Burgerhjl{
recht
Prof.
mr.J.H. Nieuwenhuis, mr.
W.A.K. Rank,
mr.
Mieke E.L. Fikkers-Van der
Spek,
mr"
Barbara
J.Engelen,
mr. Ingrid
de
Waal-Van
Wessem,mr.
J.van
Duijvendijk-Brand
1
De
totstandkorning
van
overeenkomsten
J.
H.
Nieuwenhuis
Een
klassiekdilemma
blijft
actueel: wie
moet
wor-den
beschermd,
decontractant
die
eenwilsverkla-ring
aflegde
die niet
overeenstemt
met zijn
wil,
of
diens wederpartij,
die er redelijkerwijs op mocht
vertrouwen
dat
deverklaring
wèl correspondeerde
met
de (voiwaardige)
wil
van de declarant? Het
Nieuw Burgerlijk Wetboek kiest zonder
veel
om-haal
voor
bescherming van het
vertrouwen
van
dewederpartij.
Art.
3.2.3: Tegen hem die eens anders verklaring ofgedra-ging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de
gege-ven
omstandigheden redelijkerwijzemocht
toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichtever-klaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep wor-den gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.1
Hiertegenover
heeft
de Hoge Raad
in
een
hele reeks gevallen beschermingonthouden
aanhet
ver-trouwen
van
dewederpartij
op grond van
deover-weging
dat
deze 'niets had
gedaanwaardoor
hij in
eenongunstiger toestand
is
gekomen dan
hij
zon-derdien
zou
zqn
geweest'.
De recente
uitspraak
van de Hoge
Raad
doet echter
de vraag
rijzen
of
dit
gezichtspunt
-
een'ongunstiger
toestand'
-
alsvoorwaarde voor
bescherming
van opgewekt
ver-trouwen,
wellicht
op
zijn retour is.
Twee
uitspra-ken bevatten de
overweging
dat
een ongunstiger
positie van
degeenom
wiens
vertrouylen het
gaatniet is vereist.
In
het
eerste gevalging
het
om
eenkoper die
er
op vertrouwde
dat zijn
wederpartij
instemde
met
de verkoop van diens huis
(Huize
Helena).
In
dit
verband overwoog
deHoge
Raad:1
Wel dient bedacht, dat onder het nieuwe recht aÍt. 3.2.3 buitenspel kan worden gezet, als toepassing van deze regel 'naar
maat-KATERN 3
staven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouzljn',
'voor
beschenning vanltet
vertrouwen gewekt door eenniet met de wil van de verklarende partij overeenstemtnen-de verklaring welke ertoe strekt een gebondenheid aan een
overeenkonrst onder bezwarende
titel tot
stand te brengen, is het van geen belang of de wederpariij van degeen diede-ze verklaring heeft afgelegd, als gevolg van
dit
vertrouwen iets hceft gedaanof
nageiaten waardoorhij
in een ongun-stiger positie is gekomen danhij
zonder dien zou zijnge-weest'.2
Het
tweede arrest
betrof
een
ontslagprocedure.
De
werkgever (IJsselstroom),
dievoldoende
redenhad om
eenvan
zijn
werknemers
op
staandevoet
te
ontslaan,
komt
met
deze overeen
dat het
ont-slag een week
later
zal
ingaan. Naar
aanleiding
hiervan
besliste deHoge
Raaddat:
'de totstandkoming van een overeentriomst als de
onderha-vige
-
waarbij lJsselstroon.r haar beroep op een op zichzelf voldoende reden voor ontslag op staande voet prijsgaf-kan worden aaogenomen op grond van hetgeen de
betreÍ'-fende werkgever
in
de gegeven ornstandighedenuit
deuitingen van de werknemer mocht begrijpen, ongeacht een
eventueel ontbreken van diens
wil
en ook al heeft de werk-gever nadien niets gedaan waardoor hij in een 'ongunstiger toestand' is gekomen .3Welke betekenis
moet worden gehecht
aan deplot-selinge koersval
van
de
'ongunstiger
toestand'?
Denkbaar is uiteraard
dat
de Hoge
Raad,
in
het
zicht
van de invoeritrg
van art. 3.2.3
NBW,
deon-gunstiger
toestand
alszelfstandig
vereistevoor
be-scherming van
verirouwen
oyer
dehele
linie
terug-neemt. Gezien
deuitdrukkeiijke
slagenom
de arm(bezwarende
titel,
het
prijsgevenvan
een voidoen-ciereden
voor
ontslag
op
staandevoet)
iijkt
eenbeperk
tere
terugtred
waarschijnlijker.
Wellich tvalt
in
de uitspraken van
de
FIoge Raadop het
terrein
van de wilsverklaringen die
niet
overeenstemmenmet
dewil
van
de decXaranthet
volgende
patroon
te ontwaren:
Als het gaat om een
verklaring waarbij
de cleclarant eenvoor
hem
voordeiige positie
prijsgeeft zonder
dat hier
van
dekant
van
dewederpartij
iets
tegen-over staat, dan
wordt
het vertrouwen
van die
we-derpartij
niet
beschermd.
De
balans slaat
daaren-tegen om ten
gunste
van
de
wederpartij
wanneer
er van diens
kant wel iets
tegenover staat.
Bij
dit
laatste
kan enerzijils worden
gedacht
aaninterne,
in
de
rechtshandeling
zelf
gelegen,factoren
(een bezwarendetitel, het
prijsgeven van eenvoordelige
positie
door
degeen
die
vertrouwde). Anderzijds
kan
de rechtvaardiging
van
de
bescherming
vanhet
vertrouvyen
ook
zijn
gelegenin
externe
om-standigheden,
zo bijvoorbeeld
wanneer
cleweder-partij op
grond van
zijn
vertrouwen nadien
ietsheeft
geclaanwaardoor
hij
in
eenonglutstiger
toc-stand
is geraakt.Aantrod en
aanvaarding'Een
overeenkomst
komt
tot
stand door
eenaan-bod
en cle aanvaardingdaarvan.'Aldus art.
6.5.2.1NBW.
Voor het
huidige
recht is het niet
anders.Alleen:
wanneer
is
sprake
van
eenaanbod?
Wan-neer van
aanvaarding?
Beide
vragen
zijn
onlangsvoorgelegd
aan deHoge
Raad.Kan
een advertentie waarin
ec'nbepaald
iruisvoor
een
bepaalde
prijs te koop
worclt
aangebo-den, worden
opgevat
als eenaanbod, tnet
alsge-volg dat
aanvaardiug
leidt
tot
de totstandkoming
van
een overeenkomst?
De
Hoge Raad overwoog
hieromtrent:
'Een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaaide
prijs
te koopwordt
aangeboden, leent zich erin
beginsel niet toe door eventuele gegadigden anders teworden opgevat dan als een uitnodiging om
in
otrderhan-deling te treden, waarbij niet alleen prijs en eventuelever-dere voorwaarden van de koop, nraar ook de persoon van de gegadigde van belang kunnen zijn.'a
Wanneer
is
sprake
van
aanvaarding? Bijzonderc
problemen rijzen
als
het
gaat
onr
algemenevoor-waarden.
llet
Ftrofte
's-Gravenhagehad
bepaalddat 'voor het
toepasseiijk
doen zijn
van algemenevoorwaarden
meer
nodig
is
dan
een
inleidend
praatje per
telefoon',
waarbi-i dewederpartij op
al-gemene
voorwaarden wordt
gewezen.
Dit
oordeel vonci geen genadein
de ogenvan
deHoge
Raad:'Aan het
in
het handelsverkeer tussen ondernemingenbe-dingen van de toepasselijklreid van algemene voorwaarden behoren geen andere eisen te worden gesteld dan in het al-gemeen gelden voor het
tot
stand komen van eenovereen-komst, zodat
niet
kan worden aangenomen dat wanneer tussen twee ondernemingen voorhet
eerst eenvervoers-contract
tot
stand komt, niet mondeling overeengehomen kàn worden, dat opdit
en mogelijke volgende contracten de algemene voorwaarden van de veryoerder toepasseliik zullen zqn(...).
Oat toepasselijkheid van algemene voor-waarden aldus overeengekomenis,
sluit
niet
uit
dat erzich onder die voorwaarden bepaiingen bevinden van een
zodanige inhoud
dat
de toestemming van de wederpartij niet kan worden geacht op toepasselijkverklaring ook ddór-van gericht te zijn geweest.'s2 3
HR 12juni 1981, Rvdtil 1981,90;Ars Aequi L981,706 HR 11 december LgBl,Nt 1982,i0.
HR 10 april 1981, NJ 1981. 532,Ars Aequi 1,981,p. 708. HR 20 november 1981, Rvdll 1981, 153.
KATERN 3 67
1