• No results found

Sociale wenselijkheid in onderzoek naar de effecten van narratieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale wenselijkheid in onderzoek naar de effecten van narratieven"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Sociale wenselijkheid in onderzoek naar de effecten van narratieven

MA-Scriptie Communicatiekunde

(2)

2 Samenvatting

Narratieven, ofwel verhalen, zijn niet alleen voor amusement, maar kunnen ook goed gebruikt worden om iemand ergens van te overtuigen. Doordat verhalen een basismanier van communiceren zijn kunnen mensen de informatie die erin staat makkelijk verwerken Bovendien reduceren narratieven de weerstand tegen een persuasieve boodschap en kan de hoofdpersoon in een narratief een voorbeeldfunctie hebben, waardoor er sprake is van modelleren. Narratieven kunnen daardoor een subtiele vorm van persuasie zijn.

Om na te gaan hoe persuasief en effectief narratieven daadwerkelijk zijn worden steeds vaker vragenlijsten ingezet als meetinstrument. Vragenlijsten zijn een simpele manier om data te verzamelen, maar deze manier van data verzamelen kent ook zo zijn limitaties. Een van deze limitaties is dat respondenten bewust of onbewust sociaal wenselijke

antwoorden geven. Hiervan is sprake wanneer respondenten antwoorden naar de sociaal wenselijke normen die gelden en niet naar waarheid. Naar sociaal wenselijke antwoorden en de effecten hiervan is al veel onderzoek gedaan, maar over het optreden van sociaal

wenselijke antwoorden in onderzoek naar de effecten van narratieven is nog maar weinig bekend. De volgende onderzoeksvraag staat in het huidige onderzoek dan ook centraal: Is er in onderzoek naar de effecten van narratieven sprake van sociaal-wenselijke

antwoorden?

Door antwoord te geven op de onderzoeksvraag kan onderzoek naar narratieven verbeterd worden. Wanneer bekend is welke invloed sociale wenselijkheid heeft in vragenlijsten waarmee de effectiviteit van narratieven wordt gemeten, kan hier in het vervolg rekening mee worden gehouden en een reëler beeld worden geschetst van de effectiviteit ervan. Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag is een experiment uitgevoerd met behulp van een fake good/fake bad-onderzoeksdesign. De respondenten in het onderzoek, 126 in totaal, vulden allemaal een vragenlijst in over het onderwerp mode en duurzaamheid, een onderwerp waarvan werd verwacht dat het vatbaar was voor sociaal wenselijke

antwoorden. De respondenten werden onderverdeeld in 5 condities. In de eerste conditie dienden ze de vragenlijst eerst naar eigen mening in te vullen en kregen daarna de instructie de vragenlijst nogmaals in te vullen, maar nu zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden. De tweede groep respondenten vulde de vragenlijst eerst naar eigen mening in en

(3)

3 De vragenlijsten werden online verspreid onder studenten van verschillende hogescholen en universiteiten van verschillende opleidingen.

Uit de resultaten blijkt dat het onderwerp van de vragenlijst, mode en duurzaamheid, inderdaad zoals verwacht vatbaar is voor sociaal wenselijke antwoorden. De antwoorden van de fake bad en de fake good metingen verschillen significant van elkaar in zowel de condities zonder vragenlijst als met vragenlijst. Anders dan werd verwacht liggen de

antwoorden van de eerste metingen niet dichter bij de antwoorden van de fake good meting dan bij de antwoorden van de fake bad meting. Het omgekeerde bleek juist bij veel vragen het geval te zijn.

In voorgaande onderzoeken met de fake good/fake bad-methode was de variantie in antwoorden binnen de fake groep minder groot dan binnen de fake bad meting. Verwacht werd dan ook dat dat in dit onderzoek ook het geval zou zijn. Deze verwachting bleek echter niet op te gaan.

Verwacht werd dat de narratief een kader zou schetsen, waardoor de respondenten die de narratief lazen extremer zouden antwoorden dan de respondenten die de narratief niet lazen. Ook deze verwachting ging niet op. De groepen met narratief antwoordde slechts in kleine mate anders dan de groepen zonder narratief.

Als laatst werd verwacht dat de variantie in antwoorden minder groot was binnen de condities met narratief. Doordat de narratief een kader schept van wat wenselijk en

onwenselijk is, is er meer consensus onder de respondenten over wat sociaal wenselijke antwoorden zijn en wat sociaal onwenselijke antwoorden zijn. Het verschil in variantie was voor geen enkele vraag significant en ook deze verwachting ging dus niet op.

Terugkomend op de onderzoeksvraag van het onderzoek kan er geconcludeerd worden dat er in onderzoeken naar het effect van narratieven sprake is van sociaal wenselijke

(4)

4 Inhoudsopgave 1 Inleiding 6 2 Theoretisch kader 8 2.1 Persuasieve documenten 8 2.2 Narratieven 9 2.2.1 Definitie 9 2.2.2 Voordelen narratieven 9

2.2.3 Persuasie met behulp van narratieven 10

2.2.3.1. Transportation Theory 10

2.2.3.2 Extended Elaboration Likelihood Model 11

2.3 Sociale Wenselijkheid 11

2.3.1 Vragenlijsten 11

2.3.2 Social desirability bias 12

2.3.3 Fake good/ Fake bad 13

2.3.4 Leugenschaal 14 2.4 Hypotheses 14 3 Methode 16 3.1 Onderzoeksdesign 16 3.2 Gebruikte materialen 17 3.2.1 Vragenlijst 17 3.2.2 Instructie 18 3.2.3 Narratief 18 3.3 Pre-tests 20 3.3.1 Pre-test vragenlijst 20 3.3.2 Pre-test narratief 21 3.4 Respondenten 21 3.5 Procedure 21 4 Resultaten 23 4.1 Respondenten 23 4.2 Pre-analyses 24

4.3 Vergelijking Fake Good en Fake Bad 26

4.4 Vergelijking groepen zonder narratief en met narratief 31

5 Conclusie en discussie 34

5.1 Conclusies pre-analyses 34

5.2 Conclusie Vergelijking Fake Good en Fake Bad 35 5.3 Conclusie Vergelijking groepen zonder narratief en met narratief 36

5.4 Conclusie Hoofdvraag 38

(5)

5

Bijlagen 42

I Vragenliijst 42

II Narratief 48

III Instructies 49

IV Tabellen bij hypotheses 50

(6)

6 1 Inleiding

Verhalen vertellen is iets dat de mens al sinds jaar en dag doet. Van grottekeningen tot mythes en van heldendaden tot sprookjes. Vrijwel ieder kind groeit op met verhalen en kan zelfs niet gaan slapen zonder. Niet alleen wanneer we klein zijn vinden we verhalen leuk, maar ook volwassenen zijn er dol op. De vele boeken die worden verkocht en blogs die worden gelezen zijn hier het bewijs van. We vertellen verhalen omdat ze leuk zijn, informatief zijn, om boodschappen over te brengen en ook om mensen ergens van te overtuigen. Verhalen, ook wel narratieven, worden dan ook regelmatig gebruikt in

reclamecampagnes. Denk bijvoorbeeld aan de welbekende tv-spotjes van Centraal Beheer Achmea. Ook overheden en non-profit organisaties maken gebruik van verhalen in

campagnes. Zo was er de narratieve ‘in iedere roker zit een stopper’-reclame van Stivoro. Verhalen zijn dan ook uitermate geschikt om mensen ergens van te overtuigen, zij het om een bepaald goed doel te steunen of om iemand zijn gedrag te laten veranderen. Een goed verhaal vermindert namelijk de weerstand tegen de overtuigende boodschap (Jansen, 2013), spreekt ons aan en wordt als interessanter gezien dan traditionele informatieve teksten en het informatieverwerkingsproces vergemakkelijkt (Boeijinga ea., 2013) . Het is zelfs zo dat onze hersenen informatie opslaan in de vorm van een verhaal (Kreuter ea., 2007).

Niet gek dus dat narratieven worden ingezet, maar werken ze ook echt? De Graaf, Sanders en Hoeken (2016) onderzochten dit aan de hand van 153 experimentele studies naar

gezondheidsgerelateerde narratieven. Uit het onderzoek bleek dat bepaalde karakteristieken van een narratief een voorspeller kunnen zijn van de effectiviteit. Zo lijkt het laten zien van het gezonde gedrag, in tegenstelling tot het ongezonde gedrag, meer effect te hebben op de intentie van de respondent om zijn gedrag aan te passen. Ook blijken narratieven waarin veel emotie wordt getoond vaker effect te hebben.

Om na te gaan hoe effectief een narratief daadwerkelijk is, wordt het persuasieve effect van de narratief veelal gemeten aan de hand van een vragenlijst (Hoeken en Hornix, 2007; Jansen, Croonen en de Stadler, 2005). In dergelijke vragenlijsten wordt gevraagd naar het geplande gedrag van de respondent en de waardering van de narratief. Aan de hand van de uitkomsten van de vragenlijst wordt uiteindelijk bepaald in hoeverre de narratief effectief is. Verschillende factoren kunnen echter van invloed zijn op de antwoorden die respondenten geven bij het invullen van een vragenlijst en kunnen ervoor zorgen dat er een vertekend beeld wordt gegeven van de werkelijke situatie en de validiteit van het onderzoek

vermindert. Een van deze factoren is het geven door respondenten van sociaal wenselijke antwoorden.

(7)

7 De ‘social desirability bias’ wordt in vele onderzoeken naar de effectiviteit van narratieven benoemd, maar onduidelijk blijft veelal óf en hoe er precies rekening is gehouden met de bias bij het bekijken van de data en het trekken van de conclusies. Dit terwijl sociale wenselijkheid wel vaak voorkomt. Van de Mortel (2008) deed onderzoek naar 14775 gezondheids-gerelateerde studies die gebruik maakten van een vragenlijst. In bijna de helft van de onderzoeken waarin gebruik werd gemaakt van een sociale wenselijkheidsschaal werden de uitkomsten beïnvloed door sociaal wenselijke antwoorden. Sociale

wenselijkheidsschalen werden echter slechts in 0,2% van de onderzoeken gebruikt. Met de invloed van sociaal-wenselijke antwoorden wordt dus nog maar weinig rekening gehouden. Dit terwijl het sterk van invloed kan zijn op de uitkomsten van een onderzoek. Naar de invloed van sociale wenselijkheid in onderzoeken naar de effecten van narratieven is nog helemaal geen onderzoek gedaan. Het onderzoek dat in deze scriptie wordt

besproken wil aan dit nog geringe onderzoeksgebied een bijdrage leveren door antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag:

Is er in onderzoek naar de effecten van narratieven sprake van sociaal-wenselijke antwoorden?

Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van een fake-good/fake-bad onderzoeksdesign en een narratief en vragenlijst omtrent het thema duurzaamheid en mode. Dit thema is gekozen naar aanleiding van de komst van de Primark in Groninger mei 2016. Het was hiermee een actueel thema en bovendien een thema waarvan verwacht werd dat het gevoelig is voor sociaal wenselijke antwoorden.

(8)

8 2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zal de voor dit onderzoek relevante literatuur worden besproken. Eerst zal het verschil tussen persuasieve en overtuigende teksten worden besproken, vervolgens komen narratieven aan bod, gevolgd door sociale wenselijkheid en als laatst worden de aan de hand van de besproken literatuur opgestelde hypotheses besproken.

2.1 Persuasieve documenten

Communicatieve documenten kunnen verschillende doeleinden hebben. Zo kunnen ze als doel hebben de lezer te informeren, te instrueren of ergens van te overtuigen. Hoeken (1992) koppelt deze drie doelen aan verschillende documenttypen:

Tabel 1 Documenttypen met bijbehorende doelen volgens Hoeken (1992)

Documenttype Doel

Informatief De lezer informeren

Instructief De lezer in staat stellen bepaalde handelingen uit te voeren Persuasief De lezer overtuigen van een bepaald standpunt

In het huidige onderzoek staat het laatste documenttype centraal: persuasieve documenten. Hoeken et al. (2009) definiëren persuasieve documenten als volgt:

“Persuasieve documenten worden ontworpen met als doel de attitude van de lezer te beïnvloeden door middel van informatieoverdracht, waarbij de lezer een zekere mate van vrijheid heeft” (Hoeken et al., 2009, p. 14).

Veel persuasieve teksten worden niet alleen ontworpen met als doel de attitude van de lezer te beïnvloeden, maar daarmee ook het gedrag. In de defenitie van Hoeken et al. (2009) ontbreekt deze term. Persuasieve uitingen hebben dan ook geen rechtstreeks effect op het gedrag van iemand, maar kunnen dit indirect beïnvloeden via de attitude. De nieuwe

(9)

9 2.2 Narratieven

Zoals in de vorige paragraaf is besproken worden persuasieve documenten ontworpen met als doel de attitude van de ontvanger te beïnvloeden. Dit op zijn beurt kan ervoor zorgen dat de ontvanger van de boodschap zijn gedrag ook aanpast. Een manier om de attitude en daarmee het gedrag te kunnen beïnvloeden is door gebruik te maken van narratieven. 2.2.1 Definitie

Op narratieven, ook wel verhalen, is ieder mens dol. Als klein kind wil je niet slapen voordat je ouders er eentje hebben voorgelezen en ook volwassenen blijven elkaar amuseren met verhalen. Amuseren is echter niet het enige waar verhalen goed voor zijn.

Overal in de wereld gebruiken mensen verhalen ook om elkaar iets indirect duidelijk te maken en om elkaar ergens van te overtuigen (Jansen, 2013, p.10).

Voor het begrip narratieven bestaat geen eenduidige definitie. Hieronder volgen enkele definities die gehanteerd worden:

“A respresentation of connected events and characters that has an identifiable structure, is bounded in space and time, and contains implicit or explicit messages about the topic being adressed” (Kreuter et al., 2007, p.222).

“Any cohesive and coherent story with an identifiable beginning, middle, and end that provides information about scene, characters, and conflict, raises unanswered questions or unresolved conflict; and provides resolution” (Hinyard & Kreuter, 2007, p. 778).

“A perceived sequence of non-randomly connected events, typically involving, as the experiencing agonist, humans or quasi-humans, or other sentient beings, from whose experience we humans can learn” (Toolan, 2001, p. 8).

“A narrative account requires a story that raises unanswered questions, presents unresolved conflicts, or depicts not yet completed activity; characters may encounter and then resolve a crisis or crises. A storyline, with a beginning, middle, and end is identifiable” (Green & Brock, 2000, p. 701).

(10)

10 2.2.2 Voordelen narratieven

Wanneer er gebruik wordt gemaakt van narratieven om iemand ergens van te overtuigen brengt dit enkele voordelen met zich mee. In deze paragrafen zullen deze voordelen aan bod komen.

Kreuter et al. (2007) stellen dat de aantrekkingskracht van narratieven grotendeels voortkomt uit de bekendheid ermee. Verhalen zijn een basis manier van menselijke interactie: mensen communiceren en leren over de wereld grotendeels door middel van verhalen. Het is waarschijnlijk hierdoor dat narratieven ervoor zorgen dat de informatie die erin staat gemakkelijker wordt verwerkt.

Daarnaast reduceert een verhaal de weerstand tegen de persuasieve boodschap (Jansen, 2013; Kreuter et al., 2007). Kreuter et al. (2007) geven hier meerdere oorzaken voor. Zo kan het zijn dat dit komt doordat narratieven een subtiele vorm van persuasie zijn. De lezer heeft daardoor niet door dat het gaat om een persuasieve boodschap en zal zich niet gaan

verzetten tegen de boodschap. Ook is er bewijs dat de lezer zich meer betrokken voelt bij een narratief en de boodschap daarom belangrijker vindt.

Bovendien blijkt dat lezers het gedrag van de hoofdpersonen nauwkeurig observeren en dat vervolgens als voorbeeld gebruiken voor hun eigen gedrag (Jansen, 2013). De

hoofdpersoon in een narratief krijgt hiermee een voorbeeldfunctie en er is sprake van modelleren: een manier van leren die we van kleins af aan al kennen (Bolhuis, 2009). Kijkend naar bovenstaande voordelen is het niet gek dat narratieven veelvuldig worden ingezet om mensen ergens van te overtuigen. Op welke wijze narratieven invloed kunnen hebben op de attitude en het uiteindelijke gedrag van mensen zal in de volgende paragraaf besproken worden. Hiertoe worden enkele modellen kort besproken.

2.2.3 Persuasie met behulp van narratieven

2.2.3.1 Transportation Theory

Narratieven zijn, zoals besproken in de vorige paragraaf, een subtiele vorm van persuasie. De lezer wordt zo opgenomen in het verhaal, dat hij of zij niet meer doorheeft dat het om een persuasieve tekst gaat. Wanneer dit gebeurt is er sprake van transportatie (Green, 2006). Green en Brock (2000) definiëren transportatie als volgt:

“ Transportation is a state of cognitive, emotional, and imagery engagement. Transported individuals are completely focused on the world of the story; they may lose track of time or fail to notice events going on around them” (Green & Brock, 2000, p. 34)

(11)

11 ● Transportatie naar een narratieve wereld zorgt ervoor dat de lezer de boodschap

minder snel tegengaat. Mensen die genieten van de loop van het verhaal zullen hun ervaring niet snel onderbreken om tegenargumenten te gaan bedenken.

● Transportatie kan ertoe leiden dat de lezer emotionele reacties op en relaties met de hoofdpersoon creëert. Verhalen die sterke emoties uitlokken, hebben meer kans om gedrag te veranderen en om doorverteld te worden aan anderen. De hoofdpersonen gelden als een positief of negatief voorbeeld voor de lezer. De sympathie met de karakters die ervaren wordt kan een bron van informatie en invloed zijn.

● Transportatie kan ervoor zorgen dat de narratieve wereld meer echt lijkt. De lezer onthoudt het verhaal beter door de details en concrete informatie en deze maken het verhaal bovendien invloedrijker. Het maakt hierbij niet uit of het verhaal fictief of non-fictief is.

Transportatie kan dus via verschillende wegen van invloed zijn op attitudeverandering. Voor het meten van de mate van transportatie stelden Green en Brock (2000) dan ook een Transportatie Schaal op bestaande uit 15 stellingen. De stellingen hebben betrekking op emotionele betrekking, cognitieve aandacht, mentale beeldvorming en gevoelens van afwachting. “Ik wilde weten hoe het verhaal af zou lopen” en “De gebeurtenissen in het verhaal hebben mijn leven veranderd” zijn voorbeelden van stellingen uit de schaal.

Naast transportatie is ook identificatie een factor die meespeelt in de overtuigingskracht van narratieven, zo stellen Slater en Rouner (2002). Zij ontwikkelden op basis van de

Transportation Theory dan ook een nieuw model: het Extenden Elaboration Likelihood Model. Dit model zal in de volgende paragraaf nader toegelicht worden.

2.2.3.2 Extended Elaboration Likelihood Model

Het Extended Elaboration Likelihood Model, of E-ELM, is een model dat de

overtuigingskracht van narratieven kan verklaren. Slater en Rouner (2002) stelden het model op aan de hand van het Elaboration Likelihood Model (ELM) dat in 1986 werd opgesteld door Petty en Cacioppo.

Het ELM gaat ervan uit dat mensen graag correcte attitudes willen hebben. Het model stelt daarbij dat het beoordelen van de correctheid van attitudes via twee routes kan gaan: de centrale route en de perifere of indirecte route. De centrale route vereist veel aandacht: argumenten worden zorgvuldig afgewogen en informatie wordt kritisch en rationeel verwerkt. De indirecte route vereist maar weinig aandacht: er wordt uitgegaan van perifere cues zoals de aanname dat experts gelijk hebben of dat wanneer er veel argumenten worden gegeven iets overtuigend is. Welke route gevolgd wordt is afhankelijk van motivatie om de boodschap te verwerken. Bij hoge motivatie zal de centrale route worden gevolgd en bij lage motivatie de indirecte route (Petty en Cacioppo, 1986).

Het E-ELM (Slater & Rouner, 2002) voegt twee elementen toe aan het ELM: de identificatie met de karakters en de betrokkenheid met het verhaal. Een lezer kan namelijk

‘geabsorbeerd’ worden door het verhaal en is op dat moment minder goed in staat

(12)

12 lezer de karakters als gelijkwaardig met zichzelf ziet en een sociale band met hem of haar opbouwt. Wanneer er sprake is van absorptie en identificatie zorgt dit voor minder

weerstand tegen de boodschap, zullen de overtuigingen en attitudes uit het verhaal eerder worden geaccepteerd en overgenomen en zal het verhaal dus overtuigender zijn.

2.3 Sociale Wenselijkheid

De effectiviteit van narratieven wordt veelal gemeten aan de hand van vragenlijsten (Hoeken en Hustinx, 2007; Jansen, Croonen en de Stadler, 2005). Het gebruik van vragenlijsten en de limitaties hiervan zal hieronder kort worden besproken, alvorens in te zoomen op sociale wenselijkheid.

2.3.1 Vragenlijsten

Vragenlijsten zijn een simpele manier om data te verzamelen. Vrijwel iedereen kan er gemakkelijk eentje opstellen en uitzetten en met de komst van het internet is dit alleen maar makkelijker geworden. De kwaliteit van onderzoek met behulp van vragenlijsten is er

hierdoor echter niet op vooruit gegaan (Dijkstra, Ongena en Loosveldt, 2014). Het is dan ook belangrijk voor onderzoekers om zich te beseffen wat de mogelijkheden zijn en waar de limitaties zitten als het aankomt op onderzoek doen met behulp van vragenlijsten. Zo zijn er veel aspecten die van invloed kunnen zijn op de antwoorden die uiteindelijk worden gegeven op de vragen in een vragenlijst en waar in het verwerken van de data rekening mee dient te worden gehouden. Uit onderzoek van Tourangeau et al. (2014) blijkt bijvoorbeeld dat wanneer er voorbeeldafbeeldingen worden gebruikt het moeilijk is voor respondenten om nog aan andere aspecten te denken die ook tot het bevraagde horen dan de voorbeelden. Hierdoor kan een incompleet beeld ontstaan. Ook komt het voor dat mensen niet naar waarheid antwoorden, maar antwoorden naar de sociale normen die gelden. Ook hierdoor ontstaat een vertekend beeld en wordt de validiteit van een onderzoek aangetast. Deze social desirability bias zal in de volgende paragraaf nader worden

toegelicht.

2.3.2 Social desirability bias

Respondenten antwoorden niet altijd naar waarheid tijdens het invullen van een vragenlijst. Soms antwoorden ze naar de sociale normen die gelden. Deze ‘social desirability’ bias kan bewust of onbewust optreden. Bewust wanneer mensen opzettelijk onware antwoorden geven. Dit doen zij o.a. omdat ze zichzelf beter willen voordoen dan ze zijn of liever geen eerlijk antwoord willen geven, zoals bijvoorbeeld over inkomsten. Onbewuste sociaal wenselijke antwoorden komen ook voor. Mensen kunnen een vertekend beeld van zichzelf hebben en daardoor onware antwoorden geven (Brace, 2008).

Niet ieder onderwerp en elke vraag is even gevoelig voor het optreden van sociaal wenselijke antwoorden. Daarbij verschilt het bovendien per onderwerp en vraag of

(13)

13 Sudman en Bradburn (1982) stelden van enkele onderwerpen vast dat zij ‘wenselijk’ zijn. Over deze onderwerpen wordt hoogstwaarschijnlijk dan ook overgerapporteerd. De onderwerpen die Sudman en Bradburn noemen zijn:

● Het zijn van een goed-geïnformeerd en cultureel persoon ● Het volbrengen van morele en sociale verantwoordelijkheden ● Het zijn van een goede burger

Onder het laatste onderwerp, het zijn van een goede burger, vallen zaken als stemmen, op de hoogte zijn van het nieuws en deelnemen aan maatschappelijke activiteiten. Wil men tegenwoordig een goede burger zijn, valt ook duurzaam leven hieronder (Pykett, Saward en Schaeffer, 2010).

Tegen sociale wenselijkheid wordt op verschillende manieren aangekeken. Zo zien sommige onderzoekers het als een persoonlijkheidskarakteristiek van iemand en andere als een tijdelijke sociale-strategie (Tourangeau en Yan, 2007). Passend bij de wijze waarop er tegen sociale-wenselijkheid wordt aangekeken, zijn er al verschillende methodes vastgesteld om de gevoeligheid van respondenten, onderwerpen of vragen voor sociale wenselijkheid vast te stellen. Zo worden er verschillende leugenschalen gebruikt om de gevoeligheid van respondenten vast te stellen en wordt de fake-good/fake-bad methode gebruikt om de gevoeligheid van vragen vast te stellen.

2.3.3 Fake good/ Fake bad

De fake good/fake bad methode wordt gebruikt om de gevoeligheid van vragen voor sociale wenselijkheid te meten. Bij deze methode worden de respondenten opgedeeld in twee groepen. Een van deze groepen krijgt de instructie om de meest sociaal wenselijke antwoorden te geven. Dit zijn antwoorden die bewondering van anderen oproepen of een goede reactie vanuit de samenleving. Deze groep geven de fake good antwoorden. De andere groep respondenten wordt gevraagd om juist de meest sociaal onwenselijke

antwoorden te geven, fake bad. Deze antwoorden lokken een negatieve reactie uit vanuit de samenleving en zorgen niet voor bewondering van anderen (Holbrook et al., 2003).

Wanneer de antwoorden van de fake good meting en de fake bad meting op een bepaalde vraag significant verschillen, is dit een indicatie dat het gaat om een gevoelige vraag. De fake good/ fake bad methode is ook in andere afstudeeronderzoeken gebruikt waarin vragenlijsten en sociale wenselijkheid centraal stonden. Wegkamp (2014) , Wijnia (2014), Hendriks (2015), Altheer (2015) en van Giezen (2016) deden allen al onderzoek. Zoals benoemd in het onderzoek in Altheer (2015) is het opvallend dat in de onderzoeken de variantie in antwoorden van de fake bad metingen groter was dan de variantie in antwoorden van de fake good metingen. Hij heeft hier twee mogelijke verklaringen voor:

1. Het opvolgen van een fake bad instructie is moeilijker dan een fake good instructie. Over sociaal gewenste antwoorden nadenken is normaal voor respondenten. Het geven van sociaal onwenselijke antwoorden is echter onnatuurlijk.

(14)

14 2.3.4 Leugenschaal

De neiging tot sociaal wenselijk antwoorden wordt door sommige onderzoekers gezien als een neiging die van persoon tot persoon verschilt (Dijkstra, Ongena en Loosveldt, 2014). Op basis van deze gedachte zijn enkele sociale wenselijkheidsschalen opgesteld, die deze neiging zouden meten. Deze sociale wenselijkheidsschalen bestaan uit een aantal vragen waarop vrijwel iedereen die een eerlijk antwoord geeft, de vraag met ja, ofwel nee moet beantwoorden. De uiteindelijke score op deze schaal kan worden gebruikt als een

controlevariabele. Dijkstra, Ongena en Loosveldt (2014) merken op dat de aanname dat de neiging tot sociaal wenselijk antwoorden een systematisch persoonskenmerk is twijfelachtig is en dat deze schalen daarom voorzichtig moeten worden gebruikt.

Een van deze schalen is de 6-item Leugen-schaal. Deze schaal bestaat uit 6 gesloten vragen waarop de respondent enkel ‘ja’ of ‘nee’ kan antwoorden. ‘Nee’ is hierbij het sociaal wenselijke antwoord en krijgt een score 1. ‘Ja’ is het sociaal onwenselijke antwoord en krijgt een score 0. Hoe hoger de participant scoort, hoe groter de neiging is om sociaal wenselijke antwoorden te geven. De Leugen-schaal bestaat uit de volgende 6 items:

1. Heb je ooit iets (zelfs een pen of button) van iemand anders gestolen? 2. Ben je ooit hebberig geweest en heb je meer gepakt dan dat jouw deel was? 3. Heb je ooit iemand anders de schuld wel eens gegeven voor iets wat jij gedaan

hebt?

4. Heb je wel eens vals gespeeld?

5. Heb je wel eens misbruik van iemand gemaakt? 6. Doe jij altijd wat je zegt te doen?

Zoals eerder aangegeven dient een dergelijke schaal voorzichtig gebruikt te worden (Dijkstra, Ongena en Loosveldt, 2014). In dit onderzoek zal de Leugen-schaal dan ook alleen gebruikt worden als controlevariabele.

2.4 Hypotheses

Sudman en Bradburn (1982) identificeerden het onderwerp ‘het zijn van een goede burger’, waaronder duurzaam leven valt, als een wenselijke gedraging en daarmee gedrag waar respondenten hoogstwaarschijnlijk over zullen overrapporteren. Verwacht wordt dan ook dat vragen over dit onderwerp gevoelig zullen zijn voor sociaal wenselijke antwoorden. In eerder onderzoek (Wegkamp, 2014; Wijnia, 2014; Gaal, Hendriks, 2015) lagen de gemiddelde antwoorden van de fake good meting dichter bij die van de eerste meting, die naar eigen mening antwoorden, dan die van de fake bad meting. In het huidige onderzoek is niet gewerkt met een eerste meting, maar met een herhaalde meting; de eerste meting betreft het invullen van de vragenlijst op gangbare wijze, naar eigen mening, en de tweede meting betreft het invullen van de vragenlijst volgens de fake good/fake bad instructie.

(15)

15 In eerdere onderzoeken (Wegkamp, 2014; Wijnia, 2014; Gaal, Hendriks, 2015) waarbij de fake bad/fake good methode werd gebruikt, was de variantie in antwoorden bij de fake good metingen minder groot dan in de antwoorden van de fake bad metingen. Om na te gaan of dat ook in dit onderzoek het geval is, is onderstaande hypothese opgesteld.

1b. De variantie in antwoorden in de fake good metingen is minder groot dan die in de fake bad metingen.

Verwacht wordt dat de narratief, waarin een bepaalde geprefereerde gedraging aan bod komt, een kader schept voor welk gedrag wenselijk dan wel onwenselijk is. Verwacht wordt daarom dat de antwoorden van alle groepen in de conditie met narratief extremer zijn dan de antwoorden die door de groepen zonder narratief worden gegeven. Bij de groepen zonder narratief werd de interpretatie van wat sociaal wenselijk is niet gestuurd door een narratief. Voor de fake bad meting wordt verwacht dat de gemiddelde antwoorden lager zullen zijn en voor de eerste meting en fake good meting dat de gemiddelde antwoorden hoger zullen zijn. De fake bad meting antwoordt zo sociaal onwenselijk mogelijk en dat betekent voor deze vragenlijst zo onverschillig mogelijk als het aankomt op de impact van de modeindustrie op het milieu en tegenover de arbeidsomstandigheden in deze industrie. De fake good meting antwoord juist zo sociaal wenselijk mogelijk en dat betekent hier met grote betrokkenheid bij deze onderwerpen.

2a. De antwoorden van de fake bad meting in de condities met narratief zijn sociaal onwenselijker dan de antwoorden van de fake bad meting in de condities zonder narratief.

2b. De antwoorden van de fake good meting in de condities met narratief zijn sociaal wenselijker dan de antwoorden van de fake good meting in de condities zonder narratief.

2c De antwoorden van de eerste meting in de condities met narratief zijn sociaal wenselijker dan de antwoorden van de eerste meting in de condities zonder narratief

Doordat de narratief een kader schept voor welk gedrag wenselijk en onwenselijk is, wordt bovendien verwacht dan de respondenten unaniemer zullen antwoorden. Daarom wordt verwacht dat de variantie in antwoorden door de narratief verkleind wordt. Dit leidt tot de volgende hypothese:

2d. De variantie in antwoorden zal voor zowel de fake good en fake bad metingen in de conditie met narratief kleiner zijn dan in de antwoorden van de groepen zonder narratief.

Door bovenstaande hypotheses te toetsen kan uiteindelijk antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek:

Is er in onderzoek naar de effecten van narratieven sprake van sociaal-wenselijke antwoorden?

(16)

16 3 Methode

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens het onderzoeksdesign, de gebruikte materialen, de pre-tests, de respondenten en de procedure van het onderzoek besproken.

3.1 Onderzoeksdesign

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en de opgestelde hypotheses te kunnen toetsen werd een onderzoek uitgevoerd waarin de volgende onafhankelijke

variabelen centraal stonden: de invulinstructie (naar eigen mening, fake good, fake bad) en de presentatie van een narratief (geen narratief, wel een narratief). De afhankelijke variabele is de sociale wenselijkheid van de respons.

In het experiment is gebruik gemaakt van vijf condities. In de eerste conditie vulden de respondenten eerst de vragenlijst naar eigen mening in en vervolgens kregen ze de instructie om zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden. De respondenten in de tweede conditie kregen de instructie eerst de vragenlijst naar eigen mening in te vullen en

vervolgens de instructie zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden. In de derde conditie kregen de respondenten een narratief, nader besproken in paragraaf 3.2.3, te lezen alvorens de vragenlijst eerst naar eigen mening in te vullen en vervolgens de instructie kregen zo sociaal wenselijk mogelijk te antwoorden. Ook de vierde groep kreeg de narratief te lezen en kreeg, nadat de vragenlijst eerst naar eigen mening was ingevuld, de instructie zo sociaal onwenselijk mogelijk te antwoorden. De vijfde groep kreeg enkel de instructie zo sociaal onwenselijk mogelijk te antwoorden en vulde de vragenlijst slechts één keer in.

Tabel 2 Overzicht Condities

Conditie Narratief Instructie

1 Geen Eigen mening + fake good

2 Geen Eigen mening + fake bad

3 Wel Eigen mening + fake good

4 Wel Eigen mening + fake bad

5 Geen Fake bad

Er is gebruik gemaakt van een binnen-proefpersoonsdesign. De respondenten vulden de vragenlijst twee keer achter elkaar in: eerst kregen ze hierbij de instructie naar eigen mening te antwoorden en vervolgens om de instructie zo sociaal wenselijk of sociaal onwenselijk mogelijk te antwoorden. De respondenten vormden op deze wijze zowel de eerste meting (eigen mening) als een van de conditiegroepen (fake good/fake bad).

Er is een extra groep aan het experiment toegevoegd die de vragenlijst slechts één keer heeft ingevuld, conditie 5, waarbij de respondenten de instructie kregen zo sociaal

(17)

17 ingevuld, maakt dubbel invullen geen verschil. Wanneer er wel een verschil zit in de

antwoorden, wordt de meting door dubbel invullen minder valide. 3.2 Gebruikte materialen

3.2.1 Vragenlijst

In het onderzoek is gebruik gemaakt van een vragenlijst. Deze bestaat uit vragen en de bijbehorende antwoordopties uit een reeds bestaande vragenlijst behorende bij een onderzoek dat is uitgevoerd door de Europese Commissie. In dit onderzoek werd aan de hand van een vragenlijst in beeld gebracht wat Europese burgers denken over

duurzaamheid en hoe zij met dit thema omgaan. Er is gekozen om gebruik te maken van deze vragenlijst omdat deze goed aansloot bij de narratief. Bovendien werd verwacht dat de vragen in de vragenlijst dermate goed waren dat ze overgenomen konden worden. De vragenlijst is immers al door vele burgers ingevuld en verwacht werd dan ook dat de vragen en daarbij horende antwoordopties duidelijk waren.

Ondanks de hoge verwachtingen van de kwaliteit van de vragenlijst bleken sommige antwoordopties te overlappen, te missen of bleek de vraag niet helder te zijn. Sommige vragen zijn daarom aangepast. Verder is de vragenlijst meer toegespitst op het onderwerp van de narratief: duurzaamheid en mode, zoals in onderstaand voorbeeld te zien is:

In hoeverre vertrouw je de claims van producten over de milieuprestaties van hun producten?Vertrouw ik volledig

Vertrouw ik redelijk Vertrouw ik niet volledig Vertrouw ik helemaal niet Weet niet

Figuur 1 Oorspronkelijke vraag

In figuur 1 is de oorspronkelijke vraag te lezen. De term milieuprestaties is een

verzamelterm. Hiermee wordt niet alleen de milieu-vriendelijkheid bedoeld, maar ook zaken als de arbeidsomstandigheden waaronder de producten worden geproduceerd en de mogelijkheid tot recyclen van het product. Omdat de narratief betrekking heeft op zowel de milieu-vriendelijkheid van producten als de arbeidsomstandigheden waaronder deze geproduceerd zijn, is de vraag opgesplitst in de twee ‘deelvragen’ in figuur 2 hieronder.

In hoeverre vertrouw je de claims van producenten van mode over de milieu-vriendelijkheid van hun producten?

(18)

18

In hoeverre vertrouw je de claims van producenten van mode over de arbeidsomstandigheden waaronder hun producten worden gemaakt?

● Vertrouw ik volledig ● Vertrouw ik redelijk ● Vertrouw ik niet volledig ● Vertrouw ik helemaal niet ● Weet niet

Figuur 2 Aangepaste vragen

Naast het aanpassen van vragen, zijn er ook vragen aan de vragenlijst toegevoegd. Aan het begin van de vragenlijst zijn enkele vragen naar demografische gegevens toegevoegd, evenals de vraag hoeveel geld de respondent gemiddeld per maand aan schoenen, kleding en accessoires uitgeeft en hoe vaak de respondent shopt. Op deze wijze kan er een

eventueel verband worden gebracht tussen de antwoorden die een respondent heeft gegeven en zijn of haar geslacht, inkomen en shopgedrag.

Ook zijn zijn de vragen uit de Leugen-schaal, besproken in paragraaf 2.3, toegevoegd. De antwoorden op deze vragen zullen enkel als een controlevariabele gebruikt worden. 3.2.2. Instructie

Een deel van de manipulaties vindt plaats in de instructies die de respondenten krijgen bij het invullen van de vragenlijst. Iedere respondenten, de respondenten in de vijfde conditie uitgezonderd, kreeg eerst de instructie naar eigen mening te antwoorden en kreeg

vervolgens, voor het tweede keer invullen van de vragenlijst, de instructie om fake good danwel fake bad te antwoorden. Er zijn 3 verschillende instructies opgesteld:

● Eigen mening: de respondenten krijgen de instructie de vragen naar eigen mening in te vullen

● Fake good: de respondenten krijgen de instructie de vragen zo sociaal wenselijk mogelijk te beantwoorden

● Fake bad: de respondenten krijgen de instructie de vragen zo sociaal onwenselijk mogelijk te beantwoorden.

De volledige instructies die in de vragenlijst zijn opgenomen, zijn te vinden in bijlage ... 3.2.3. Narratief

(19)

19 produceren en de arbeidsomstandigheden zouden slecht zijn. Bovendien lijkt duurzaam consumeren steeds belangrijker te worden en ook hipper.

Bij het schrijven van de narratief is rekening gehouden met de definitie van narratieven van Hinyard en Kreuter (2007):

“Any cohesive and coherent story with an identifiable beginning, middle, and end that provides information about scene, characters, and conflict, raises unanswered

questions or unresolved conflict; and provides resolution” (Hinyard & Kreuter, 2007, p. 778).

De narratief heeft een duidelijk begin, midden en einde en er wordt informatie gegeven over de scene, de hoofdpersoon en het conflict: Maaike is dolblij dat de Primark in Groningen komt. Ze kan daar met haar niet al te ruime budget leuke kleding kopen voor een klein prijsje. Tijdens een zoektocht op het internet naar de openingsdatum van de winkel stuit ze echter op minder fraaie informatie over de winkel. Zo zou de Primark milieu-onvriendelijk produceren en zijn ook de arbeidsomstandigheden slecht. Hierdoor ontstaat het conflict in de narratief: wat moet Maaike nu doen? Ze wil graag leuke en goedkope kleding kopen, maar wil niet dat dit ten koste gaat van het milieu en andere mensen. Uiteindelijk wordt er een oplossing geboden: door beter op haar geld te letten tijdens het boodschappen doen, houdt ze meer geld over om kleding te kopen die onder goede arbeidsomstandigheden en zonder schade aan het milieu is geproduceerd.

(20)

20

Figuur 3: EORM

Narratieven worden veelal in campagnes gebruikt, waarbij er sprake is van opmaak en er vaak ook afbeeldingen worden toegevoegd. Om de narratief dit in het huidige onderzoek gebruikt is zo reëel mogelijk te maken, zijn er dan ook enkele afbeeldingen toegevoegd, passend bij de tekst in de narratief, en is de tekst opgemaakt.

3.3 Pre-tests

Zowel voor de vragenlijsten als de narratief zijn pre-tests uitgevoerd. Beide pre-tests zullen hieronder besproken worden.

3.3.1 Pre-test vragenlijst

De basisvragenlijst zonder instructies en narratief is aan een zevental respondenten

voorgelegd. Hierbij werd de respondenten gevraagd de vragenlijst in te vullen en tijdens het invullen te noteren of er vragen waren die onduidelijk waren, moeilijk in te vullen waren etc.. Uit deze pre-test kwamen geen verbeterpunten naar voren.

Vervolgens zijn de vragenlijsten met instructie (fake good en fake bad) ook aan enkele respondenten voorgelegd. De vragenlijst met de fake good instructie aan 5 respondenten en de vragenlijst met de fake bad instructie aan 5 respondenten. Ook aan deze respondenten werd gevraagd de vragenlijst in te vullen en hierbij notities te maken van eventuele

(21)

21 3.3.2 Pre-test narratief

De narratief is aan een zevental respondenten voorgelegd om te achterhalen of deze goed leesbaar was en goed aansloot op het onderwerp en de doelgroep. Na het lezen van de narratief kregen de respondenten een korte vragenlijst te zien. Deze vragenlijst, te vinden in bijlage I, bestond uit 5 vragen. Onderstaande vraag is hier een voorbeeld van:

In hoeverre ben je het eens met onderstaande uitspraken?

Helemaal mee eens Grotendeels mee eens Niet mee eens/ Niet mee oneens Grotendeels mee oneens Helemaal mee oneens Het verhaal is makkelijk leesbaar Het verhaal is begrijpelijk

Uit deze pre-test kwam naar voren dat de tekst goed leesbaar en begrijpelijk is, het verhaal de interesse wekt en vasthoudt en het verhaal redelijk waarschijnlijk is. Vrouwen konden zich beter identificeren met Maaike dan mannen. Toch is er voor gekozen het personage in de narratief vrouwelijk te laten, om het verhaal zo waarschijnlijk mogelijk te maken.

3.4 Respondenten

De vragenlijsten zijn online, via de mail en Facebook, verspreid onder (een deel van) de doelgroep van bedrijven als Primark en Zara: jonge mensen met een niet al te ruime beurs. Voor het voorgestelde onderzoek zijn dit studenten (HBO of WO). Deze groep is bovendien redelijk homogeen als het aankomt op levensstijl, inkomen, intelligentie en leeftijd. Op deze manier zijn eventuele interfererende variabelen al uitgesloten. Respondenten die tijdens het invullen van de vragenlijst aangeven niet te studeren, werden direct doorgestuurd naar de bedankpagina en konden dan ook niet meedoen aan het onderzoek.

3.5 Procedure

(22)

22 Vooraf is het aantal proefpersonen per conditie vastgesteld op ongeveer 25. In totaal zouden er dan ook 125 respondenten deelnemen aan dit onderzoek. Het uiteindelijk aantal

(23)

23 4 Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het experiment worden besproken. De resultaten zullen worden besproken aan de hand van de analyses die in SPSS zijn uitgevoerd. Eerst zal de groep respondenten worden besproken en vervolgens de hypotheses.

4.1 Respondenten

In totaal hebben 178 respondenten de vragenlijst ingevuld, waarvan 126 de vragenlijst volledig hebben ingevuld en 52 slechts gedeeltelijk. Alleen de antwoorden van de 126 respondenten die de vragenlijst volledig hebben ingevuld zijn gebruikt om de hypotheses te toetsen. Conditie 1 bestaat uit 26 respondenten, conditie 2 uit 26 respondenten, conditie 3 uit 24 respondenten, conditie 4 uit 26 respondenten en conditie 5 uit 24 respondenten. De vragenlijst is door 85 vrouwen ingevuld en 41 mannen. Een verklaring voor het grote aantal vrouwen dat de vragenlijst heeft ingevuld zou het onderwerp kunnen zijn. Mode en duurzaamheid zijn beide onderwerpen die over het algemeen vrouwen meer zullen

aanspreken dan mannen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 24 jaar. De jongste respondent die heeft deelgenomen is 19 jaar en de oudste respondent 32 jaar.

De studenten die de vragenlijsten hebben ingevuld hadden zeer verschillende

achtergronden wat betreft studie. Een groot gedeelte van de respondenten (54) volgt een communicatiestudie of een marketingstudie (17). Ook zijn er respondenten die o.a. Business (7), psychologie (5), biologie (2) en geneeskunde (2) studeren.

De respondenten shoppen gemiddeld ruim 2 keer per maand (2,22) en geven gemiddeld €98,65 per maand uit aan kleding, schoenen, accessoires etc.. Mannen geven gemiddeld minder geld uit (€82,32) dan vrouwen (€106,53) en shoppen gemiddeld, online en in de winkel, ook beduidend minder vaak (1,6 keer) dan vrouwen doen (2,5 keer).

De demografische gegevens verschillen tussen de condities in geen geval significant. Het aantal mannen vs vrouwen is in elke conditie nagenoeg gelijk en de gemiddelde leeftijd is overal 24. Twee groepen shoppen (1 en 5) shoppen gemiddeld vaker dan de andere

groepen en geven, wellicht daardoor, ook meer geld uit. Dit geldt vooral voor groep 1, waarin één respondent gemiddeld €400,- per maand uitgeeft.

Een overzicht van de samenstelling van de respondenten per conditie is in tabel 3 te vinden.

Tabel 3 Samenstelling Respondenten

(24)

24 3 Fake Bad met narratief 24 8 - 16 24 2,0 €96,67 4 Fake Good zonder narratief 26 9 - 17 24 2,0 €94,81 5 Fake Bad controle 24 9 - 15 24 2,7 €98,85 Statistische toets Chi-kwadraat = ,738 Anova = ,980 Anova = ,150 Anova= ,353 4.2 Pre-analyses

De vragenlijst bevat veel vragen die uit meerdere samenhangende stellingen bestaan waarover de respondenten hun mening geven. Deze subvragen zijn, nadat aan de hand van reliability analyses (Cronbach Alpha) de samenhang is berekend, samengevoegd tot nieuwe variabelen In tabel 4 worden korte beschrijvingen van de nieuwe variabelen gegeven. Een uitgebreide tabel met de samenstellingen van de variabelen is te vinden in bijlage III.

Tabel 4 Beschrijving variabelen

Variabele Beschrijving Cronbach’s

A Ecolabels Vragen over instemming met beleid eco- en arbeidsomstandighedenlabels

.839 B BelangAspectenbij

Aankoop

Vragen over belang van aspecten milieu,

arbeidsomstandigheden en prijs bij aankoop van modeproducten

.636

C RolEcolabels Vraag over rol ecolabels bij aankoop modeproducten

D

KennisoverImpactMode

Vragen over kennis over impact van de modeindustrie op het milieu en

arbeidsomstandigheden

.761

E VertrouweninClaims Vragen over vertrouwen in claims over impact op het milieu en de arbeidsomstandigheden van modeproducten

.906

F

ModeZonderKeurmerk

Vragen over gevoelens bij aankoop modeproducten zonder keurmerk

.681 G ModeMetKeurmerk Vragen over gevoelens bij en het belang van het

kopen van modeproducten met keurmerk

.881 H KopenFairtrade Vragen over gedrag als het aankomt op het

kopen van duurzame modeproducten

.917 I Hoevaak Shoppen

zonder Keurmerk

Vraag over aantal keer shoppen bij winkels zonder keurmerk

J HoevaakShoppen Duurzaam

Vraag over aantal keer shoppen bij winkels die mode verkopen met keurmerk

K

KopenFairtradeAttitude

Vragen over attitude tegenover het kopen van duurzame kleding

(25)

25 Elke respondent, op de respondenten uit groep 5 na, heeft de vragenlijst twee keer achter elkaar ingevuld. Eerst naar eigen mening en vervolgens met de instructie de vragenlijst dan wel zo sociaal wenselijk of zo sociaal onwenselijk mogelijk in te vullen. Om na te kunnen gaan of het tweemaal achtereen invullen van de vragenlijst effect heeft gehad op de antwoorden, is er een eerste meting aan het onderzoek toegevoegd; groep 5. Deze eerste meting hoefde de vragenlijst slechts eenmaal in te vullen en kreeg hierbij de instructie dit zo sociaal onwenselijk mogelijk te doen.

De antwoorden van de controlegroep (groep 5) en de antwoorden van groep 1 in de fake bad conditie zijn aan de hand van t-toetsen vergeleken. Uit deze t-toetsen bleek dat de antwoorden van de twee groepen in de meeste gevallen niet significant verschillen. Bij 4 variabelen werd echter wel een verschil gevonden tussen de antwoorden die zijn gegeven door groep 1, de groep die de vragenlijst volgens fake bad instructie invulde nadat zij deze al eens naar eigen mening hadden ingevuld, en groep 5, de groep die de vragenlijst slechts eenmaal, naar eigen mening, invulde (variabele 2, 5, 6 en 8). Opvallend hierbij is dat het gemiddelde bij deze vier variabelen bij groep 1 lager was dan bij van groep 5. Dit suggereert dat het dubbel invullen van de vragenlijst soms tot effect heeft dat respondenten extremer antwoorden dan respondenten die de vragenlijst slechts één keer invulden. Dit kan komen doordat zij de instructie beter hebben meegekregen en de vragen al beter kennen. Het dubbel invullen levert hierdoor een betere meting op en leidt, in tegenstelling tot wat verwacht was, niet tot satisficing.

Naast een vijfde conditie ter controle is er ook een leugenschaal aan de vragenlijst toegevoegd om na te kunnen gaan in hoeverre de respondenten bij het antwoorden naar eigen mening al geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden. Gemiddeld scoren de respondenten 2,87 op de Leugenschaal, met 0 als laagste score (2 respondenten) en 6 als hoogste score (4 respondenten). De frequentie van scores verschilt tussen de condities niet significant (chi-square= ,158, df= 24). evenals de gemiddelde score (F= .605). Uit een one-way anova, voor resultaten zie bijlage III, bleek verder dat de antwoorden per frequentie-groep voor elke variabele niet significant verschillen.

Aan de hand van deze toetsen kon worden geconcludeerd dat de neiging om sociaal wenselijk te antwoorden op de vragen naar eigen mening tussen de condities niet verschilt.

Tabel 5 Scores Leugentest

Frequentie Scores Gemiddelde Score

0 1 2 3 4 5 6

Fake Bad zonder Narratief 1 5 10 3 5 2 0 2,46 Fake Good zonder Narratief 1 6 6 3 2 6 2 2,96

Fake Bad met Narratief 0 5 4 6 7 2 0 2,88

Fake Good met Narratief 0 4 7 6 3 4 2 3,08

Fake Bad Controle 0 9 2 1 6 6 0 2,96

(26)

26 hebben de vragenlijst niet naar eigen mening ingevuld en zijn daardoor niet meegenomen in deze berekening.

Voor nagenoeg alle variabelen geldt dat vrouwen en mannen significant anders antwoorden, zie tabel 6. Alleen voor variabele J geldt dat mannen en vrouwen nagenoeg hetzelfde

antwoorden. Het algemene effect van geslacht, kijkend naar de Wilk’s Lambda, op de antwoorden die worden gegeven is dan ook significant (F= 3,667, P= .000). Vrouwen lijken over het algemeen al meer richting het sociaal wenselijke, hoger op de schaal, te

antwoorden. Dit zou kunnen komen doordat vrouwen meer geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden of doordat de vrouwen die aan dit onderzoek hebben meegedaan daadwerkelijk duurzamer leven en shoppen dan de mannen hebben meegedaan. In het huidige onderzoek is echter geen juiste steekproef getrokken om het verschil tussen tussen mannen en

vrouwen goed te kunnen onderzoeken. Naar deze variabele zal in de rest van het onderzoek dan ook niet worden gekeken.

Tabel 6 Vrouw vs Man

Variabele Vrouwen (n=70) Mannen (n=32) F-waarde p-waarde

A 1,79 1,56 11,18 .001 B 1,86 1,59 9,25 .003 C 1,66 1,31 8,73 .004 D 1,84 2,09 6,24 .014 E 2,71 2,41 4,69 .033 F 2,58 2,86 4,15 .045 G 2,18 1,79 6,81 .011 H 1,82 1,57 4,61 .034 I 3,80 4,22 8,884 .004 J 1,39 1,38 .006 .936 K 4,19 3,87 5,00 .028*

* = significant <= 0,05, ** = significant <= 0,01, *** = significant <= 0,001

4.3 Vergelijking Fake Good en Fake Bad

Het doel van de eerste hypothese is om na te gaan of, zoals verwacht, vragen die te maken hebben met het thema duurzaamheid en mode gevoelig zijn voor sociaal wenselijke

antwoorden en of de respondenten inderdaad geneigd zijn tot sociaal wenselijk antwoorden, ofwel de antwoorden van de eerste meting dichter bij de antwoorden van de fake good meting liggen dan bij de antwoorden van de fake bad meting.

In tabel 6 zijn de gemiddelden van de groepen en condities zonder en met narratief

weergegeven. In tabel 6 staan ook de schalen weergegeven die zijn overgenomen vanuit de orginele vragenlijst van de Europese Commissie en oplopen van een twee- tot een

vijfpuntsschaal. Variabele A bevat vragen waarbij respondenten konden kiezen of ze het eens of oneens met een stelling waren. Variabelen B en C bevatten vragen op een

(27)

27 Tabel 6 Gemiddelde antwoorden per variabele

Zonder narratief Met narratief Schaal

Variabele Eerste

meting

Fake Bad Eerste meting Fake Good Eerste

meting

(28)

28 Verwacht werd dat het onderwerp van de narratief en vragenlijst, mode en duurzaamheid, vatbaar zou zijn voor sociaal wenselijke antwoorden. De antwoorden van de fake bad en fake good metingen zouden daardoor significant van elkaar verschillen.

1a. De antwoorden van de fake bad en fake good metingen verschillen significant van elkaar in zowel de vragenlijst zonder narratief als met narratief, waarbij de antwoorden van de eerste meting dichter bij de antwoorden van de fake good meting liggen dan bij de antwoorden van de fake bad meting.

Een manova maakt het mogelijk om in een analyse van de twee manipulaties uit dit experiment, de fake instructie en het wel of niet aanbieden van een narratief, zowel de hoofdeffecten als een eventuele interactie daartussen te onderzoeken. Aan de hand van een manova zijn de meeste hypotheses dan ook getoetst. In deze manova zijn de instructie (fake bad/fake good) en de narratief (wel of niet) meegenomen als onafhankelijke variabelen en de samengevoegde vragen als afhankelijke variabelen.

Om het eerste gedeelte van hypothese 1a te testen, de antwoorden van de fake bad en de fake good metingen verschillen significant van elkaar in zowel de vragenlijst zonder narratief als met narratief, is gekeken naar het effect van de instructie. In tabel 7 staan de gemiddelde antwoorden per conditie weergegeven, evenals de f-waarde en p-waarde behorende bij de instructie (fake bad vs fake good).

Uit de toets blijkt dat voor elke variabele geldt dat de antwoorden van de fake bad meting consequent lager (sociaal onwenselijker) zijn dan de antwoorden van de fake good meting.

Tabel 7 Fake Bad vs. Fake Good

Zonder Narratief Met Narratief

F-Waarde P-waarde Variabele Fake Bad Fake Good Fake Bad Fake Good Df Df error M M M M A 1,21 1,94 1,18 1,93 210,15 .000*** 1 98 B 1,44 2,46 1,38 2,44 119,94 .000*** 1 98 C 1,19 2,73 1,17 2,46 135,58 .000*** 1 98 D 1,26 3,07 1,47 3,10 124,95 .000*** 1 98 E 1,23 2,94 1,83 3,00 31,99 .000*** 1 98 F 1,92 3,58 1,83 3,53 101,41 .000*** 1 98 G 1,42 3,55 1,15 3,65 270,56 .000*** 1 98 H 1,26 3,42 1,07 3,64 281,64 .000*** 1 98 I 2,31 4,27 2,25 4,54 57,62 .000*** 1 98 J 1,92 3,31 1,08 3,58 59,56 .000*** 1 98 K 1,86 4,75 1,82 4,75 201,71 .000*** 1 98

(29)

29 Om het tweede deel van de hypothese te kunnen toetsen, de antwoorden van de eerste meting liggen dichter bij de antwoorden van de fake good meting dan bij de antwoorden van de fake bad meting, is naar de afwijkingen van de fake bad en fake good metingen ten opzichte van hun eerste meting gekeken.Omdat de gegevens gepaarde data betreffen zijn aan de hand van repeated measures anova’s de antwoorden van de groepen vergeleken. In tabel 8 worden de afwijkingen van de antwoorden in de tweede meting (fake instructie) ten opzichte van de eerste meting (zonder fake instructie) vergeleken. Anders dan verwacht liggen de gemiddelden van de eerste metingen in de meeste gevallen dichter bij de

gemiddelden van de fake bad metingen dan bij de gemiddelden van de fake good metingen. Dit geldt voor de groepen zonder narratief en met narratief. Uit de repeated measures anova blijkt echter wel dat de gemiddelden van de eerste metingen in nagenoeg alle gevallen significant afwijken van de gemiddelden van de fake good en fake bad meting zonder

narratief. Hierbij zijn er slechts twee uotzonderingen: de eerste meting wijkt niet significant af van de fake bad meting bij variabele J. De fake good eerste meting wijkt ook bij slechts één variabele niet significant af, namelijk bij variabele I.

Wanneer we wat gedetailleerder kijken naar de mate waarin de gemiddelden tussen de twee metingen afwijken zien we dat het gemiddelde van de eerste meting van de fake bad meting bij variabele A,B,C,D,F,G,H en J minder afwijkt van de gemiddelden van de fake bad meting dan dat het gemiddelde van de fake good meting dat doet van de fake good antwoorden. Voor variabele B,C,F, G en H geldt ook dat dat de gemiddelden van de eerste meting kijkend naar de p-waarde minder afwijken. De eerste meting wijkt bij variabele J zelfs helemaal niet significant af bij de fake bad meting, terwijl dit bij de fake good meting wel het geval is. Slechts bij 3 variabelen wijkt het gemiddelde van de fake bad eerste meting meer af (E,I,K).

De antwoorden van de eerste metingen met narratief wijken, net als bij de eerste metingen zonder narratief, in bijna alle gevallen significant af van de antwoorden van de fake bad en fake good meting.

Het gemiddelde van de fake good eerste meting met narratief wijkt, ook gekeken naar de p-waarde, bij slechts 4 van de 11 variabelen minder af ten opzichte van de fake good meting dan dat het gemiddelde van fake bad eerste meting met narratief dat doet van de

antwoorden van de fake bad meting (variabele A,E,I en K). Voor alle andere variabelen, B,C,D,F,G,H en J, geldt dat het gemiddelde van de fake bad eerste meting dichter bij het gemiddelde van de fake bad meting ligt. De gemiddelden van fake good eerste meting wijkt hier steeds ook significant gezien meer af, hebben een kleinere p-waarde, dan dat de fake bad eerste meting dat doet.

Tabel 8 Afwijkingen eerste metingen ten opzichte van fake good en fake bad metingen

Zonder Narratief Met narratief

(30)

30 C +0,39 5,95* -0,96 31,69*** +0,29 5,24* -1,08 37,98*** D +0,74 30,82*** -1,04 24,63*** +0,50 9,60** -1,06 30,73*** E +1,54 23,15*** -0,65 4,80* +1,09 11,20** -0,48 4,15 F +0,59 7,15* -0,81 22,67*** +0,75 9,96** -0,75 22,68*** G +0,65 9,26* -1,48 45,20*** +0,98 24,09*** -1,69 81,30*** H +0,53 6,93* -1,61 57,53*** +0,66 24,08*** -1,90 136,55*** I +1,69 21,76**** -0,31 1,41 +1,50 16,78*** -0,54 8,39** J -0,57 3,47 -1,85 27,22*** +0,25 3,29 -2,20 57,81*** K +2,42 69,64*** -0,72 25,68*** +2,21 46,05*** -0,72 16,16***

* = significant <= 0,05, ** = significant <= 0,01, *** = significant <= 0,001

1b. De variantie in antwoorden in de fake good metingen is minder groot dan die in de fake bad metingen.

Om na te gaan of hypothese 1b kan worden aangenomen, zijn de standaarddeviaties van de fake bad meting en de fake good meting zonder en met narratief vergeleken aan de hand van t-toetsen en de daarbij horende Levene’s test. In tabel 9 staan de resultaten van deze toetsen weergegeven. Uit een vergelijking van de standaard deviaties voor de groepen zonder narratief blijkt dat op variabele D en H na de standaarddeviatie in de fake bad meting zonder narratief groter is dan in de fake good meting zonder narratief. In de antwoorden die door de fake bad meting zijn gegeven zit over het algemeen dus meer variatie dan in de antwoorden die door de fake good meting zijn gegeven. Het verschil tussen de

standaarddeviaties is echter alleen bij variabele A,D,F,H, I en K significant. In de andere gevallen is het verschil wel aanwezig, maar niet significant.

Bij de groepen met narratief is de standaarddeviatie in de fake bad meting voor de meeste variabelen kleiner dan in de fake good meting. Dit geldt voor variabele B,C,D,G,H en J. Voor variabele C,D,G,H en J verschillen de standaarddeviaties ook significant. Bij variabele A,E,F,I en K is de standaarddeviatie bij de fake good meting juist kleiner. Dit verschil in variantie is bij al deze variabelen significant.

Tabel 9 Varianties Fake Bad en Fake Good

Zonder Narratief Met Narratief

Variabele

Fake Bad Fake Good F-waarde Fake Bad Fake Good F-Waarde

(31)

31 F ,981 ,593 10,72** 1,06 ,634 19,38*** G ,890 ,784 ,140 ,278 ,705 6,84* H ,708 ,945 5,83* ,211 ,746 14,11*** I 1,78 1,08 19,48*** 1,73 ,859 28,56*** J 1,60 1,44 ,178 ,282 1,27 54,39*** K 1,38 ,490 32,74*** 1,42 ,412 27,13***

* = significant <= 0,05, ** = significant <= 0,01, *** = significant <= 0,001

4.4 Vergelijking Groepen zonder narratief en met narratief

De deelhypotheses van hypothese 2 hebben allen betrekking op de verwachting dat de groepen met narratief extremer zullen antwoorden dan de groepen zonder narratief. Aan de hand van de manova, ook gebruikt bij hypothese 1a, zijn de groepen met en zonder narratief met elkaar vergeleken.

2a. De antwoorden van de fake bad meting in de condities met narratief zijn sociaal onwenselijker dan de antwoorden van de fake bad meting in de condities zonder narratief.

2b. De antwoorden van de fake good meting in de condities met narratief zijn sociaal wenselijker dan de antwoorden van de fake good meting in de condities zonder narratief.

In tabel 10 staan de f-waarde en de p-waarde gekeken naar het effect van de narratief en het interactie-effect van de instructie en narrarief weergegeven. Uit de manova blijkt dat de groepen zonder en met narratief bij geen enkele variabele significant anders antwoorden. Aan de hand van de manova is ook het interactie-effect tussen de instructie (fake good/fake bad) en het al dan niet te zien krijgen van een narratief getoetst. Uit deze manova bleek, zie ook tabel 10, dat alleen bij variabele J, die betrekking heeft op het aantal keren shoppen per maand in een winkel waar duurzame kleding wordt verkocht, er een significant interactie-effect optreedt. Bij deze variabele is te zien dat bij de fake bad metingen een verschil is tussen de versie zonder en met narratief. Bij de fake good metingen is er ook een verschil in gemiddelden, maar dit verschil is veel kleiner. Bij de andere variabelen treedt geen

significant interactie-effect op.

Tabel 10 Hoofdeffect Narratief & Interactie-effect Fake x Narratief

Hoofdeffect Narratief Interactie-effect Fake x Narratief Variabele F-Waarde P-waarde Df Error Df

F-waarde P-waarde Df Error Df

A .099 .754 1 98 .027 .871 1 98

B .206 .651 1 98 .034 .854 1 98

C 1,47 .229 1 98 1,002 .319 1 98

D .600 .441 1 98 .344 .559 1 98

(32)

32 F .180 .672 1 98 .013 .908 1 98 G .413 .522 1 98 1,687 .197 1 98 H .009 .924 1 98 2,131 .148 1 98 I .006 .936 1 98 .341 .561 1 98 J .143 .706 1 98 4,870 .030* 1 98 K 1.29 .259 1 98 .006 .936 1 98

* = significant <= 0,05, ** = significant <= 0,01, *** = significant <= 0,001

Ook van de eerste metingen werd verwacht dat de antwoorden zouden verschillen. Door het toevoegen van de narratief aan de vragenlijst zouden de respondenten meer richting het sociaal wenselijke gaan antwoorden.

2c De antwoorden van de eerste meting in de condities met narratief zijn sociaal wenselijker dan de antwoorden van de eerste meting in de condities zonder narratief

Om na te gaan of de eerste metingen met narratief extremer zijn dan de eerste metingen zonder narratief zijn de antwoorden van de metingen eveneens aan de hand van een manova, waarin ditmaal enkel het al dan niet aanbieden van de narratief als onafhankelijke variabale is meegenomen, vergeleken. In tabel 11 staan de gemiddelde antwoorden van de eerste metingen zonder en met narratief weegegeven evenals de f-waarde en de p-waarde voor de onafhankelijke variabele narratief. Slechts bij één variabele, variabele C, verschillen de antwoorden significant van elkaar. Opvallend is dat, anders dan verwacht, het

gemiddelde antwoord van de groepen zonder narratief meer richting het sociaal wenselijke ligt dan het gemiddelde antwoord van de groepen met narratief. De groepen met narratief antwoorden ook bij variabele A,G,H,I,J en K gemiddeld minder sociaal wenselijk, maar hier is het verschil in antwoorden slechts zeer klein en dan ook niet significant.

Tabel 11 Controle vs controle

Variabele

Zonder Narratief Met Narratief

F-Waarde P-waarde M M Df Error Df A 1,73 1,70 .196 .659 1 98 B 1,75 1,80 .326 .569 1 98 C 1,67 1,42 4,78 .031* 1 98 D 2,01 2,01 .011 .916 1 98 E 2,53 2,71 1,76 .188 1 98 F 2,64 2,69 .101 .751 1 98 G 2,07 2,04 .030 .864 1 98 H 1,75 1,73 .019 .891 1 98 I 3,98 3,93 .565 .454 1 98 J 1,40 1,36 .149 .701 1 98 K 4,15 4,03 .655 .420 1 98

(33)

33 Doordat de narratief een kader schept voor wat als sociaal wenselijk dan wel sociaal

onwenselijk wordt beschouwd, werd verwacht dat de respondenten in de condities met narratief unaniemer zouden antwoorden dan in de condities zonder narratief.

2d. De variantie in antwoorden is voor zowel de fake good en fake bad meting in de conditie met narratief kleiner dan in de antwoorden van de groepen zonder narratief.

Om na te kunnen gaan of de variantie kleiner is voor de groepen die de narratief hebben gelezen dan voor de groepen die de narratief niet hebben gelezen zijn de

standaarddeviaties vergeleken aan de hand van Levene’s testen. Uit deze testen, zie tabel 13, bleek dat de variantie binnen de fake bad meting met narratief voor 8 van de 11

variabelen kleiner was dan binnen de fake bad meting zonder narratief. Slechts voor 3 van deze variabelen geldt echter dat de variantie ook significant kleiner is. Dit geldt voor variabele G, H en J. De variantie binnen de fake good meting met narratief is bij slechts 5 van de 11 variabelen kleiner dan bij de groep zonder narratief. Dit is het geval voor

variabelen G, H, I, J en K. De variantie is in al deze gevallen echter niet significant kleiner.

Tabel 13 Varianties Fake Bad en Fake Good zonder en met narratief

Fake Bad Fake Good

Zonder narratief

Met narratief F-waarde Zonder narratief Met narratief F-waarde A ,364 ,288 ,991 ,136 ,178 ,493 B ,479 ,475 ,090 ,453 ,514 ,016 C ,567 ,381 ,359 ,533 ,859 10,71** D ,487 ,669 3,73 ,850 ,993 1,21 E 1,50 1,40 ,010 1,02 1,17 1,37 F ,981 1,06 1,02 ,593 ,634 ,030 G ,890 ,278 11,64*** ,784 ,705 ,490 H ,708 ,211 7,76** ,945 ,746 3,43 I 1,78 1,73 ,149 1,08 ,859 1,07 J 1,60 ,282 33,50*** 1,44 1,27 ,147 K 1,38 1,42 ,009 ,490 ,412 ,000

(34)

34 5 Conclusie en discussie

In dit hoofdstuk zullen eerst kort de aanleiding van het onderzoek, de hypotheses en de methode worden besproken. Vervolgens komen de conclusies en discussiepunten aan bod. Narratieven zijn ideaal om mensen te amuseren, informeren en persuaseren. Voor dat laatste, persuaseren, worden ze dan ook regelmatig ingezet. Belangrijk is daarbij om te weten welk effect een narratief heeft. Om dit te testen worden steeds vaker onderzoeken met vragenlijsten uitgevoerd. Wanneer er onderzoek wordt gedaan met vragenlijsten dient er rekening gehouden te worden met de social desirability bias. Dit houdt in dat mensen,

bewust of onbewust, niet altijd even eerlijk antwoord geven, maar soms antwoorden naar de sociale normen die gelden. Aan de hand van een fake bad/fake good onderzoek is de sociale wenselijkheid van responsen in een vragenlijst over duurzaamheid en mode, een onderwerp waarvan werd verwacht dat het vatbaar is voor sociaal wenselijke antwoorden, getoetst. Dit gebeurde aan de hand van een binnenproefpersoonsdesign waarbij

respondenten de vragenlijst eerst naar eigen mening hebben ingevuld en vervolgens met de instructie de vragenlijst nogmaals in te vullen, maar nu zo sociaal (on)wenselijk mogelijk. De helft van de respondenten kreeg voor het invullen van de vragenlijst een narratief te lezen en de andere helft van de respondenten niet.

5.1 Conclusies pre-analyses

Uit de pre-analyses bleek dat het dubbel laten invullen van de vragenlijst door respondenten, eerst naar eigen mening en vervolgens met de fake bad dan wel fake good instructie, er soms toe kon leiden dat proefpersonen bij de fake bad/fake good instructie extremer, meer richting het sociaal wenselijke dan wel sociaal onwenselijke, antwoorden dan respondenten die de vragenlijst slechts eenmaal invullen. Dit zou kunnen komen doordat zij de instructie beter hebben meegekregen. De respondenten hadden de vragenlijst eerst immers al naar eigen mening ingevuld en zullen zich bij de instructie nogmaals de vragenlijst in te vullen afvragen waarom het nogmaals moet en daarom de instructie goed lezen. Bovendien kennen de respondenten de vragen al, waardoor de instructie makkelijker op te volgen is. Voor vervolgonderzoek met en naar de fake bad/ fake good methode wordt dan ook aangeraden om respondenten de vragenlijst tweemaal in te laten vullen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met veel respondenten die halverwege de vragenlijst afhaken. Het invullen van de vragenlijst duurt door het dubbel invullen langer en dit kan respondenten afschrikken. Door de vragenlijsten kort te houden en veel respondenten te benaderen kan het uitvallen van respondenten worden voorkomen en opgevangen.

In de pre-analyses is ook gekeken naar in hoeverre geslacht van invloed is op de

antwoorden die worden gegeven. Uit een manova bleek dat mannen en vrouwen significant anders antwoorden op de vragen die naar eigen mening zijn ingevuld. Vrouwen lijken hierbij meer richting het sociaal wenselijke te antwoorden dan mannen. Dit zou kunnen komen doordat vrouwen meer geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden of doordat vrouwen daadwerkelijk meer bezig zijn met duurzaamheid tijdens het shoppen. In het huidige onderzoek is geen juiste steekproef getrokken om het verschil tussen mannen en vrouwen daadwerkelijk goed te kunnen onderzoeken. Bij de opzet van het onderzoek is geen

(35)

35 interessant zijn om hier juist wel rekening mee te houden en te toetsen wat het effect van geslacht is en waar dit door komt.

5.2 Conclusie Vergelijking Fake Good en Fake Bad

Hypothese 1 heeft betrekking op de fake instructie. Aan de hand van een manova is

gekeken of de fake good metingen significant anders antwoorden dan de fake bad metingen. Dit blijkt bij alle variabelen het geval te zijn. Het onderwerp duurzaamheid en mode blijkt dan ook gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden.

In eerder onderzoek van Sudman en Bradburn (1982) werd ‘het zijn van een goede burger’ geïdentificeerd als een onderwerp dat gevoelig is voor sociaal wenselijke antwoorden. Duurzaam leven valt, zeker in de hedendaagse samenleving, onder het zijn van een goede burger en verwacht werd dan ook dat de vragen in de vragenlijst gevoelig zouden zijn voor sociaal wenselijke antwoorden. ‘Het zijn van een goede burger’ is volgens Sudman en Bradburn (1982) gedrag waarover respondenten overraporteren. Verwacht werd dan ook dat in het onderzoek de antwoorden van de eerste metingen al richting het sociaal wenselijke zouden gaan. De antwoorden van de eerste meting zouden daardoor dichter bij de

antwoorden van de fake good metingen komen te liggen dan bij de antwoorden van de fake bad metingen. Hypothese 1 had tevens betrekking op deze verwachtingen.

Uit een manova bleek dat de antwoorden van de fake bad en de fake good metingen, zoals verwacht, significant van elkaar verschillen. Het onderwerp duurzaamheid en mode is dus inderdaad gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden. Aan de hand van repeated measures zijn vervolgens de antwoorden van de eerste metingen vergeleken met de fake bad en fake good metingen. Uit deze toetsen bleek dat slechts in 3 van de 11 gevallen de antwoorden van de eerste meting zonder narratief, zoals verwacht, dichter bij de antwoorden van de fake good meting liggen dan de antwoorden van de fake bad meting. In alle andere gevallen lagen de antwoorden van eerste meting juist dichter bij de antwoorden van de fake bad meting. Binnen de condities met narratief wijkt het gemiddelde van de eerste meting ook slechts bij een aantal variabelen minder af van de fake good meting dan van de fake bad meting. Dit geldt voor 4 van de 11 variabelen. In alle andere gevallen lagen de antwoorden van de eerste meting juist dichter bij de antwoorden van de fake bad meting.

Kortom, de antwoorden van de eerste metingen lagen in de meeste gevallen juist, tegen verwachtingen in, dichter bij de antwoorden van de fake bad meting dan bij de fake good meting. Wellicht komt dit doordat de respondenten bij het antwoorden naar eigen mening toch in staat waren redelijk eerlijk te antwoorden en niet reeds richting het sociaal

wenselijke. Dit zou kunnen komen doordat de vragenlijsten online zijn verspreid en anoniem in behandeling werden genomen, waardoor de respondenten minder de druk voelden om sociaal wenselijk te antwoorden.

In voorgaande onderzoeken waarin de fake good/fake bad methode werd gebruikt

(Wegkamp, 2014; Wijnia, 2014; Gaal, Hendriks, 2015), was de variantie in antwoorden binnen de fake good meting minder groot dan binnen de fake bad meting. Verwacht werd dan ook dat dit binnen dit onderzoek ook het geval zou zijn. Deze verwachting bleek echter niet op te gaan. Aan de hand van Levene’s toetsen zijn de varianties binnen de fake good meting zonder narratief en fake bad meting zonder narratief vergeleken. Binnen de condities zonder narratief was de variantie in antwoorden binnen de fake good meting, zoals

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alternatively,  to  facilitate  democratic  discourse?  The  second  step  would  be  determining  whether  the  fake  news  in  question  was  a  political 

Twenty news articles, based on the four types of “fake news” and genuine news, were created and used to analyse which type of category is perceived as..

Contextual cues of information online, such as source expertise, comment sentiment, and advertisement are thought to influence the perceived credibility of

Deze onafhankelijke variabelen zijn Type Bron (interne bron vs. externe bron), Type Vraagstelling (directe vragen vs. indirecte vragen) en Anonimiteit van de vragenlijst

Naast vraag 5 werden er bij de andere vragen ook (niet-significante) verschillen gevonden; alle gemiddelde antwoorden per vraag lagen in de vergevingsgezinde

In het voorgenomen onderzoek zal door middel van een fake good-fake bad experiment wordt onderzocht of survey mode (web versus schriftelijk) en het opnemen van menselijke kenmerken

De basketballer springt via een plank over het zwembad* Waar  Niet waar

Considering programme involvement as a facilitator between different media conditions and advertising effects, Segijn and colleagues (2017) had compared