POLl Tl EK
··
E~
CULTUUR
STRIJD OM LOON, PRIJS EN WINST
GEMISTE KANSEN
I • 24sTE .JAARGANG
NO. 12 DEC. 1964
DECEMBER 1964
päg. Strijd om loon, prijs en winst [aap Woiff 5U Het verzet tegen cle lnd ustrialisa tie nota llarry V er/ze i
i
520 Discussie tussen Italiaanse en Franse marxistenGemiste kansen S. Tutinu 527
Opmerkingen over een "gemiste kans" Guy nesse 5:r7
Tass-verklaring over de multilaterale kernmacht BOEKBESPREKINGEN
Het realisme in cle kunst Hitiers laatste dagen
Herman Gorter-nummer van Kontra~;t
PARTIJDOCUMENTEN
Een nieuwe atoomweelloop '? NEEN!
Communiqué van lJet Partijbestuur der CPN Eensgezind optreden in loonstrijd. Verklaring van
het Dagelijks Bestuur
Communiqué over hijeenkomst comm. partijen van EEG-landen
POLITIEK EN CULTUUR
546 A. de Leeuw 551 G. van Praag 554f.
w.
555 556 557 558 56(]verschijnt maandelijks hij uilgeverij Pegasus Leidscslr;ut J'i. Ams!crdam-C., tt·J. 2'-l 11 38.
Ons gironummer is 173127, gcmccntegiro: P 1527. Correspondentie over hetalingen en verkoop 1.enden naar de administratie p/a Pegasus.
Alle corrcsponJentie over de inhoud n:J:Jr clc reeLlette \';111 l'. en C
MEDEDELING AAN DE LEZERS
Het zal onze lezers niet verbazen, dat zich bij de uitgave van Politiek en Cultuur financiële moeilijkheden voordoen. De prijs-politiek van de regering-Marijnen, die al herhaaldelijk in ons blad is geanalyseerd, heeft ook de lasten van P en C aanmerke-lijk zwaarder gemaakt.
Terzelfdertijd groeien de eisen, die aan de inhoud van P en C worden gesteld. De belangstelling voor het marxistisch denken is ook in ons land de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen. Nieuwe verschijnselen in het maatschappelijk leven vereisen bestudering. De ontwikkeling op cultureel gebied verdient meer aandacht.
Ook dient rekening gehouden te worden met de critische op-merkingen die tot ons gericht worden met betrekking tot de technische uitvoering van P en C. Met het oog daarop zal P en C van januari 1965 af verschijnen in een vernieuwde en aantrek-kelijker vorm.
Ten einde verlichting te brengen in de financiële toestand en maatregelen te kunnen nemen voor verbetering van inhoud en verzorging van ons maandblad, hebben wij moeten besluiten tot een prijsverhoging met ingang van januari 1965. Van die datum af zal de abonnementsprijs per jaar
f
7,20 bedragen. De prijs per nummer wordtf
0,70. Wij zijn er zeker van, dat onze lezers de noodzaak van deze prijsverhoging zullen inzien en met re-dactie en administratie zullen meewerken aan de versterking en verbetering van P en C en de uitbreiding van het abonnee-aantal.'
Inhoudsopgave Politiek
en
Cultuur 1964
Algemene en Internationale vraagstukkennr. pag. De geest van Texas H. Aptheker 5 219
D: trekker en de vingers M. Bakker 4 145
Over vernieuwing en uitbreiding van de democratie F. Baruch 5 212
Kederland en Indonesië
Enkele kanttekeningen bij de overeenkomst
inzake technische samenwerking F. Baruch 6 248
Opmerkingen over een .,gemiste kans" G. Besse 12 537
Socialistische ideeën in Afrika Idris Cox 7-8 343
Dertig jaar geleden P. de Groot 7-8 289
De jeugd, .,conflicten tussen de generaties"
en het socialisme P. Hanus 7-8 331
Misdaad en politiek C. Klaphek 1 21
Bij het eeuwfeest van de Eerste Internationale C. Klaphek 9 383
Maleisië - kolonialisme in een nieuw kleed E. Landsma 11 484
Technische vooruitgang en bewapeningswedloop
Hélène en Michel Langevin 2 85
Over het begrip "vervreemding" John Lewis 2 88
De presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten M~ Meijer 10 440
Het water van de Jordaan S. Mikoenis/ E. Feil er 7-8 337
De koude oorlog en haar oorsprong J. Op 't Ende 4 154
Een wankele "hausse" in de Verenigde Staten Victor Perlo 1 27
Zuid-Vietnam in volle beweging Silvia Ridolfi 10 447
Het imperialisme en de onderontwikkelde landen W. Tsjeprakow 6 259
Gemiste kansen S. Tutino 12 527
Was er een "burger Marx" Th. de Vries 7-8 349
Problemen van de Raad van Wederzijdse
Economische Hulp (RWE) Imre Wajla 3 122
Ontwikkelingslanden stellen hun eisen
De resultaten van de UNO-conferentie I
over handel en ontwikkeling Jaap Wolf! 10 433 I
Het marxisme en de mens Joop Wolff 9 369
Communisten en socialisten 5 225
Nederland
Aardgas en landbouw Fr. Aarts 2 73
De anti-imperialistische strijd van de CPN II Annie Averink 1 1
De anti-imperialistische strijd van de CPN (slot) Annie Averink 2 62
De trekker en de vingers M. Bakker 4 145
De parlementaire democratie in het geding M. Bakker 10 417
Aardgas F. Baruch 1 11
Over vernieuwing en uitbreiding
I i ji 11
Ij
I: ~~Ir
",, I iI
i 1: ,, Ii'
l:
I"
1,: i:!:
L II,
\, i Nederland en IndonesiëEnkele kanttekeningen bij de overeenkomst
inzake technische samenwel'king F. Baruch F. Baruch F. B. De bank-fusies
Luns, ontwapening en veiligheid Uit de geschiedenis van de CPN
Een episode uit de strijd
om vakhondseenheid G. Blom en S. Korper Automatisering en kantoorbedienden
Vakbeweging en hoogconjunctuur Dertig jaar geleden
Mandement en klassenstrijd De zor·gen van de middenstand I De zorgen van de middenstand 11 De Zaanstreek
Uit de geschiedenis van de CPN De Nederlandse grondwet en de strijd
voor uitbreiding van de democratie Katholieken en fascisme in Nederland De Algemene Bijstandswet
Huurverhoging en woningnood Monopolies en individu
Nieuwe discussie over medezeggenschap Sluipende bestedingsbeperking
Het verzet tegen de industrialisatie-nota Bij de honderdste geboortedag van
Herman Gorter Een nieuwe oriëntering Strijd om loon, prijs en winst
Lenie de Bruin H. Clerx P. de Groot W. Hartag B. Hoeksema B. Hoeksema C. Hulst J. Kleijn A. de Meester A. de Meester C. de Rover W. van het Schip W. Swart A. van Turnhout H. Verheij H. Verheij Henk de Vries Jaap Wolff Jaap Wolff
45 jaar CPN. De strijd der CPN tegen fascisme, voor vrede en nationale onafhankelijkheid Een verklaring van het Nederlandse Pugwash-comité
Cultuur, geschiedenis en wetenschap
De toekomst van de kunst
Bij het eeuwfeest van de Eerste Internationale Technische vooruitgang en bewapeningswedloop
Ernst Fischer
C. Klaphek Hélène en Michel Langevin Over het begrip "vervreemding"
Twee gedichten van
Bi;j de honderdste geboortedag van Herman Gorter
Was er een "burger Marx"? Van het geslacht der reuzen
Michelangelo Buonarotti (1475-1564)
Een realisme zonder begrenzingen Het marxisme en de mens
•
I
Een correctie door Prof. dr. D. J. Struik Een woord van welkom tot 200 nieuwe lezers Engels over de bevolkingsgroei
Aantekeningen
Wie beheerst de as Bonn-Parijs? Een Franse visie op de verhouding Frankrijk-West-Duitsland
Geloof en wetenschap Na de kruitdamp van Brussel Luns, ontwapening en veiligheid De PvdA en het Duitse vraagstuk Ouden van dagen
Een goed woord voor het atheïsme De nationale schulden
Een militair debat
Joannes en Paulus over de dialoog De miljoenennota
Het beste paard
Universiteit en studieduur
Psychische gevolgen van de woningnood
Partijdocumenten
Discusl?iegrondslag voor het 21ste Congres der CPN Nieuwe wegen naar eenheid - voor democratie en vooruitgang
Communiqué
Resoluties van het 21ste Congres van de CPN Het nieuwe partijbestuur
Partijbestuur was bijeen
Nieuw dagelijks bestuur gekozen Oproep van het partijbestuur:
Maak bejaardenbetoging tot indrukwekkende gebeurtenis Mededeling partijsecretariaat
Communiqué van het partijbestuur
Communiqué van het dagelijks bestuur der CPN: Actief optreden tegen Goldwater-candidatuur Oproep tot steun aan partij en krant
CPN zendt ,gelukwensen aan PKI Telegram aan CPF
Telegram aan CPI
Communiqué van het partijbestuur der CPN
Program van de Arbeid voor duurzame verbeteringen Program van de Arbeid
Dagelijks bestuur CPN zendt gelukwens aan Centraal Comité van de CPSU
Een nieuwe atoomwedloop? Neen!
Communiqué van het partijbestuur der CPN
Eensgezind optreden in loonstrijd. Verklaring van het dagelijks bestuur der CPN
Communiqué over bijeenkomst comm. partijen EEG-landen
Documentatie
45 jaar CPN
De strijd der CPN tegen fascisme, voor vrede en nationale onafhankelijkheid
Documenten uit de jaren 1935-'39 Communisten en socialisten
(Deel van de ontwerp-resolutie van de CPF)
Memorandum regering Volksrepubliek Polen over bevriezen van nucleaire en thermonucleaire wapens in Midden-Europa Internationale conferentie - weg naar aaneensluiting
van de communistische beweging
Tass-verklaring over de multilaterale kernmacht
Boekbespreking
Op we'9 naar het einde
(G. K. van het Reve, Op weg naar het einde, Uitg. van Oirschot, Amsterdam, 1963) De koude oorlog en haar oorsprong
F. B. (D. F. Fleming, The cold war and its origin
2 dln, Dobleday en Co, New York, 1961)
J. op 't Ende
Een eerste en e,en laatste
(Victor Konjetski, Witte nachten van Archangelsk, Uitg. Pegasus Amsterdam
Julius Fucik, Met de strop om de nek,
Uitg. Pegasus, Amsterdam) F.
De wereldbes~houwing van de communisten
(Wat is dialectisch materialisme, Uitg. Pegasus, Amsterdam Wat is historisch materialisme,
Uitg. Pegasus, Amsterdam) J. K. Een heimelijke oorlog in het volle licht
(Wilfred G. Burchett, De heimelijke oorlog, deel 10 van de NT-reeks,
Uitg. Pegasus, Amsterdam) W. K. Niet bij winst alleen ...
Wetenschappelijk onderzoek en economische wedijver (L. S. Silk, De revolutie van de research,
Utrecht, 1963) A. de Leeuw
Katholieken en fascisme in Nederland
(L. M. H. Joosten. Katholieken en fascisme in Nederland, 1920-:1,.940. Hilversum/Antwerpen, Paul Brand, 1964)
A. de Meester
Het realisme in de kunst
(Roger Garaudy - Realisme zonder grenzen,
uitg. Pegasus 1964~ A. de Leeuw
Hitiers laatte dagen
(G. L. Rozanov - Hitiers laatste dagen,
uitg. Pegasus 1964) G. van Praag Herman Gorter-nummer van Kontrast
•
~
..i
· 24e jaargang no. 12 december 1984
Politiek en Cultuur
maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het
marxisme-leninisme onder lelding van het partijbestuur der c.p.n.
Strijd om loon, prijs
en
winst
DE
laatste maanden van het jaar hebben een grote campagne tegen loonsverhoging te zien gegeven. Met de vernieuwing van de col-lectieve arbeidsovereenkomsten in zicht hebben de ondernemers een actie ontketend, om elke loonstijging boven het door hen aangebo-den pietluttige percentage als onjuist, onmogelijk en gevaarlijk voor te stellen. Er werden haastig barrières opgeworpen tegen de loon-eisen die de arbeiders steeds dringender aan de orde stelden. De regering kwam de monopolies daarbij onmiddellijk en op een open-lijker slaafse wijze dan tevoven te hulp.Vooral somberheid is daarbij een geliefd artikel gebleken. Het verwachte tekort op de betalingsbalans, de inflationistische dreiging en de problemen van de Euromarkt waren om de beurt het onder-werp van gezucht en geween.
Doch, zoals de economische redacteur van het Alg. Handelsblad (28 nov.) toegaf, "misschien is die somberheid wel wat ,pour besoin de la cause' [om der wille van de zaak)". Het zorgelijke gezicht waarmee de ondernemers kijken, hun herhaalde uitspraken dat de tering naar de nering - de winstzucht van hun eigen nering wel te verstaan - moet worden gezet, zijn daarom niet erg ingeslagen.
T \I \
r\
f
\ \I
''l
i ,fl
J
1
l
I
l
!
i
I
·1i
f,. ~-! <,· f; \·0 l \' 7 :• (iilen ondernemers over de te volgen economische politiek.
Wie herinnert zich echter niet hoeveel somberheid er heerste, toen eind 1963 het gemillimeter van regeerders, ondernemers en rechtse vakbondsbestuurders met één slag door het optreden van de arbeiders van tafel werd geveegd. Daarover durven nu zelfs de ondernemers niet meer somber te zijn.
Enkele citaten om dit te onderstrepen:
"De heer H.
J.
de Koster (vertegenwoordiger van de ondernemers in de SER) verklaarde, dat de werkgevers bepaald niet willen te-rugdraaien na de loonexplosie en ze hebben ook geen berouw over de tot stand gekomen loonsverhogingen in 1964," (Alg. Handelsblad, 31 oktober)."De heer Bosma (de voorzitter van het Centraal Sociaal Werk-geversverbond) was van mening, dat men toch geen spijt behoefde te hebben over de loonexplosie." (Telegraaf, 27 oktober)
Waarom nu deze tevredenheid achteraf over de ,loonexplosie'? Omdat deze in betekenis verre overtroffen werd door de explosies van de prijzen sinds het midüen van 1963 en het gehele jaar 1964 door. Het einde van deze explosies is trouwens nog niet in zicht. Ze worden door de regering feitelijk aangemoedigd. Deze geeft zelf het voorbeeld door de prijzen voor overheidsdiensten op te voeren, al het gezwijmel over de ,prijspolitiek' ten spijt.
De prijsexplosie heeft de ondernemers geholpen aan steeds maar stijgende winsten; publicaties over de winstverwachtingen over 1964 hebben aangetoond, dat vrijwel alle bedrijven hogere winsten heb-ben gemaakt dan in 1963.
Toch verhindert dit alles de ondernemers niet om thans opnieuw alle schrikbeelden uit de economische hel aan ons voor te houden. Ir. Bosma van het Centraal Sociaal Werkgeversverbond heeft de taak op zich genomen om ons temidden van deze verschrikkingen rond te geleiden. Hij kwam tot de conclusie, in zijn rede op de jaar-vergadering van het verbond op 26 november, dat het vermijden van deze afgrond "van allen offers vraagt, die zullen moeten worden gebracht om te voorkomen dat we te laat uit onze welvaartsdroom ontwaken om dan te ontdekken, dat we met grote brokken op een belangrijk lager niveau zijn beland ... "
Het is niet de bedoeling om hier in te gaan op het preciese verloop van de loononderhandelingen. Is het echter niet typerend voor de kapitalistische maatschappij, dat over luttele procenten loonsverho-ging maanden lang gepraat moet worden door allerlei colleges die er allemaal op uit zijn weer over te gaan tot het vroegere gemilli-meter met een paar cijfers achter de komma, terwijl er over prijzen en winsten in een handomdraai binnen de muren van een
directie-kamer wordt beslist? Als over de margarineprijs net zo lang gepraat werd als over de lonen, dan zou de Unilever een paar prijsverho-gingen achter zijn gebleven.
zo
het vraagstuk van de prijsverhogingen.Is het werkelijk nodig, dat de prijzen al maar omhoog gaan? De ondernemers zeggen, dat dit wel móet, omdat de lonen steeds stijgen.
Maar het is duidelijk, dat de loonstijgingen vrijwel steeds achter de prij zen aansukkelen. Deze achterstand van de lonen op de prijs-ontwikkeling is steeds een bron van extra-winst voor de onderne-mers.
Soms wordt de prijsstijging niet alleen aan de loonsverhogingen toegeschreven, maar, algemener, aan de stijging van de productie-kosten.
Is dit evenwel waar? Er voltrekt zich een proces van onophoude-lijke modernisering van de productie. De productie vindt tevens op voortdurend grotere schaal plaats. Dit leidt juist tot een d a l in g van de kosten per eenheid product. De hoeveelheid maatschappelijk n.oodzakeli}ke arbeidstijd om deze eenheid voort te brengen, neemt
af.
Trouwens, het is duidelijk dat de drijfveer tot de modernisering ligt in het behalen van de extra-winsten, die liggen tussen de lagere kostprijs en de voorheen op het peil van de oudere productiemetho-den bepaalde prijs.
Afgezien van andere omstandigheden zouden de prijzen dus kun-nen dalen.
Maar dat is niet het geval. Eensdeels wordt dit verklaard door de hebzucht van de ondernemers, die door hun monopolistische markt-beheersing in staat zijn de prijzen hoog te houden en op te voeren en door de werking van het kapitalistische stelsel zelf gedreven wor-den naar het behalen van bijzonder hoge winsten.
De prijsstijging wordt echter ook bevorderd door de langs de weg van de economische en monetaire poli:tiek van de staat tot stand ge-brachte ontwaarding van het geld. Hier uit zich de voortdurende in-flationistische beweging, die in het staatsmonpolistische stadium van het kapitalisme in steeds sterkere mate wordt doorgezet.
Voor de monopolies is de inflatie het grofste middel om ook in een periode, waarin de werkgelegenheid groot is en de arbeiders bij de verkoop van hun arbeidskracht een gunstige positie innemen, de lonen in toom te houden, d.w.z. ook bij verhoging van het nominale loon een stijging van het reële loon tegen te gaan. Wat de arbeiders niet krijgen, komt terecht bij de winsten.
In zoverre het middel van de inflatie onvoldoende is, of de mono-polies voor hen ongunstige nevenverschijnselen vermijden willen, kunnen ook overheidsmaatregelen ten aanzien van de lonen (wat samengevat wordt onder het woord loonpolitiek) worden gebruikt. In Nederland zijn na 1945 juist de loonpolitieke maatregelen op grote schaal toegepast. Welke vormen daarbij ook werden benut, steeds was de kern dat - na besprekingen waarbij ook de vakbonds-leidingen werden betrokken die zich dan allerlei beperkingen lieten opleggen - loonmaatregelen werden genomen die in overeenstem-ming waren met de belangen van de ondernemers.
jil f ..
!
\ '!! 1 .•(
I
'Ilandse lonen de laagste van de EEG zijn geworden.
Unilever-directeur Sidney J. v. d. Bergh zei het op een vergadering in Hengelo aldus: "Het is nu eenmaal een feit, dat, ondanks de grote stijgingen in het verleden, het reële inkomen per hoofd van de be-volking in Nederland nog altijd relatief laag is. In West-Duitsland was dit in 1962 ongeveer
f·
4300,-, in Frankrijkf
4000,-, in Enge-landf
4250,- en in Nederlandf
3600,-. En dat betekent dus, dat een Nederlands gezin toch altijd per jaar plm.f
2000,- minder kan besteden dan een Duits of Engels gezin." [Alg. Handelsblad, 5 no-vember). Het zal bij deze klacht ook wel gaan om de belangen van de afzet van steeds duurdere Unilever-producten, maar toch Iaat ze zien welke extra-winstmogelijkheden de ondernemers gegeven zijn. Nog een ander getuigenis. In het 5de halfjaarlijks economisch rapport van de SER [ 30 oktober 1964) worden cijfers aangehaald over de nominale loonkosten per uur in de EEG-landen in 1963. Er zijn schattingen opgesteld op grondslag van loonkosten-enquetes en gegevens uit de nationale statistieken. "De in Belgische francs om-gerekende gemiddelde totale loonkosten per uur in de industrie, werden voor 1963 geschat in Nederland op 45.90 tegenover 52.30 in Italië, 53.50 in België, 55.60 in Frankrijk en 64.50 in [W)Duitsland." [blz. 8)De pas in Amsterdam benoemde professor Heertje noemde dit "de politiek van het goedkoopte-eiland". Er wordt op kosten van de ar-beiders geconcurreerd op de buitenlandse markten. De mogelijk-heid om als gevolg van het betalen van lagere lonen de export-pro-ducten aan te bieden tegen lagere prijzen neemt de plaats in van concurrentie door ondernemersbekwaamheid, technisch-weten-schappelijke verbeteringen en hogere kwaliteit. Als zodanig belem-mert dit soort concurrentie, door haar parasitaire karakter, eerder de economische ontwikkeling op langer termijn. Prof. Heertje wees er bovendien op, dat deze vorm van loonpolitiek de inflatie-bewe-ging toch niet tegenhoudt. Want, zo zegt hij, "de export wordt ge-stimuleerd door lage lonen, maar naar mate we de lonen lager hou-den, wordt de vraag van het buitenland steeds groter. Zij veroor-zaakt een overspannen arbeidsmarkt. Dan zijn grote loonsprongen nodig en zitten we zo in de inflatie." [Interview met Vrij Neder-land, 21 november 1964)
De beperking van de reële lonen, op welke wijze dit ook ge-schiedt, maakt het mogelijk de winsten op een zelfs voor het mono-polie-kapitalisme ongekende wijze op te voeren. Het gevolg is ge-weest, dat 80 procent van de investeringen voor de vervanging, ver-ni·euwing en vooral uitbreiding van het productie-apparaat gefinan-cierd wordt uit de ingehouden winsten. Zelfs van het laag gehouden loon proberen de kapitalisten nog via allerlei spaarregelingen een deel te benutten voor hun investeringen.
/
sten tussen de kapitalisten ten voordele van de sterkste groep, die der monopolisten.HET gaat evenwel niet alleen om de stijging van de winstmassa,
maar ook om de winstvoet, d.w.z. de verhouding van de winst tot het belegde kapitaal.
Het belegde kapitaal stijgt snel. Gedreven door de noodzaak om het zijn winst te doen afwerpen, om andere kapitalisten voor te ko-men of bij te houden, wo~dt de productie-techniek steeds meer ge-moderniseerd. Arbeidskracht wordt door machines vervangen, ter-wijl anderzijds weer arbeidskrachten worden aangetrokken om het in machines belegde kapitaal in beweging te brengen. Het wordt echter steeds moeilijker om de winst gelijke tred te laten houden met de omvang van het belegde kapitaal. De tendenz tot het dalen van de winstvoet doet zijn invloed gevoelen. 1
)
Marx wijst erop, dat daling van de winstvoet en versnelde accu-mulatie van het kapitaal samengaan als uitdrukking van hetzelfde proces, de ontwikkeling van de productieve krachten van de maat-schappelijke arbeid.
De accumulatie van het kapitaal versnelt de daling van de winst-voet, omdat ze leidt tot een verhoogde organische samenstelling van het kapitaal. De daling van de winstvoet echter leidt tot concentra-tie van producconcentra-tie en kapitaal en verdrijving van de kleine kapitalis-ten die de strijd niet kunnen volhouden. Ook maakt ze de vorming van nieuwe zelfstandige kapitalen moeilijker. 2
)
Terwijl gestreefd wordt naar vergroting van de massa der winst, wordt er ook steeds gedacht aan de winstvoet. De daling ervan wordt vooral tegengegaan door verhoogde uitbuiting.
In de loonpolitieke sfeer uit zich dit in het streven om de loons-verhogingen, in het algemene inflationistische kader, te laten ach-t) De ondernemer eigent zich de door de arbeiders voortgebrachte meerwaarde als winst toe. Daar het deel van het kapitaal dat aan machines e.d. (constant kapitaal) wordt besteed steeds groter wordt in verhouding tot het deel dat op-gaat aan arbeidsloon (variabel kapitaal), daalt, ook al blijft de meerwaardevoet gelijk of zelfs als deze stijgt, de winstvoet.
Om het met de woorden van Marx te zeggen: "Daar de massa van de aange-wende levende arbeid steeds afneemt in verhouding tot de massa van de door haar in beweging gebrachte geronnen arbeid, de op productieve wijze geconsumeerde productiemiddelen, moet ook het deel van deze levende arbeid, dat onbetaald is en zich in meerwaarde concretiseert, in een steeds dalende verhouding staan tot de waarde-omvang van het aangewende totale kapitaal. Deze verhouding van de massa der meerwaarde tot de waarde van het gebruikte totale kapitaal is echter de winstvoet, die aldus voortdurend moet dalen." (Das Kapital, dl IIT, ed. Dietz-Verlag, Berlin 1960, S. 240).
2) "Zo blijkt voor de afzonderlijke kapitalisten, dat ze over een in omvang groeiend arbeidsleger commanderen (hoezeer ook voor hen het variabele kapitaal in verhouding tot het constante kapitaal daalt), dat de massa van de door hen toegeëigende meerwaarde en daarmee van de winst stijgt, terzelfdertijd met en in weerwil van de daling van de winstvoet. Het zijn toch juist de zelfde oorzaken, die massale arbeidslegers onder het commando van afzonderlijke kapitalisten con-centreren, die ook de massa van het gebruikte vaste kapitaal, zowel als van grond·-en hulpstoffgrond·-en, in togrond·-enemgrond·-ende proporties dogrond·-en togrond·-enemgrond·-en, tgrond·-en aanzigrond·-en van de
mas-sa van de gebruikte levende arbeid." (id. S.247)
terblijven bij de stijging van de arbeidsproductiviteit. Want in dat geval stijgt de winstvoet, zelfs al zouden de uitbetaalde lonen een zelfde koopkracht behouden. Als het reële loon daalt, is de tegen· werking tegen het dalen van de winstvoet uiteraard nog groter. baartegenover staat dan, dat de investering van de hogere winsten in de bedrijven zelf weer leidt tot druk op de winstvoet. Dit is een tegenstelling, waaruit het kapitalisme nooit ontkomen kan.
Juist door de voortdurende prijsstijgingen wordt echter een van de factoren, die de daling van de winstvoet tegengaan, in zijn wer-king belemmert. Dat is namelijk de tendenz tot prijsdaling van de machines e.d. die zich gezien de gegroeide arbeidsproductiviteit zou dienen voor te doen. Ook de ontwaarding van de reeds bestaande ka-pitaalgoederen wordt door het inflatieproces versluierd, ofschoon ze soms plotseling tot uiting komt - ook midden in de hoogconjunc-tuur en niet alleen in een crisis-periode - in het sluiten van fabrie-ken die de concurrentiestrijd moeten stafabrie-ken in verband met hun achterblijvende productietechniek.
Ook van het sluiten van dergelijke fabrieken pogen de monopo-listen op het gebied van de lonen nog voordeel te strekken. Zij stel-len het beding, dat bij algemene loonsverhogingen rekening gehou-den moet worgehou-den met de bedrijven, die ondanks de uit de loonpoli-tiek en de inflatie getrokken voordelen, toch slechts een geringe of geen winst behalen. Voor het behalen van extra-winst op arbeiders-kosten laten de monopolisten geen mogelijkheid onbenut ...
Hetzelfde geldt voor het EEG-argument, dat breed door onderne-mers en regering wordt uitgemeten. Forse loonsverhoging zou moei-lijkheden verwekken, niet alleen in eigen land, maar ook binnen de EEG als geheel. Vooral de Franse econoom Marjolin raakt als verte-genwoordiger van de EEG niet uitgepraat over de narigheid die uit loonsverhoging in Nederland ~an voortvloeien.
. In de aanvangsperiade van de EEG werd hoog opgegeven over de welvaart, die door de integratie zou worden tot stand gebracht. Thans wordt aan vele illusies de bodem ingeslagen. De EEG wordt juist benut om de looneisen der arbeiders af te wijzen.
In de monopolistische kringen in de EEG wil men de winstmassa en winstvoet hoog houden door een inflatiepolitiek te verbinden met een loonpolitiek, waarbij deze fraaier en huichelachtiger als ,inkomenspolitiek' wordt betiteld. Bij de invoering van deze inko-menspolitiek wordt gepoogd gebruik te maken van het Nederlandse loonpolitieke systeem, dat de oudste geschiedenis in de EEG-landen heeft. Doch dit geschiedt op een moment, dat deze loonpolitiek door de loonacties van de herfst van 1963 doorbroken werd en eind 1964 opnieuw zijn ontoereikendheid voor de arbeiders toont.
daartoe geen rem zijn. Integendeel, als er een plotseling omslag zou komen - en geen nog zo langdurige hoogconjunctuur zal het kapi-talisme deze besparen - dan hebben de arbeiders er alle belang bij,
dat ze reserves hebben gevormd om enige weerstand te kunnen
bie-den.
JN
een periode van snelle technische ontwikkeling, hoogconjunctuur en vrijwel volledige werkgelegenheid is het loonpeil van bijzon-dere betekenis voor het bepalen van de winstvoet. Als de arbeiders erin slagen de schaarste op de arbeidsmarkt ten volle te benutten, zal hun loon stijgen en de winstvoet sneller dalen; de daling van de winstvoet kan echter worden tegengegaan door maatregelen om het reële loon niet te laten stijgen.Vandaar, dat de strijd zich uiteindelijk toespitst op die tussen de twee hoofdklassen van de maatschappij, de arbeiders en de onder-nemers. De tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, tussen winst en loon moet uiteindelijk, hoezeer ook getracht wordt haar weg te pra-ten, tot uiting komen in de strijd rondom prijsverhoging en loon-politiek.
In ons land is dit weer opnieuw aan de dag getreden.
Een loonsverhoging, die -- afgedwongen door arbeidersstrijd een verbetering in de verdeling van het nationale inkomen ten gun-ste van de arbeiders betekende, werd door prijsverhogingen weer ongedaan gemaakt. De staat keurde deze prijsverhogingen goed en ging en gaat er zelfs bij voor.
Evenals de prijspolitiek is de loonpolitiek, die wordt toegepast met de hele santekraam van daarbij behorende lichamen en verga-deringen, uiteindelijk een politiek van de ondernemers.
Om verbeteringen in de lonen en in de andere arbeidsvoorwaar-den te verkrijgen, is het daarom noodzakelijk de strijd te voeren te-gen het prijsbeleid en de loonpolitiek dat door de regering-Marijnen en de grote ondernemers gezamenlijk wordt doorgevoerd.
Verhoging van het reële loon en duurzame verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden, zoals deze in het Program van de Arbeid van de CPN zijn aangeduid, vormen tezamen met het tot stand brengen van een werkelijke controle op de prijzen, beginnend met de door de regering vastgestelde prijzen, het directe doel van de strijd in deze tijd.
Alleen zo kan de verdeling van het nationale inkomen ten gunste van de arbeidersklasse beïnvloed worden ert verhinderd worden, dat de vruchten van de hoogconjunctuur alleen worden geoogst door de ondernemers.
Uiteindelijk gaat het daarbij natuurlijk om de fundamentale pro-blemen van het kapitalisme, het bestaan van het monopolistische bezit van de productiemiddelen en de ondergeschiktheid van het ver-bruikersbelang aan het proces van de kapitalistische accumulatie.
Doch deze problemen kunnen niet opgelost worden, zonder met toenemende kracht en in groeiende eenheid te strijden tegen de ge-volgen van dit systeem.
JAAP WOLFF 519
I I ;
I
Het verzet tegen
de
Industrialisatie-nota
BIJ
de totstandkoming van het kabinet-Marijnen kenschetste het partijbestuur der C.P.N. dit als een regering van de monopolies. Al direct werd dit bevestigd door het loonbeleid, dat deze regering volgde; maar in de afgelopen maanden is de juistheid van het C.P.N.-standpunt wel volledig duidelijk geworden. De moeilijkheden van de agrarische bevolkingsgroep nemen hand over hand toe; de be-stedingsbeperking drukt loodzwaar op de gemeenten en tast het voorzieningspeil in ernstige mate aan. Bovendien kwam daarbij kort-geleden de industrialisatie-nota van staatssecretaris Bakker.Deze nota bepaalde dat het aantal industrie-kerngemeenten van 44 tot 20 zou worden teruggebracht. Bij die 20 waren dan 3 nieuwe kernen, te weten Den Helder, Bergen op Zoom en het Zuid-Sloe. Van de 44 eerder aangewezen kernen vielen dus 27 gemeenten af.
Als argument gold, dat daardoor de beperkte middelen minder zouden worden versnipperd en da~ door het aanwijzen van minder kernen het effect van de beschikbare middelen groter zou zijn.
De tweede aangegeven overweging was, dat het er om gaat de ont-wikkeling van een beperkt aantal plaatsen in korte tijd zodanig te stimuleren, dat zij als "trekpaarden" van een zekere allure voor de sociaal-economische ontwikkeling van een geheel gebied kunnen gaan functioneren en potentieel de mogelijkheid in zich bergen om tot een autonome groei te komen.
Het eerste argument is gericht op beperking van de financiële uit-gaven.
Het tweede laat zien, dat men zelfs de gedachte koestert de finan-ciële hulp te beëindigen door een mogelijke autonome groei in de toekomst.
Met deze nota deed de regering-Marijnen een nieuwe aanval op de belangen van een groot aantal gemeenten en werden de tegen-stellingen tussen de regering en de gemeentebesturen opnieuw ver-groot.
We spreken hier van de regering-Marijnen, omdat bij de behande-ling van de nota in de vaste commissie voor Economische Zaken door de staatssecretaris duidelijk werd gesteld dat de nota een stuk kabinets-politiek was.
Eenzelfde benadering treffen we ook aan in "Het Vrije Volk", dat op 4 juli 1964 schreef: "Maar wij zijn wel van mening, dat de rege-ring nu om redenen van bezuiniging [ cursief-HVV] te ver is, door-geschoten. Het is duidelijk, dat staatssecretaris Bakker in het kabi-net een nederlaag heeft geleden [in de redenering wordt duidelijk de nadruk gelegd op "de beperktheid der middelen"] tegen de mi-nister van financiën".
Nog treffender kwam de achtergrond van de nota-Bakker tot uit-drukking tijdens de radio-reportage over de behandeling van de nota in de commissie van Economische Zaken.
Het P.v.d.A.-Kamerlid, de heer Berger, had een motie ingediend waarin werd gevraagd méér geld beschikbaar te stellen voor de re-gionale industrialisatie. Deze motie werd niet aangenomen. Volgens de A.V.R.O.-verslaggever had de motie waarschijnlijk wel de instem-ming van de Kamerleden der regeringspartijen, maar zij moesten wel een afwijzend standpunt innemen in verband met het accoord van Oud-Wassenaar.
Tijdens die geheime besprekingen op Oud-Wassenaar sloten de re-geringspartijen een accoord, dat de grondslag vormt voor de rege-ringspolitiek en dat o.a. inhoudt dat belastingverlaging ten voordele van de hogere inkomens zal worden doorgevoerd.
Vandaar dat korthouden van de gemeenten; vandaar geen voldoen-de midvoldoen-delen voor een krachtige aanpak van voldoen-de industrie-spreiding!
GEMEENTEBESTUREN IN ACTIE DE publicatie van de nota-Bakker heeft een storm van
verontwaar-diging doen opsteken.
Na de eerste schrik en verbazing brak er een golf van activiteit los. Gemeentebesturen spraken in volledige eensgezindheid hun pro-testen uit, stuurden adressen naar het parlement en demonstreerden op velerlei wijzen hun ontevredenheid en afkeuring.
Het bleef daarbij niet beperkt tot de direct betrokken gemeenten, maar ook de indirect betrokkenen - zoals de gemeenten rondom Winschoten - sloten zich bij de protest-campagne aan.
De regeringspartijen geraakten erdoor in moeilijkheden en het V.V.D.-Kamerlid Joekes formuleerde dit als volgt in de reeds eerder aangehaalde vergadering van de commissie van Economische Zaken: "Zeer onder de indruk zijn wij, geloof ik, allen gekomen van de ac-tiviteit van gemeentebesturen en burgermeesters". [Handelingen 2e verg. 15 oct. 1964, C61)
De krachtige actie heeft zijn invloed laten gelden, niet alleen in de bovengeciteerde uitspraak, maar vooral, in het optreden van de Kamerleden bij de behandeling van de nota. Practisch iedereen wees de nota af en de staatssecretaris was genoodzaakt een aanvullende nota toe te zeggen, waarbij hij rekening zou houden met de genoem-de bezwaren.
Deze aanvullende nota is gekomen. Ze is een weerspiegeling ener-zijds van de onwil van de regering en anderener-zijds van de onmacht, om haar wil openlijk aan de gemeentebesturen en de oppositie op te leggen.
De nota heeft nu veel overeenkomst met een stuk elastiek; je moet er steeds aan trekken, anders krimpen de halve toezeggingen weer in.
·~ i
!
De onwil van de regering bleek bij de ontwijkende antwoorden van de staatssecretaris op vragen van het C.P.N.-Kamerlid Marcus Bakker over grotere woningbouwtoewijzingen aan een aantal secundaire kernen en over de afwijzing tot beschikbaarstelling van meer geld voor de regionale industrialisatie.
De onmacht bleek uit de verandering ten aanzien van de 27 ker-nen, die oorspronkelijk terzijde waren geschoven en die nu tot 1968 volledig in het beleid betrokken blijven. Daarbij werd de toezegging gedaan dat hun behoeften aan verbetering van de infra-structuur be-vredigend zullen worden gerealiseerd.
Met de provinciale besturen zal het eerst overleg worden gepleegd over verzoeken tot het nemen van maatregelen ter verbetering van de infra-structuur voor dié "secundaire kernen nieuwe stijl", die tot nu toe primaire kernen waren, te weten Winschoten, Stadskanaal, Meppel, Harlingen en Goes.
Voor juichtonen, dat alles ten goede zou zijn gekeerd of zal keren, is geen enkele reden. Maar er is ook geen enkele reden om bij de pakken te gaan neerzitten en de conclusie te trekken dat het alle-maal niets heeft opgeleverd.
Een gemeentebestuurder van één der betrokken gemeenten zei het ons zó: "Wij zijn dankbaar, maar niet voldaan. Alles is nog vaag, maar wij zien ook enig perspectief".
Die dankbaarheid geldt het feit, dat de strijd niet vergeefs is ge-weest. Het niet voldaan zijn houdt de conclusie in: we hebben niet bereikt wat we graag wilden.
Naar onze mening is de strijd niet afgelopen. De regering heeft haar zin niet gekregen en probeert het nu langs een omweg.
De verdienste van de actie en het optreden van de gemeentebe-sturen en de Kamerleden, in het bijzonder van C.P.N. en P.v.d.A. is, dat de strijd kan doorgaan en dat ze moet doorgaan.
GEVAAR VOOR NATIONALE ECONOMIE
HET vraagstuk van de industrie-spreiding is niet alleen een belang van de gemeenten, die voor industrie-vestiging in aanmerking komen, maar is van nationaal belang.
Enerzijds zou de spreiding van de industrie een evenwichtiger (dus: sterkere) en economischer opbouw- met ontsluiting van aan-wezige economische mogelijkheden (zoals daar aanaan-wezige ruimte, arbeidskrachten, o.m. vrij komende uit de agrarische en onder-be-nutte dienstensector, enz.) - doen ontstaan, die het nationale eco-nomische leven ten goede komen. Anderzijds zou de leefbaarheid in het westen worden bevorderd, waar we nu een steeds verder voort-gaande verstedelijking constateren, maar waar niemand iets aan doet. Een planmatige en verantwoorde aanpak van dit vraagstuk, zowel economisch als ruimtelijk, is dan ook noodzakelijk voor ons gehele volk. Maar de monopolies hebben daaraan geen behoefte en dus pakt de regering het niet aan.
Minister-president Marijnen zei onlangs op een desbetreffende vraag in het parlement: "Er bestaat geen nationaal plan, dat kennen wij niet, noch ten aanzien van de havens, noch ten aanzien van een andere indeling".
Laten we met een wat uitgebreid voorbeeld de situatie illustreren. Het gaat hier om de economische situatie in Friesland, ofschoon het aanhalen van dit voorbeeld niet betekent, dat wij minder belang zouden hechten aan de moeilijkheden van Winschoten, Goes, Enk-huizen of aan de situatie in Zuid-Limburg.·
In Friesland lijkt alles nogal mee te vallen, maar wie kennis neemt van de studie die is gemaakt door het Economisch-Technologisch Instituut voor Friesland, (het ETIF), bemerkt al ras dat de situatie niet zo rooskleurig is, als ze oppervlakkig gezien wel lijkt.
Uit die studie blijkt, dat 20% van de Friese beroepsbevolking in de landbouw werkt. Maar de landbouw stoot per jaar 800 à 1000 ar-beidskrachten af. Daar moet dus ander werk voor komen.
Dat is echter niet de enige moeilijkheid. Er werken ongeveer 22.000 mensen in de handelssector en de schatting van het ETIF is; dat daarvan ruim 4.000 als "overcompleet" moeten worden beschouwd, vooral door de moeilijkheden van het middenstandsbedrijf op het platteland.
Tevens berekent men een overschot van plm. 800 van de 2.700 men-sen, die werkzaam zijn in het bank- en verzekeringswezen.
Daarenboven vindt een steeds grotere concentratie plaats in de zuivel-industrie. De verwachting is, dat er slechts een vijftal fabrie-ken zullen overblijven, waardoor ook weer arbeidskrachten vrijko-men.
Tegenover de ontwikkeling van de bestaande economische activi-teiten met hun beperking van het aantal arbeidsplaatsen, staat de vestiging van nieuwe bedrijven. De analyse van het karakter en de omvang van deze vestigingen laat zien, dat deze bedrijven over het algemeen klein zijn.
In 1963 vestigden zich 22 bedrijven in Friesland. Twee daarvan koesteren de verwachting dat zij tot 100 arbeidsplaatsen zullen ko-men. De overige 20 komen tesamen tot 410 arbeidsplaatsen.
Hierbij moet men rekening houden met het feit, dat een aantal minder sterke - of zelfs zwakkere - bedrijven in het westelijke deel van het land geen kans krijgen en dan vaak hun geluk in an-dere delen van het land beproeven.
Weer een ander aspect in Friesland is, dat de nieuw-gekomen vestigingen vaak productie-filialen zijn van ondernemingen, die in andere delen van het land zijn gelegen.
''
zij verrichten of de materialen die zij leveren, komen van elders. Het gevolg van dit alles is, dat het Friese economische leven door zijn wankele basis zeer kwetsbaar is.
In kringen van de provinciale- en gemeentebesturen maakt men zich dan ook grote zorgen. Men is bang, dat zelfs een geringe eco-nomische terugslag de "overbezetting" in sommige sectoren (han-del, landbouw, bank- en verzekeringswezen b.v.) zal doen omslaan in werkloosheid.
Ook de ontwikkeling van de E.E.G. speelt bij deze bezorgdheid een rol. Men is van mening dat, indien de E.E.G. verder wordt doorge-zet en Friesland nog niets is "bijgetrokken", men dan in een uithoek komt te liggen.
Deze bezorgdheid is niet zonder grond, want ook de industrialisa-tie-nota van staatssecretaris Bakker bevat deze dreiging.
In "Het Parool" van 3 juli 1964 wordt echter in een commentaar de nota een verdienstelijk stuk genoemd en even verder leest men: "Het industrialisatie-beleid, zoals dat in de na-oorlogse jaren is ge-voerd, heeft het tot dusver hoofdzakelijk in de breedte gezocht. In de nota van staatssecretaris Bakker zitten elementen, die het kwali-teitsaspect van de industrie-spreiding wat meer kans lijken te ge-ven. Dat vooral moet worden toegejuicht, omdat Nederland het, ook met het oog op de Euromarkt, in de eerste plaats moet hebben van kwali tel ts-produktie".
Hier komt de Europese aap, die achter de plannen van de regering zit, uit de mouw eu die geeft het gevoel van de reeds eerder genoem-de autoriteiten een zeer reële achtergrond.
Een ander punt nog, dat zorgen baart, is de zich aankondigende automatisering.
Deze kan ertoe leiden dat industrieën, zoals ze nu in Friesland bestaan en die veelal arbeidsintensief zijn, arbeiders gaan afstoten. Het perspectief is dus niet rooskleurig en uitgaande van deze si-tuatie - op andere wijze en, gevormd door soms andere omstandig-heden, ook elders in ons land bestaand- zou men mogen verwachten dat er ingrijpende maatregelen ter versterking van het economische leven worden genomen. Een regering met oog voor de nationale be-langen zou dit vraagstuk aanpakken. De regering-Marijnen gaat ech-ter uit van de belangen der monopolies en die zijn duidelijk in strijd met de belangen van ons volk!
Het C.P.N-Kamerlid Marcus Bakker legde daar ook de vinger op door erop te wijzen dat de grote monopolies geen behoefte hadden aan industrialisering van gebieden, waar zij hun arbeidskrachten (pendelaars) vandaan halen en weer gemakkelijk hopen af te sto-ten als ze ruimer in hun arbeidskrachsto-ten zitsto-ten.
Tevens wees hij erop dat door de industrialisatie-nota een aantal grensgebieden - Winschoten, Stadskanaal, Ter Apel en de
hoek - worden prijsgegeven en dat die gebieden daardoor arbeids-reserves worden voor de Westduitse industrie.
ACTIE EN EENHEID
MET
het voorgaande hopen wij duidelijk gesteld te hebben, dat het vraagstuk van de industrie-spreiding een strijdpunt is tussen de reactionaire en de democratische krachten in ons land.Deze tegenstelling komt tot uitdrukking in tal van practische vraagstukken, die een belangenweerspiegeling zijn van het grote kapitaal en de werkers, in de ruimste zin van het woord.
Aan deze tegenstelling, die in wezen een politieke tegenstelling is, ontkomt niemand die niet met zijn belangen laat spotten; ont-komt daarom geen enkele belangen-organisatie en ontont-komt geen enkele politieke partij.
De huidige ontwikkeling dwingt daarom tot een keuze. Elke po-ging, daaraan te ontkomen leidt tot capitulatie en/of grotere moei-lijkheden.
In deze situatie heeft onze partij haar keuze bepaald en haar Con-gres-besluiten zijn een uitstekend kompas in de strijd.
Vandaar dat onze partij een groot en verdienstelijk aandeel kan hebben in de strijd rondom alle omstreden punten, terwijl bij de an-dere politieke partijen tegenstellingen, meningsverschillen en ver-warring aan de dag treden.
Wij zien dat in toenemende mate op het terrein van de gemeente-lijke politiek, zowel bij de financiële verhouding rijk-gemeenten en de gemeente-classificatie, als bij de indiening van de industrialisa-tie-nota.
De gemeenten kwamen en komen vaak eensgezind in het geweer; gemeenteraadsleden van regeringspartijen treden op tegen de rege-ringspolitiek en de politiek van hun partijbesturen.
Ook op het Demonstratief Congres van de Partij van de Arbeid, dat half november plaatsvond en tot onderwerp had "De gemeenten in de klem", werd dit gesignaleerd.
P.v.d.A.-voorzitter Suurhoff wijdde daar in zijn slotwoord enige aandacht aan. Hij stelde, dat voor de gemeenteraadsleden van de regeringspartijen die critiek hebben op het regeringsbeleid, een grote taak was weggelegd in eigen kring. Pas als ze daaraan werken, kun-nen ze ernstig genomen worden.
Dit was, bij al het goede dat wij op het Congres hoorden, één van die opmerkingen of uitlatingen, waarmee we ons beslist niet ver-enigen konden.
tot versterking van de krachten, die de regeringspolitiek bestrijden. Een standpunt als dat van Suurhoff is sectarisch en remt de ont-plooiing van de strijd tegen de regering-Marijnen.
Juist de tegenstellingen bij de burgerlijke partij en geven nieuw perspectief aan de arbeidersbeweging in haar strijd tegen de reactie. Deze tegenstellingen in de burgerlijke partijen zijn een natuurlijk en logisch voortvloeisel van de politiek der monopolies.
De toppen van de burgerlijke partijen zijn verstrengeld met de leidinggevende kringen van de monopolies, maar de middenkaders en de basis van die partijen zijn met hun belangen verweven met de niet-monopolistische belangen.
Het vraagstuk voor de arbeidersbeweging is: hoe kan zij deze niet-monopolistische belangen omzetten in anti-niet-monopolistische kracht!
Dat kan door een konsekwente strijd, door het ontwikkelen en steeds verder ontwikkelen van de eenheid van optreden tussen so-cialisten en communisten.
De eenheid van optreden van socialisten en communisten zal de strijd versterken, zal nieuwe en andere krachten van buiten de ar-beidersbeweging aantrekken en in de strijd voeren.
Deze eenheid zal de katalysator zijn van de eenheid der nationaal-democratische kracht,en.
Daarom is het te betreuren dat het verschijnsel van het eensge-zind optreden van de gemeenteraden niet positiever en uitgewerk-ter is benaderd op het Demonstratief Congres van de Partij van de Arbeid.
De mogelijkheid van eensgezind optreden tegen de regeringspoli-tiek op plaatselijk niveau is bewezen. Doorslaggevend bewezen, want het beperkte zich niet tot één of ander incidenteel geval, maar het is een algemeen, een veel-omvattend verschijnsel geworden.
Bijna 250 gemeenten betuigden hun sympathie met de gemeente-raden van Opsterland en Utingeradeel met hun actie tot opheffing van de gemente-classificatie.
De ontevredenheid over de bestedingsbeperking en de slechte fi-nanciering door het Rijk is practisch algemeen en de actie tegen de plannen, omschreven in de industrialisatie-nota, bracht óók vele ge-meuten in beweging.
Het is een nieuw verschijnsel, dat wij ernstig en positief tegemoet moeten treden .. Het is de aftekening van een in beweging komende nationaal-democratische stroming, die in kracht zal toenemen omdat ze gebaseerd is op belangen, die door de regeringspolitiek steeds meer in het gedrang komen.
Ons 21ste Congres analyseerde dit alles en thans zien wij de prac-tische bevestiging.
Dat moet en zal ook ons élan en enthousiasme versterken om met alle kracht de ontwikkeling verder te stimuleren.
HARRY VERHEIJ
Gemiste kansen
Discussie tussen Italiaanse en Franse marxisten
IN
de zomer van dit jaar verscheen bij de Italiaanse uitgeverij Einau-di een boek onder de titel "Gollismo e lotta operaia" (Gaullisme en arbeidersstri;d}. De schrijver, Saverio Tutino, die zeven jaar als cor-respondent van het communistische blad l'Unità in Parijs heeft ge-werkt, geeft in dit werk zijn indrukken weer over het Franse poli-tieke leven in de veel bewogen periode, waarin de oorlog met Alge-rtie woedde en De Gaulle aan de macht kwam. Het optreden van de democratische- en arbeidersbeweging in deze tijd wordt door hem met een critisch oog nagegaan.De in het boek neergelegde opvattingen en conclusies komen ge-heel op persoonlijke rekening van Tutino. De Italiaanse communisti-sche partij heeft tot uiting gebracht, dat zij ten aanzien van een aan-tal daarvan grote reserves heeft en ze soms zelfs negatief beoordeelt.
In het bijzonder is rondom een deel van het tweede hoofdstuk van het boek, dat in de Franse taal is verschenen in het door
J.
P. Sartre geleide tijdschrift Les Temps Modernes (in het nummer van augus-tus-september}, een discussie ontstaan. In het weekblad van de Fran-se communistische partij, France Nouvelle, heeft Guy BesFran-se op de door Tutino geopperde meningen geantwoord.Oin onze lezers een indruk te geven van deze discussie publice-ren wij hierbij een groot deel van het tweede hoofdstuk van Tutino's boek en het artikel van Guy Besse.
{N het tweede hoofdstuk van zijn boek "Gaullisme en Arbeiders-strijd" geeft Saverio Tutino eerst een overzicht over een enquête, die het Franse weekblad L'Express eind 1957 had ingesteld naar de opvattingen van de jeugd. In die zelfde periode had ook het instituut voor opinie-onderzoek ( IFOP) een dergelijk onderzoek verricht.
Het belangwekkendste resultaat was, dat 97 pct van de jonge men-sen de "politiek" als de ergste gesel van Frankrijk beschouwde; een groot deel van hen veroordeelde uitgesproken de parlementaire vor-men die toen, en in de daaraan voorafgaande tien jaren, bestonden en zag deze als iets afschuwwekkends, als vreemd aan hun eigen, met hun leeftijd overeenkomende opvattingen. L'Express dacht toen te kunnen constateren, dat de tijd was gekomen waarin een nieuwe golf zou komen aanspoelen, gericht op een moderner politiek.
Er kwam echter geen moderner politiek. In 1958 zegevierde De Gaulle; de golf van wantrouwen in het stelsel van wat in Frankrijk de "vierde republiek" genoemd wordt, leverde hem overwinningen op bij het referendum en de verkiezingen in dat jaar. De krachten van links, die verdeeld optraden, hadden ge,en voldoende kracht om dit tegen te gaan.
Tutino's beschouwing gaat dan aldus verder:
Wie in de laatste tien jaar, van 1953-'63, aandachtig de gebeurte-nissen in Frankrijk heeft gevolgd, moest hier wel de bitterste erva-ringen opdoen betreffende het lot van de democratie. De jeugd, de nieuwe generatie, heeft hier wellicht de diépste en meest betekenen-de tragedie beleefd. Ze werd teleurgesteld en afgeremd door betekenen-de ma-nier waarop in die jaren de politieke strijd gevoerd is.
De Franse samenleving was aan het veranderen, maar deze veran-clering bracht geen concrete rijpwording met zich mee. Had de "deko-lonisatie" zich werkelijk revolutionair ontwikkeld, dan had ze de jonge mensen op de barricades en in de voorste gelederen gebracht. Maar tijdens de oorlogen in Indochina en Algerije botste het zuiver en edelmoedig élan van de jeugd meer dan eens op tegen een muur van onbegrip, zodat het verliep in een onbestemde en algemene ver-warring. Dat was niet nodig geweest. Door een te ingewikkeld spel en door het kronkelig verloop van de feiten werden deze voorvech-ters van het eerste gelid teruggedrongen naar de rol van meelopers. Hoewel de geschiedenis ze weer in de voorhoede zal plaatsen heeft toch heel een jonge generatie, die van haar impulsen had kunnen profiteren, deze gelegenheid gemist.
Voor de Franse jeugd waren de ervaringen, opgedaan in de strijd tegen de oorlog in Indochina, ongetwijfeld het belangrijkst. Deze strijd moet men misschien meer zien als een episode van de "koude oorlog" dan als een zuiver-revolutionaire plicht. Maar het feit blijft bestaan, dat de jonge communisten deze strijd vol vuur en met oor-spronkelijke vondsten hebben gevoerd, omdat ze strookte met hun revolutionair geweten. Het is dan ook beter te zeggen, dat mede de koude oorlog belet heeft, dat andere jeugdige krachten zich massaal rond de communisten schaarden. In deze zin was die strijd in-derdaad een episode van de "koude oorlog". Had men zo'n blok wel kunnen vormen, dan was het daarna voor de rechtse krachten moei-lijker geweest om de jeugd in verwarring te brengen ten aanzien van de oorlog in Algerije. De linkse politieke- en vakbandsorganisaties hebben hier niet met de nodige inspanning gezocht naar het natuur-lijkst accoord (in de strijd voor de vrede), nl. met de katholieken. Ze hebben deze toenadering verwaarloosd, maar tot elke prijs een verbond met de sociademocraten nagestreefd, hoewel deze nog al-tijd achter de Gaulle's zetten op het politieke schaakbord stonden.
In het begin beschouwde zelfs de Franse Vredesraad het Algerijnse conflict niet als een echte oorlog. Er werd vaag gesproken van een "politionele actie". Linkse democraten zoals Mitterrand en Mendès France verdedigden in het parlement de stelling van Frans Algerije*) met groter hardnekkigheid dan nodig in hun strijd op twee fronten ( Mitterrand was toen minister van Binnenlandse Zaken en Mendès *) Frans Algerije is de term die gebruikt wordt door hen die van mening waren, dat Algerije als gevolg van ·een eeuw Franse kolonisatie was geworden tot een provincie van Frankrijk en daarvan een onverbrekelijk deel was.
France premier van een regering die op het punt stond te vallen door de gezamenlijke aanval van rechts en links). De communisten zelf waren een tijdlang bevreesd, dat de Algerijnse opstand van 1 november 1954 het werk was van provocateurs: zo immers drukte zich het politiek bureau van de CPF uit in een document van 8 no-vember 1954.
Bij de beoordeling van deze periode moet men de nadruk leggen op de lange fase van onzekerheid, die ook bij de linkse arbeiders-organisaties heeft bestaan, eer ze de juiste grondslag van de Alge-rijnse bevrijdingsbeweging erkenden. Dit beïnvloedde sterk de ma-nier, waarop een objectief toch al moeilijke strijd is gevoerd. Daar-voor bestond een complex van redenen, waarvan de eenvoudigste en meest in het oog lopende een soort paternalistisch wantrouwen be-trof, dat een beweging, met een langdurige en traditionele klasse-structuur zoals de CPF, koesterde jegens een jonge, uit ongelijk-soortige krachten samengestelde en essentieel nationalistische be-weging zoals de Algerijnse FLN. Daarenboven bestreed de FLN de voorrechten van de Europese, en wel Franse, minderheid. De Franse arbeidersorganisaties hadden dus, in naam van het proletarisch in-ternationalisme, met deze minderheid van landgenoten die zich als heersers in Algerije genesteld hadden, moeten breken. Nooit was ook maar één communistische partij of grote vakbandsorganisatie van West-Europa geconfronteerd met zo ingewikkelde problemen. Het Algerijnse Nationale Bevrijdingsfront had geen ander program dan de onafhankelijkheid van het land. Het werd niet erkend als een orgaan van klassenstrijd. Het Algemeen Algerijns Vakverbond [ UGTA) was lid van het IVVV (Intern. Verbond van Vrije Vakvereni-gingen) toentertijd door het WVV (het Wereld Vakverbond waarvan cle ÇGT, het Algemene Franse Vakverbond, lid is) fel bestreden als één van de voornaamste instrumenten in handen van de imperialis-tische reactie.
Onder die omstandigheden kon geen enkel reeds bestaand schema de Franse arbeidersklasse van dienst zijn, zodat ze met eigen kracht, althans essentieel met eigen krachten, zelf een nieuw schema moest opstellen. Hoe moest men opmarcheren met gebruikmaking van de logische wapens van de revolutionaire ideologie en het spon-tane internationalistisch enthousiasme van de proletarische basis, zonder vervolgens in de steek te worden gelaten door brede, onder sociaal-democratische invloed staande volksmassa's? Was hier moed nodig of omzichtigheid? Het is duidelijk, dat er meer dan één reden voor aarzelen bestond.
die tot op dat ogenblik de verzwakking van de burgerlijke democra-tieën in Europa niet had beschouwd vanuit het gezichtspunt van de veralgemening van de anti-koloniale strijd. Toen deze na de wereld-oorlog, in het spoor van de overwinning op nazisme en fascisme; door de spontane impuls van de onderdrukte volken oplaaide, heeft het feit dat de oude politieke lijn een zo snelle ontwikkeling van de koloniale ontvoogding niet had voorzien, remmend gewerkt op de vernieuwing van de strategie der arbeidersbeweging t.a.v. de kolo-niale landen. Het was gemakkelijker, zich te houden aan het oude schema dat rekening hield met de bevrijding van de onderdrukte volken door de arbeidersklasse, wanneer deze in het onderdrukken-de land aan onderdrukken-de macht zou zijn gekomen.
Zo hebben de Franse communisten zelfs nog na de anti-fascistische
ov~rwinning geaarzeld om het recht van de Algerijnen op
onafhan-kelijkheid te erkennen. Heel het voorafgaande werk was gericht ge-weest op steun bij de oprichting van een Algerijnse partij van de Eu-ropese arbeiders, die, meer dan een zusterpartij, nauw verbonden was met de CPF. De kaders van de vakbonden en van de communis-tische partij in Algerije waren grotendeels Frans, juist omdat ze zo organisch mogelijk in contact moesten staan met de partij en de vakbonden in het "moederland" met het oog op de dag, dat daar de arbeidersklasse aan de macht zou zijn gekomen. Het stadium van de nationale revolutie had men niet voorzien en daarom was het ook niet gemakkelijk om de schema's tijdig om te werken en aan te pas-sen. De koloniale massamoord te Sétif in mei 1945 werd door de com-munisten verklaard door de "aanwezigheid van hitleragenten" onder de Algerijnse nationalisten, die de vrijheidsbetogingen hadden geor-ganiseerd. Deze lijn werd zeer langzaam gewijzigd, meer door de dwang van gebeurtenissen van buiten-af dan door een creatieve voor-bereiding van de Franse arbeidersbeweging. Zodoende moest men zich min of meer passief aan de omstandigheden aanpassen vrijwel op het moment toen deze ongunstig waren geworden. De Franse ar-beidersklasse was genoodzaakt ook op dit terrein een moeilijk de-fensief gevecht te leveren en langs allerlei kronkelwegen zijn poli-tiek te veranderen, achter de gebeurtenissen aan.
(
veroordeeld, waarvan hij veertien maanden in een cel te Carcassonne in afzondering doorbracht.
Net als Liechti zijn heel wat andere jonge rekruten - monteurs, arbeiders, electriciens, boeren, beambten, studenten, allen commu-nisten - de gevangenis ingegaan, sommigen twee jaar, anderen achttien maanden. Liechti, als eerste in de gevangenis gekomen, was er twee jaar later ook als eerste weer uit. Hij kreeg het bevel, op-nieuw naar Algerije te gaan. Weer weigerde hij. Hij werd voor de tweede maal veroordeeld. Toen hij daarna de gevangenis verliet, wa-ren vier jaar verlopen; intussen had de partij· vastgesteld, dat het niet mogelijk was deze vorm van protest en van strijd bij de massa's ingang te doen vinden en dat dit derhalve gestaakt moest worden.
Niet alle jonge communisten zijn in staat geweest de partijdisci-pline te aanvaarden: de zoon van een afdelingssecretaris in het de-partement Seine-et-Oise schoot zich door de mond, na vergeefse po-gingen met de partij tot overeenstemming te komen om niet te ver-trekken. Een andere jonge communist, in het departement Gard, was de bergen ingevlucht om daar kou te vatten en zich te laten afkeu-ren, maar hij bevroor en zijn beiden voeten moesten worden geam-puteerd. Al in het voorjaar van 1956 hadden honderden vertrekkende soldaten in treinen of kazernes gemuit, maar de partij keurde deze betogingen af. Er was duidelijk een kloof ontstaan tussen de spon-tane impuls van de basis en de door het partijbestuur bepaalde tak-tiek. waarom, zo vroeg men zich af, hadden de communisten zich verscheidene jaren beperkt tot de erkenning van de Algerijnse na-tionale souvereiniteit binnen het kader van de Franse Unie? Waarom hadden zij zo lang gedraald alvorens met een resoluut initiatief in de strijd voor vrede in Algerije voor de dag te komen? Waarom ging ook de CGT zo behoedzaam te werk? Allemaal vragen, waarop slechts vage en onzekere antwoorden gegeven werden; antwoorden die spra-ken over de noodzaak van taktische voorzichtigheid, over het be-staan van rassistische gevoelens bij de volksmassa's, over de kans op provocaties van de kant van de Gaullistische staat.
De Algerijnse arbeiders in Frankrijk moesten de CGT verlaten om in· de FLN te kunnen strijden. Dat moest wel negatieve en defaitis-tische sporen in de geest van de Franse arbeiders achterlaten. VELEN oordelen, dat het gezegde volgens hetwelk de Franse
ar-beidersklasse nog niet rijp zou zijn om de Algerijnse strijders volledig te steunen, een voorwendsel is. Tot op de dag van vandaag kan men de theoretici van de Franse vakbeweging horen vertellen dat "de behoedzaamheid van de CGT volkomen aan de gevoelens van de basis beantwoordde" en dat "de arbeidersklasse jaren lang geen belangstelling had voor het Algerijnse conflict": zodat "de leiders van de CGT er voor pasten zich, door een actie op brede schaal, ook maar een moment af te zonderen van de massa's der Franse loon-trekkenden".
enige jaren om verschillende redenen een negatief resultaat afge-worpen. Ze schiep een afgrond tussen Algerijnse en Franse werkers (kerstmis '61 weigerden enige FLN-gevangenen in Frankrijk paket-ten, gezonden door de Arbeidershulp, met de woorden, dat ze liever niets ontvingen als dit de enige huip van de Franse arbeidersklasse was). Ze verzwakte de bevrijdingsbeweging en de anti-fascistische strijd, die een nuttige band konden leggen tussen de nieuwe gene-raties en de generatie, die zelf aan het verzet had deelgenomen. Ze remde het edelmoedig initiatief van de arbeidersklasse af, smoorde de internationalistische dadendrang die de historische taak moet vervullen, één der meest knagende kwaden in de Franse samenle-ving uit te roeien: het chauvinisme. Hoe is het trouwens mogelijk, te verzekeren dat "de voorzichtigheid van de CGT precies overeenkwam met de gevoelens van de basis" als men elders verzekerde, dat "een groot deel van de energie der actieve leden verbruikt werd door de enerverende en uitzichtloze strijd tussen tegengestelde formaties", dat "ten overstaan van deze wanordelijke en doelloze agitatie, arbei-ders en beambten passief worden en het vakbondsleven van-uit de verte bekijken" en dat derhalve "de vakbandsverdeeldheid de grondreden is waarom de massa's de vakbonden ver-I aten".
We weten, dat de Franse vakbonden organisaties zijn van minder-heden van de arbeidersklasse en niet van de arbeidersmassa's. Op 13 miljoen werkenden zijn minder dan 3 miljoen georganiseerd. Dit wantrouwen houdt verband met anarcho-syndicalistische tradities. Er bestaat dus, ook in de CGT, een duidelijke tendens tot moeizaam, opofferend, maar vaak ook geïsoleerd werken door vakbandsverant-woordelijken in de fabrieken, los van de basis, waardoor vaak een weinig democratische praktijk met typisch bureaucratische vormen ontstaat.
Hebben de vakbonden een zware strijd te voeren, dan lukt het de actieve vakbondsleden de massa's met zich mee te slepen. Dit ge-schiedde onder de moeilijkste voorwaarden tijdens de mijnwerkers-stakingen in '47 en '48, ook al werd daarna de verhouding tussen basis en leiding geschaad door de negatieve afloop. Maar als de vak-bondsleiders een voorzichtigheidstaktiek volgen en de gevechten één voor één aftellen volgens de ingewikkelde maatstaf van een noodzakelijkerwijs van het leven der massa's verwij derde politieke berekening, dan ontstaat bij de vakbandskaders in de fabrieken de neiging zich af te zonderen, omdat hun taak te moeilijk wordt. Dan verdiept zich de breuk met de basis.