• No results found

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties "

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Ineke Hendrickx

Tessel de Lange

(2)
(3)

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Beleid en praktijk in Nederland voor en na de Vreemdelingenwet 2000

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Wolf Legal Publishers a

Centrum voor Migratierecht WODC, Ministerie van Justitie

2004

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Beleid en praktijk in Nederland voor en na de Vreemdelingenwet 2000

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Wolf Legal Publishers a

Centrum voor Migratierecht WODC, Ministerie van Justitie

2004

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Beleid en praktijk in Nederland voor en na de Vreemdelingenwet 2000

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Wolf Legal Publishers a

Centrum voor Migratierecht WODC, Ministerie van Justitie

2004

Toelating van vreemdelingen voor verblijf bij religieuze organisaties

Beleid en praktijk in Nederland voor en na de Vreemdelingenwet 2000

Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Wolf Legal Publishers a

Centrum voor Migratierecht WODC, Ministerie van Justitie

2004

(4)

RELIGIEUZE ORGANISATIES

© 2004 WODC, Ministerie van Justitie Foto omslag © wlp

Uitgever: Wolf Legal Publishers, Nijmegen/Tilburg <http://www.wlp.biz>

ISBN: 90-5850-093-4

RELIGIEUZE ORGANISATIES

© 2004 WODC, Ministerie van Justitie Foto omslag © wlp

Uitgever: Wolf Legal Publishers, Nijmegen/Tilburg <http://www.wlp.biz>

ISBN: 90-5850-093-4

TOELATING VAN VREEMDELINGEN VOOR VERBLIJF BIJ RELIGIEUZE ORGANISATIES

© 2004 WODC, Ministerie van Justitie Foto omslag © wlp

Uitgever: Wolf Legal Publishers, Nijmegen/Tilburg <http://www.wlp.biz>

ISBN: 90-5850-093-4

TOELATING VAN VREEMDELINGEN VOOR VERBLIJF BIJ RELIGIEUZE ORGANISATIES

© 2004 WODC, Ministerie van Justitie Foto omslag © wlp

Uitgever: Wolf Legal Publishers, Nijmegen/Tilburg <http://www.wlp.biz>

ISBN: 90-5850-093-4

(5)

v

Voorwoord

Dit rapport is totstandgekomen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het is uitgevoerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen, on- der supervisie van prof. dr. W. Wolters, prof. mr. C. Groenendijk, mr. T.

de Lange en dr. C. Notermans. Het grotendeels kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd door drs. Ineke Hendrickx, cultureel antropologe. Zij heeft dit rapport geschreven in nauwe en zeer plezierige samenwerking met mr.

Tessel de Lange (Centrum voor Migratierecht), die onder andere de meer juridische gedeelten in dit rapport voor haar rekening heeft genomen.

De religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die hun medewer- king hebben verleend aan dit onderzoek willen wij heel hartelijk danken.

De onderzoekster is door hen hartelijk en gastvrij ontvangen, en welwil- lend van informatie voorzien. Wij spreken de hoop uit dat dit onderzoek kan bijdragen aan een aanvaardbare oplossing voor de problematiek die deze organisaties ervaren met betrekking tot het verkrijgen van vergun- ningen tot verblijf. Wij wensen de organisaties veel succes in hun werk- zaamheden. Ook een woord van dank aan de vreemdelingendiensten, die op korte termijn en ondanks drukke werkzaamheden vanwege het over- dragen van alle dossiers en taken aan de IND, bereid waren om inzage te geven in personendossiers. Een speciaal woord van dank aan de ambte- naar van de vreemdelingendienst Venlo voor het geven van inzicht in de diverse procedures. De student-assistenten Claudia Jacobsen en Susanne van Steenbergen bedanken wij voor hun competente ondersteuning van de onderzoekster, en Jan Zwart voor het voorbereidende literatuuronder- zoek. Mieke en Joost van der Stok danken wij voor het verwerken van de kwantitatieve gegevens in de personendossiers.

v

Voorwoord

Dit rapport is totstandgekomen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het is uitgevoerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen, on- der supervisie van prof. dr. W. Wolters, prof. mr. C. Groenendijk, mr. T.

de Lange en dr. C. Notermans. Het grotendeels kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd door drs. Ineke Hendrickx, cultureel antropologe. Zij heeft dit rapport geschreven in nauwe en zeer plezierige samenwerking met mr.

Tessel de Lange (Centrum voor Migratierecht), die onder andere de meer juridische gedeelten in dit rapport voor haar rekening heeft genomen.

De religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die hun medewer- king hebben verleend aan dit onderzoek willen wij heel hartelijk danken.

De onderzoekster is door hen hartelijk en gastvrij ontvangen, en welwil- lend van informatie voorzien. Wij spreken de hoop uit dat dit onderzoek kan bijdragen aan een aanvaardbare oplossing voor de problematiek die deze organisaties ervaren met betrekking tot het verkrijgen van vergun- ningen tot verblijf. Wij wensen de organisaties veel succes in hun werk- zaamheden. Ook een woord van dank aan de vreemdelingendiensten, die op korte termijn en ondanks drukke werkzaamheden vanwege het over- dragen van alle dossiers en taken aan de IND, bereid waren om inzage te geven in personendossiers. Een speciaal woord van dank aan de ambte- naar van de vreemdelingendienst Venlo voor het geven van inzicht in de diverse procedures. De student-assistenten Claudia Jacobsen en Susanne van Steenbergen bedanken wij voor hun competente ondersteuning van de onderzoekster, en Jan Zwart voor het voorbereidende literatuuronder- zoek. Mieke en Joost van der Stok danken wij voor het verwerken van de kwantitatieve gegevens in de personendossiers.

Voorwoord

Dit rapport is totstandgekomen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het is uitgevoerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen, on- der supervisie van prof. dr. W. Wolters, prof. mr. C. Groenendijk, mr. T.

de Lange en dr. C. Notermans. Het grotendeels kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd door drs. Ineke Hendrickx, cultureel antropologe. Zij heeft dit rapport geschreven in nauwe en zeer plezierige samenwerking met mr.

Tessel de Lange (Centrum voor Migratierecht), die onder andere de meer juridische gedeelten in dit rapport voor haar rekening heeft genomen.

De religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die hun medewer- king hebben verleend aan dit onderzoek willen wij heel hartelijk danken.

De onderzoekster is door hen hartelijk en gastvrij ontvangen, en welwil- lend van informatie voorzien. Wij spreken de hoop uit dat dit onderzoek kan bijdragen aan een aanvaardbare oplossing voor de problematiek die deze organisaties ervaren met betrekking tot het verkrijgen van vergun- ningen tot verblijf. Wij wensen de organisaties veel succes in hun werk- zaamheden. Ook een woord van dank aan de vreemdelingendiensten, die op korte termijn en ondanks drukke werkzaamheden vanwege het over- dragen van alle dossiers en taken aan de IND, bereid waren om inzage te geven in personendossiers. Een speciaal woord van dank aan de ambte- naar van de vreemdelingendienst Venlo voor het geven van inzicht in de diverse procedures. De student-assistenten Claudia Jacobsen en Susanne van Steenbergen bedanken wij voor hun competente ondersteuning van de onderzoekster, en Jan Zwart voor het voorbereidende literatuuronder- zoek. Mieke en Joost van der Stok danken wij voor het verwerken van de kwantitatieve gegevens in de personendossiers.

Voorwoord

Dit rapport is totstandgekomen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het is uitgevoerd door de Katholieke Universiteit Nijmegen, on- der supervisie van prof. dr. W. Wolters, prof. mr. C. Groenendijk, mr. T.

de Lange en dr. C. Notermans. Het grotendeels kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd door drs. Ineke Hendrickx, cultureel antropologe. Zij heeft dit rapport geschreven in nauwe en zeer plezierige samenwerking met mr.

Tessel de Lange (Centrum voor Migratierecht), die onder andere de meer juridische gedeelten in dit rapport voor haar rekening heeft genomen.

De religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die hun medewer- king hebben verleend aan dit onderzoek willen wij heel hartelijk danken.

De onderzoekster is door hen hartelijk en gastvrij ontvangen, en welwil-

lend van informatie voorzien. Wij spreken de hoop uit dat dit onderzoek

kan bijdragen aan een aanvaardbare oplossing voor de problematiek die

deze organisaties ervaren met betrekking tot het verkrijgen van vergun-

ningen tot verblijf. Wij wensen de organisaties veel succes in hun werk-

zaamheden. Ook een woord van dank aan de vreemdelingendiensten, die

op korte termijn en ondanks drukke werkzaamheden vanwege het over-

dragen van alle dossiers en taken aan de IND, bereid waren om inzage te

geven in personendossiers. Een speciaal woord van dank aan de ambte-

naar van de vreemdelingendienst Venlo voor het geven van inzicht in de

diverse procedures. De student-assistenten Claudia Jacobsen en Susanne

van Steenbergen bedanken wij voor hun competente ondersteuning van

de onderzoekster, en Jan Zwart voor het voorbereidende literatuuronder-

zoek. Mieke en Joost van der Stok danken wij voor het verwerken van de

kwantitatieve gegevens in de personendossiers.

(6)

vi

Tot slot willen wij de heer Beijaard van het WODC bedanken voor de prettige samenwerking en de WODC begeleidingscommissie voor hun po- sitief kritische bijdrage aan dit rapport. De begeleidingscommissie be- stond uit prof. dr. A.F. Droogers van de Vrije Universiteit (voorzitter), drs. J. Goutier (IND), drs. A. de Groot en mr. drs. E. Slijper (ministerie van Justitie), dr. P. van Rooden (Universiteit van Amsterdam), drs. J.J.

Verboom (ministerie van SZW) en dr. F. Beijaard (WODC).

Nijmegen, juni 2004 Ineke Hendrickx Tessel de Lange

vi

Tot slot willen wij de heer Beijaard van het WODC bedanken voor de prettige samenwerking en de WODC begeleidingscommissie voor hun po- sitief kritische bijdrage aan dit rapport. De begeleidingscommissie be- stond uit prof. dr. A.F. Droogers van de Vrije Universiteit (voorzitter), drs. J. Goutier (IND), drs. A. de Groot en mr. drs. E. Slijper (ministerie van Justitie), dr. P. van Rooden (Universiteit van Amsterdam), drs. J.J.

Verboom (ministerie van SZW) en dr. F. Beijaard (WODC).

Nijmegen, juni 2004 Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Voorwoord

Tot slot willen wij de heer Beijaard van het WODC bedanken voor de prettige samenwerking en de WODC begeleidingscommissie voor hun po- sitief kritische bijdrage aan dit rapport. De begeleidingscommissie be- stond uit prof. dr. A.F. Droogers van de Vrije Universiteit (voorzitter), drs. J. Goutier (IND), drs. A. de Groot en mr. drs. E. Slijper (ministerie van Justitie), dr. P. van Rooden (Universiteit van Amsterdam), drs. J.J.

Verboom (ministerie van SZW) en dr. F. Beijaard (WODC).

Nijmegen, juni 2004 Ineke Hendrickx Tessel de Lange

Voorwoord

Tot slot willen wij de heer Beijaard van het WODC bedanken voor de prettige samenwerking en de WODC begeleidingscommissie voor hun po- sitief kritische bijdrage aan dit rapport. De begeleidingscommissie be- stond uit prof. dr. A.F. Droogers van de Vrije Universiteit (voorzitter), drs. J. Goutier (IND), drs. A. de Groot en mr. drs. E. Slijper (ministerie van Justitie), dr. P. van Rooden (Universiteit van Amsterdam), drs. J.J.

Verboom (ministerie van SZW) en dr. F. Beijaard (WODC).

Nijmegen, juni 2004

Ineke Hendrickx

Tessel de Lange

(7)

vii

Inhoudsopgave

Voorwoord v

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 2

1.2 Probleemstelling 3

1.3 Doelstelling 4

1.4 Onderzoeksvragen 4

1.5 Onderzoeksverantwoording 5

2 Religie en levensbeschouwing in Nederland 9

2.1 Historie 9

2.2 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en de

overheid 10

2.3 Religie en levensbeschouwing in hedendaags Nederland 16

2.4 Samenvatting 26

3 Toelating voor verblijf op religieuze gronden:

regelgeving en jurisprudentie 29

3.1 Vreemdelingenwet 2000 29

3.2 Machtiging tot voorlopig verblijf 33 3.3 De Wet arbeid vreemdelingen 37 3.4 Toelatingsbeleid voor religieuzen van 1945 tot 1995 43 3.5 Wetgeving en beleid in de andere 14 oude EU-lidstaten 46

3.6 Samenvatting 49

4 Toelatingsbeleid in de praktijk vóór de Vreemdelingenwet

2000 51

4.1 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en hun

vreemdelingen 54

4.2 Personendossiers: enig cijfermateriaal 63 4.3 Vreemdelingenbeleid religieuze doeleinden: praktijk

voorafgaand aan de Vreemdelingenwet 2000 65 4.3.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 65 4.3.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 68 vii

Inhoudsopgave

Voorwoord v

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 2

1.2 Probleemstelling 3

1.3 Doelstelling 4

1.4 Onderzoeksvragen 4

1.5 Onderzoeksverantwoording 5

2 Religie en levensbeschouwing in Nederland 9

2.1 Historie 9

2.2 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en de

overheid 10

2.3 Religie en levensbeschouwing in hedendaags Nederland 16

2.4 Samenvatting 26

3 Toelating voor verblijf op religieuze gronden:

regelgeving en jurisprudentie 29

3.1 Vreemdelingenwet 2000 29

3.2 Machtiging tot voorlopig verblijf 33 3.3 De Wet arbeid vreemdelingen 37 3.4 Toelatingsbeleid voor religieuzen van 1945 tot 1995 43 3.5 Wetgeving en beleid in de andere 14 oude EU-lidstaten 46

3.6 Samenvatting 49

4 Toelatingsbeleid in de praktijk vóór de Vreemdelingenwet

2000 51

4.1 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en hun

vreemdelingen 54

4.2 Personendossiers: enig cijfermateriaal 63 4.3 Vreemdelingenbeleid religieuze doeleinden: praktijk

voorafgaand aan de Vreemdelingenwet 2000 65 4.3.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 65 4.3.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 68

Inhoudsopgave

Voorwoord v

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 2

1.2 Probleemstelling 3

1.3 Doelstelling 4

1.4 Onderzoeksvragen 4

1.5 Onderzoeksverantwoording 5

2 Religie en levensbeschouwing in Nederland 9

2.1 Historie 9

2.2 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en de

overheid 10

2.3 Religie en levensbeschouwing in hedendaags Nederland 16

2.4 Samenvatting 26

3 Toelating voor verblijf op religieuze gronden:

regelgeving en jurisprudentie 29

3.1 Vreemdelingenwet 2000 29

3.2 Machtiging tot voorlopig verblijf 33 3.3 De Wet arbeid vreemdelingen 37 3.4 Toelatingsbeleid voor religieuzen van 1945 tot 1995 43 3.5 Wetgeving en beleid in de andere 14 oude EU-lidstaten 46

3.6 Samenvatting 49

4 Toelatingsbeleid in de praktijk vóór de Vreemdelingenwet

2000 51

4.1 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en hun

vreemdelingen 54

4.2 Personendossiers: enig cijfermateriaal 63 4.3 Vreemdelingenbeleid religieuze doeleinden: praktijk

voorafgaand aan de Vreemdelingenwet 2000 65 4.3.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 65 4.3.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 68

Inhoudsopgave

Voorwoord v

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 2

1.2 Probleemstelling 3

1.3 Doelstelling 4

1.4 Onderzoeksvragen 4

1.5 Onderzoeksverantwoording 5

2 Religie en levensbeschouwing in Nederland 9

2.1 Historie 9

2.2 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en de

overheid 10

2.3 Religie en levensbeschouwing in hedendaags Nederland 16

2.4 Samenvatting 26

3 Toelating voor verblijf op religieuze gronden:

regelgeving en jurisprudentie 29

3.1 Vreemdelingenwet 2000 29

3.2 Machtiging tot voorlopig verblijf 33 3.3 De Wet arbeid vreemdelingen 37 3.4 Toelatingsbeleid voor religieuzen van 1945 tot 1995 43 3.5 Wetgeving en beleid in de andere 14 oude EU-lidstaten 46

3.6 Samenvatting 49

4 Toelatingsbeleid in de praktijk vóór de Vreemdelingenwet

2000 51

4.1 Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en hun

vreemdelingen 54

4.2 Personendossiers: enig cijfermateriaal 63 4.3 Vreemdelingenbeleid religieuze doeleinden: praktijk

voorafgaand aan de Vreemdelingenwet 2000 65

4.3.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 65

4.3.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 68

(8)

viii

4.3.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 74

4.3.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het

aanvragen van verblijfsvergunningen 76

4.4. Samenvatting 76

5 Toelatingsbeleid in de praktijk na de Vreemdelingenwet 2000 79 5.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 80 5.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 83 5.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 84

5.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het aanvragen

van verblijfsvergunningen 86

5.5 Vreemdelingen voor religieuze doeleinden en arbeid: is

het verrichten van religieuze activiteiten arbeid? 90 5.6 Effect van Vreemdelingenwet 2000 op het uitoefenen

van de religieuze of levensbeschouwelijke doelstellingen

van de aanvragende organisaties 98

5.7 Copingstrategieën 103

5.8 Samenvatting 104

6 Conclusies en aanbevelingen 105

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen 105

6.2 Conclusies 110

6.3 Aanbevelingen 114

Samenvatting 121

Summary 129

Literatuur 137

Lijst van afkortingen 139

Bijlagen 141

Bijlage 1: Overzicht van onderzochte religieuze en

levensbeschouwelijke organisaties 141

Bijlage 2: Formulier voor personendossier 145

Bijlage 3: Checklist IND 146

Bijlage 4: Checklist Vreemdelingendienst 147 Bijlage 5: Spreadsheet personendossiers 148 Bijlage 6: Coderingslijst bij spreadsheet personendossiers 153 Bijlage 7: Personendossiers naar landen van herkomst 154

Bijlage 8: TBV 2004/2 155

Bijlage 9: TBV 2002/40 161

Bijlage 10: Immigration Rules Verenigd Koninkrijk 165 Bijlage 11: Bijsluiter CWI bij aanvraag twv voor religieuzen 172

viii

4.3.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 74

4.3.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het

aanvragen van verblijfsvergunningen 76

4.4. Samenvatting 76

5 Toelatingsbeleid in de praktijk na de Vreemdelingenwet 2000 79 5.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 80 5.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 83 5.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 84

5.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het aanvragen

van verblijfsvergunningen 86

5.5 Vreemdelingen voor religieuze doeleinden en arbeid: is

het verrichten van religieuze activiteiten arbeid? 90 5.6 Effect van Vreemdelingenwet 2000 op het uitoefenen

van de religieuze of levensbeschouwelijke doelstellingen

van de aanvragende organisaties 98

5.7 Copingstrategieën 103

5.8 Samenvatting 104

6 Conclusies en aanbevelingen 105

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen 105

6.2 Conclusies 110

6.3 Aanbevelingen 114

Samenvatting 121

Summary 129

Literatuur 137

Lijst van afkortingen 139

Bijlagen 141

Bijlage 1: Overzicht van onderzochte religieuze en

levensbeschouwelijke organisaties 141

Bijlage 2: Formulier voor personendossier 145

Bijlage 3: Checklist IND 146

Bijlage 4: Checklist Vreemdelingendienst 147 Bijlage 5: Spreadsheet personendossiers 148 Bijlage 6: Coderingslijst bij spreadsheet personendossiers 153 Bijlage 7: Personendossiers naar landen van herkomst 154

Bijlage 8: TBV 2004/2 155

Bijlage 9: TBV 2002/40 161

Bijlage 10: Immigration Rules Verenigd Koninkrijk 165 Bijlage 11: Bijsluiter CWI bij aanvraag twv voor religieuzen 172

Inhoud

4.3.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 74

4.3.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het

aanvragen van verblijfsvergunningen 76

4.4. Samenvatting 76

5 Toelatingsbeleid in de praktijk na de Vreemdelingenwet 2000 79 5.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 80 5.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 83 5.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 84

5.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het aanvragen

van verblijfsvergunningen 86

5.5 Vreemdelingen voor religieuze doeleinden en arbeid: is

het verrichten van religieuze activiteiten arbeid? 90 5.6 Effect van Vreemdelingenwet 2000 op het uitoefenen

van de religieuze of levensbeschouwelijke doelstellingen

van de aanvragende organisaties 98

5.7 Copingstrategieën 103

5.8 Samenvatting 104

6 Conclusies en aanbevelingen 105

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen 105

6.2 Conclusies 110

6.3 Aanbevelingen 114

Samenvatting 121

Summary 129

Literatuur 137

Lijst van afkortingen 139

Bijlagen 141

Bijlage 1: Overzicht van onderzochte religieuze en

levensbeschouwelijke organisaties 141

Bijlage 2: Formulier voor personendossier 145

Bijlage 3: Checklist IND 146

Bijlage 4: Checklist Vreemdelingendienst 147 Bijlage 5: Spreadsheet personendossiers 148 Bijlage 6: Coderingslijst bij spreadsheet personendossiers 153 Bijlage 7: Personendossiers naar landen van herkomst 154

Bijlage 8: TBV 2004/2 155

Bijlage 9: TBV 2002/40 161

Bijlage 10: Immigration Rules Verenigd Koninkrijk 165 Bijlage 11: Bijsluiter CWI bij aanvraag twv voor religieuzen 172

Inhoud

4.3.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 74

4.3.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het

aanvragen van verblijfsvergunningen 76

4.4. Samenvatting 76

5 Toelatingsbeleid in de praktijk na de Vreemdelingenwet 2000 79 5.1 Procedure bij de aanvraag van een verblijfsvergunning 80 5.2 Toegekende verblijfstitels en beperkingen 83 5.3 Redenen voor inwilligen of weigeren van

verblijfsvergunningen 84

5.4 Problematiek die organisaties ervaren bij het aanvragen

van verblijfsvergunningen 86

5.5 Vreemdelingen voor religieuze doeleinden en arbeid: is

het verrichten van religieuze activiteiten arbeid? 90 5.6 Effect van Vreemdelingenwet 2000 op het uitoefenen

van de religieuze of levensbeschouwelijke doelstellingen

van de aanvragende organisaties 98

5.7 Copingstrategieën 103

5.8 Samenvatting 104

6 Conclusies en aanbevelingen 105

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen 105

6.2 Conclusies 110

6.3 Aanbevelingen 114

Samenvatting 121

Summary 129

Literatuur 137

Lijst van afkortingen 139

Bijlagen 141

Bijlage 1: Overzicht van onderzochte religieuze en

levensbeschouwelijke organisaties 141

Bijlage 2: Formulier voor personendossier 145

Bijlage 3: Checklist IND 146

Bijlage 4: Checklist Vreemdelingendienst 147 Bijlage 5: Spreadsheet personendossiers 148 Bijlage 6: Coderingslijst bij spreadsheet personendossiers 153 Bijlage 7: Personendossiers naar landen van herkomst 154

Bijlage 8: TBV 2004/2 155

Bijlage 9: TBV 2002/40 161

Bijlage 10: Immigration Rules Verenigd Koninkrijk 165

Bijlage 11: Bijsluiter CWI bij aanvraag twv voor religieuzen 172

(9)

1

1 Inleiding

Religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen kennen geen grenzen.

Dit geldt ook voor de organisaties die voortkomen uit een religieuze bele- ving, een religieuze of levensbeschouwelijke opdracht of overtuiging. De katholieke kerk beschouwt zichzelf bijvoorbeeld als een wereldkerk, en ziet Nederland als een kerkprovincie. Hierdoor kan het voorkomen dat mensen afkomstig uit landen buiten Europa binnen Nederland religieuze taken verrichten. Zij overschrijden voor het uitvoeren van die taken niet de grens van hun religie of levensbeschouwing, maar wel landsgrenzen.

Zij worden als vreemdelingen beschouwd en dienen bij een verblijf langer dan drie maanden te beschikken over een verblijfsvergunning. In veel gevallen hebben ze voor binnenkomst in Nederland een visum nodig.

Binnen religieuze en levensbeschouwelijke stromingen is onderscheid te maken tussen religieuze specialisten die min of meer fulltime vanuit religie of levensbeschouwing actief zijn voor die religie of levensbeschou- wing en mensen die een religie of levensbeschouwing aanhangen, er lid van zijn, de geloofsgemeenschap. Dit onderzoeksrapport richt zich op de eerste groep, de religieuze specialisten, aangezien alleen voor deze groep verblijfsvergunningen worden aangevraagd. Het totale aantal aanvragen is daardoor beperkt.

In de onderzoeksopdracht werden geestelijke voorgangers uit het bui- tenland die in Nederland werkzaam zijn en onder de Wet Arbeid Vreem- delingen vallen van het onderzoek uitgesloten aangezien voor hen een adequaat beleidskader zou bestaan. Wel diende het onderzoek een signa- lerende functie te hebben ten aanzien van andere organisaties waarop beleid van toepassing zou kunnen zijn. De onderzoekers hebben daarom een zo breed mogelijk scala aan religieuze en levensbeschouwelijke orga- nisaties op hun overeenkomsten en verschillen onderzocht. Ook geestelij- ke voorgangers maken daarom onderdeel uit van dit onderzoek.

Er woedt momenteel een hevig maatschappelijk debat over de toela- ting van vreemdelingen in Nederland. Zeker sinds de aanslagen van 11

1

1 Inleiding

Religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen kennen geen grenzen.

Dit geldt ook voor de organisaties die voortkomen uit een religieuze bele- ving, een religieuze of levensbeschouwelijke opdracht of overtuiging. De katholieke kerk beschouwt zichzelf bijvoorbeeld als een wereldkerk, en ziet Nederland als een kerkprovincie. Hierdoor kan het voorkomen dat mensen afkomstig uit landen buiten Europa binnen Nederland religieuze taken verrichten. Zij overschrijden voor het uitvoeren van die taken niet de grens van hun religie of levensbeschouwing, maar wel landsgrenzen.

Zij worden als vreemdelingen beschouwd en dienen bij een verblijf langer dan drie maanden te beschikken over een verblijfsvergunning. In veel gevallen hebben ze voor binnenkomst in Nederland een visum nodig.

Binnen religieuze en levensbeschouwelijke stromingen is onderscheid te maken tussen religieuze specialisten die min of meer fulltime vanuit religie of levensbeschouwing actief zijn voor die religie of levensbeschou- wing en mensen die een religie of levensbeschouwing aanhangen, er lid van zijn, de geloofsgemeenschap. Dit onderzoeksrapport richt zich op de eerste groep, de religieuze specialisten, aangezien alleen voor deze groep verblijfsvergunningen worden aangevraagd. Het totale aantal aanvragen is daardoor beperkt.

In de onderzoeksopdracht werden geestelijke voorgangers uit het bui- tenland die in Nederland werkzaam zijn en onder de Wet Arbeid Vreem- delingen vallen van het onderzoek uitgesloten aangezien voor hen een adequaat beleidskader zou bestaan. Wel diende het onderzoek een signa- lerende functie te hebben ten aanzien van andere organisaties waarop beleid van toepassing zou kunnen zijn. De onderzoekers hebben daarom een zo breed mogelijk scala aan religieuze en levensbeschouwelijke orga- nisaties op hun overeenkomsten en verschillen onderzocht. Ook geestelij- ke voorgangers maken daarom onderdeel uit van dit onderzoek.

Er woedt momenteel een hevig maatschappelijk debat over de toela- ting van vreemdelingen in Nederland. Zeker sinds de aanslagen van 11

1 Inleiding

Religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen kennen geen grenzen.

Dit geldt ook voor de organisaties die voortkomen uit een religieuze bele- ving, een religieuze of levensbeschouwelijke opdracht of overtuiging. De katholieke kerk beschouwt zichzelf bijvoorbeeld als een wereldkerk, en ziet Nederland als een kerkprovincie. Hierdoor kan het voorkomen dat mensen afkomstig uit landen buiten Europa binnen Nederland religieuze taken verrichten. Zij overschrijden voor het uitvoeren van die taken niet de grens van hun religie of levensbeschouwing, maar wel landsgrenzen.

Zij worden als vreemdelingen beschouwd en dienen bij een verblijf langer dan drie maanden te beschikken over een verblijfsvergunning. In veel gevallen hebben ze voor binnenkomst in Nederland een visum nodig.

Binnen religieuze en levensbeschouwelijke stromingen is onderscheid te maken tussen religieuze specialisten die min of meer fulltime vanuit religie of levensbeschouwing actief zijn voor die religie of levensbeschou- wing en mensen die een religie of levensbeschouwing aanhangen, er lid van zijn, de geloofsgemeenschap. Dit onderzoeksrapport richt zich op de eerste groep, de religieuze specialisten, aangezien alleen voor deze groep verblijfsvergunningen worden aangevraagd. Het totale aantal aanvragen is daardoor beperkt.

In de onderzoeksopdracht werden geestelijke voorgangers uit het bui- tenland die in Nederland werkzaam zijn en onder de Wet Arbeid Vreem- delingen vallen van het onderzoek uitgesloten aangezien voor hen een adequaat beleidskader zou bestaan. Wel diende het onderzoek een signa- lerende functie te hebben ten aanzien van andere organisaties waarop beleid van toepassing zou kunnen zijn. De onderzoekers hebben daarom een zo breed mogelijk scala aan religieuze en levensbeschouwelijke orga- nisaties op hun overeenkomsten en verschillen onderzocht. Ook geestelij- ke voorgangers maken daarom onderdeel uit van dit onderzoek.

Er woedt momenteel een hevig maatschappelijk debat over de toela- ting van vreemdelingen in Nederland. Zeker sinds de aanslagen van 11

1 Inleiding

Religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen kennen geen grenzen.

Dit geldt ook voor de organisaties die voortkomen uit een religieuze bele- ving, een religieuze of levensbeschouwelijke opdracht of overtuiging. De katholieke kerk beschouwt zichzelf bijvoorbeeld als een wereldkerk, en ziet Nederland als een kerkprovincie. Hierdoor kan het voorkomen dat mensen afkomstig uit landen buiten Europa binnen Nederland religieuze taken verrichten. Zij overschrijden voor het uitvoeren van die taken niet de grens van hun religie of levensbeschouwing, maar wel landsgrenzen.

Zij worden als vreemdelingen beschouwd en dienen bij een verblijf langer dan drie maanden te beschikken over een verblijfsvergunning. In veel gevallen hebben ze voor binnenkomst in Nederland een visum nodig.

Binnen religieuze en levensbeschouwelijke stromingen is onderscheid te maken tussen religieuze specialisten die min of meer fulltime vanuit religie of levensbeschouwing actief zijn voor die religie of levensbeschou- wing en mensen die een religie of levensbeschouwing aanhangen, er lid van zijn, de geloofsgemeenschap. Dit onderzoeksrapport richt zich op de eerste groep, de religieuze specialisten, aangezien alleen voor deze groep verblijfsvergunningen worden aangevraagd. Het totale aantal aanvragen is daardoor beperkt.

In de onderzoeksopdracht werden geestelijke voorgangers uit het bui- tenland die in Nederland werkzaam zijn en onder de Wet Arbeid Vreem- delingen vallen van het onderzoek uitgesloten aangezien voor hen een adequaat beleidskader zou bestaan. Wel diende het onderzoek een signa- lerende functie te hebben ten aanzien van andere organisaties waarop beleid van toepassing zou kunnen zijn. De onderzoekers hebben daarom een zo breed mogelijk scala aan religieuze en levensbeschouwelijke orga- nisaties op hun overeenkomsten en verschillen onderzocht. Ook geestelij- ke voorgangers maken daarom onderdeel uit van dit onderzoek.

Er woedt momenteel een hevig maatschappelijk debat over de toela-

ting van vreemdelingen in Nederland. Zeker sinds de aanslagen van 11

(10)

2

september 2001 in de Verenigde Staten leven er ook in Nederland onvei- ligheidsgevoelens ten opzichte van vreemdelingen. De inburgering van buitenlandse voorgangers (die een centrale rol zouden moeten spelen bij de inburgering van de leden van hun organisatie) is een hot item gewor- den. Daarnaast is er sprake van een spanning tussen religieuze en le- vensbeschouwelijke organisaties en de overheid, die samenhangt met een aantal andere rechtsprincipes: de vrijheid van godsdienst, het gelijk- heidsbeginsel (waaruit voortvloeit dat de overheid alle religies en levens- beschouwingen gelijk moet behandelen), en de verzorgingsstaat (die het bestaansminimum voor iedereen wil kunnen garanderen). Ook die begin- selen en belangen staan immers soms op gespannen voet met elkaar.

Er is binnen Nederland een toenemende secularisatie te constateren.

Desondanks maakt religie en levensbeschouwing voor velen in Nederland nog steeds een wezenlijk onderdeel uit van het leven en de eigen identi- teit. In toenemende mate spelen andere dan sinds lang aanwezige religies een rol.

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Het overheidsbeleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbe- schouwelijke gronden was onder de vorige Vreemdelingenwet (Vw (oud)) versnipperd. Aanvragen hiertoe werden vaak ingewilligd door uitzonde- ringen toe te staan op de vereisten voor een tewerkstellingsvergunning (twv) of een verblijfsvergunning, op grond van ad hoc regelingen met de betrokken organisaties of door gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van de Minister.

Onder de nieuwe Vreemdelingenwet (Vw 2000), die per 1 april 2001 in werking is getreden, is het maken van dergelijke uitzonderingen juri- disch minder eenvoudig omdat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alleen verleend wordt onder beperkingen die verband houden met een bepaald doel waarvoor verblijf is toegestaan (artikel 14, Vw 2000 en arti- kel 3.4 Vreemdelingenbesluit 2000). Om toelating voor religieuze of le- vensbeschouwelijke doeleinden wederom mogelijk te maken, overweegt het ministerie van Justitie een nieuw beleidskader te scheppen.

1

Dit is door de minister ook per brief aan een religieuze organisatie medege- deeld.

2

1 Startnotitie WODC-onderzoek, 23 oktober 2003, projectnummer 184, inventarisatie toelating voor religieuze doeleinden, pagina 2: “De Directie Vreemdelingenbeleid acht het noodzakelijk een nieuw beleidskader te scheppen voor toelating op religi- euze en levensbeschouwelijke gronden”.

2 “Het beleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbeschouwelijke gronden is momenteel versnipperd en ad hoc van aard. Met name door de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is dit aan het licht gekomen. Op grond hiervan heb

Æ

2

september 2001 in de Verenigde Staten leven er ook in Nederland onvei- ligheidsgevoelens ten opzichte van vreemdelingen. De inburgering van buitenlandse voorgangers (die een centrale rol zouden moeten spelen bij de inburgering van de leden van hun organisatie) is een hot item gewor- den. Daarnaast is er sprake van een spanning tussen religieuze en le- vensbeschouwelijke organisaties en de overheid, die samenhangt met een aantal andere rechtsprincipes: de vrijheid van godsdienst, het gelijk- heidsbeginsel (waaruit voortvloeit dat de overheid alle religies en levens- beschouwingen gelijk moet behandelen), en de verzorgingsstaat (die het bestaansminimum voor iedereen wil kunnen garanderen). Ook die begin- selen en belangen staan immers soms op gespannen voet met elkaar.

Er is binnen Nederland een toenemende secularisatie te constateren.

Desondanks maakt religie en levensbeschouwing voor velen in Nederland nog steeds een wezenlijk onderdeel uit van het leven en de eigen identi- teit. In toenemende mate spelen andere dan sinds lang aanwezige religies een rol.

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Het overheidsbeleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbe- schouwelijke gronden was onder de vorige Vreemdelingenwet (Vw (oud)) versnipperd. Aanvragen hiertoe werden vaak ingewilligd door uitzonde- ringen toe te staan op de vereisten voor een tewerkstellingsvergunning (twv) of een verblijfsvergunning, op grond van ad hoc regelingen met de betrokken organisaties of door gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van de Minister.

Onder de nieuwe Vreemdelingenwet (Vw 2000), die per 1 april 2001 in werking is getreden, is het maken van dergelijke uitzonderingen juri- disch minder eenvoudig omdat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alleen verleend wordt onder beperkingen die verband houden met een bepaald doel waarvoor verblijf is toegestaan (artikel 14, Vw 2000 en arti- kel 3.4 Vreemdelingenbesluit 2000). Om toelating voor religieuze of le- vensbeschouwelijke doeleinden wederom mogelijk te maken, overweegt het ministerie van Justitie een nieuw beleidskader te scheppen.

1

Dit is door de minister ook per brief aan een religieuze organisatie medege- deeld.

2

1 Startnotitie WODC-onderzoek, 23 oktober 2003, projectnummer 184, inventarisatie toelating voor religieuze doeleinden, pagina 2: “De Directie Vreemdelingenbeleid acht het noodzakelijk een nieuw beleidskader te scheppen voor toelating op religi- euze en levensbeschouwelijke gronden”.

2 “Het beleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbeschouwelijke gronden is momenteel versnipperd en ad hoc van aard. Met name door de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is dit aan het licht gekomen. Op grond hiervan heb

Æ

Hoofdstuk 1

september 2001 in de Verenigde Staten leven er ook in Nederland onvei- ligheidsgevoelens ten opzichte van vreemdelingen. De inburgering van buitenlandse voorgangers (die een centrale rol zouden moeten spelen bij de inburgering van de leden van hun organisatie) is een hot item gewor- den. Daarnaast is er sprake van een spanning tussen religieuze en le- vensbeschouwelijke organisaties en de overheid, die samenhangt met een aantal andere rechtsprincipes: de vrijheid van godsdienst, het gelijk- heidsbeginsel (waaruit voortvloeit dat de overheid alle religies en levens- beschouwingen gelijk moet behandelen), en de verzorgingsstaat (die het bestaansminimum voor iedereen wil kunnen garanderen). Ook die begin- selen en belangen staan immers soms op gespannen voet met elkaar.

Er is binnen Nederland een toenemende secularisatie te constateren.

Desondanks maakt religie en levensbeschouwing voor velen in Nederland nog steeds een wezenlijk onderdeel uit van het leven en de eigen identi- teit. In toenemende mate spelen andere dan sinds lang aanwezige religies een rol.

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Het overheidsbeleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbe- schouwelijke gronden was onder de vorige Vreemdelingenwet (Vw (oud)) versnipperd. Aanvragen hiertoe werden vaak ingewilligd door uitzonde- ringen toe te staan op de vereisten voor een tewerkstellingsvergunning (twv) of een verblijfsvergunning, op grond van ad hoc regelingen met de betrokken organisaties of door gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van de Minister.

Onder de nieuwe Vreemdelingenwet (Vw 2000), die per 1 april 2001 in werking is getreden, is het maken van dergelijke uitzonderingen juri- disch minder eenvoudig omdat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alleen verleend wordt onder beperkingen die verband houden met een bepaald doel waarvoor verblijf is toegestaan (artikel 14, Vw 2000 en arti- kel 3.4 Vreemdelingenbesluit 2000). Om toelating voor religieuze of le- vensbeschouwelijke doeleinden wederom mogelijk te maken, overweegt het ministerie van Justitie een nieuw beleidskader te scheppen.

1

Dit is door de minister ook per brief aan een religieuze organisatie medege- deeld.

2

1 Startnotitie WODC-onderzoek, 23 oktober 2003, projectnummer 184, inventarisatie toelating voor religieuze doeleinden, pagina 2: “De Directie Vreemdelingenbeleid acht het noodzakelijk een nieuw beleidskader te scheppen voor toelating op religi- euze en levensbeschouwelijke gronden”.

2 “Het beleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbeschouwelijke gronden is momenteel versnipperd en ad hoc van aard. Met name door de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is dit aan het licht gekomen. Op grond hiervan heb

Æ

Hoofdstuk 1

september 2001 in de Verenigde Staten leven er ook in Nederland onvei- ligheidsgevoelens ten opzichte van vreemdelingen. De inburgering van buitenlandse voorgangers (die een centrale rol zouden moeten spelen bij de inburgering van de leden van hun organisatie) is een hot item gewor- den. Daarnaast is er sprake van een spanning tussen religieuze en le- vensbeschouwelijke organisaties en de overheid, die samenhangt met een aantal andere rechtsprincipes: de vrijheid van godsdienst, het gelijk- heidsbeginsel (waaruit voortvloeit dat de overheid alle religies en levens- beschouwingen gelijk moet behandelen), en de verzorgingsstaat (die het bestaansminimum voor iedereen wil kunnen garanderen). Ook die begin- selen en belangen staan immers soms op gespannen voet met elkaar.

Er is binnen Nederland een toenemende secularisatie te constateren.

Desondanks maakt religie en levensbeschouwing voor velen in Nederland nog steeds een wezenlijk onderdeel uit van het leven en de eigen identi- teit. In toenemende mate spelen andere dan sinds lang aanwezige religies een rol.

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Het overheidsbeleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbe- schouwelijke gronden was onder de vorige Vreemdelingenwet (Vw (oud)) versnipperd. Aanvragen hiertoe werden vaak ingewilligd door uitzonde- ringen toe te staan op de vereisten voor een tewerkstellingsvergunning (twv) of een verblijfsvergunning, op grond van ad hoc regelingen met de betrokken organisaties of door gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van de Minister.

Onder de nieuwe Vreemdelingenwet (Vw 2000), die per 1 april 2001 in werking is getreden, is het maken van dergelijke uitzonderingen juri- disch minder eenvoudig omdat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd alleen verleend wordt onder beperkingen die verband houden met een bepaald doel waarvoor verblijf is toegestaan (artikel 14, Vw 2000 en arti- kel 3.4 Vreemdelingenbesluit 2000). Om toelating voor religieuze of le- vensbeschouwelijke doeleinden wederom mogelijk te maken, overweegt het ministerie van Justitie een nieuw beleidskader te scheppen.

1

Dit is door de minister ook per brief aan een religieuze organisatie medege- deeld.

2

1 Startnotitie WODC-onderzoek, 23 oktober 2003, projectnummer 184, inventarisatie toelating voor religieuze doeleinden, pagina 2: “De Directie Vreemdelingenbeleid acht het noodzakelijk een nieuw beleidskader te scheppen voor toelating op religi- euze en levensbeschouwelijke gronden”.

2 “Het beleid ten aanzien van toelating op religieuze of levensbeschouwelijke gronden

is momenteel versnipperd en ad hoc van aard. Met name door de inwerkingtreding

van de Vreemdelingenwet 2000 is dit aan het licht gekomen. Op grond hiervan heb

Æ

(11)

3

Belangrijke uitgangspunten bij de formulering van dit beleidskader zijn het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 Grondwet) en de vrijheid van godsdienst (artikel 6 Grondwet). Hieruit vloeit voort dat religieuze en levensbe- schouwelijke stromingen op gelijke wijze dienen te worden behandeld.

Derhalve is het niet mogelijk de toelating tot Nederland te regelen per organisatie of stroming, maar moet deze gebaseerd zijn op de redenen waarvoor verblijf wordt aangevraagd en op de aard van de activiteiten die in Nederland worden verricht.

Op het moment is er onvoldoende inzicht in de gronden waarop in het verleden, dat wil zeggen voor de invoering van Vw 2000, verblijfsvergun- ningen en twv’s zijn verleend of onthouden bij aanvragen om toelating voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden. Tevens is er onvol- doende inzicht in de activiteiten waarvoor toelating werd aangevraagd door religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en welke activiteiten door de toegelaten personen werden of worden verricht voor deze organi- saties. Inzicht in deze zaken kan van nut zijn bij de formulering van nieuw beleid waarmee personen tot Nederland toegelaten kunnen worden voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden.

Op 15 januari 2004 is, in afwachting van een definitief beleidskader, een overgangsregeling voor het verblijf op religieuze of levensbeschouwe- lijke gronden van kracht geworden.

3

Deze overgangsregeling heeft een geldigheidsduur van een jaar.

1.2 Probleemstelling

Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties vragen in Nederland om toelating van vreemdelingen voor religieuze doeleinden. De Nederlandse overheid heeft als taak om de toelating van vreemdelingen te reguleren.

Er blijkt onder Vw 2000 een spanning te bestaan tussen de wens van de organisaties en de taak van de overheid en de regelgeving op dat gebied.

Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe vóór de inwerkingtreding van Vw 2000 werd beslist op aanvragen van religieuze of levensbeschouwelij- ke organisaties om personen tot Nederland toe te laten om hieromtrent een helder en consistent beleid te kunnen formuleren. Het is derhalve noodzakelijk te achterhalen wat voor de inwerkingtreding van Vw 2000 werd verstaan onder religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, waarvoor verblijf in Nederland werd toegestaan. In dit onderzoek wordt

ik besloten voor deze groep vreemdelingen en voor dit verblijfsdoel een nieuw beleids- kader op te stellen.” Uit een brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en In- tegratie aan de stichting Jeugd met een Opdracht d.d. 22 september 2003.

3 Staatscourant 13 januari 2004, nr. 7, p. 12: TBV 2004/2. Deze is als bijlage 8 aan dit rapport toegevoegd.

3

Belangrijke uitgangspunten bij de formulering van dit beleidskader zijn het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 Grondwet) en de vrijheid van godsdienst (artikel 6 Grondwet). Hieruit vloeit voort dat religieuze en levensbe- schouwelijke stromingen op gelijke wijze dienen te worden behandeld.

Derhalve is het niet mogelijk de toelating tot Nederland te regelen per organisatie of stroming, maar moet deze gebaseerd zijn op de redenen waarvoor verblijf wordt aangevraagd en op de aard van de activiteiten die in Nederland worden verricht.

Op het moment is er onvoldoende inzicht in de gronden waarop in het verleden, dat wil zeggen voor de invoering van Vw 2000, verblijfsvergun- ningen en twv’s zijn verleend of onthouden bij aanvragen om toelating voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden. Tevens is er onvol- doende inzicht in de activiteiten waarvoor toelating werd aangevraagd door religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en welke activiteiten door de toegelaten personen werden of worden verricht voor deze organi- saties. Inzicht in deze zaken kan van nut zijn bij de formulering van nieuw beleid waarmee personen tot Nederland toegelaten kunnen worden voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden.

Op 15 januari 2004 is, in afwachting van een definitief beleidskader, een overgangsregeling voor het verblijf op religieuze of levensbeschouwe- lijke gronden van kracht geworden.

3

Deze overgangsregeling heeft een geldigheidsduur van een jaar.

1.2 Probleemstelling

Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties vragen in Nederland om toelating van vreemdelingen voor religieuze doeleinden. De Nederlandse overheid heeft als taak om de toelating van vreemdelingen te reguleren.

Er blijkt onder Vw 2000 een spanning te bestaan tussen de wens van de organisaties en de taak van de overheid en de regelgeving op dat gebied.

Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe vóór de inwerkingtreding van Vw 2000 werd beslist op aanvragen van religieuze of levensbeschouwelij- ke organisaties om personen tot Nederland toe te laten om hieromtrent een helder en consistent beleid te kunnen formuleren. Het is derhalve noodzakelijk te achterhalen wat voor de inwerkingtreding van Vw 2000 werd verstaan onder religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, waarvoor verblijf in Nederland werd toegestaan. In dit onderzoek wordt

ik besloten voor deze groep vreemdelingen en voor dit verblijfsdoel een nieuw beleids- kader op te stellen.” Uit een brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en In- tegratie aan de stichting Jeugd met een Opdracht d.d. 22 september 2003.

3 Staatscourant 13 januari 2004, nr. 7, p. 12: TBV 2004/2. Deze is als bijlage 8 aan dit rapport toegevoegd.

Inleiding

Belangrijke uitgangspunten bij de formulering van dit beleidskader zijn het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 Grondwet) en de vrijheid van godsdienst (artikel 6 Grondwet). Hieruit vloeit voort dat religieuze en levensbe- schouwelijke stromingen op gelijke wijze dienen te worden behandeld.

Derhalve is het niet mogelijk de toelating tot Nederland te regelen per organisatie of stroming, maar moet deze gebaseerd zijn op de redenen waarvoor verblijf wordt aangevraagd en op de aard van de activiteiten die in Nederland worden verricht.

Op het moment is er onvoldoende inzicht in de gronden waarop in het verleden, dat wil zeggen voor de invoering van Vw 2000, verblijfsvergun- ningen en twv’s zijn verleend of onthouden bij aanvragen om toelating voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden. Tevens is er onvol- doende inzicht in de activiteiten waarvoor toelating werd aangevraagd door religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en welke activiteiten door de toegelaten personen werden of worden verricht voor deze organi- saties. Inzicht in deze zaken kan van nut zijn bij de formulering van nieuw beleid waarmee personen tot Nederland toegelaten kunnen worden voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden.

Op 15 januari 2004 is, in afwachting van een definitief beleidskader, een overgangsregeling voor het verblijf op religieuze of levensbeschouwe- lijke gronden van kracht geworden.

3

Deze overgangsregeling heeft een geldigheidsduur van een jaar.

1.2 Probleemstelling

Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties vragen in Nederland om toelating van vreemdelingen voor religieuze doeleinden. De Nederlandse overheid heeft als taak om de toelating van vreemdelingen te reguleren.

Er blijkt onder Vw 2000 een spanning te bestaan tussen de wens van de organisaties en de taak van de overheid en de regelgeving op dat gebied.

Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe vóór de inwerkingtreding van Vw 2000 werd beslist op aanvragen van religieuze of levensbeschouwelij- ke organisaties om personen tot Nederland toe te laten om hieromtrent een helder en consistent beleid te kunnen formuleren. Het is derhalve noodzakelijk te achterhalen wat voor de inwerkingtreding van Vw 2000 werd verstaan onder religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, waarvoor verblijf in Nederland werd toegestaan. In dit onderzoek wordt

ik besloten voor deze groep vreemdelingen en voor dit verblijfsdoel een nieuw beleids- kader op te stellen.” Uit een brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en In- tegratie aan de stichting Jeugd met een Opdracht d.d. 22 september 2003.

3 Staatscourant 13 januari 2004, nr. 7, p. 12: TBV 2004/2. Deze is als bijlage 8 aan dit rapport toegevoegd.

Inleiding

Belangrijke uitgangspunten bij de formulering van dit beleidskader zijn het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 Grondwet) en de vrijheid van godsdienst (artikel 6 Grondwet). Hieruit vloeit voort dat religieuze en levensbe- schouwelijke stromingen op gelijke wijze dienen te worden behandeld.

Derhalve is het niet mogelijk de toelating tot Nederland te regelen per organisatie of stroming, maar moet deze gebaseerd zijn op de redenen waarvoor verblijf wordt aangevraagd en op de aard van de activiteiten die in Nederland worden verricht.

Op het moment is er onvoldoende inzicht in de gronden waarop in het verleden, dat wil zeggen voor de invoering van Vw 2000, verblijfsvergun- ningen en twv’s zijn verleend of onthouden bij aanvragen om toelating voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden. Tevens is er onvol- doende inzicht in de activiteiten waarvoor toelating werd aangevraagd door religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en welke activiteiten door de toegelaten personen werden of worden verricht voor deze organi- saties. Inzicht in deze zaken kan van nut zijn bij de formulering van nieuw beleid waarmee personen tot Nederland toegelaten kunnen worden voor religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden.

Op 15 januari 2004 is, in afwachting van een definitief beleidskader, een overgangsregeling voor het verblijf op religieuze of levensbeschouwe- lijke gronden van kracht geworden.

3

Deze overgangsregeling heeft een geldigheidsduur van een jaar.

1.2 Probleemstelling

Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties vragen in Nederland om toelating van vreemdelingen voor religieuze doeleinden. De Nederlandse overheid heeft als taak om de toelating van vreemdelingen te reguleren.

Er blijkt onder Vw 2000 een spanning te bestaan tussen de wens van de organisaties en de taak van de overheid en de regelgeving op dat gebied.

Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe vóór de inwerkingtreding van Vw 2000 werd beslist op aanvragen van religieuze of levensbeschouwelij- ke organisaties om personen tot Nederland toe te laten om hieromtrent een helder en consistent beleid te kunnen formuleren. Het is derhalve noodzakelijk te achterhalen wat voor de inwerkingtreding van Vw 2000 werd verstaan onder religieuze of levensbeschouwelijke doeleinden, waarvoor verblijf in Nederland werd toegestaan. In dit onderzoek wordt

ik besloten voor deze groep vreemdelingen en voor dit verblijfsdoel een nieuw beleids- kader op te stellen.” Uit een brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en In- tegratie aan de stichting Jeugd met een Opdracht d.d. 22 september 2003.

3 Staatscourant 13 januari 2004, nr. 7, p. 12: TBV 2004/2. Deze is als bijlage 8 aan dit

rapport toegevoegd.

(12)

4

bezien om welke redenen de aanvragen precies werden ingediend en waarom deze aanvragen werden ingewilligd dan wel afgewezen. Voorts wordt aandacht besteed aan de verblijfssituatie van de toegelaten perso- nen en hun activiteiten voor de betreffende organisaties. Tevens wordt nagegaan hoe de religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zouden functioneren zonder de hulp van hun buitenlandse gasten.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een inventarisatie te maken van gegevens omtrent eerdere aanvragen om toelating van personen tot Nederland van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties en omtrent het verblijf en de activiteiten van deze onder Vw (oud) toegelaten personen. Het gaat bij deze inventarisatie om personen die zijn toegelaten voor het uitvoeren van (meestal onbetaalde) activiteiten voor een religieuze of levensbe- schouwelijke organisatie, die als referent optrad.

1.4 Onderzoeksvragen

Bovenstaande probleemstelling en doelstelling kunnen worden geopera- tionaliseerd in de volgende onderzoeksvragen.

1. Welke organisaties van religieuze of levensbeschouwelijke aard heb- ben aanvragen ingediend om toelating van buitenlanders tot Neder- land?

2. Voor welke (categorieën) personen, verblijfssituaties en activiteiten werden aanvragen om toelating van vreemdelingen ingediend door re- ligieuze of levensbeschouwelijke organisaties?

3. Welke (categorieën) aanvragen werden ingewilligd en op welke gron- den?

4. Welke (categorieën) aanvragen werden afgewezen en op welke gron- den?

5. Welke uitzonderingsgronden zijn te identificeren bij inwilligingen van dergelijke aanvragen?

6. Welke soorten verblijfstitels werden verleend?

7. Welke activiteiten werden door de toegelaten personen verricht voor de aanvragende organisaties?

8. Komen deze activiteiten overeen met het oorspronkelijke verblijfsdoel waarvoor de persoon in Nederland werd toegelaten?

9. Wat was (is) de aard van de (wel of niet betaalde) arbeidsrelatie tus- sen de aanvragende organisatie en de toegelaten personen?

10. Hoe werd voorzien in het verblijf (levensonderhoud, huisvesting) van de toegelaten personen?

4

bezien om welke redenen de aanvragen precies werden ingediend en waarom deze aanvragen werden ingewilligd dan wel afgewezen. Voorts wordt aandacht besteed aan de verblijfssituatie van de toegelaten perso- nen en hun activiteiten voor de betreffende organisaties. Tevens wordt nagegaan hoe de religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zouden functioneren zonder de hulp van hun buitenlandse gasten.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een inventarisatie te maken van gegevens omtrent eerdere aanvragen om toelating van personen tot Nederland van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties en omtrent het verblijf en de activiteiten van deze onder Vw (oud) toegelaten personen. Het gaat bij deze inventarisatie om personen die zijn toegelaten voor het uitvoeren van (meestal onbetaalde) activiteiten voor een religieuze of levensbe- schouwelijke organisatie, die als referent optrad.

1.4 Onderzoeksvragen

Bovenstaande probleemstelling en doelstelling kunnen worden geopera- tionaliseerd in de volgende onderzoeksvragen.

1. Welke organisaties van religieuze of levensbeschouwelijke aard heb- ben aanvragen ingediend om toelating van buitenlanders tot Neder- land?

2. Voor welke (categorieën) personen, verblijfssituaties en activiteiten werden aanvragen om toelating van vreemdelingen ingediend door re- ligieuze of levensbeschouwelijke organisaties?

3. Welke (categorieën) aanvragen werden ingewilligd en op welke gron- den?

4. Welke (categorieën) aanvragen werden afgewezen en op welke gron- den?

5. Welke uitzonderingsgronden zijn te identificeren bij inwilligingen van dergelijke aanvragen?

6. Welke soorten verblijfstitels werden verleend?

7. Welke activiteiten werden door de toegelaten personen verricht voor de aanvragende organisaties?

8. Komen deze activiteiten overeen met het oorspronkelijke verblijfsdoel waarvoor de persoon in Nederland werd toegelaten?

9. Wat was (is) de aard van de (wel of niet betaalde) arbeidsrelatie tus- sen de aanvragende organisatie en de toegelaten personen?

10. Hoe werd voorzien in het verblijf (levensonderhoud, huisvesting) van de toegelaten personen?

Hoofdstuk 1

bezien om welke redenen de aanvragen precies werden ingediend en waarom deze aanvragen werden ingewilligd dan wel afgewezen. Voorts wordt aandacht besteed aan de verblijfssituatie van de toegelaten perso- nen en hun activiteiten voor de betreffende organisaties. Tevens wordt nagegaan hoe de religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zouden functioneren zonder de hulp van hun buitenlandse gasten.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een inventarisatie te maken van gegevens omtrent eerdere aanvragen om toelating van personen tot Nederland van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties en omtrent het verblijf en de activiteiten van deze onder Vw (oud) toegelaten personen. Het gaat bij deze inventarisatie om personen die zijn toegelaten voor het uitvoeren van (meestal onbetaalde) activiteiten voor een religieuze of levensbe- schouwelijke organisatie, die als referent optrad.

1.4 Onderzoeksvragen

Bovenstaande probleemstelling en doelstelling kunnen worden geopera- tionaliseerd in de volgende onderzoeksvragen.

1. Welke organisaties van religieuze of levensbeschouwelijke aard heb- ben aanvragen ingediend om toelating van buitenlanders tot Neder- land?

2. Voor welke (categorieën) personen, verblijfssituaties en activiteiten werden aanvragen om toelating van vreemdelingen ingediend door re- ligieuze of levensbeschouwelijke organisaties?

3. Welke (categorieën) aanvragen werden ingewilligd en op welke gron- den?

4. Welke (categorieën) aanvragen werden afgewezen en op welke gron- den?

5. Welke uitzonderingsgronden zijn te identificeren bij inwilligingen van dergelijke aanvragen?

6. Welke soorten verblijfstitels werden verleend?

7. Welke activiteiten werden door de toegelaten personen verricht voor de aanvragende organisaties?

8. Komen deze activiteiten overeen met het oorspronkelijke verblijfsdoel waarvoor de persoon in Nederland werd toegelaten?

9. Wat was (is) de aard van de (wel of niet betaalde) arbeidsrelatie tus- sen de aanvragende organisatie en de toegelaten personen?

10. Hoe werd voorzien in het verblijf (levensonderhoud, huisvesting) van de toegelaten personen?

Hoofdstuk 1

bezien om welke redenen de aanvragen precies werden ingediend en waarom deze aanvragen werden ingewilligd dan wel afgewezen. Voorts wordt aandacht besteed aan de verblijfssituatie van de toegelaten perso- nen en hun activiteiten voor de betreffende organisaties. Tevens wordt nagegaan hoe de religieuze of levensbeschouwelijke organisaties zouden functioneren zonder de hulp van hun buitenlandse gasten.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een inventarisatie te maken van gegevens omtrent eerdere aanvragen om toelating van personen tot Nederland van religieuze of levensbeschouwelijke organisaties en omtrent het verblijf en de activiteiten van deze onder Vw (oud) toegelaten personen. Het gaat bij deze inventarisatie om personen die zijn toegelaten voor het uitvoeren van (meestal onbetaalde) activiteiten voor een religieuze of levensbe- schouwelijke organisatie, die als referent optrad.

1.4 Onderzoeksvragen

Bovenstaande probleemstelling en doelstelling kunnen worden geopera- tionaliseerd in de volgende onderzoeksvragen.

1. Welke organisaties van religieuze of levensbeschouwelijke aard heb- ben aanvragen ingediend om toelating van buitenlanders tot Neder- land?

2. Voor welke (categorieën) personen, verblijfssituaties en activiteiten werden aanvragen om toelating van vreemdelingen ingediend door re- ligieuze of levensbeschouwelijke organisaties?

3. Welke (categorieën) aanvragen werden ingewilligd en op welke gron- den?

4. Welke (categorieën) aanvragen werden afgewezen en op welke gron- den?

5. Welke uitzonderingsgronden zijn te identificeren bij inwilligingen van dergelijke aanvragen?

6. Welke soorten verblijfstitels werden verleend?

7. Welke activiteiten werden door de toegelaten personen verricht voor de aanvragende organisaties?

8. Komen deze activiteiten overeen met het oorspronkelijke verblijfsdoel waarvoor de persoon in Nederland werd toegelaten?

9. Wat was (is) de aard van de (wel of niet betaalde) arbeidsrelatie tus- sen de aanvragende organisatie en de toegelaten personen?

10. Hoe werd voorzien in het verblijf (levensonderhoud, huisvesting) van

de toegelaten personen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een voorbeeld hiervan is het in 2018 door de gemeente Amsterdam in samenwerking met maatschappelijke organisaties ontwikkelde uitvoeringsplan voor de begeleiding en opvang van

‘In een zodanige situatie rust op de dienstverlener een bijzondere zorgplicht, die onder meer behelst dat zij naar behoren onderzoek doet naar de financiële mogelijkheden,

Specifiek voor mediation geldt dat het voor partijen mogelijk aantrekkelijker wordt voor deze wijze van geschilafdoe- ning te kiezen, als zij op voorhand weten dat zij bij

Hoewel Nederland diverse juridi- sche en beleidsmatige maatregelen heeft getroffen om te waarborgen dat ook deze groepen toegang kunnen krijgen tot zorg alsmede goed

Indien echter dergelijke rechtersregelingen onder dezelfde benaming door (bijvoorbeeld) alle rechtban- ken zouden worden overgenomen als eigen regeling, zouden zij zich dan

In de Nederlandse wet staat de regel dat de afgeleverde zaak de eigenschappen moet bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn (art. 7:17 lid 2, tweede zin, BW ) niet op

Laten wij niet alle moraal en fatsoen tot recht willen verheffen, zodat milde burgerlijke ongehoorzaamheid en afwijking van ‘de normale gang der dingen’ – al dan niet door mensen

De algehele gemeenschap van goederen ontkent naar het oordeel van mijn fractie de emancipatie van de vrouw, ontkent dat veel vrouwen tijdens het huwelijk blijven werken, ontkent