• No results found

De transparantie van berichtgeving Een historische analyse over de mate van brontransparantie in de binnenland- en voorpaginaberichtgeving van de Volkskrant in de periode 1979-2009

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De transparantie van berichtgeving Een historische analyse over de mate van brontransparantie in de binnenland- en voorpaginaberichtgeving van de Volkskrant in de periode 1979-2009"

Copied!
132
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De transparantie van berichtgeving

Een historische analyse over de mate van brontransparantie in de binnenland-

en voorpaginaberichtgeving van de Volkskrant in de periode 1979-2009

Jaume Plensa's 'Tokyo Soul'

Youri van Vliet Marnixstraat 8a 2518 PZ Den Haag Tel. 06.43.95.92.98

Studentnummer: S1797360

Begeleidend docent: Alexander Pleijter Tweede Begeleider: Marcel Broersma

(2)

“De kwaliteit van een krant begint met de kwaliteit van de bronnen.”

(3)
(4)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 1

1.1 Transparantie en de geloofwaardigheid van kranten 1

1.2 De kwaliteit van hedendaagse journalistiek 4

1.3 Probleemstelling en relevantie 9

1.4 Opzet 10

2 Theoretisch kader 11

2.1 Bronnen en het journalistiek proces 11

2.2 De brongeoriënteerde benadering van journalistiek 20

2.3 Journalistieke kwaliteit van een krant 25

2.4 geloofwaardigheid als centrale kwaliteitsfactor in de journalistiek 29

2.5 Brontransparantie 37

2.6 Bronattributie 41

2.6.1 Attributie aan journalistiek-bronnen 41

2.6.2 Attributie aan veldbronnen 43

2.7 Bronautorisatie 45

2.7.1 Autorisatie van journalisten 45

2.7.2 Autorisatie van veldbronnen 46

2.8 Bronidentificatie 47

2.8.1 Identificatie van journalistiek-bronnen 47

2.8.2 Identificatie van veldbronnen 47

2.9 Samenvatting 50

3 Opzet en methode 53

3.1 probleemstelling 53

3.2. De inhoudsanalyse 54

3.3 Inhoudsanalyse van het kwanitatief-beschrijvende type 56

(5)

3.6 Operationalisatie en werkwijze 63

4 Onderzoeksresultaten 66

4.1 Transparantie van kopbronnen 69

4.2 Scores kopbrontransparantie 69

4.3 Transparantie van journalistiek bronnen 72

4.3.1 Attributie van artikelen aan journalistiek-bronnen 72 4.3.2 Autorisatie van journalistiek-bronnen (eigen journalistiek medewerkers) 76

4.3.3 Identificatie van Journalistiek-bronnen 78

4.4 Scores transparantie van journalistiek-bronnen 80

4.5 Transparantie van veldbronnen in verhaaltekst 82

4.6 Identificatie van persoonlijke veldbronnen 86

4.7 Identificatie van collectieve veldbronnen 90

4.8 Scores veldbrontransparantie verhaaltekst 92

5 Conclusie 94 5.1 Belangrijkste resultaten 94 5.1.1 Veldbronnen in de kop 95 5.1.2 Journalistiek bronnen 95 5.1.3 Veldbronnen in verhaaltekst 97 5.1.4 Totaalbeeld 99 5.2 Discussie 101 5.3 Beperkingen en aanbevelingen 103

Lijst van geraadpleegde literatuur 105

Bijlagen 108

(6)

1. Inleiding

In de zaterdageditie van 5 september 2009 stond in het katern Opinie & Debat van NRC-Handelsblad een lezersvraag. De heer of mevrouw S.W. Leefers uit Amsterdam vroeg zich af waarom niet bij élk artikel in de krant een auteursvermelding staat. Zoals iedere zaterdag stond ook onder deze lezersvraag een antwoord van de hoofdredacteur Birgit Donker. Donker gaf aan dat de namen wél staan bij primeurs, eigen onderzoekswerk en boven de grotere oorspronkelijke stukken zoals reportages, interviews, analyses en recensies. “Dan heeft de auteur zoveel toegevoegd dat we het belangrijk vinden zijn of haar naam te noemen”.1

Bovendien vindt Donker dat er bij analyses en recensies de opvatting van de auteur doorklinken. Een auteursvermelding is in deze gevallen een vorm van verantwoording. “Alleen bij korte artikelen volstaan we met de vermelding ‘door een onzer redacteuren’ en bij persbureaukopij staat aan het eind van de tekst de bron, bijvoorbeeld ANP of AFP”, aldus de hoofdredacteur van NRC-Handelsblad. 2

Een nauwlettende lezer zou zich met het antwoord van Donker niet tevreden stemmen. Als we de (theoretische) uitleg in de praktijk toetsen dan zien we bij pagina twee van dezelfde editie direct een discrepantie. Onderaan de tweede pagina staan twee korte artikelen van ongeveer 200 tot 250 woorden. Zoals we uit het antwoord kunnen opmaken is het volgens Donker bij korte artikelen niet noodzakelijk om aan naamsvermelding te doen. Bij het artikel: ‘Internetdata nog maar half jaar bewaard’, plaatst men inderdaad de anonieme omschrijving: ‘door een onzer redacteuren’. Niettemin, in het, zelfs kortere, artikel daarboven: ‘Advocaten willen rechters horen als getuige’, staat er in de creditline: ‘Door onze redacteur Wubby Luyendijk’.3 Deze tegenstrijdigheid is opvallend, maar raakt niet de kern van de zaak. Het

pleidooi van S.W. Leefers om onder of boven ieder artikel de maker te vermelden snijdt een fundamenteler punt aan, namelijk het belang van en de relatie tussen transparantie en

geloofwaardigheid.

1.1 Transparantie en de geloofwaardigheid van kranten

(7)

In 1996 onderzocht Rennen de voorpagina’s en de eerste pagina binnenland van vier regionale en twee landelijke dagbladen. Twee weken lang turfde hij alle bronnen die

journalisten aanhaalden. Het resultaat: alle kranten gebruikten procentueel gezien ongeveer evenveel anonieme bronnen: 24 procent. In vijf procent van de gevallen werd zelfs geen bron genoemd bij een uitspraak. “En dan ben ik nog zuinig geweest. Als in een artikel meerdere keren over de ‘wandelgangen’ werd gesproken, heb ik die maar één keer meegeteld”, aldus Toon Rennen in een interview met de Volkskrant.5

Rennen pleit in zijn proefschrift voor een grotere brontransparantie: “de journalist kan zijn eigen geloofwaardigheid bij de lezer versterken als hij er in slaagt de geloofwaardigheid van zijn veldbronnen duidelijk te maken aan die lezer.” “De lezer geeft zijn krant de opdracht dingen voor hem uit te zoeken. Anonieme bronnen tasten het vertrouwen van de lezer aan. Als de lezer het wil, moet hij de bron van een journalist kunnen opsporen en controleren. De lezer moet het gevoel krijgen dat het niet zo maar iemand is die iets zegt.”6

Ook journalistiek criticus Joris Luyendijk bepleitte in Anatomie van een bestseller voor een journalistiek die haar werkwijze expliciteert.

“Wij [journalisten] overzien niet de hele wereld, we weten niet zeker wat er allemaal gebeurt, en wij kunnen niet objectief zijn. Is het niet veel logischer om onze

onvermijdelijke beperkingen te omarmen? Juist in de uitleg waarom we onderwerpen kiezen, invalshoeken nemen, woorden gebruiken, vragen stellen en accenten leggen, kunnen we ons publiek van alles vertellen over de wereld. Waarom betrekken we ons publiek niet in onze twijfels, en nodigen we hen uit om mee te denken?”7

Inmiddels probeert Luyendijk een dergelijke werkwijze zelf toe te passen in een reeks artikelen over elektrische auto’s in het NRC-Weekblad.

De Amerikaanse journalisten Bill Kovach en Tom Rosenstiel onderscheiden in hun boek The Elements of Journalism een tiental elementen. Tien principes waaraan de

journalistiek zich dient te houden. Een belangrijk element, mijns inziens, is dat de loyaliteit van de journalistiek in de eerste plaats bij de burgers dient te liggen. Een convenant tussen burgers en de journalistiek, implicerende dat de lezer er van uit moet kunnen gaan dat bijvoorbeeld filmrecensies oprecht zijn en niet beïnvloed door diegene die advertentieruimte kopen. Dat de makers van de berichtgeving eenvoudig niet gehinderd worden door

(8)

“If journalists are truth seekers, it must follow that they be honest and truthful with their audiences (…) If nothing else this responsibility requires that journalists be as open and honest with audiences as they can about what they know and what they don’t. How can you claim to be seeking to convey the truth if you’re not truthful with the audience in the first place?”8

De enige manier om als journalist op één (informatie)lijn te komen met je publiek is om zoveel mogelijk te ontsluiten over hetgeen dat je weet. Hoe weet je wat je weet? Wie of wat zijn je bronnen? Hoe dicht is die bron bij de actie? Zijn er conflicterende belangen? Wat weten we niet? Niet alleen komt hiermee het verificatieproces ten goede, transparantie heeft ook een tweede wenselijke bijkomstigheid: het laat zien dat je als journalist respect hebt voor je publiek. Het stelt de lezers in staat om hun eigen opvatting te vormen, de informatie op waarde te schatten, alsmede het proces waarmee het was verkregen en de motieven en vooroordelen van de journalist die het artikel schrijft. Het resultaat, aldus Kovach en Rosentiel, zal zijn dat transparante nieuwsorganisaties die voorzien in transparante berichtgeving sneller zullen worden geloofd.9

Onderzoekster Verica Rupar omschrijft in haar artikel ‘How did you find that out?’ de journalistieke werkwijze waarbij journalisten geadviseerd worden om transparant te zijn in hun methoden en motieven als ‘precisie journalistiek’.10Ook volgens Rupar is transparantie in

het proces van nieuwsgaring belangrijk omdat de truthfulness (betrouwbaarheid) van nieuws niet alleen uit de tekst, maar ook uit de context bestaat. Zo schrijft zij:

“Journalists can accept factual contexts provided by news sources without breaking any journalistic principle (inclusing objectivity). If the reader does not have a full and explicit reminder of what distinguishes facts from opinions, clarity of information is lost, and so is the transparency that reveals the stakes of those involved in public dialogue.”11

Transparantie verheldert volgens de onderzoekster de mediërende rol van communicatie in nieuwsmedia: “It reminds the reader that there is a journalist between reality and representation of reality”.12 Het maakt met andere woorden duidelijk dat journalistiek niet louter een kwestie

is van de feiten presenteren zoals ze zijn (een werkwijze waarbij het objectiviteitsprincipe centraal staat en vooral navolging kent in de Anglo-Amerikaanse school voor journalistiek), maar ook te maken heeft met waarheidsvinding omtrent de wijze waarop feiten worden verteld (deze opvatting is karakteristiek voor de meer interpretatieve Europese school voor

(9)

Aan de hand van berichtgeving (674 artikelen) over de zogeheten ‘genetic

engineering’ (genetische manipulatie voor medische doeleinden) in drie Nieuw-Zeelandse kranten onderzocht Rupar op kwalitatieve en kwantitatieve wijze de transparantie van nieuwsgaring, hoe nieuws is samengesteld en in hoeverre de transparantie van nieuwsgaring de inhoud en duiding van nieuws beïnvloedt. Rupar komt tot de conclusie dat een significante meerderheid – bijna twee derde - van de artikelen niet vertellen hoe de informatie verkregen is. De vraag die zich vervolgens voordoet is: wat zijn de consequenties van een dergelijke verslaggeving? Volgens Rupar verandert de afwezigheid van ‘precision’ de aard van

verslaggeving; het verandert de taak om zoveel mogelijk feiten over het onderwerp te vinden, tot het doel om een gelijkwaardige hoeveelheid citaten te verkrijgen van alle betrokken en geïnteresseerde partijen. Met andere woorden: twee tegengestelde meningen – journalism of assertion - vormt volgens haar tegenwoordig een substituut voor verificatie.

Het weglaten van een uitleg met betrekking tot het nieuwsgaringproces beïnvloedt ook de duiding van het nieuwsverhaal. Rupar betoogt dat wanneer uitleg ontbreekt over hoe, waar en waarom informatie verkregen is, de context van het verhaal verandert en ook de plaats van de journalist in die context. Als het nieuwsgaringproces wél wordt verklaard dan kan de lezer de waarde van de informatie waarderen en beoordelen. Dit is volgens Rupar belangrijk omdat de traditionele sociale constructie van realiteit niet meer ontstaat door de interactie tussen journalisten (agents of representation of reality) en bronnen (agents of reality), maar ontstaat tussen ‘journalisten’ en een nieuwe klasse die de Amerikaanse onderzoeker Michael

Schudson ‘para-journalisten’ noemt – journalisten in nieuwsmedia en journalisten die werken als voorlichters of pr-medewerkers in bedrijven, organisaties en instituties die gebruikt worden als nieuwsbron.13

Uiteraard is het volgens Rupar niet de bedoeling om een uitputtende lijst van verklaringen met betrekking tot het nieuwsgaringproces op te stellen. Dit zou niet alleen conflicteren met de beschikbare tijd en ruimte voor en in een artikel, maar het zou ook een saaie en eentonige punctualiteit met zich meebrengen. Niettemin is bijvoorbeeld in het geval van persberichten, waarbij de betrokken partij in de vorm van para-journalisten vooral geïnteresseerd is in de voor hen ‘gunstige feiten’, journalistieke alertheid geboden. Hoe meer er op het spel staat, des te meer context vereist is. Context wil zeggen: de omstandigheden waarin de informatie verkregen is zichtbaar maken, alsook de input van de bronnen. Hierdoor ontstaat volgens Rupar geloofwaardigheid en controleerbaarheid.

(10)

De roep voor meer transparantie in de journalistiek hangt nauw samen met de volgens sommige tanende kwaliteit in de moderne journalistiek. De Nederlandse onderzoekers Frank van Vree en Mirjam Prenger van de Universiteit van Amsterdam schreven in 2004 in hun boek Schuivende grenzen (2004) al over de ‘commercialisering van de media’.14 Er is sprake

van tijdsdruk, onderbezetting, extra werk door de komst van het internet en dit alles staat in de schaduw van de doelstelling om zoveel mogelijk winst te maken: “Het meest opvallende patroon is dat de journalistiek zich te gemakkelijk laat ‘gebruiken’, door zowel de

voorlichtings- en pr-industrie als door de commerciële partijen”, aldus Prenger en Van Vree.15

Iemand die sterke kritiek heeft geuit op de intrede der commercialisering is de Britse onderzoeksjournalist Nick Davies. In het vierhonderd pagina’s tellende boek Flat Earth News beschrijft Davies enkele ontwikkelingen die volgens hem zorgwekkend zijn voor de kwaliteit van de journalistiek. De aanleiding voor Davies om het boek te schrijven waren de beruchte massavernietigingswapens in Irak die er achteraf helemaal niet bleken te zijn. Niet alleen de regeringen en veiligheidsdiensten hadden het mis, ook de media. En niemand stelde de vraag: waarom? ‘Waarom hadden wij het mis?’16

Voor zijn boek vroeg de Britse onderzoeksjournalist Cardiff University om een aantal zaken te onderzoeken. Bijvoorbeeld de jaarverslagen van elke onderneming die in Groot-Brittannië een landelijk dagblad bezit, en in het bijzonder de redactionele formaties: hoeveel journalisten werkten er in 1985 en hoeveel zijn dat er nu? Vervolgens keken de onderzoekers naar de redactionele ruimte van kranten, dus niet de advertenties. De uitkomsten waren schokkend. De gemiddelde journalist moet gemiddeld drie keer zo veel ruimte vullen als hij/zij deed in 1985.17

Davies vroeg de onderzoekers van Cardiff ook of zij een verandering wilden meten binnen vier Britse kwaliteitskranten: Guardian, Times, Telegraph en Independent. Van deze kranten werden de binnenlandse artikelen gedurende twee weken geanalyseerd. In totaal onderzochten de onderzoekers ruim tweeduizend artikelen.

Allereerst werd gekeken naar de belangrijkste functie van de journalistiek:

waarheidsverslaggeving. Is er bewijs om te constateren dat de feitelijke mededelingen in de artikelen op juistheid is onderzocht? Met andere woorden: is er gecheckt? Uiteindelijk viel maar aan twaalf procent van de artikelen uit de beste Britse kranten af te lezen dat er naar behoren was gecheckt.18

(11)

In 2008 onderzocht Els Diekerhof, docente aan de School voor Journalistiek te Utrecht, de praktijk van het checken van feiten in Nederland. De conclusies van het

onderzoek waren, aldus Diekerhof: “net zo weinig hoopgevend als die van [Nick] Davies”.19

22 journalisten werden geïnterviewd en naar eigen zeggen weten allen wanneer er gecheckt moet worden, toch gebeurt dit niet altijd. Niet checken als gevolg van tijdsgebrek is een veel gebruikte reden, maar niet de enige. Veel journalisten beroepen zich op ervaring en intuïtie om checken achterwege te laten. “Je herkent ondertussen wel wanneer iets ’verdacht’ is en gecontroleerd moet worden en wanneer dat niet nodig is”, aldus een verslaggever van een regionale krant. Ook zijn veel journalisten de mening toegedaan dat het toepassen van wederhoor hen ontslaat van de journalistieke ‘plicht’ om opvattingen te checken. Daarnaast moet er geconcludeerd worden dat de geïnterviewde journalisten de feitelijke uitspraken van autoriteiten zelden checken. Dat is niet nodig, zo is de redenering, omdat autoriteiten zich geen leugens kunnen veroorloven als ze hun positie niet in gevaar willen brengen.20

Volgens Diekerhof is dit de omgedraaide wereld. Autoriteiten kunnen juist leugens verspreiden omdat journalisten hun uitspraken niet toetsen aan de werkelijkheid. In plaats van controleren, plaatsen journalisten aanhalingtekens bij uitspraken waarvan zij niet zeker weten of het klopt. Hiermee komt de verantwoordelijkheid bij de ander te liggen. Diekerhof: “Dat gaat niet over checken, dat gaat over indekken. Dat is geen journalistiek op zoek naar de waarheid, dat gaat over het afschuiven van verantwoordelijkheden”.21

Davies had nog een opdracht voor de Cardiff Universiteit. Gedurende twee weken liepen de onderzoekers rond op de redactie van de Guardian met als doel om zoveel mogelijk binnenkomend ‘ruw’ nieuws te verzamelen. Dit is het materiaal waaruit een deel van de artikelen in kranten worden samengesteld. Het bleek dat maar twaalf procent van de informatie in de onderzochte artikelen afkomstig was van een op pad gestuurde journalist. tachtig procent was volledig, hoofdzakelijk of gedeeltelijk afkomstig van derden. Van ‘derden’ zijn feitelijk twee bronnen: persbureaus en public relations afdelingen, dat wil zeggen: persmensen in dienst van de overheid, de grote ondernemingen en de vakbonden. Dit is volgens Davies een groot probleem. Nieuwsbronnen uit de tweede hand zijn inherent onbetrouwbaar, maar de realiteit is dat je als redactie dit soort informatie wel gebruikt. Tegelijkertijd wordt maar twaalf procent van de informatie afkomstig van derden gecheckt met als gevolg dat je als journalist valse informatie publiceert.22

(12)

minstens 80 geen bureau. Anderzijds kunnen persbureaus aan journalisten niet de waarheid vertellen. De primaire taak van persbureaus is namelijk accuraat zijn en dat is iets anders dan de waarheid distribueren. Als de minister-president bijvoorbeeld tijdens een persconferentie uitspraken doet dan maakt een persbureauverslaggever daar een accuraat verslag van, maar checkt vervolgens niet of het waar is wat de minister-president zegt. Dat maakt persbureaus inherent onbetrouwbaar. En toch vertrouwen we erop, aldus Davies.23

Ook de pr-industrie vormt in Davies’ ogen een probleem. Iedere organisatie waar de pers belangstelling voor zou kunnen hebben, heeft tegenwoordig een afdeling

persvoorlichting: de overheid, staatsorganen, de politie, de ziekenhuizen, de scholen, de bedrijven, de vakbonden, etc. Volgens Davies gaat het ook niet meer louter om een persverklaring. De realiteit is veel geraffineerder:

“Je zet bijvoorbeeld je tv aan, op het ontbijtnieuws vertelt een bedroefd kijkende man dat hij doodgaat en dat hij niet dood zou gaan als hij een zeker medicijn zou krijgen. Maar dat kan hij niet krijgen, omdat de regering het weigert op de markt toe te laten. Als je de zaak onderzoekt, ontdek je meestal dat de droevige man op de sofa tot een actiegroep van patiënten behoort die is opgericht en wordt gefinancierd door een public relations firma, die werkt voor een farmaceutisch bedrijf dat het medicijn produceert en het toegelaten wil zien.”24

Bovenstaande voorbeeld is hoe de pr volgens Davies werkt; er wordt gekozen voor het verhaal dat de belangen van de werk- of opdrachtgever dient. Het probleem is volgens de Britse schrijver dus niet dat we door de eigenaren gedwongen worden om bepaalde zaken te beschrijven. Het probleem is de structuur waarin de journalistiek zich bevindt waardoor we kwetsbaar zijn geworden voor onzin.

De logica der commercialisering zorgt voor grote problemen hoe wij tegenwoordig journalistiek bedrijven, aldus Davies. Journalisten zijn veroordeeld tot zogeheten

‘churnalism’, oftewel roerjournalistiek: het rondroeren of mechanisch uitdraaien (churning) van nieuwsberichten. Dit leidt vervolgens tot ‘distortion, falsehood en propaganda’, zoals Davies het in de ondertitel van zijn boek omschrijft. Het is volgens Davies een gevolg van bezuinigingen op redacties en de daarmee gepaard gaande werkdruk voor journalisten. Feiten zijn nu eenmaal duur. Feiten moeten worden uitgezocht en vergen daarom tijd. Met een telefoontje heb je al snel een mening of een citaat en dus kiest de journalist voor het laatste. De belangrijkste taak van journalisten: “to check and to reject whatever is not true”, is

(13)

journalistieke landschap veranderd. In Flat Earth News spreekt Davies van nieuwe ‘productieregels’. Deze regels sluiten volgens Davies aan bij de nieuwe structuur van mediabedrijven. Journalisten die voldoende tijd ontzegd krijgen om te werken kunnen overleven door makkelijke, sexy verhalen te schrijven die iedere krant plaatst. Artikelen die gereduceerd zijn tot vereenvoudigde gebeurtenissen, geframed met behulp van veilig ideeën en feiten, en geneutraliseerd door balans. Voor Davies is het een teken dat de oude

journalistiek dood is en niet meer te reanimeren valt.26

Er zijn overigens een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het onderzoek van Davies. In zijn artikel ‘De waarheid in tijden van crisis’ gaat Marcel Broersma, hoogleraar

journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen, in op het door Davies en Cardiff uitgevoerde onderzoek. Hij komt hierbij tot een aantal nuanceringen.

Volgens Davies zijn alleen de artikelen waarin in het geheel geen sporen van persbureaukopij te vinden zijn voorbeelden van onafhankelijke verslaggeving. Volgens Broersma doet Davies daarmee echter geen recht aan de waarde van persbureaus. Meer dan een eeuw zijn persbureaus belangrijke verschaffers van (snel) nieuws. De tijd die journalisten hiermee besparen kan dan weer geïnvesteerd worden in eigen onderzoeksjournalistiek. Bovendien maakt Davies bij het onderzoek naar voorverpakte informatie geen onderscheid tussen lange en korte berichten. Bij korte berichten wordt de kopij van persbureaus eerder letterlijk overgenomen dan bij lange berichten. “Deze kortjes, paalberichten of hoe men ze ook wil noemen, ‘vervuilen’ kortom de resultaten”, aldus Broersma.27 Met betrekking tot het

fact checking is ook een kanttekening op zijn plaats. Niet of gebrekkig feiten checken maakt de journalistiek kwetsbaar voor propaganda, beweert Davies terecht, maar uit zijn onderzoek is niet te achterhalen of berichten wel of niet zijn gecheckt. Er worden namelijk alleen artikelen onderzocht die daadwerkelijk zijn gepubliceerd.28

Tenslotte is er nog een ander fundamenteel probleem met Davies’ betoog. Zijn hoofdveronderstelling is dat de commerciële logica die de laatste decennia de journalistiek heeft overgenomen, geleid zou hebben tot meer ‘voorverpakt’ nieuws en een toegenomen invloed van de pr-industrie. Een historische analyse om deze uitspraak te onderbouwen blijft echter uit.29

In februari 2009 presenteerde de Radboud Universiteit Nijmegen het rapport Nieuwsbronnen en de kwaliteit van de journalistiek: Een verkennende analyse van

binnenlandse nieuwsonderwerpen in vier Nederlandse dagbladen.30 Het onderzoek was erop

(14)

hun binnenlandberichtgeving gebruik maken van voorverpakt nieuws (persbureaus, andere media en pr-materiaal) en op welke wijze zij hun bronnen bekend maken. Hoewel de resultaten minder dramatisch waren, stemde de conclusie niet hoopvol.31

Zo toonden de onderzoekers Ellen Hijmans, Kees Buijs en Pytrik Schafraad aan dat 41 procent van alle berichten (1054 binnenlandberichten) in de creditline of onder het bericht geen informatie gegeven wordt over de herkomst, of auteur van het bericht. Dit komt

voornamelijk voor bij korte berichten (<150 woorden). In het licht van mijn onderzoek is het belangrijk om op te merken dat van de vier kranten – de Volkskrant, NRC, AD en de

Gelderlander – de Volkskrant het meeste inzicht verschafte. Van 79 procent van haar berichtgeving wordt precies aangegeven waar zij vandaan komt, eigen medewerkers (66 procent), of persbureaus (13 procent). Daarnaast concludeerden de onderzoekers dat ongeveer een derde van de berichtgeving in de geselecteerde dagbladen voorgeproduceerde informatie bevatte.

1.3 Probleemstelling en relevantie

Een belangrijk punt van kritiek van de eerder genoemde - Nederlandse en Engelse -

onderzoeken is dat zij zich collectief beperken tot een periode van twee weken in een bepaald jaar. Rennen onderzoekt de eerste twee weken van 1996, Cardiff University bestudeert de laatste week van maart en april in 2006 en de Radboud Universiteit neemt tenslotte in 2008 respectievelijk een week in oktober en november onder de loep.32 Met andere woorden: een

onderzoek naar brontransparantie over een langere periode is vooralsnog niet uitgevoerd. De veronderstelling van Davies dat de commerciële teneur de laatste decennia de journalistiek heeft overgenomen en geleid heeft tot meer voorverpakt nieuws en een toegenomen invloed van de pr-industrie, is een aanname. Zowel Davies, Hijmans als Rennen hebben geen

referentiepunt in de geschiedenis waardoor het onmogelijk te zeggen is of de situatie beter of slechter is geworden. Ik ben met name geïnteresseerd in de wijze waarop journalisten zijn om gegaan met hun bronnen geplaatst in een historisch perspectief. Met mijn onderzoek wil ik bijdragen aan een beter begrip hoe de transparantie van bronnen in de krant in de loop der decennia is veranderd.

Daarnaast zal mijn scriptie niet de rol van voorverpakte informatie onderzoeken – zoals dat bij Lewis en Hijmans wel het geval is. De vraag of de ontwikkeling van

(15)

onmogelijke opgave. Hoe kom je er immers achter of een bericht van veertig jaar geleden sporen bevat van voorverpakte informatie? Met behulp van een inhoudsanalyse is onderzoek naar brontransparantie echter wel goed te doen.

Mijn centrale onderzoeksvraag luidt:

In welke mate is de brontransparantie in krantenberichtgeving veranderd in de periode 1979-2009?

Is de transparantie in de loop der decennia dramatisch verslechterd en is de huidige oproep tot (meer) transparantie in de huidige journalistiek daarmee deels gerechtvaardigd of is de

transparantie juist verbeterd en zo ja is er nog ruimte voor verbetering?

Vanwege de duur van mijn onderzoek heb ik gekozen om één krant - de Volkskrant - te analyseren. Ik heb voor deze krant gekozen omdat de Volkskrant één van kwaliteitskranten van Nederland is en in die zin het (hoogwaardige) gezicht van de journalistiek

vertegenwoordigt. Het is een krant waar je een hoge brontransparantie mag verwachten.

1.4 Opzet

In hoofdstuk twee zal ik allereerst een beknopte geschiedenis van de journalistiek schetsen. Mijns inziens is een dergelijk overzicht noodzakelijk om de huidige constellatie – waarin de gedrukte krant stervende is aldus het doemscenario dat sommige visionairs uitspreken33- beter

te begrijpen. In hoofdstuk drie zal ik het theoretisch kader uiteenzetten met betrekking tot de brongeoriënteerde benadering van journalistiek zoals Toon Rennen deze heeft ontwikkeld in zijn proefschrift Journalistiek als een kwestie van bronnen. Begrippen als ‘journalistieke bron’ en haar rol in het ‘journalistieke proces’, de ‘journalistieke kwaliteit van de krant’,

‘geloofwaardigheid’ en de rol van ‘brontransparantie’ zullen belicht worden. Het

(16)

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader

Mijn empirisch historisch onderzoek naar de brontransparantie van de Volkskrant zal voor een groot gedeelte gebaseerd zijn op het onderzoek van Toon Rennen, voormalig docent aan de Fontys Hogeschool Journalistiek te Tilburg. In zijn proefschrift Journalistiek als kwestie van bronnen zet Rennen de fundamenten uiteen die noodzakelijk zijn voor een onderzoek naar brontransparantie in dagbladen. Voor een goed begrip van zijn theoretische geraamte, zal het noodzakelijk (en wenselijk) zijn om enige uitleg te wijden aan de componenten van zijn betoog, teneinde de materie helder te krijgen die in de volgende hoofdstukken – het empirisch gedeelte - een centrale rol zal spelen. Vier zaken zijn hierbij cruciaal. 1) De door Rennen opgestelde ‘brongeoriënteerde benadering van journalistiek’, 2) deze verbinden met de vraag naar ‘journalistieke kwaliteit van een krant’, 3) en de theoretische samenhang beschrijven tussen ‘geloofwaardigheid van een krant’ 4) en tenslotte ‘bronstransparantie’. Pas nadat ik deze aspecten heb toegelicht, kan ik vervolgen met het empirisch brongeoriënteerde

kwaliteitsonderzoek, oftewel een onderzoek naar de brontransparantie van de Volkskrant in de periode 1979-2009. Voordat ik inga op het eerste aspect van de ‘brongeoriënteerde

benadering van journalistiek’, leg ik eerst het concept ‘journalistieke bron’ uit en haar rol in het ‘journalistieke proces’.

2.1 Bronnen en het journalistiek proces

Het centrale uitgangspunt van Rennen’s proefschrift Journalistiek als kwestie van bronnen is dat de kwaliteit van een krant begint met de kwaliteit van bronnen. Bronnen worden dan gezien als personen die informatie leveren op basis waarvan de journalist zijn verhaal maakt. Het belang van bronnen wordt nog wel eens onderschat en toch geldt: zonder bronnen geen journalistiek. Omdat journalisten nu eenmaal niet mogen schrijven wat ze niet weten, vindt de berichtgeving zijn oorsprong in bronnen. Een gebeurtenis kan pas nieuws worden als iemand ergens iets van weet en daarnaast aanleiding ziet om het te delen met anderen.34

(17)

(bescherming van bronnen, gebruik van verborgen camera, verzwijgen van eigen identiteit, misbruik van informatie, etc.), en ideologische kwesties (‘ondervertegenwoordiging’ van het geluid van bepaalde sociale categorieën zoals vrouwen, jongeren en laagopgeleiden,

stereotypering van vertegenwoordigers van etnische minderheden, politieke eenzijdigheid etc.).

Volgens Rennen is het daarom, gezien het grote belang van bronnen voor de

journalistiek en de aspecten met conflictpotentie, evident om binnen het kwaliteitsvraagstuk van de krant aandacht te schenken voor bronnen. Het kan dan gaan over de keuze van bronnen, de omgang met bronnen en de presentatie van bronnen in de berichtgeving. Het schermen met anonieme bronnen en met uitspraken in de krant, waarvan de lezer niet kan beoordelen wie ze nu eigenlijk doet, is op zijn minst merkwaardig. Op dit vraagstuk van ‘journalistieke kwaliteit’ zal ik in 2.3 verder uitwijden.35

Een bron wordt door Rennen – na het doorspitten van de terminologische chaos - gedefinieerd als:

“Een persoon, uit wiens mondelinge en / of schriftelijke taaluitingen een journalist informatie gewonnen heeft.”36

Rennen maakt geen onderscheid tussen humane en niet-humane bronnen. Hij koppelt een bron altijd met een persoon omdat volgens Rennen journalisten informatie halen uit informatiedragend materiaal; dit is materiaal waarin iemand bewust informatie heeft opgeslagen. Verklaringen, commentatoren, rapporten, persberichten, boeken, radio- en tv-porgramma’s, foto’s, films, CD’s, enz. De bron is derhalve altijd een persoon omdat de informatie altijd te herleiden is tot mensen en alleen mensen zich kunnen uitspreken. Materiaal als ‘informatiedrager’ beperkt zich niet tot directe waarneembaarheden, schrijft Rennen, maar sluit ook de systemen in die bij activering informatie vrijgeven, zoals elektronische databases en het geheugen.37

Belangrijk bij deze twee definities over ‘journalistiek’ en ‘bron’ is om te weten hoe de situering en roltoewijzing van bronnen binnen het journalistieke proces geordend is. Bronnen worden gekoppeld aan journalistieke informatiewinning, maar daarmee is nog niet

aangegeven wat hun plaats is binnen het totale journalistieke proces, dat uiteindelijk

(18)

nauwkeurig te koppelen aan het journalistieke proces – een brongeoriënteerde kijk op het journalistieke proces. Dit model is afgebeeld in figuur 1.

Figuur 1: model van het journalistiek proces met journalist als zelfbron (Bron: Rennen, 2000)

Een pure vorm van journalistiek is de situatie dat de journalist zelf getuige is van een gebeurtenis (G) en daarvan verslag doet aan zijn lezers. De lezer krijgt vervolgens een ‘Uitspraak over Gebeurtenis’ (UG). De bron is in figuur 1 de journalist zelf (zelfbron) omdat hij vanuit zijn geheugen informatiedragende materie kan aanspreken.

Op de horizontale lijn ligt de ‘perceptuele dimensie’: waarop een ‘communicating agent’ (journalist, bron of lezer) een gebeurtenis waarneemt, onderzoekt en interpreteert. Op de verticale lijn ligt de ‘means and controls dimension’, waarop de journalist met behulp van kanalen, media en faciliteiten op een gecontroleerde wijze een boodschap (een

‘communication event’) produceert. Met andere woorden: een journalist neemt een

gebeurtenis waar, percipieert deze op zijn manier, slaat de ervaring op en schrijft vervolgens over die gebeurtenis een verslag.

(19)

Belangrijk om op te merken is dat, in tegenstelling tot de modellen van Gerbner, bewust is gekozen voor verschillende omtrekvormen zodat het zichtbaar wordt of we met personen dan wel met zaken of producten te maken hebben. Rennen kiest de cirkel als

symbool voor een persoon of een collectief van personen; het grafische symbool voor de bron is een open, dat wil zeggen niet-opgevulde cirkel en voor de lezer is het een opgevulde cirkel. Alleen personen kunnen actief zijn op de perceptuele (horizontale) dimensie van het

waarnemen; en alleen personen kunnen zich uitspreken over iets; voorts een vierkant voor G (Gebeurtenis) en een achthoek voor UG (Uitspraak over Gebeurtenis), waarmee de object-relatie met G aangegeven is.38

In veel gevallen wil de journalist echter het verhaal en commentaar van anderen horen. Figuur 2 symboliseert de situatie dat een journalist kennisneemt van het verhaal (uG) van een bron in het veld (veldbron), terwijl hij zelf geen getuige is geweest van die gebeurtenis. Een uitspraak van de veldbron wordt gesymboliseerd met een kleine letter ‘u’, hun

(20)

Figuur 2: model van het journalistiek proces met veldbron (Bron: Rennen, 2000)

Bron en bronmateriaal is een twee-eenheid. Daarom heeft Rennen in figuur twee een kader getekend om de veldbron, ‘uG’ en ‘G’. Zodra een journalist een communicatieproduct ontvangt is er sprake van een bron; niet per se als degene die de boodschap geproduceerd heeft, maar als degene die verbonden is met de inhoud van de boodschap. Voor journalisten is de vraag naar de bron achter de boodschap een vanzelfsprekendheid.

Vaak is een journalistiek verslag een combinatie van UG’s en U/uG’s. Figuur 3 geeft tenslotte aan dat de inhoud van een journalistiek product teruggaat op zowel de zelfbron (de journalist) als een veldbron; het is een combinatie van de beoogde weergave van wat de veldbron én de journalist te melden heeft.

(21)

Figuur 3: model van journalistiek proces met zelfbron en veldbron (Bron: Rennen, 2000)

Figuur 3 geeft aan dat de inhoud van het journalistiek product teruggaat op zowel de zelfbron journalist als een veldbron; het is een combinatie van de beoogde weergave van wat de veldbron én wat de journalist te melden heeft. Hierbij wordt respectievelijk de horizontaliteit en verticaliteit van de twee dimensies (journalist, bron of lezer en de kanalen, media en faciliteiten) consequent onderscheiden.

Figuur 3 laat bijvoorbeeld in het geval van een vechtpartij zien dat de journalist als getuige zelf indrukken opdoet van de betreffende knokpartij (G), maar hij zal ook getuigen (veldbron(nen) om commentaar vragen. De bron van ‘UG’ is de journalist, bron van ‘U/uG’ zijn de omstanders. Met andere woorden: bronnen zijn verschaffers van de informatie op grond waarvan de journalist zijn berichtgeving baseert. Dit proces van verschaffen wordt ook wel transactie genoemd. Het idee is dat er in een transactie-situatie twee partijen zijn, van wie de een wat te bieden heeft en de ander mogelijk geïnteresseerd is in dat aanbod. Een transactie is het resultaat van een transactie-proces, waarvan het persoonlijk gesprek de meest

(22)

niet uit zichzelf prijs zou hebben gegeven. Er kan ook sprake zijn van een actieve bron die het nieuws probeert te beïnvloeden. Voor een transproces is direct contact tussen de twee partijen niet noodzakelijk; een document lezen bijvoorbeeld is een virtuele dialoog aangaan met de schrijver. Tenslotte wordt er nog onderscheid gemaakt tussen inter-transactieprocessen (tussen journalist en iemand anders als bron) en intra-transactieprocessen (in dat geval is de journalist bron voor zichzelf).39

Figuur 1 t/m 3 stellen zoals gezegd het journalistiek proces voor. Nu ik uiteen heb gezet wat Rennen onder bronnen (voorlopig) verstaat en welke plek zij hebben ten opzichte van het journalistieke proces, kan ik overgaan tot een nauwere omlijning van het begrip ‘bron’. Eerder heeft Rennen ‘bronnen’ gedefinieerd als personen aan wie een journalist informatie ontleend heeft en daarnaast heb ik ook ‘zelfbronnen’ en ‘veldbronnen’ genoemd. In het onderstaande zal ik in navolging van Rennen het een en ander scherper formuleren.

Voortbordurend op het model van het journalistiek proces en rekening houdend met de positie van de actieve bron, komt Rennen tenslotte tot de volgende brondefinitie:

“Een journalistieke bron is een persoon of collectief van personen, met wie de journalist in een transactieproces is gekomen, waaraan hij uitspraken ontleent met het oog op specifieke

journalistieke producten.”40

Vervolgens onderscheidt Rennen drie verschillende journalistieke bronnen: journalistiek-bronnen (journalistiek-bronnen binnen de journalistieke wereld), publieksjournalistiek-bronnen (deze journalistiek-bronnen levert het publiek – de mensen voor wie de journalist haar inspanningen verricht, en tenslotte

veldbronnen (het maatschappelijk veld herbergt deze bronnen).

Belangrijk om nogmaals op te merken is dat een bron altijd een persoon is. Alleen personen kunnen zich immers uitspreken. Naast persoonlijke bronnen maakt Rennen ook onderscheid in collectieve bronnen. In dat geval schaart een collectief van personen zich achter een bepaalde uitspraak. Bijvoorbeeld als een document ondertekend is door een commissie, bestuur, vereniging of bedrijf. Voor de definitie van een ‘journalistieke bron’ maakt het ook niet uit op wiens initiatief of hoe de journalist in een transactiesituatie is gekomen. De journalist én bron kunnen zowel proactief als re-actief zijn.

(23)

Rennen onderscheidt vier posities van een bron ten opzichte van een gebeurtenis of feiten: getuige, partij, deskundige en buitenstaander (Zie figuur 4).

Journalistiekbronnen Veldbronnen Publieksbronnen

getuige [1] [5] [9] Betrokkene Partij [2] [6] [10] Deskundige [3] [7] [11] Derde Buitenstaander [4] [8] [12]

Figuur 4: twaalf subbrontypen in de journalistiek (Bron: Rennen, 2000)

De betrokkenheid kan het karakter hebben van getuige of partij. Indien de bron noch getuige noch partij is bij de feiten, wordt hij als een derde beschouwt die ofwel op zijn deskundigheid met betrekking tot het onderwerp wordt aangesproken, ofwel als een buitenstaander.

Hieronder zal ik de posities per hoofdbrontype nader bespreken. Overigens is deze

beschrijving een ideaaltypische voorstelling. De journalistieke praktijk, zo benadrukt Rennen, is er een van mengvormen en van samenwerking tussen de verschillende typen.41

Journalistiek-bronnen

Zodra journalisten zelf betrokken zijn bij een gebeurtenis of bij feiten waarover ze berichten zijn zij ofwel getuige [1] ofwel partij [2]. De journalist als ooggetuige is de meest

gebruikelijke: een afstandelijk waarnemer, die de werkelijkheid aftast op informatie die voor zijn publiek interessant is. Soms neemt de journalist zelf deel aan de gebeurtenis, waarover hij schrijft; hij is dan partij. Vaak staat de journalist als derde volledig buiten de gebeurtenis en de feiten. Hij is dan niet ter plekke en zal zijn informatie op afstand via via moeten zien te verkrijgen. Ook als derde zien we twee posities: die van onafhankelijk deskundige [3] en de buitenstaander [4], iemand die noch als getuige, noch als partij, noch als inhoudelijk

(24)

Figuur 5: typen journalistiekbronnen met afgeleide productieroltypen. (Bron: Rennen)

In figuur 5 zijn de journalistiek-brontypen en de afgeleide productieroltypen samengebracht. Onder eigen veldwerkers verstaat Rennen journalisten in dienst van het bedrijf. Een

krantenbedrijf heeft niet alleen de beschikking over de eigen journalistieke medewerkers. Er zijn ook toeleverbronnen. Dit zijn professionele leveranciers van journalistieke producten zoals freelancers en op collectief vlak redactionele samenwerkingsverbanden en persbureaus. In het overzicht van de ‘journalistiekbronnen van een krant’ staan ook andere journalistieke organen. Dit zijn de andere media oftewel: alle journalistieke bladen en programma’s die gemaakt worden door andere organisaties dan het eigen bedrijf.

De verslaggever is een afgeleide productieroltype; de journalist die verslag doet van zijn eigen veldwaarnemingen, als ooggetuige (outside) of partij (inside). Zodra de journalist expliciet een waardeoordeel inbouwt in zijn verslag is hij recensent. De pleitbezorger is de journalist die het opneemt voor bepaalde personen of groepen. Veel journalistiek

productiewerk wordt gedaan door journalisten die niet zelf getuige zijn geweest van een betreffende gebeurtenis, maar niettemin uitspraken hierover doen. De analist is iemand die gebeurtenissen en ontwikkelingen in een context kan plaatsen en duiden. De commentator

Journalistiek-bronnen van een krant

Eigen veldwerkers Toelever bronnen Eigen bureauwerkers Andere journalistieke organen

Getuige Partij Deskundige Buitenstaander

(25)

schrijft expliciet een waardeoordeel toe aan een analyse, op persoonlijke titel of veelal namens de hoofdredactie. Tenslotte zijn er bureauredacteuren die als buitenstaanders aan de slag gaan met aangeleverd materiaal. Een bijzondere buitenstaander is de columnist die wat betreft meningen en beweringen Carte Blanche krijgt van de krant. Ook de zojuist beschreven typologie trekt harde grenzen, terwijl varianten natuurlijk kunnen voorkomen.

Veldbronnen

Veldbronnen hebben geen bindende (zakelijke) relatie met de journalistiek. Ze zijn vaak partij [6] bij het betreffende onderwerp omdat ze op die kwaliteit gezocht worden door journalisten of zelf de media benaderen. De veldbron kan bijvoorbeeld partij zijn in een conflict,

slachtoffer van een ongeval, organisator van een evenement, etc. Een getuige [5] is iemand die aan de journalist vertelt wat hij gezien of gehoord heeft. Zoals te zien is in figuur 4 behoren [5] en [6] tot betrokkenen. Er zijn ook veldbronnen behorende tot ‘derden’. Dit zijn onafhankelijk deskundigen [7] of buitenstaanders [8] die naar hun mening over een actueel onderwerp worden gevraagd.

Publieksbronnen

Voor publieksbronnen gelden dezelfde subtypen als voor de veldbronnen en

journalistiekbronnen. Publieksbronnen komen in de persoon van lezer, luisteraar of kijker. Dit kan op eigen initiatief geschieden indien hij zelf een journalistiek orgaan benadert met

informatiedragend materiaal of een reactie op iets dat eerder werd gepubliceerd. Publieksbronnen kunnen ook naar aanleiding van een verzoek deze rol op zich nemen. Bijvoorbeeld in het geval van een opiniepeiling. Vaak zijn publieksbronnen getuige [9] dan wel partij [10]. Bronnen uit het publieke domein hebben een andere status dan veldbronnen. De expertise van een veldbron-deskundige is vaal algemeen geaccepteerd, terwijl van een publieksbron-deskundige [11] nog moet blijken dat hij deskundig is. Zolang dit niet het geval is, blijft hij een buitenstaander [12].

2.2 De brongeoriënteerde benadering van journalistiek

(26)

komen tot de beantwoording van de vraag, op wie de journalistieke media-inhoud teruggaat en wat dit betekent voor die inhoud zelf als voor het ontvangen (door lezers) daarvan. Rennen maakt een subtiel verschil tussen het proces van totstandbrenging van media-inhoud, oftewel het journalistieke proces, en het proces van totstandkoming van journalistieke media-inhoud. Met de laatste benadering wordt er ook inzicht verkregen in het handelen van bronnen. Het eerste proces is doelgericht en in handen van journalisten, het tweede proces bevat elementen van toeval en ongestuurdheid en is tegelijkertijd in handen van instanties buiten de

journalistiek.

Figuur 6 geeft de brongeoriënteerde benadering in modelvorm weer:

Figuur 6: model van een brongeoriënteerde benadering van journalistiek (Bron: Rennen, 2000)

Figuur 6 inventariseert en lokaliseert schematisch de belangrijkste elementen van de brongeoriënteerde benadering van journalistiek.42 Voordat er sprake is van journalistieke

berichtgeving hebben journalisten diverse bronnen geraadpleegd afkomstig van de eerder genoemde drie partijen: journalistiek-bronnen uit de journalistieke wereld, veldbronnen uit de maatschappelijke velden en publieksbronnen uit hun publiek. De drie deelnemers van het totstandkomingsproces van journalistieke media-inhoud staan neutraal en zonder hiërarchie

(27)

naast elkaar. Het beroepsveld ‘journalistiek’ staat wel centraal omdat alle journalistieke bronnen per definitie via de journalistiek hun weg naar de lezer vinden. De cirkels staan voor transactiesituaties, momenten waarbij een bron en journalist zaken met elkaar doen.

Journalisten verkeren in overleg met journalistiek-bronnen (transactiesituatie 1; TS1),

veldbronnen (TS2) en publieksbronnen (TS3). Bij een transactiesituatie is het basisidee dat er twee partijen zijn, van wie de een wat te bieden heeft en de ander mogelijk geïnteresseerd is in dat aanbod.

Volgens Rennen zijn er zes (onderzoeks-) hoofdvragen te stellen bij de transactiesituaties 1, 2 en 3. Deze vragen zijn belangrijk voor de brongeoriënteerde benadering van de

journalistieke kwaliteit van kranten waar ik in 2.3 over zal schrijven:

a) Wie is de journalistieke bron of wie zijn de journalistieke bronnen? b) Hoe zijn ze bron geworden? De vraag naar ‘bronpositionering’.

c) Hoe is de relatie tussen journalisten en bronnen? Te specificeren naar journalistiek-bronnen, veldbronnen en publieksbronnen.

d) Hoe verlopen de transactieprocessen tussen journalisten en bronnen? Met aandacht voor het ingebrachte bronmateriaal, dat desgewenst ook afzonderlijk geanalyseerd kan worden.

De verbreding van de focus van een totstandbrengingsproces naar een totstandkomingsproces heeft te maken met het verlangen om verklaringen te zoeken voor de positie en de

communicatieproducten van de diverse bronnen, en dan met name de veldbronnen in TS2. De belangstelling voor journalistieke bronnen en transactiesituaties komt echter voort uit de vraag naar de herkomst van journalistieke media-inhoud. In dat licht is het vanzelfsprekend om terug te keren naar de journalistieke producten om zo vast te stellen, wat er door de journalist is ‘meegenomen’ van die transactieprocessen (TS1, TS2 en TS3). Een vijfde hoofdvraag luidt dan ook:

e) Hoe worden de journalistieke bronnen gepresenteerd in de media? En hoe zit het met de expliciete koppeling van media-inhoud aan die bronnen?

In strikte zin houdt met vraag ‘e’ het proces van de brongeoriënteerde benadering – het proces van totstandbrenging - op, ware het niet dat de geproduceerde media-inhoud pas in de

(28)

is geen doel op zich, maar ter voorbereiding van TS4. Het omgekeerde kan ook: wat er in TS4 afspeelt kan teruggekoppeld worden naar de andere transactiesituaties.

Het model van een brongeoriënteerde benadering is niet compleet zolang niet ook de lezer als evaluerende informatiewinner erbij betrokken wordt. De lezer is van de partij in TS4, waarin de journalist de bron is van een artikel, maar de lezer heeft ook te maken met de door de journalisten relevant geachte bronnen uit TS1, TS2 en TS3, aan wie expliciet of impliciet gerefereerd wordt. De laatste hoofdvraag luidt dan ook:

f) Hoe percipiëren en evalueren de lezers de journalistieke bronnen en de presentatie van deze in hun krant? Onvermijdelijk speelt het imago van de krant hierbij een rol.

(29)

Figuur 7: situering van vijf hoofdvragen (a, c, d, e, f) van de brongeoriënteerde benadering in het journalistiek proces (Bron: Rennen, 2000)

De enige vraag die zich niet laat aangeven in het model is die van de bronpositionering (b). De geaccentueerde lijn geeft de weg aan van het brongeoriënteerde proces. Eerst kom je, zijnde op zoek naar de bronnen van de media-inhoud en uitgaande van de krant als journalistiek eindproduct, de journalist tegen; de buitenbronnen (veldbronnen en

publieksbronnen) doen zich pas voor als we de afkomstlijn van bronmateriaal naar buitenbron volgen.43

In 2.1 en 2.2 heb ik het concept bron uiteengezet, alsmede de door Rennen ontwikkelde brongeoriënteerde benadering voor journalistiek. We kunnen nu deze benadering toepassen op het vraagstuk ‘journalistieke kwaliteit van een krant’.

(30)

2.3 Journalistieke kwaliteit van een krant

Het is moeilijk om zoiets als ‘journalistieke kwaliteit’ of ‘kwaliteit van journalistieke producten’ of ‘kwaliteit van de krant’ in operationele, objectieve termen te definiëren. Kwaliteit, zo stelt Rennen, is een relationeel concept. Producten, gedragingen, werkingen worden beoordeeld volgens bepaalde waarden en normen. Dat wat ter beoordeling ligt is te scharen onder de noemer ‘feitelijke identiteit’, terwijl de beoordelingsnormen te vinden zijn in ‘gewenste identiteit’. Deze redenering doortrekkend definieert Rennen journalistieke kwaliteit in relatie tot de krant als volgt:

“Journalistieke kwaliteit van een krant is de mate van overeenstemming tussen de ‘feitelijke journalistieke identiteit van de krant’ en de ‘gewenste journalistieke identiteit van de krant.”44

Hoe stel je de Feitelijke Identiteit van een krant nu vast? De Feitelijke Identiteit (FI) van een krant omvat de hele zijnstoestand, met alles wat daarover te zeggen is, inclusief zijn

geschiedenis, betekenis, publiek en ontvangst. Hiertoe behoren niet alleen feitelijkheden, maar ook meningen van mensen. Mensen handelen niet zodanig op grond van feiten, dan wel op grond van wat ze denken dat de feiten zijn of zouden moeten zijn.

Identiteit is werkelijkheid, maar zoals bij alle werkelijkheid geldt is dat de

beschrijving ervan nooit de maximale nauwkeurigheid kan behalen. Het is een benadering die middels deductie (het toepassen van een algemene regel op een specifieke situatie) en inductie (het afleiden van zo algemeen mogelijke regels uit een verzameling specifieke gevallen) verloopt. Een beschrijving van de identiteit bestaat dus uit hypothesen (deductie) en

geregistreerde (inductie) – gepercipieerde – percepties. In navolging van Rennen zal ik dan ook in het vervolg spreken over:

Afgeleide Identiteit (AI) als het geheel van middels systematische waarnemingen vastgestelde kenmerken, en

Gepercipieerde Identiteit (PI) als het resultaat van attitude- en opiniepeilingen onder lezers, krantenmakers en anderen.

(31)

om de Gewenste Identiteit vast te stellen: wat zijn hiervoor de normen en waarden en wie bepaalt deze?

Wat over de identiteit wordt vastgesteld is afhankelijk van het perspectief van waaruit naar een krant gekeken wordt. Rennen gaat zoals gezegd uit van een brongeoriënteerde benadering. Dat wil zeggen dat hij journalistieke media-inhoud beschouwt als een verzameling uitspraken die teruggaan op bronnen. In deze schuilt een kwaliteitsaspect,

namelijk de relatie van journalistiek product tot bron. Door de toevoeging van ‘bronkwaliteit’ verschijnt er een – voor de journalistiek zo belangrijke – derde partij. Naast de makers of actores in het nieuws zijn zij – de bronnen – op wie de media-inhoud teruggaat. Bronnen zijn actieve medespelers, de leveranciers van de ‘geestelijke stof’.45

Om iets te kunnen beweren over de kwaliteit van een krant in termen van de wijze waarop ze omgaat met bronnen refereert Rennen aan ‘de bronnen ván de krant’ en ‘de

bronnen ín de krant’. Dit onderscheid heb ik reeds in figuur 6 gemaakt. In beide gevallen gaat het om de ‘journalistieke bronnen’, maar het gaat om twee verschillende betekenissen van ‘krant’: ‘de bronnen ván de krant’ zijn de bronnen van de journalisten tijdens het journalistiek productieproces, en ‘de bronnen ín de krant’ zijn de bronnen, waarnaar in de journalistieke media-inhoud verwezen wordt. Dit levert de basis voor het benaderen van de

Bronnenidentiteit van een krant.46

De Feitelijke Bronnen-Identiteit omvat (zie figuur 8) alles wat aangaande de

journalistieke bronnen (ván en ín de krant) door middel van systematische waarneming af te leiden is uit bronnen (Br-AI) en hun communicatieproducten oftewel bronmateriaal (Brm-AI) alsook uit het geheel van percepties hiervan door journalisten (Br-PI-j en Brm-PI-j) en publiek (Br-PI-p en Brm-PI-p). Afgeleide Bronnen- Identeit Gepercipieerde Bronnen-Identiteit door journalisten Gepercipieerde Bronnen-Identiteit door publiek

Bronnen Br-AI Br-PI-j Br-PI-p

Bronmateriaal Brm-AI Brm-PI-j Brm-PI-p

(32)

Tegenover de Feitelijke Bronnen-Identiteit kan de Gewenste Bronnen-Identiteit geplaatst worden. Een evaluerende vergelijking van de Feitelijke met de Gewenste Bronnen-Identiteit leidt tot uitspraken over de Bronnenkwaliteit van een krant.

De brongeoriënteerde benadering gaat verder dan louter een verkenning van respectievelijk Bronnen-Identiteit en Bronnenkwaliteit. De Bronnen-Identiteit is eigenlijk het antwoord op de eerste van de zes hoofdvragen: wie is de journalistieke bron of wie zijn de journalistieke bronnen? (zie 2.2).

Met de brongeoriënteerde benadering heb je als onderzoeker de mogelijkheid om door te dringen tot alle momenten in het journalistieke proces. De onderzoeker zou zich kunnen beperken tot uitspraken over de presentatie van bronnen in de krant, maar kan, indien gewenst, ook tot inzichten komen over het verloop van transactieprocessen tussen journalist en veldbron.

De journalistieke kwaliteit van een krant berust op een evaluatie van de journalistieke identiteit. Met andere woorden: al het handelen van de journalisten plus het resultaat van dat handelen zijn te onderwerpen aan een toets van ‘de journalistieke kwaliteit van de krant’. Als het model van een brongeoriënteerde benadering (figuur 6) wordt uitgewerkt, is het resultaat figuur 9, waarin elementen van journalistieke identiteit zijn geordend naar transactiesituatie.

Afgeleide Journalistieke Identiteit Gepercipieerde Journalistieke Identiteit door journalisten Gepercipieerde Journalistieke Identiteit door lezers Journalistiek- Bronnen (T1)

[1] (a, b, c, d) [5] (a, b, c, d) [9] (a, b, c, d)

Veldbronnen (T2)

[2] (a, b, c, d) [6] (a, b, c, d) [10] (a, b, c, d)

Publieksbronnen (T3)

[3] (a, b, c, d) [7] (a, b, c, d) [11] (a, b, c, d)

Bronnen in de krant (T4)

[4] (e) [8] (f) [12] (f)

(33)

Bij transactiesituatie 4 (T4) vormen de journalistieke medewerkers van de krant de collectieve bron van de journalistieke media-inhoud. Binnen deze media-inhoud wordt gerefereerd aan de drie hoofdtypen journalistieke bronnen uit de transactiesituaties T1, T2 en T3. De afgeleide Journalistieke Identiteit heeft betrekking op kenmerken die door systematische waarneming vast te stellen zijn ([1 t/m 4]). Aspecten van de beroepsbeleving en professionele opvattingen van journalisten vinden we bij [5] tot en met [8], en externe beeldvorming over de krant en haar medewerkers wordt tentoongesteld bij [9] tot en met [12].

Aan de twaalf elementen van Afgeleide en Gepercipieerde Journalistieke Identiteit zijn de van toepassing zijnde hoofdvragen gekoppeld waardoor uit figuur 9 gelijk 39

onderzoeksvragen zijn af te leiden.

Het antwoord op de a-vragen (wie zijn de bronnen) van de Afgeleide Identiteit (AI) is te vinden door middel van observatie en bevraging van journalisten. De b-vragen van AI naar bronpositionering zijn lastiger te onderzoeken, maar is ook mogelijk middels observaties in de drie velden (maatschappelijk veld, journalistieke veld en publieksveld) en bevraging van bronnen en journalisten. Het onderzoeken van de relaties tussen journalisten en bronnen (de c-vragen van AI) zal beperkt blijven tot observaties van het handelen van beide partijen ten opzichte van elkaar. Het verloop van inter-transactieprocessen tussen journalist en bron (de d-vragen van AI) is te onderzoeken aan de hand van een input-output analyse, eventueel

aangevuld met ondervraging van beide partijen vóór en ná zo’n proces (een eerder genoemd voorbeeld van zo’n onderzoek is Nieuwsbronnen en de kwaliteit van de journalistiek waarbij Hijmans en haar collega´s de mate van voorverpakt nieuws onderzochten bij een aantal Nederlandse kranten47). Dezelfde vragen kunnen worden gesteld voor de Gepercipieerde

Journalistieke Identiteit aan respectievelijk journalisten en lezers. Het gaat dan vooral om beleving, inschatting, perceptie en evaluatie.

Vraag e betreft de presentatie van de journalistieke bronnen in de media-inhoud waarbij de voornaamste onderzoeksmethode de media-inhoudsanalyse is. Uiteraard kan het hierbij alleen gaan om de bronnen van wie een idee, standpunt of verhaal wordt

‘weergegeven’. Vraag f gaat tenslotte over de perceptie van de bronnen en bronpresentatie in de krant respectievelijk door journalisten en lezers, waarbij de journalisten dan de lezers zijn van hun eigen krant.

(34)

voorbeeld van verticale vergelijking is te onderzoeken hoe, zowel qua bronattributie as qua inhoudelijke bewerking, ANP-materiaal [1] gebruikt wordt door kranten [4]. Horizontale vergelijkingen zijn ook te maken. Dit is interessant omdat elementen van de Afgeleide Identiteit mogelijk indicerend zijn voor de Gepercipieerde Identiteit en omdat door zulke vergelijkingen discrepanties aan het licht kunnen komen. Voorbeeld: als de krant op bepaalde kenmerken kennelijk anders is ([4]) dan de makers denken ([8]) geeft dat aanleiding tot reflectie. En als journalistiek-bronnen door journalisten anders worden beoordeeld ([5]) dan door de lezer ([9]) is er wellicht een imago-probleem.48

Rennen concludeert dat: “de journalistieke kwaliteit van een krant volgens de brongeoriënteerde benadering het resultaat is van de toetsing van de 12 elementen van de Afgeleide en Gepercipieerde Journalistieke Identiteit zoals aangegeven in figuur 9, compleet met alle discrepanties tussen deze elementen, aan wat dienaangaande wenselijk wordt geacht door de verantwoordelijken binnen een krantenbedrijf.”49

In het onderstaande zal ik mij concentreren op twee essentiele zaken: geloofwaardigheid (2.4) als het aspect van de Gepercipieerde Journalistieke Identiteit van een krant en bovendien een essentieel element is van de brongeoriënteerde benadering; en brontransparantie (2.5) als een door Rennen belangrijk veronderstelde indicator voor geloofwaardigheid van een krant als publiciteitsorgaan.

2.4 geloofwaardigheid als centrale kwaliteitsfactor in de journalistiek

Rennen stelt dat geloofwaardigheid een belangrijke kwaliteitsfactor is in de journalistiek, omdat de wijze waarop de journalistieke bronnen (journalistiekbronnen, veldbronnen en publieksbronnen) gepresenteerd worden een belangrijke invloed heeft op het vertrouwen van lezers:

(35)

Met andere woorden: Rennen wil geloofwaardigheid beschouwen als een gepercipieerd kenmerk van een krant als publiciteitsorgaan, dat gebaseerd is op een beoordeling van de bronnen door de lezers. Tijdens het journalistieke proces beoordeelt de journalist de geloofwaardigheid van journalistiek-bronnen ([5]), veldbronnen ([6]) en publieksbronnen ([7]) in de respectievelijke transactiesituaties T1, T2 en T3, maar in transactiesituatie T4 zijn het de lezers die de geloofwaardigheid van de journalisten beoordelen. In het onderstaande zal ik ingaan op wat er onder geloofwaardigheid verstaan wordt en welke criteria hiervoor

aangedragen kunnen worden.

De Duitse socioloog Alfred Schütz spreekt van een ‘sociaal afgeleid weten’ als het gaat om verkregen kennis. Wat mensen weten, weten ze maar voor een klein deel uit eigen ervaring. Maar waarom zouden de burgers die goed geïnformeerd willen zijn anderen op hun woord geloven? Volgens Schütz hechten mensen waarde c.q geloof aan wat anderen hen vertellen, omdat ze de positie hebben als ooggetuige (die kan het weten, want hij was er zelf bij), als insider (die kan het beter weten omdat hij de situatie kent), als analyticus (die heeft er veel over gelezen), of als commentator (die heeft het ook goed uitgezocht, maar trekt wellicht een andere conclusie dan ik).51

Iemands geloofwaardigheid stoelt vooral op gepercipieerde deskundigheid en veronderstelde trustworthiness. Dit laatste begrip betekent zoveel als ‘te vertrouwen zijn’. Communicatiedeskundigen Hovland, Janis en Kelley geven in 1953 de volgende

omschrijving: “The degree of confidence in the communicator’s intent to communicate the assertions he considers most valid (his ‘trustworthiness’)”.52 Oftewel: iemand is

geloofwaardig wanneer anderen hem geloofwaardig vinden. Geloofwaardigheid is dus een kenmerk van personen, niet van hun boodschappen. De persoon wordt objectief geacht, en daarom zullen zijn boodschappen ook wel objectief zijn, hetgeen sterk lijkt op een (onterecht) veronderstelde onafhankelijkheid van de bron ten opzichte van het onderwerp.

Dimensies van geloofwaardigheid

Rennen betoogt in zijn proefschrift dat geloofwaardigheid drie dimensies bevat: deskundigheid, openheid en betrouwbaarheid. In de toelichting zal ik beginnen met betrouwbaarheid aangezien dit begrip vaak in één adem wordt genoemd met

(36)

Nederlandse Taal oplegt, lijkt het toegestaan om de twee termen door elkaar te gebruiken. Van Dale legt ‘betrouwbaar’ uit als ‘geloofwaardig’ en omschrijft ‘geloofwaardig’ als ‘betrouwbaar ten opzichte van zijn mededelingen’. Toch bezit ‘betrouwbaar’ een andere denotatie dan ‘geloofwaardig’.

Volgens Rennen kan ‘geloofwaardigheid’ het best gereserveerd worden voor een kenmerk dat aan personen (of een collectief van personen zoals een redactie) toegekend wordt. Geloven is iets voor waar aannemen op gezag van een ander. Je kunt strikt genomen alleen mensen geloven, geen zaken. Geloofwaardigheid impliceert dus het toekennen van gezag. Het begrip ‘betrouwbaarheid’ past daarentegen beter bij materiaal, producten of diensten. Bij een stofzuiger stelt niemand de vraag naar geloofwaardigheid evenmin bij de bezorging van een krant. Een typisch kenmerk voor de journalistiek is dat het gaat om informatiedragend materiaal, dat bovendien refereert aan feiten uit de werkelijkheid. Juist dit karakter van journalistieke producten brengt geloofwaardigheid en betrouwbaarheid zo dicht bij elkaar. Feitelijk doelt betrouwbaarheid op de overtuiging dat de inhoud van bronmateriaal in overeenstemming is met de onderwerp-feiten.

Deskundigheid stoelt vervolgens op de overtuiging dat de bron kennis heeft van zaken, op grond van diens relatie tot gebeurtenissen en onderwerpen. Met openheid wordt tenslotte bedoeld: de overtuiging dat de bron bereid is om te vertellen wat hij weet en denkt.53

(37)

Figuur 10: lokalisatie van dimensies van geloofwaardigheid van veldbron, bezien vanuit journalist. ve = veldbron, dk = deskundigheid, op = openheid, bt = betrouwbaarheid, G = gebeurtenis en uG = uitspraak gebeurtenis door veldbron (Bron: Rennen, 2000)

De journalist beoordeelt of zijn veldbron journalistiek relevante informatie bevat [de-ve], of deze in alle openheid daarover spreekt [op-ve] en of de uitspraken van de betreffende veldbron een adequaat beeld geeft van de werkelijkheid [bt-ve].

Zodra geloofwaardigheid wordt toegepast op de krant als orgaan, dan is de journalist de bron die op waarde wordt geschat door lezer (zie figuur 11).

(38)

Figuur 11: lokalisatie van dimensies van geloofwaardigheid van journalist, bezien vanuit lezer. jo = journalist(iek), dk = deskundigheid, op = openheid, bt = betrouwbaarheid, G = gebeurtenis, UG = uitspraak gebeurtenis door journalist, oftewel: journalistiek product. (Bron: Rennen, 2000)

In figuur 11 wordt onder deskundigheid verstaan: ambachtelijke deskundigheid. Dit houdt in dat de journalistiek zowel kennis van zaken heeft en manieren kent om snel aan ontbrekende kennis te komen, als instrumentele vaardigheden en bekendheid met de regels en gang van zaken in de mediawereld. De dimensie openheid [op-jo] doelt op de veronderstelling dat de journalist vrijuit kan spreken, dat zijn bedoelingen integer zijn, zo weinig mogelijk

geheimzinnig doet en dat hij desgewenst bereid is verantwoording af te leggen (of zoals Kovach en Rosenstiel het noemen: ‘een convenant tussen burgers en de journalistiek’). Bij betrouwbaarheid wordt gekeken naar de primaire functie van de krant, namelijk burgers informeren. ‘Betrouwbaarheid’ is een perceptuele variabele omdat het gaat om de indruk die lezers opdoen: dat ze dankzij de krant goed geïnformeerd ménen te zijn. De lezers moeten ervan uit kunnen gaan dat de krant een reëel perspectief geeft op de werkelijkheid. Het symbool G is overigens breder op te vatten dan alleen ‘Gebeurtenis’, namelijk: alle gebeurtenissen en gegevens waarover de journalist kennis heeft opgedaan.54

(39)

in de krant komt. In figuur 11 kent de journalist niet een vergelijkbaar eigenbelang; bovendien behoort de journalist onafhankelijk te zijn. Een ander verschil is dat in figuur 10 de journalist in eerste instantie verantwoordelijk is voor de geloofwaardigheid van veldbronnen. In figuur 11 is het de lezer die de geloofwaardigheid van de journalist(iek) moet inschatten op basis van de informatie die hij in de krant krijgt aangereikt.

De mate van deskundigheid en openheid van de krant zou kunnen blijken uit de journalistieke verantwoording van de veldbronnen. Figuur 12 maakt duidelijk waar die verantwoording betrekking op heeft: alles wat binnen het grote vierkant staat.

Figuur 12: lokalisatie van dimensies van geloofwaardigheid van journalist, bezien vanuit de lezer. jo = journalist(iek), ve = veldbron, dk = deskundigheid, op = openheid, bt = betrouwbaarheid, G =

gebeurtenis, uG = uitspraak van de veldbron, U/ug = journalistiek product (De lezer krijgt een uitspraak – van de journalist – over een uitspraak - van de veldbron). (Bron: Rennen, 2000)

VELDBRON [dk-ve] G [op-ve] [bt-ve] uG U/uG JOURNALIST LEZER [dk-jo] [bt-jo] [op-jo]

Onderwerp van berichtgeving en onderdeel van de

(40)

In figuur 12 kan je zien dat de geloofwaardigheid van een krant steunt op de lezersperceptie van dk-jo, op-jo en bt-jo, die onder meer gebaseerd is op de presentatie van veldbronnen in de krant.

In het bovenstaande heb ik laten zien dat de geloofwaardigheid van een krant de ‘som’ is van de beoordeelde deskundigheid, openheid en betrouwbaarheid. Hoe men tot die beoordeling kómt is een andere kwestie. Diverse factoren spelen hierbij een rol zoals beeldvorming, uiterlijkheden van een bron, maar vooral ervaringen, opgedaan met personen en producten. Geloofwaardigheid in de mediapraktijk is vaak een imago-kwestie en valt niet zomaar te produceren. Geloofwaardigheid is een constructie van de lezers die zich kunnen laten leiden door allerlei ideeën en invloeden vanuit hun eigen omgeving. Journalisten en mediabedrijven kunnen echter ook werken aan hun geloofwaardigheid. Hieronder wil ik kort bekijken hoe de drie dimensies van de geloofwaardigheid van een krant bespeeld kunnen worden.

Invloeden op de perceptie van deskundigheid van een krant

Voor inhoudelijke deskundigheid kunnen journalisten zich iedere dag bewijzen in hun berichten, verslagen en analyses. Het gaat hierbij om kennis hebben en de weg weten naar de kennis. De samenstelling van de bronnen is in dit laatste geval belangrijk. Niet zelden trachten journalisten geloofwaardigheid te creëren door het opvoeren van gezaghebbende veldbronnen. Het gevaar dreigt hierbij dat er op den duur een passieve journalistiek ontstaat. Zoals Deni Elliot zegt: “credibility is to be found not in the credentials of the source, but in the judgement of the journalists in choosing the variety of voices need to create a comprehensive

narrative”.55Door informatie uit officiële hoeken bij voorbaat voor waar aan te nemen ontstaat

er een journalistiek die conclusies trekt op basis van wie iets vertelt en niet mede op basis van wat verteld wordt.56

Invloeden op de perceptie van openheid van een krant

Nieuwsorganisaties die een kijkje geven in hun journalistieke keuken; hun organisatie, hun manier van werken, hun waarden en normen, versterken daarmee de vertrouwensrelatie met hun publiek. Geloofwaardigheid van de krant steunt op geloofwaardigheid van de

(41)

eerder geneigd iets aan te nemen wat een krant meldt wanneer journalisten de kwaliteit van hun bron uiteenzetten, hetgeen primair een kwestie is van transparantie van de bronnen. Brontransparantie binnen een krant gaat om duidelijkheid, die bij de lezers de overtuiging bevordert van openheid en mogelijk ook ambachtelijke deskundigheid. Omdat kranten te maken hebben met binnenbronnen én met buitenbronnen is het belangrijk dat de journalist niet alleen zijn eigen berichtgeving bewijst, maar dat hij bovendien duidelijk is over de mate van openheid, deskundigheid en betrouwbaarheid van de buitenbronnen aan wie hij zijn uitspraken ontleend heeft. Figuur 12 illustreert deze redenering trapsgewijs.57

Invloeden op de perceptie van betrouwbaarheid van een krant

Rennen betoogt dat de hardste basis voor de perceptie van betrouwbaarheid is ‘gebleken betrouwbaarheid’: de lezer die vastgesteld heeft (of dat anderen heeft horen doen) dat de verhalen in de krant ‘kloppen’. Ook de bereidheid van de krant om onjuistheden zonder morren te corrigeren is een sterk bod, omdat dat het idee bevestigt dat de krant waarde hecht aan correcte berichtgeving. Met andere woorden: toon verantwoordelijkheid voor gemaakte fouten.58

In dit hoofdstuk heb ik onder andere beschreven dat geloofwaardigheid afhankelijk is van drie dimensies. Bij elke dimensie blijkt een bronpresentatiekenmerk als indicator te ‘passen’:

- de samenstelling van bronnen (met name veldbronnen), in termen van diversiteit en autoriteit is bevorderlijk voor de perceptie van deskundigheid;

- de transparantie van de bronnen (met name veldbronnen), is een indicator voor de perceptie van openheid;

- de afschildering van de veldbronnen is van invloed op de perceptie van betrouwbaarheid.

Rennen concludeert dus dat brontransparantie een kenmerk is van bronpresentatie met een indicerende waarde voor de geloofwaardigheid van een krant. In de volgende paragraaf zal ik de brontransparantie verder conceptualiseren, operationaliseren en tenslotte empirisch

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This article discusses a method presented by Maurer which is claimed to be generally applicable but which, according to the prsent author, is itself based on ideological values

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het