Vraag nr. 126 van 29 maart 2000
van de heer JOHAN DE ROO
Beleidsplan Kinderopvang – Rol gemeenten Het beleidsplan Kinderopvang van de minister bevat een aantal maatregelen, zoals de uitbreiding van buitenschoolse opvang (Stuk 237 (1999-2000) – Nr. 1 – red.).
De minister wil de gemeenten meer betrekken in de programmering ervan en kondigt een jaarlijkse prijs ter waarde van 750.000 frank aan voor drie gemeenten die erin slagen een geïntegreerd aan-bod te creëren.
Daarnaast erkent de minister dat de sector een rechtstreekse financiële inbreng vanuit We l z i j n nodig heeft.
1. Kan de minister de plannen met betrekking tot de rol van de gemeenten verduidelijken ? Wat wordt er precies verwacht van de gemeen-ten ?
2. Het financiële plaatje van deze operatie blijft behoorlijk vaag.
Hoeveel middelen worden voor deze operatie uitgetrokken ?
Antwoord
Naar aanleiding van het beleidsplan Kinderopvang peilt de Vlaamse volksvertegenwoordiger naar de concrete modaliteiten met betrekking tot respec-tievelijk de lokale beleidsplanning en het opnemen van de sector van de initiatieven voor buiten-schoolse opvang (IBO's) in het bevoegdheidsdo-mein Welzijn.
1. Specifiek aan het lokaal overleg buitenschoolse kinderopvang is dat het alle rechtstreeks be-trokkenen samenbrengt in een onafhankelijk f o r u m . Het is de rol van de gemeente dit proces op te starten, te ondersteunen en eraan te parti-c i p e r e n . Er is ook een permanente begeleiding van het lokale overleg door de provinciale amb-tenaren van Kind en Gezin.
Het is de bedoeling dat dit proces wordt voort-gezet en versterkt.
Als ik aangeef dat het wordt versterkt, d a n houdt dat in dat het lokale overleg niet alleen adviserend zal optreden ten opzichte van de buitenschoolse kinderopvang, maar ten opzichte van het hele veld van de kinderopvang. Ik ben er immers van overtuigd dat het essentieel is dat de ontwikkeling van een opvangaanbod naad-loos aansluit bij de specificiteit van de plaatselij-ke situatie. Slechts wanneer de lokale betrokplaatselij-ke- betrokke-nen rechtstreeks mee het aanbod bepalen, k a n een op elkaar afgestemd en geoptimaliseerd ge-heel van voorzieningen worden gecreëerd. De overgang van het lokale overleg buiten-schoolse kinderopvang naar een globaal lokaal overleg zal stapsgewijs gebeuren. In eerste in-stantie zal worden geprobeerd binnen het loka-le overloka-leg ook de bijzondere opvangnoden be-spreekbaar te stellen. Dit betekent dat de vang van zieke kinderen, de occasionele op-v a n g, de urgentieopop-vang, de opop-vang 's morgens v r o e g, 's avonds laat en in het weekend voor-werp van gesprek en advies worden. De provin-ciale ambtenaren van Kind en Gezin zullen deze inhoudelijke verruiming van het lokale overleg ondersteunen, uiteraard in overleg met de betrokken actoren en de gemeentebesturen. In uitvoering van het beleidsplan wil ik boven-dien werk maken van een proefproject waarbij aan een aantal representatieve steden en ge-meenten wordt gevraagd een globaal beleids-plan Kinderopvang uit te tekenen. Daarin zou een meerjarenplan voor de opvang van kinde-ren tussen 0 en 12 jaar worden gerealiseerd. D i t proces zal wetenschappelijk worden begeleid en o n d e r s t e u n d . De bevindingen ervan zullen lei-den tot een aanpassing van de nu bestaande re-gelgeving met betrekking tot het lokale overleg. Dit betekent dat de ervaringen van de komende maanden de basis zullen vormen voor een aan-passing van het ministerieel besluit dat de loka-le beloka-leidsplanning met betrekking tot de buiten-schoolse kinderopvang vastlegt.
In zijn globaliteit zal de dynamiek die een ver-ruimd lokaal overleg kinderopvang nastreeft, worden begeleid door een stuurgroep waarin naast Kind en Gezin zeker ook de Ve r e n i g i n g van Vlaamse Steden en Gemeenten zitting heeft.
on-d e r s t e u n e n , on-dan gebeurt on-dat in on-de context van een kinderopvanginitiatief als basisvoorziening. Momenteel is de werking van de initiatieven voor buitenschoolse opvang nagenoeg uitslui-tend afhankelijk van enerzijds het toekennen van We e r w e r k e r s, en anderzijds aanvullende middelen uit het Fonds voor Collectieve Uitrus-tingen en Diensten (FCUD). Deze aanpak is vruchtbaar gebleken. Hij zal wellicht ook in de toekomst mee bijdragen tot de verdere uitbouw van de sector. In dit verband is het belangrijk dat mijn collega van We r k g e l e g e n h e i d ,m i n i s t e r L a n d u y t , de voorwaarden voor Weerwerkers zal v e r s o e p e l e n . Vooral de duur van de vereiste werkloosheidsperiode wordt ingekort.
Maar als ook een IBO als een volwaardige ba-sisvoorziening een plaats moet krijgen in het Vlaams opvanglandschap, dan is een geleidelij-ke financiële input vanuit Welzijn noodzageleidelij-kelijk. Ik zal dit in eerste instantie realiseren door in geld te voorzien, met name vanaf 2001, voor die projecten welke niet als vanzelfsprekend binnen het FCUD- en Weerwerkkader een plaats vin-d e n . Ik bevin-doel vin-daarmee projecten vin-die bijvoor-beeld gedurende een beperkte periode open z i j n . In sommige gemeenten is het zo dat de meeste acute opvangnoden zich beperken tot de kleine vakanties. Een initiatief dat zich daarop t o e s p i t s t , kan niet binnen het FCUD- en We e r-w e r k k a d e r. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap zal ik voor dergelijke specifieke projecten, o p maat van de plaatselijke situatie – uit het voor-gaande punt is het belang gebleken dat ik aan de lokale inbreng hecht – kansen creëren. H e t juiste bedrag dat daarvoor in de begroting 2001 wordt ingeschreven, is nog niet vastgelegd. M o-menteel zijn de voorbereidingen voor de begro-ting 2001 nog volop bezig. Het uiteindelijke be-drag zal mee worden bepaald op grond van een inventaris van de vragen in deze context. I n f o r-matie daarover heb ik opgevraagd aan Kind en Gezin.
Daarnaast zal ik vanuit Welzijn proberen een fi-nanciële ondersteuning uit te werken die de kwaliteit van een IBO-werking bevordert. H e t is immers zo dat, in het kader van de besprekin-gen rond het kwaliteitsdecreet, een aanpassing van de regelgeving is ingeschreven die ertoe strekt dat op een periode van negen jaar de helft van de Weerwerkers zou moeten kunnen doorstromen naar een hoger diploma. Dit hoger diploma veronderstelt ook een hogere verlo-n i verlo-n g. De daarvoor vereiste bijkomeverlo-nde midde-len zal ik, bovenop wat het FCUD en We e r w e r k
g e n e r e r e n , rechtstreeks vanuit Welzijn vrijma-k e n . Oovrijma-k hier moet het juiste bedrag nog wor-den bepaald.