1 tot 10 weer hoe geneigd de betreffende participant is om sociaal wenselijk te antwoorden.

Uit de resultaten blijkt dat het toevoegen van vergevingsgezinde woorden geen significant effect heeft op de neiging om sociaal wenselijk te antwoorden en dat komt overeen met de resultaten van Presser (1990) en Catania et al. (1996). Toch is er ook onderzoek dat de gevonden resultaten tegenspreekt (Belli et al., 2006). In dat onderzoek werd een significant verschil gemeten in de neiging om sociaal wenselijk te antwoorden. Belli et al. verdeelde respondenten over drie groepen. De eerste groep kreeg de normale vragenlijst met vragen (de standard-form ANES). De tweede groep kreeg dezelfde vragenlijst, maar voorzien van vergevingsgezinde woorden zoals de ANES het anno 2000 had gedaan (de short-form). Ten slotte kreeg de derde groep een vragenlijst met vergevingsgezinde woorden die gekozen waren op basis van Belli et al. (1999) (de long form). De onderzoekers vergeleken de antwoorden die de respondenten uit deze groepen gaven en vonden bij de gemanipuleerde vragenlijsten een lager aantal respondenten dat aangaf gestemd te hebben. Het verschil tussen de standard-form en de short-form was marginaal significant. Het verschil tussen de standard-form en long-form was significant.

2.5.1 Leugen-schalen en de social desirability response style

Naast het onderzoek van Naher en Krumpal is in 2011 (gepubliceerd in 2012) een tweede onderzoek naar vergevingsgezinde woorden gedaan. Peter en Valkenburg (2011) onderzochten het gebruik van vergevingsgezinde woorden aan de hand van de zogenoemde social desirability response style (SDRS). De SDRS verwijst naar de vragenlijst-onafhankelijke neiging om positieve zelfbeschrijvingen te over-rapporteren. Het gaat dus niet, zoals in de hiervoor omschreven onderzoeken, om een tijdelijke ‘antwoordstrategie’, maar om een karakteristiek van de participant (Peter en Valkenburg, 2011: 780). Mensen die een hoge SDRS hebben, zijn geneigd zichzelf sociaal wenselijk te presenteren en ook om sociaal wenselijk te antwoorden op gevoelige vragen (Holtgraves et al., 1997).

Peter en Valkenburg veronderstelden dat de invloed van vergevingsgezinde woorden op het rapporteren van gevoelig gedrag, beïnvloed wordt door de SDRS van de participant. Participanten met een hoge SDRS zouden gevoeligere antwoorden geven als er vergevingsgezinde woorden in de vraagstelling staan. Voor participanten met een lage SDRS verwachtte men geen verschil.

Om deze veronderstelling te controleren, hebben Peter en Valkenburg een experiment gehouden. De helft van de participanten kreeg een vragenlijst met vergevingsgezinde woorden, terwijl de andere participanten een normale vragenlijst kregen. De vragenlijst bestond uit vier vragen over het gebruik van pornografisch materiaal.

De social desirability response style (SDRS) van iedere participant werd gemeten aan de hand van de 6-item Leugen-schaal. Dit zijn zes dichotome vragen waar de participant een nee (1) of ja (0) op kon geven. Hierbij werd een nee (1) als een sociaal wenselijk antwoord van de respondent gerekend. Hoe hoger het totaal aantal punten van de participant op de zes vragen is, hoe groter de neiging is om sociaal wenselijk te antwoorden. De 6-item Leugen-schaal bestaat uit de volgende vragen:

 Heb je ooit iets (zelfs een pen of button) van iemand anders gestolen?

 Ben je ooit hebberig geweest en heb je meer gepakt dan dat jouw deel was?

 Heb je ooit iemand anders de schuld gegeven voor iets wat jij gedaan hebt?

 Heb je wel eens vals gespeeld?

 Heb jij wel eens misbruik van iemand gemaakt?

(17)

17 Peter en Valkenburg kozen ervoor om de 6-item Leugen-schaal te gebruiken omdat voorgaand onderzoek (Francis, Brown en Philipchalk, 1992) die schaal boven de uitgebreidere varianten (met 36 of 12 items) verkoos. Volgens Francis & Pearson (1988: 653) voegt de 12-item Leugen-schaal, oftewel de ‘short-scale EPQ-R’ vaak meer items toe dan het totaal aantal items uit de vragenlijst. Ten slotte zou volgens Peter en Valkenburg de 6-item Leugen schaal meer op de veelgebruikte Marlow-Crowne schaal lijken en daarom hebben ze voor de 6-item Leugen-schaal gekozen.

In het onderzoek van Peter en Valkenburg werd een SDRS score van vier of minder sociaal wenselijke antwoorden als laag betiteld en een SDRS van vijf of zes als hoog. Van de 3.766 respondenten hadden 2.054 een lage SDRS en 1.712 een hoge SDRS. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de participanten met vergevingsgezinde woorden niet significant anders antwoorden dan de participanten uit de controlegroep. Er bleek wel een significant interactie-effect tussen de vergevingsgezinde woorden en de SDRS te zijn. Participanten met een hoge SDRS gaven, als er vergevingsgezinde woorden waren, significant vaker aan pornografisch materiaal te gebruiken dan bij de afwezigheid van vergevingsgezinde woorden. Bij de participanten met een lage SDRS werd dat verschil niet gevonden. Daarbij bleek ook dat het gevonden effect groter was bij jongvolwassenen dan bij de volwassen respondenten. In het onderzoek waren jongvolwassenen gedefinieerd als 25 jaar of jonger en volwassenen als 26 jaar of ouder.

2.6 Hypothesen

Uit voorgaande fake good/fake bad metingen bleek dat de vragen van de European Social Survey (2011) gevoelig waren voor sociale wenselijkheid. In de onderzoeken van Wegkamp (2014), Wijnia (2014) en Gaal (2015) werden significante verschillen gemeten tussen de antwoorden die de experimentele groepen gaven. Aangezien het huidige onderzoek van dezelfde vragen gebruik maakt, zouden ook in dit onderzoek significante verschillen gevonden moeten worden. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese1: De controle- fake bad en fake good groepen verschillen significant van elkaar in zowel de normale als de vergevingsgezinde vragenlijst.

In voorgaand onderzoek lagen de gemiddelde antwoorden van de controlegroep dichter bij de gemiddelde antwoorden van de fake good groep dan dat deze bij de fake bad groep lagen. Dit betekent dat respondenten gedrag vertonen en opinies hebben die overeenkomsten hebben met wat sociaal wenselijk gevonden wordt of dat de antwoorden die men op een vragenlijst (zonder fake good/fake bad instructie) geeft ook sociaal wenselijke antwoorden bevatten. Uit de voorgaande onderzoeken is gebleken dat de groepen met fake good instructies, een lagere variantie hebben dan groepen met normale of fake bad instructies. De fake bad instructies hebben de meeste variantie. Het lijkt er dus op dat respondenten hetzelfde denken over wat sociaal gewenst gedrag is, maar dat men niet hetzelfde denkt over wat sociaal ongewenst is (of dat de term sociaal ongewenst onduidelijk is, omdat het tegennatuurlijk gedrag is). In het huidige onderzoek wordt een gelijkende variantie verwacht als in de voorgaande onderzoeken:

Hypothese2: De fake good groepen hebben een lagere standaarddeviatie dan de fake bad en controlegroepen hebben.

(18)

18 Bij de experimentele groepen die alleen uit volwassenen (26 jaar of ouder) bestonden, werden in geen van de gevallen significante verschillen gevonden. In het huidige onderzoek worden ook jongvolwassenen benaderd om deel te nemen. Daarom wordt er, net als in het onderzoek van Peter en Valkenburg, een effect verwacht bij respondenten met een hoge SDRS:

Hypothese3A: Respondenten met een hoge SDRS-score geven bij de vergevingsgezinde vragenlijst antwoorden die verder verwijderd zijn van de sociale norm dan bij de normale vragenlijst. In het onderzoek wordt ook onderzocht wat de invloed van vergevingsgezinde woorden bij fake good/fake bad methode is. Er wordt verwacht dat respondenten die sociaal onwenselijk moeten antwoorden op vragen met vergevingsgezinde woorden, (indien mogelijk) antwoorden geven die nog verder verwijderd zijn van sociaal wenselijke antwoorden. Deze respondenten moeten namelijk sociaal onwenselijk antwoorden en krijgen daarbij formuleringen te lezen die het rapporteren van sociaal onwenselijke antwoorden aanmoedigen (Tourangeau en Yan, 2007: 874). Respondenten die twijfelen over wat sociaal onwenselijk is, of normaal gematigd antwoorden (niet het uiterste van een schaal kiezen), krijgen doormiddel van vergevingsgezinde woorden een bevestiging (hint) welk gedrag sociaal onwenselijk gevonden moet worden. Het verschil tussen antwoorden die sociaal wenselijk en onwenselijk zijn moet daardoor toenemen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat als alle antwoorden van respondenten met een normale vragenlijst op het uiteinde van de schaal liggen (bijvoorbeeld een gemiddelde van 1 of 5 op een vijf-puntschaal), het niet mogelijk is om te meten of de respondenten met de vergevingsgezinde vragenlijst antwoorden geven die verder van de sociale norm verwijderd liggen. De antwoorden van respondenten met een normale vragenlijst liggen namelijk al aan het einde van de schaal.

In tegenstelling tot hypothese 3A wordt bij hypothese 3B de SDRS-score van de respondenten niet meegenomen. De respondenten moeten bij de fake bad instructies verplicht sociaal ongewenst antwoorden en er wordt verondersteld dat de natuurlijke neiging om sociaal wenselijk te antwoorden door deze instructie onderdrukt wordt. Daarom is de volgende hypothese voor de fake bad respondenten opgesteld:

Hypothese3B: De gemiddelde antwoorden van de fake bad groep (ongeacht de SDRS-score) liggen bij de vergevingsgezinde vragenlijst verder verwijderd van de sociale norm dan bij de normale vragenlijst.

Voor de fake good groep wordt ook verondersteld dat de SDRS-score niet van invloed is, aangezien deze groep verplicht sociaal gewenst moet antwoorden. In tegenstelling tot de fake bad instructie wordt de natuurlijke neiging van de respondenten om sociaal wenselijk te antwoorden door de instructie versterkt. Respondenten met een fake good instructie zullen daardoor weinig of niet beïnvloed worden door woorden die de respondent aanmoedigen om sociaal ongewenst gedrag te rapporteren:

Hypothese3C: De gemiddelde antwoorden van de fake good groep (ongeacht de SDRS-score) verschillen niet significant bij de vergevingsgezinde en de normale vragenlijst

(19)

19 respondenten anders antwoorden door het verschil in onderzoekers. Bijvoorbeeld het geslacht van de onderzoeker, zijn of haar opstelling tot de respondenten (vriendelijk, begrijpend of afstandelijk, gehaast) en de uitleg die de onderzoeker geeft (Dijkstra, Ongena en Loosveldt, 2014: 25). Groepseffecten kunnen optreden als de antwoorden die respondenten geven, beïnvloed worden door de aanwezigheid van andere personen. Tourangeau en Yan (2007: 860) geven als voorbeeld dat jongeren vragen over marihuana gevoeliger ervaren als hun ouders aanwezig zijn, dan als er leeftijdsgenoten (vrienden) aanwezig zijn. Deze groepseffecten zijn nauw verbonden aan de threat of disclosure (bedreiging van openbaarmaking). De respondenten kunnen bang zijn dat anderen de door hem of haar gegeven antwoorden lezen of horen en daardoor (wellicht onbewust) anders antwoorden. Om te controleren of groepseffecten en interviewer-effecten geen invloed gehad hebben op het antwoorden van de respondenten, is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese4: De controlegroep van de normale vragenlijst verschilt niet significant van de controlegroep uit het onderzoek van Gaal (2015).

Ten slotte wordt de mondelinge instructie als toevoeging op de schriftelijke instructies (waaronder reminders bij iedere vraag) gegeven. Dit zou de kans dat respondenten de instructies missen moeten verkleinen. Daarnaast kan de onderzoeker bij het mondeling geven van instructies, belangrijke informatie en details met intonatie en gebaren benadrukken. Lastige definities (zoals wat er met sociale wenselijkheid bedoeld wordt) kunnen zo meer aandacht krijgen, waardoor er mogelijk minder variantie in de antwoorden ontstaat:

Hypothese5: De vragenlijsten met mondelinge instructies hebben, vooral bij de fake bad groep, een lagere standaarddeviatie dan vragenlijsten met geschreven instructies.

(20)

20

3. Methode

In dit derde hoofdstuk wordt de onderzoekmethode, die gebruikt is om de hoofdvraag te beantwoorden, beschreven. De hoofdvraag was: “Beïnvloeden het gebruik van vergevingsgezinde woorden in vragenlijstvragen en de wijze van instrueren de fake good/fake bad meting van vragen voor sociaal wenselijk antwoorden?”

3.1 Het onderzoeksdesign

Om de hoofd- en deelvragen te beantwoorden werd een experiment uitgevoerd waarin twee onafhankelijke variabelen centraal stonden: het gebruik van vergevingsgezinde woorden in vragenlijstvragen en de wijze van instrueren. Deze variabelen werden gemanipuleerd om te meten of ze mogelijke effecten op de gevoeligheid van vragen voor sociaal wenselijk antwoorden hebben.

In het uitgevoerde experiment kregen de helft van alle participanten een normale vragenlijst en de andere helft van de participanten een vragenlijst waarin vergevingsgezinde woorden gebruikt werden in de vraagstellingen. Alle participanten kregen, naast een schriftelijke instructie, de instructies mondeling toegelicht. Er waren drie soorten instructies: een normale, een fake bad en een fake good instructie. De normale instructie gaf participanten de opdracht om de vragenlijst normaal te beantwoorden (er werd niets gemeld over sociale wenselijkheid of de fake good/fake bad methode). In de fake bad instructie kregen participanten de opdracht om sociaal onwenselijke antwoorden te geven. De fake good instructie gaf de opdracht om de vragen sociaal wenselijk te beantwoorden. In het onderzoek van Gaal (2015) kregen drie groepen dezelfde instructies, maar werden deze alleen schriftelijk uitgelegd. Die drie groepen worden in het experiment vergeleken met de drie overeenkomende groepen uit het huidige onderzoek. In tabel 1 is een overzicht van de experimentele opzet gemaakt. De opzet bestaat uit twee 3x2 designs. In het eerste design worden drie vragenlijsten met normale vraagformulering (groepen 1, 2 en 3) vergeleken met drie vragenlijsten met vergevingsgezinde zinnen (groepen 4, 5 en 6). Deze vragenlijsten worden voorafgegaan door een mondelinge instructie.

In het tweede design worden de normale vragenlijsten (groepen 1, 2 en 3) vergeleken met de resultaten uit het onderzoek van Gaal (2015). In dat onderzoek werden dezelfde instructies als in dit onderzoek gebruikt, maar werden deze uitsluitend schriftelijk gegeven (zie: Bijlage 3). Ook de vragenlijsten van beide onderzoeken zijn hetzelfde.

Tabel 1: Experimentele opzet

Normale vragenlijst: Vragenlijst met vergevingsgezinde woorden: Mondelinge

instructies:

Controlegroep (1) Fake bad groep (2) Fake good groep (3)

Controlegroep (4) Fake bad groep (5) Fake good groep (6) Schriftelijke

instructies:

Controlegroep Gaal (7) Fake bad groep Gaal (8) Fake good groep Gaal (9)

(21)

21

3.2 Gebruikte materialen

Tijdens het experiment is gebruik gemaakt van een vragenlijst. Net als bij voorgaand onderzoek (Wegkamp, 2014; Wijnia, 2014 en Gaal, 2015), zijn de vragen in deze vragenlijst afkomstig van de European Social Survey van 2011. Door dezelfde vragen te gebruiken kunnen de resultaten van het huidige onderzoek met de voorgaande onderzoeken vergeleken worden.

De vragenlijst die voor het huidige onderzoek gebruikt werd, is gebaseerd op de vragenlijst van Gaal (2015). De lay-out, reminders, vragen, antwoordmogelijkheden en instructies van beide vragenlijsten kwamen exact overeen (op enkele uitzonderingen na die later toegelicht worden).

De vragenlijst bestond uit 11 vragen over politiek, geluk, sociale activiteit en alcoholgebruik. Op vraag 2 na waren alle vragen 5-puntsschalen of 10-puntsschalen. Vraag 2 werd tijdens de analyse gehercodeerd tot een binaire (oftewel dichotome) schaal. Zie figuur 1 voor enkele voorbeelden van de vragenlijstvragen.

Figuur 1: Voorbeeldvragen uit de vragenlijst 1. Hoe geïnteresseerd bent u in politiek?

O. Heel erg geïnteresseerd O. Tamelijk geïnteresseerd O. Neutraal

O. Nauwelijks geïnteresseerd O. Helemaal niet geïnteresseerd

2. Sommige mensen stemmen tegenwoordig om de één of andere reden niet. Heeft u tijdens de laatste Tweede Kamer verkiezingen in 2012 gestemd?

O. Ja O. Nee

O. Ik was niet stemgerechtigd

8. Alles bij elkaar genomen, hoe gelukkig zou u zeggen dat u bent?

Zeer ongelukkig Zeer gelukkig

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Nadat de participant de 11 vragen beantwoord had, volgde een aantal demografische vragen. Deze vragen vroegen naar het geboortejaar, het geslacht, het studieniveau, de naam van de opleiding en de hoogst behaalde opleiding van de participant.

(22)

22 Figuur 2: De 6-item Leugen-schaal

Heeft u ooit iets (zelfs een pen of button) van iemand anders gestolen? O. Ja, O. Nee Bent u ooit hebberig geweest en heeft u meer gepakt dan dat uw deel was? O. Ja, O. Nee Heeft u ooit iemand anders de schuld gegeven voor iets wat u gedaan hebt? O. Ja, O. Nee

Heeft u wel eens vals gespeeld? O. Ja, O. Nee

Heeft u wel eens misbruik van iemand gemaakt? O. Ja, O. Nee

Doet u altijd wat u zegt te doen? O. Ja, O. Nee

Peter en Valkenburg omschrijven in hun onderzoek niet of de items van de 6-item Leugen-schaal opeenvolgend gevraagd werden of dat men deze items verspreid heeft in de vragenlijst. Voor het huidige onderzoek is besloten om de vragen opeenvolgend te presenteren. De Leugen-schaal is aan het einde van de categorie ‘Demografische vragen’ toegevoegd.

Er zijn twee redenen waarom de 6-item Leugen-schaal aan het einde van de vragenlijst toegevoegd is. Allereerst kwam de rest van de vragenlijst op deze wijze beter overeen met de vragenlijst die in het onderzoek van Gaal gebruikt werd. Daarnaast werden door de vragenlijst aan het einde toe te voegen, de eerste elf vragen, die mogelijk sociaal gewenst of ongewenst beantwoord moesten worden, gescheiden van de Leugen-schaal vragen die normaal beantwoord moesten worden. Door de Leugen-schaal aan het einde van de demografische vragen te stellen werd het benadrukt dat ook deze zes vragen normaal (dus niet sociaal gewenst of ongewenst) ingevuld moesten worden. Als respondenten van de fake good en fake bad groepen de Leugen-schaal naar waarheid beantwoorden, kan ook van deze participanten vastgesteld worden wat hun werkelijke SDRS-score is en kunnen de mogelijke effecten van vergevingsgezinde woorden niet alleen bij de controlegroepen, maar ook bij fake good en fake bad groepen geanalyseerd worden.

Omdat er drie soorten instructies waren (normale, fake bad en fake good instructies), werden er drie versies van dezelfde vragenlijst gemaakt. Daarnaast werd, voor ieder van de drie versies, een alternatieve vragenlijst gemaakt waarin vergevingsgezinde woorden gebruikt werden (zie tabel 1 voor een overzicht). Figuur 3 geeft een voorbeeld van enkele vragen waarbij vergevingsgezinde woorden gebruikt zijn. Aangezien vraag 2 (zie figuur 1) in het onderzoek van Gaal al vergevingsgezinde woorden bevatte, is deze vraag in het huidige onderzoek niet gemanipuleerd.

Figuur 3: Voorbeelden van vraagstellingen met vergevingsgezinde woorden 1. Niet iedereen heeft dezelfde interesses. Hoe geïnteresseerd bent u in politiek?

O. Heel erg geïnteresseerd O. Tamelijk geïnteresseerd O. Neutraal

O. Nauwelijks geïnteresseerd O. Helemaal niet geïnteresseerd

8. Het kan zijn dat u door omstandigheden niet gelukkig bent. Alles bij elkaar genomen, hoe gelukkig zou u zeggen dat u bent?

Zeer ongelukkig Zeer gelukkig

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(23)

23 formuleringen. Om inzicht te krijgen in de mate van de vergevingsgezindheid van verschillende formuleringen zijn voor het huidige onderzoek enkele pre-test uitgevoerd.

3.3 Pre-tests

Voordat het experiment kon beginnen, zijn twee pre-tests uitgevoerd. Deze paragraaf is een beknopte samenvatting van de pre-tests. De volledige onderzoeksmethode en resultaten van beide pre-tests worden in Bijlage 1 gedetailleerd toegelicht.

Participanten die aan een van beide pre-tests meegedaan hebben, komen uit de sociale omgeving van de onderzoeker. Alle participanten waren tussen de 22 en 29 jaar oud en studeerden aan verschillende faculteiten van de Rijksuniversiteit Groningen. Geen van de participanten die aan een pre-test heeft meegedaan, participeerde in het hoofdonderzoek of in de andere pre-test. Ten slotte hebben aan beide pre-tests mannen en vrouwen meegedaan.

In de eerste pre-test werd de mening van enkele participanten gevraagd over de verschillende soorten vergevingsgezinde woorden. Dit werd gedaan door het sociaal ongewenst invullen van een vragenlijst. In deze vragenlijst had iedere vraag vier versies. Elke versie bevatte een ander type vergevingsgezinde woorden in de vraagstelling. Figuur 4 geeft de verschillende soorten weer. In het onderzoek is type-B niet meegenomen omdat deze te lastig bleek om correct toe te passen op de gebruikte vragen. Bijvoorbeeld in het geval van de vraag over politieke interesse: welke autoriteit waardeert het nu dat studenten geen interesse hebben in politiek? Daarnaast moet deze autoriteit bekend zijn bij de participant omdat het anders geen duidelijke autoriteit is. Vanwege deze redenen is type-B niet meegenomen in het onderzoek.

Figuur 4: Typen vergevingsgezinde woorden

A. Zo neutraal mogelijk: Woorden waarmee zo min mogelijk richting een van de antwoordmogelijkheden gestuurd wordt.

B. Waardering van autoriteiten: Vermelding dat een autoriteit het sociaal onwenselijke gedrag goedkeurt.

C. Begrijpelijke reden: Een argument dat het mogelijk sociaal ongewenste gedrag voor begrijpelijke redenen uitgevoerd kan zijn.

D. Everybody-Does-it: Een argument dat meerdere mensen het eventuele sociaal ongewenste gedrag vertonen.

E. Al waargenomen gedrag: Een mededeling dat het gedrag al waargenomen is door bijvoorbeeld onderzoek.

Uit de eerste pre-test kwam naar voren dat participanten, zoals verwacht, het niet eens waren over wat sociaal ongewenst gedrag is. Er bestonden grote verschillen in de antwoorden die gegeven werden (zie tabel A uit Bijlage 1). Uit interviews met de participanten bleek dat men zich afvroeg of de vragenlijst voor linkse of voor rechtse kiezers bedoeld was (aangezien de eerste vragen over de politiek gingen en deze sociaal ongewenst ingevuld moesten worden). Een andere participant vroeg zich af, of zijn sociale omgeving, of de Nederlandse samenleving zijn antwoorden sociaal onwenselijk moest vinden. Volgens hem zat daar nogal een verschil tussen.

(24)

24 Daarnaast zou het op deze manier mogelijk zijn om te controleren of er bij de vragen die niet gemanipuleerd waren, ook geen verschillen gemeten zouden worden.

Tabel 2: Vergevingsgezinde woorden in de vragenlijst Vraag Type formulering Vergevinggezinde woorden

1 Zo neutraal mogelijk (A) Niet iedereen heeft dezelfde interesses.

2 Zo neutraal mogelijk (A) Loon verschilt veelal per functie en opleidingsniveau. 3 Begrijpelijke reden (C) Het kan zijn dat u door omstandigheden niet gelukkig bent.

4 Zo neutraal mogelijk (A) Sommige mensen ondernemen graag gezamenlijk activiteiten terwijl anderen dat liever individueel doen.

5 Everybody-does-it (D) Iedereen drinkt wel eens teveel alcohol.

Aan de hand van deze keuzes werd de vragenlijst voor het hoofdonderzoek aangepast en werd een tweede pre-test uitgevoerd. Deze pre-test was controlerend van aard; het doel was om te onderzoeken of participanten die een controlegroep-instructie ontvingen, zich bewust waren van de manipulatie (de aanwezigheid van vergevingsgezinde woorden). Deze participanten werden gevraagd om de vragenlijst in te vullen. Nadat men de lijst beantwoord had, stelde de onderzoeker nog enkele vragen. Deze vragen werden steeds specifieker; eerst werd er gevraagd of men iets opvallends had gemerkt aan de vragenlijst, vervolgens werd gevraagd wat men van de vraagstellingen vond en de laatste vraag was of de participant zich bewust was van de aanwezigheid van vergevingsgezinde woorden. De helft van de participanten uit deze pre-test gaf aan de manipulatie niet opgemerkt te hebben. De andere helft gaf wel aan de manipulatie herkend te hebben, maar dit werd niet (of in één geval nauwelijks) ondersteund door de antwoorden die de participanten op de voorafgaande vragen gaven. De participanten gaven op de eerste vraag niet aan dat er iets opmerkelijks aan de vraagstellingen was en gaven op de tweede vraag uitsluitend positieve opmerkingen op deze vraagstellingen. De participanten gaven aan dat de vraagstellingen duidelijk en fijn geformuleerd waren, maar geen van de participanten wees op de sturende bewoordingen die in de vraagstellingen gebruikt werden. Op basis van deze informatie is besloten om de vragenlijst niet verder aan te passen voor het hoofdonderzoek.

3.4 Participanten en de steekproefmethode

(25)

25 De extra groepen zijn in de kantine van de Rijksuniversiteit Groningen verzameld en bestonden minimaal uit vier studenten. Het was belangrijk dat deze participanten als groep benaderd werden omdat op die manier groepseffecten (zie paragraaf 2.6), die mogelijk in de werkgroepen voorkwamen, ook in deze groepen zouden kunnen voorkomen. Daarnaast was het, omdat alle participanten in groepen verzameld werden, mogelijk om de mondelinge instructie aan meerdere participanten tegelijkertijd te geven. In totaal hebben er 168 participanten aan het experiment deelgenomen. In iedere experimentele groep zaten minimaal 26 en maximaal 30 studenten. In paragraaf 3.6 worden de participanten en hun verdeling over de experimentele groepen nader beschreven.

3.5 Procedure

Voorafgaand aan het experiment is een protocol opgesteld waarin alle instructies (per experimentele conditie) stonden die de onderzoeker aan de participanten moest uitleggen. De onderzoeker heeft deze instructies uit het hoofd geleerd zodat iedere groep op dezelfde manier geïnstrueerd werd. De volledige instructies zijn in Bijlage 3 te lezen.

Nadat de onderzoeker de instructies gegeven had, eindigde hij met de vraag: “Is dit duidelijk?” Deze vraag was bedoeld om participanten de gelegenheid te geven om vragen te stellen. Sommige participanten maakten hiervan gebruik en vroegen de onderzoeker om verduidelijking. Als er geen vragen meer waren, begon de onderzoeker met het uitdelen van de vragenlijst. Alle participanten uit een bepaalde werkgroep werden aan dezelfde experimentele conditie blootgesteld. Bijvoorbeeld: alle aanwezigen kregen een vragenlijst met vergevingsgezinde woorden en iedereen werd gevraagd om deze sociaal ongewenst in te vullen.

Er was geen tijdslimiet voor het invullen. Participanten mochten er dus zo lang over doen als men wilde. Ook tijdens het invullen mochten participanten vragen stellen. Zodra men klaar was, werd hun vragenlijst opgehaald door de onderzoeker. Nadat alle vragenlijsten uit een werkgroep verzameld waren, werden de vragenlijsten door elkaar geschud. Door de vragenlijsten te schudden, was het voor de onderzoeker niet langer mogelijk om te achterhalen wie welke vragenlijst ingevuld had.

Nadat alle vragenlijsten afgenomen waren, volgde een beknopte debriefing waarin de doel van het onderzoek toegelicht werd. Omdat het experiment collegetijd innam, was de debriefing veelal kort en soms onvolledig. De onderzoeker sloot iedere sessie af met een dankwoord aan de participanten en de aanwezige docent.

3.6 Samenstelling van het huidige onderzoek

Aan het onderzoek hebben 168 participanten meegedaan. Bijna alle participanten (91,9%) zijn student aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij studeren voornamelijk Communicatie- en Informatiewetenschappen (60,4%), Geschiedenis (12,4%), Informatiekunde (4,7%) of Europese talen en culturen (4,1%). Daarnaast werden nog verscheidene andere opleidingen genoemd en twee mensen hebben de naam van hun huidige opleiding niet ingevuld. Bijna alle participanten (95,81%) studeren op bachelor-niveau. Voorafgaand aan hun huidige opleiding hebben de meeste participanten het VWO (68%) of HBO (21,3%) afgerond.

De gemiddelde leeftijd van alle participanten is 22,05 jaar. Wanneer de ‘leeftijd’ van participanten in deze scriptie beschreven wordt, gaat het niet om de exacte leeftijd maar een benadering daarvan. De leeftijd van iedere participant is berekend door het geboortejaar van de participant af te trekken van het huidige jaar (2015).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat het in het kader van het project ‘snelfietsroute F15 IJsselmonde’ mogelijk is gebleken om intergemeentelijke samenwerking rondom fietsroutes een (nieuwe) impuls te geven,

Daarnaast willen wij als VVD antwoord op de vraag welke consequenties dit zal gaan hebben voor de gemeentelijke financiën aangezien wij op dit moment ook al financieel

Twenty news articles, based on the four types of “fake news” and genuine news, were created and used to analyse which type of category is perceived as..

Contextual cues of information online, such as source expertise, comment sentiment, and advertisement are thought to influence the perceived credibility of

Alternatively,  to  facilitate  democratic  discourse?  The  second  step  would  be  determining  whether  the  fake  news  in  question  was  a  political 

We beschouwen een trillende staaf van lengte L dat ingeklemd is in de

Er wordt gemakkelijk nagegaan dat y = 1/x een oplossing is van deze vergelijking2. Vind een tweede

Er is echter wel verschil tussen de verschillende verhaaltypen in mate waarin het schrijven van het verhaal als moeilijk werd beoordeeld: mensen die een verhaal