• No results found

(1)De raad van de gemeente Bergen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "(1)De raad van de gemeente Bergen"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2010

(Verordening reinigingsheffingen 2010).

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

a. een afvalstoffenheffing;

b. reinigingsrechten;

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

a. grijs afval: bestanddeel van bedrijfsafvalstoffen, dat naar aard, omvang en samenstelling overeenkomt met huishoudelijke afvalstoffen uitgezonderd grove huishoudelijke afvalstoffen, dat op dezelfde wijze ter inzameling wordt aangeboden als huishoudelijke afvalstoffen en dat in dezelfde reguliere inzamelgang door de inzameldienst met het huishoudelijke afval kan worden ingezameld.

b. het college: het college van burgemeester en wethouders;

c. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007;

d. 2e woning/vakantiewoning: woning zoals bedoeld in de Verordening op de heffing en invordering forensenbelasting.

HOOFDSTUK II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke

afvalstoffen geldt.

(2)

Artikel 4 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle

kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 9 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals

neergelegd in de Regeling automatische incasso.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden

(3)

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van afvalstoffenheffing kan kwijtschelding worden verleend.

HOOFDSTUK III REINIGINGSRECHTEN

Artikel 11 Belastbaar feit

Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 12 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 13 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 14 Belastingjaar

Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 15 Wijze van heffing

1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

2. De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle

kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.

(4)

Artikel 17 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of

inrichtingen.

Artikel 18 Termijnen van betaling

1. De op grond van artikel 15, eerste lid, verschuldigde rechten moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. De op grond van artikel 15, tweede lid, geheven rechten moeten worden betaald:

a. ingeval van uitreiking van de kennisgeving:

op het tijdstip van uitreiking;

b. ingeval van toezending van de kennisgeving:

binnen veertien dagen na de dagtekening.

3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 19 Kwijtschelding

Bij de invordering van reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

HOOFDSTUK IV AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 20 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening reinigingsheffingen 2009” van 16 december 2008 en de

bijbehorende tarieventabel, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van

toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening reinigingsheffingen 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(5)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2010 (Verordening forensenbelasting 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

a. woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet;

b. college: het college van burgemeester en wethouders;

c. waarde: de waarde in het economische verkeer als bedoeld in hoofdstuk III en IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van

natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3 Vrijstellingen

Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een vertegenwoordigend openbaar lichaam,

waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-

zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uit maakt voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt is vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde in het economisch verkeer, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld onder toepassing van artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken.

(6)

3. In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de waarde.

4. De vaststelling van de waarde bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet, met dien verstande dat daarbij artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken niet wordt toegepast.

Artikel 5 Belastingtarief

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt: 0,44%

2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro’s.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld

De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2.

Artikel 9 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de

aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaldag.

2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de

Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van forensenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de forensenbelasting.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening forensenbelasting 2009” van 16 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening forensenbelasting 2010”.

(7)

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(8)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2010 (Verordening hondenbelasting 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder:

1. college: het college van burgemeester en wethouders;

2. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 3 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:

a. die uitsluitend dienen om blinde personen te begeleiden;

b. die door de Stichting Hulphond Nederland, of een soortgelijke Stichting als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld;

c. die als blindengeleide- of gehandicaptenhond in opleiding worden gehouden door degene die deze opleiding verzorgt;

d. waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging voor de betrokken hond;

e. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register

(9)

inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

g. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

f. waarvan de houder geen ingezetene van de gemeente is en die ter zake van dezelfde hond in een andere gemeente belastingplichtig is;

g. die in hoofdzaak ingezet worden ten behoeve van de bewaking van het mobilisatiecomplex Egmond.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 6 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

a. voor de eerste hond € 97,50;

b. voor elke volgende hond € 178,00;

c. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland € 632,50.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, wordt op verzoek ontheffing verleend voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals

neergelegd in de Regeling automatische incasso.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden

(10)
(11)

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van hondenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening hondenbelasting 2009” van 16 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening hondenbelasting 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(12)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 (Legesverordening 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders;

b. “dag”: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

c. “week”: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

d. “maand”: het tijdvak dat loopt van ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand;

e. “jaar”: het tijdvak loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar;

f. “kalenderjaar”: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

g. APV: de Algemene Plaatselijke Verordening.

h. EDR: Europese Dienstenrichtlijn.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van, door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

Artikel 4 Vrijstellingen Leges worden niet geheven:

a. van openbare besturen, ambtenaren of instellingen van de diensten door hen in het algemeen belang verzocht, met uitzondering van die genoemd onder hoofdstukken 4 en 5 van de bij deze verordening behorende tarieven tabel;

(13)

b. van schoolbesturen en daarmede gelijk te stellen organisaties ten aanzien van

inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister en uit de registers van de burgerlijke stand;

c. ter zake van het in behandeling nemen en verrichten van dienstverleningen en van handelingen ter zake van:

1. voor de afgifte van bewijzen van onvermogen;

2. attestaties de vita tot ontvangst van aan Nederlandse ridderorden verbonden lijfrente, pensioen, wachtgeld of uitkeringen;

3. de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, houdende aanstelling, benoeming, bevordering, ontslag, toekenning van bezoldiging, vergoeding of toelage, dan wel verhoging hiervan, van enige gemeentelijke functie of dienstverlening jegens de gemeente;

4. de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, houdende beslissing op een verzoek om subsidie uit de gemeentekas;

5. het ter secretarie persoonlijk afhalen van de in de bij deze verordening behorende tabel onder hoofdstuk 2 omschreven agenda’s en notulen;

6. een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van het scheuren van grasland;

7. voor het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in onderdeel 17.6. van de bij deze verordening behorende tarieventabel, indien deze aanvraag een vergunning betreft voor een plaatselijke instelling die zich blijkens haar statuten de uitoefening ten doel stelt van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard en waarbij de activiteiten in hoofdzaak worden verricht door vrijwilligers;

8. het afgeven van beschikkingen op verzoek- en bezwaarschriften ter zake van plaatselijke belastingen;

9. het doen van nasporingen in het gemeente-archief ten behoeve van een wetenschappelijk doel;

10. het verstrekken aan publiciteitsmedia van voorstellen aan de raad.

Artikel 5 Tarieven

1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt;

3. De eventuele kosten van registratie, legalisatie, portikosten en andere rechten worden apart van de verschuldigde leges geheven.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekend gemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

a. mondeling wordt gedaan, op het moment van doen van de kennisgeving;

b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

(14)

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerst lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van leges wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Teruggaaf

1. Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling.

2. Voor de toepassing van artikel 28, vierde en vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de teruggaaf van leges, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als een

vermindering van de belastingaanslag.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges.

Artikel 11 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

1. De “Legesverordening 2009” van 16 december 2008 en de daarbij behorende tarieventabel, laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van 22 september 2009 worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Legesverordening 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(15)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2010 (Verordening lijkbezorgingsrechten 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders;

b. begraafplaats Bergen: de gemeentelijke begraafplaats aan de Kerkedijk te Bergen met uitzondering van de daar gelegen oorlogsgraven en de geallieerden graven;

begraafplaats Egmond: de gemeentelijke begraafplaats te Egmond aan Zee;

begraafplaats Schoorl: de begraafplaats aan de Molenweg te Schoorl;

c. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon voor bepaalde tijd het gebruiksrecht is verleend tot:

- het doen begraven en begraven houden van lijken;

- het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

- het doen verstrooien van as;

d. algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot:

- het doen begraven van lijken;

- het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

e. urnennis: een algemeen graf voor 1 of 2 asbussen in een urnennis of urnenmuur;

f. algemene urnennis: een nis waarin aan een ieder de gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

g. asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

h. urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen;

i. gedenkplaats: een plaats ingericht om overledenen te gedenken;

j. rechthebbende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een eigen graf;

k. gebruiksrecht: het uitsluitend recht van een rechthebbende tot het doen begraven of begraven houden van een stoffelijk overschot;

l. verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemd terrein waarop as wordt

verstrooid, dan wel een plaats waarvoor voor bepaalde of onbepaalde tijd het recht is verleend om as te doen verstrooien;

(16)

m. beheersverordening: verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Bergen;

n. kindergraf: bestemd voor een graf (één diep).

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de

begraafplaats en voor het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 4, onder punt 4.2 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten Andere rechten als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn

verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

(17)

Artikel 9 Termijn van betaling

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet of de schriftelijke kennisgeving.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in lid 1 gestelde termijn.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van de lijkbezorgingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening lijkbezorgingsrechten 2009” van 16 december 2008 en de daarbij behorende tarieventabel worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als de “Verordening lijkbezorgingsrechten 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(18)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a. en b. van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van marktgelden 2010 (Verordening marktgelden 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ”marktgeld” wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats, als bedoeld in de marktverordening.

Artikel 3 Belastingplicht

Het recht wordt geheven van degene, aan wie een standplaats is toegewezen.

Artikel 4 Belastinggrondslag

Het recht wordt geheven naar de breedte van de standplaats in strekkende meters (m1).

Artikel 5 Tarief Het recht bedraagt:

a. per dag of gedeelte daarvan € 1,29 per stekkende meter of gedeelte daarvan;

b. per kwartaal of gedeelte daarvan € 13,40 per strekkende meter of gedeelte daarvan.

Artikel 6 Wijze van heffing

Het recht wordt geheven bij wege van een mondelinge dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.

Artikel 7 Tijdstip van betaling

Het recht is verschuldigd op het tijdstip waarop een standplaats wordt ingenomen en moet worden betaald in geval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

a. mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen twee weken na de dagtekening van de

(19)

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de marktgelden wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het marktgeld.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening marktgelden 2009” van 16 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening marktgelden 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(20)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2010 (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder:

1. college: het college van burgemeester en wethouders;

2. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007.

Artikel 2 Belastingplicht

1. Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebuikt, verder te noemen:

gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is

gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik

aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 3 Belastingobject

(21)

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die

onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar als bedoeld in artikel 2.

2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5 Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van

glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de

Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

(22)

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

3. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de

onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan de woondoeleinden.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage voor:

a. de gebruikersbelasting 0,155%

b. bij de eigenarenbelasting

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,091%

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,174%

2. Indien de heffingsmaatstaf beneden € 5.000,-- blijft, wordt geen belasting geheven.

3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro's.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals

neergelegd in de Regeling automatische incasso.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

(23)

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009’ van 16 december 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010’

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(24)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op het bepaalde in artikel 225 en artikel 235 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2009;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2010 (Verordening parkeerbelastingen 2010)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande

terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig

opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van

verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

d. college: college van burgemeester en wethouders;

e. zone A: zoals aangeduid op de bij het besluit tot aanwijzing weggedeelten en terreinen voor betaald parkeren en tot het stellen van voorschriften voor het in werking stellen van parkeerapparatuur, behorende kaarten met kenmerk 2009-pb-bg-004, 2009-pb-baz-003, 2009-pb-egmaz-004 en 2009-pb-sch-003;

f. zone E: zoals aangeduid op de bij het besluit tot aanwijzing weggedeelten en terreinen voor betaald parkeren en tot het stellen van voorschriften voor het in werking stellen van parkeerapparatuur, behorende kaart met kenmerk 2009-pb-bg-004.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het

(25)

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

1e. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft

geparkeerd;

2e. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van:

a. degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen;

b. degene die het voertuig geparkeerd heeft op een parkeerplaats in een ander zone dan zone A en die in het bezit is van een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart (GPK) en deze op een goed zichtbare plaats achter de voorruit van het voertuig heeft aangebracht;

c. degene die het voertuig geparkeerd heeft op een parkeerplaats in zone A en die in het bezit is van een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart (GPK), deze op een goed zichtbare plaats achter de voorruit van het voertuig heeft aangebracht en tevens het voertuig overeenkomstig het Besluit

Parkeerschijf van 15 december 1997 (Staatscourant 245/1997) heeft voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf, waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen en de toegestane parkeerduur van maximaal 1½ uur niet is verstreken;

d. degene die het voertuig heeft geparkeerd in het gedeelte van het betaald parkeergebied dat wordt aangeduid als Zone “E”, voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf, overeenkomstig het Besluit parkeerschijf van 15

december 1997 (Staatscourant 245/1997), waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen en de toegestane parkeerduur van maximaal 1 uur niet is verstreken.

4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Wijze van heffing

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel door middel van parkeerapparatuur. In de tarieventabel is vermeld in welk deel van de gemeente welke wijze van heffing van toepassing is. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

(26)

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 7 Termijnen van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

3. Een naheffingsaanslag dient te worden betaald binnen 3 weken na ontvangst van de ter zake toegezonden acceptgirokaart.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, kan aan het voertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden.

2. Het college wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast.

3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.

Artikel 10 Kosten

1. De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 51,00;

2. De kosten voor het overbrengen van het voertuig naar de bewaarplaats bedragen:

a. basistarief/voorrijkosten : € 75,00 incl. BTW;

b. overbrengkosten: € 60,87 incl. BTW.

3. De kosten van het bewaren van een voertuig bedragen:

a. € 40,51 incl. BTW voor het eerste etmaal of een gedeelte daarvan;

b. € 7,11 incl. BTW voor elk volgend eetmaal of een gedeelte daarvan.

4. Indien de eigenaar c.q. rechthebbende van een voertuig het voertuig verwijdert voordat met de overbrenging een aanvang wordt gemaakt, bedragen de kosten verbonden aan de voorbereiding van de overbrenging € 75,00 incl. BTW.

5. Het bedrag van de ingevolge het tweede en derde lid in rekening te brengen kosten wordt bij beschikking vastgesteld.

Artikel 11 Kwijtschelding

(27)
(28)

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De ‘Verordening parkeerbelastingen 2009’ van 16 december 2008, zoals laatstelijk gewijzigd, en de daarbij behorende tarieventabel worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening parkeerbelastingen 2010’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(29)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op het bepaalde in artikel 228 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2010 (Verordening Precariobelasting 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van de verordening en tarieventabel wordt verstaan onder:

a. een jaar: een kalenderjaar;

b. een kwartaal: een kalenderkwartaal;

c. een maand: een kalendermaand;

d. een week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;

e. dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;

f. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben;

g. commerciële doeleinden: activiteiten met het doel uiteindelijk winst te behalen;

h. niet commerciële doeleinden: activiteiten vanuit charitatieve, sociaal

maatschappelijke of hobbymatige beweegredenen, zonder dat daarbij het behalen van persoonlijke winst uitgangspunt is;

g. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “precariobelasting” wordt een directe belasting geheven, overeenkomstig hetgeen in de volgende artikelen is bepaald, ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond.

Artikel 3 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene van wie dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(30)

Artikel 5 Berekening van de precariobelasting

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 wordt voor de berekening van de

precariobelasting een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

2. Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale projectie van de voorwerpen, tenzij anders bepaald.

3. Indien een tarief per frontoppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de verticale projectie van de voorwerpen, tenzij anders bepaald.

4. De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek.

5. Indien in de tarieventabel voor het hebben van voorwerpen meerdere tijdsgebonden tarieven zijn opgenomen, is voor de berekening van de precariobelasting het tarief van toepassing dat aansluit bij een ter zake door de gemeente verleende vergunning, ontheffing of instemming. In gevallen waarin geen vergunning, ontheffing of

instemming is verleend geldt het jaartarief.

6. Open ruimten tussen op gemeentegrond geplaatste voorwerpen worden voor de berekening van de belasting mede geacht in gebruik genomen te zijn.

7. Indien op grond van de tarieventabel meer dan één tarief toegepast zou kunnen worden, wordt de aanslag berekend naar het hoogste tarief.

Artikel 6 Belastingtijdvak

1. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

2. Indien het belastbare feit zich heeft voorgedaan gedurende een gedeelte van het kalenderjaar is, in afwijking van het eerste lid, het belastingtijdvak gelijk aan een maand, week of dag, met dien verstande dat ook heffing voor elk belastbaar feit afzonderlijk kan plaats vinden.

Artikel 7 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van;

a. voorwerpen ten behoeve van percelen, waarvan de gemeente krachtens

eigendom, bezit of beperkt recht de genothebbende is, met uitzondering van die percelen welke aan derden zijn verhuurd;

b. voorwerpen welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd;

c. het hebben van voorwerpen ten dienste van het wegverkeer, zoals wegwijzers en soortgelijke voorwerpen van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond, A.N.W.B. en van daarmee op een lijn te stellen lichamen;

d. het hebben van brievenbussen en telefooncellen (1 per 5.000 inwoners), voor zover de afzonderlijke aantallen daarvan niet boven een wettelijke verplichting tot plaatsing komen;

e. het hebben van voorwerpen of werken, welke noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak, door het rijk, de provincie, de gemeente of door de waterschappen, zijn aangebracht of geplaatst;

f. het hebben van voorwerpen uitsluitend gebezigd voor een weldadig doel, ten dienste van een kerkgenootschap of ten dienste van door het rijk gesubsidieerde bijzondere scholen;

g. het innemen van gemeentegrond, indien de verordening op de heffing en invordering van marktgelden van toepassing is;

h. het hebben van borden, zuilen en dergelijke, aangebracht door of vanwege

(31)

voor het aanbrengen van stadsplattegronden;

j. het innemen van gemeentegrond, indien hiervoor een pachtsom in rekening wordt gebracht dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen;

k het hebben van afvoerbuizen van hemelwater welke aan een gebouw zijn aangebracht.

l. het hebben van bloembakken, plantenbakken aan de gevel, voorzien van planten en of bloemen en uitsluitend gebezigd ten behoeve van opluistering, sfeer of versiering waarbij de bak niet groter is dan 0,5 m2 horizontaal geprojecteerd.

Artikel 8 Wijze van Heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag dan wel door middel van een gedagtekende kennisgeving.

Artikel 9 Termijn van betaling

1. De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde betalingstermijn.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaartarieven geheven precariobelasting

1. De naar jaartarieven geheven precariobelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar en het hebben van voorwerpen aanvangt in de loop van het tijdvak, beloopt de belasting zoveel

twaalfden van het over een jaar te betalen bedrag als er na het aanvangstijdstip nog volle maanden van het tijdvak resteren.

3. Indien het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar en de voorwerpen zijn verwijderd voor het verstrijken van het belastingtijdvak, wordt op aanvraag van de belastingplichtige naar evenredigheid ontheffing verleend voor zoveel twaalfden van het over een jaar te betalen bedrag na de verwijdering resterende volle maanden van het belastingtijdvak, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan

€ 10,00.

4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.

Artikel 11 Ontstaan van de belastingschuld voor de niet in artikel 10 genoemde gevallen

Andere precariobelasting dan die bedoeld in artikel 10 is verschuldigd bij aanvang van het belastbaar feit, tenzij deze over een belastingtijdvak wordt geheven.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Nadere regels

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de precariobelasting.

(32)

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De 'Verordening precariobelasting 2009’ vastgesteld op 16 december 2008, wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening precariobelasting 2010'.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 15 december 2009.

de griffier, de voorzitter,

(33)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;

gelet op het advies van de algemene raadscommissie van 1 december 2009;

gelet op artikel 13 en 14 Algemene Wet Rijksbelastingen en artikel 224 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010.

(Verordening toeristenbelasting 2010).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. college: het college van burgemeester en wethouders;

b. vakantieonderkomens:

woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;

c. mobiele kampeeronderkomens:

tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans en soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

d. vaste jaarplaats:

een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een jaar plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen, stacaravan of vakantieonderkomen, dat doorgaans na afloop van het jaar niet wordt verwijderd;

e. vaste seizoenplaats:

een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen plaatsen van een zelfde mobiel kampeeronderkomen, stacaravan of vakantieonderkomen, dat doorgaans na afloop van het seizoen niet wordt verwijderd en waarin het gedurende de winterperiode niet toegestaan is te overnachten;

f. seizoenplaats:

een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende het seizoen plaatsen van hetzelfde mobiele kampeeronderkomen, welk mobiel kampeeronderkomen na afloop van het seizoen wordt verwijderd;

g. toeristische plaats:

een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een jaar of seizoen plaatsen van steeds wisselende mobiele kampeeronderkomens.

Artikel 2 Belastbaar feit

(34)

Ter zake van het houden van verblijf met overnachtingen binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke

basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam

‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

1. door degene, die:

a. als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft;

b. verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien hij ter zake van het verblijf in of het ter beschikking houden van die woning forensenbelasting is verschuldigd;

2. van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing 1. Het aantal personen dat heeft overnacht, wordt met betrekking tot:

a. mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans op vaste jaarplaatsen bepaald op 2,5;

b. mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans op vaste seizoenplaatsen bepaald op 2,5;

c. mobiele kampeeronderkomens op seizoenplaatsen bepaald op 2,6.

2. Het aantal malen dat wordt overnacht, wordt met betrekking tot:

a. de door lid 1, sub a, bedoelde personen bepaald op 58;

b. de door lid 1, sub b, bedoelde personen bepaald op 58;

c. de door lid 1, sub c, bedoelde personen bepaald op 54.

3. Het aantal mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans als bedoeld in het eerste lid sub. a, b en c, wordt vastgesteld op het aantal mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens en stacaravans welke door de belastingplichtige bij de aangifte zijn opgegeven én uit de verhuuradministratie blijkt.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt op een door de belastingplichtige bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde in het economisch verkeer, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor

Om de verlaagde tarieven voor de onroerende zaakbelastingen en forensenbelasting 2012 te kunnen heffen dient uw de raad de “Eerste wijziging verordening onroerende zaakbelastingen

Om de verlaagde tarieven voor de onroerende zaakbelastingen 2015 te kunnen heffen dient uw raad de “Eerste wijziging Verordening onroerende zaakbelastingen 2015” vast te stellen..

Ten tijde van de aanlevering van de hiervoor benodigde stukken was het herwaarderingsproces nog niet ver genoeg gevorderd om een goede berekening van de OZB-tarieven te kunnen

Deze verordening wordt aangehaald als “Eerste wijziging van de Verordening onroerende zaakbelastingen gemeente Asten 2018”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad

[r]

In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de