• No results found

René Clercq, De noodhoorn · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "René Clercq, De noodhoorn · dbnl"

Copied!
168
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PENS DE CLEPCQ

DE NOODIIOORN

(2)
(3)
(4)
(5)

DE NOODHOORN

(6)
(7)

RENE DE CLERCQ

(8)
(9)

RENE DE CLERCQ

DE NOODHOORN

VADERLANDSCHE GEDICHTEN

VIERDE, ZEER VERMEERDERDE UITGAVE

(10)

IN HEILIGE BEWONDERING DRAAG 1 K „DE NOODHOORN" OP AAN

Dr . AUGUST BORMS VLAANDERENS GROOTSTEN MAN

(11)

AARDE

Mijn wieg, mijn huffs en gaarde, mijn groene bed, mijn graf, Aarde,

mijn Aarde .

Aan Mr . J . J . Wi j nstroom .

Wie met den staf ter hand

mag wandelen van 't eene land i n 't andere,

van woud tot woud, van berg tot berg, van watering tot watering,

door nevel, sneeuw en ijs,

bij dag, bij nacht, bij avond en morgen, bij blauwe stilte en donderklatering,

voor wol kengrotten en regen boogsche poort, die voelt uw schoonheid, Aarde,

dwars door been en merg,

met zoete liederen en zoeter zorgen, en draagt in oog en hart zijn paradijs

net zich van oord tot oord .

Die gaat met blijden geest zijn harde voeten moe, keert zich met u naar zon, wends zich met u naar onder . Hem lijkt het al bekend, al lijkt het al weer wonder . Hem hoort gij toe ;

hij hoort u toe .

Maar ook voor wie ter plaatse blijft waar hij verwekt wend en geboren, zijt gij een moeder uitverkoren,

die hem gedragen hebt met liefde, en voorts met liefde

tot schreden en tot daden drijft .

5

(12)

Gij laaft en voedt

hem met uw melk en bloed,

biedt mild voor edelen arbeid edele vrucht, die brood verstrekt

en 't warme kleed dat hem de leden dekt . Alles in en om hem maakt gij hem goed en innig eigen : licht, lucht,

grond en landouwe, heide en weide, geboomt, gediert,

woonstede haardstede

dory en menschen

en den zoen der taal, waarin hij groeit en tiers, waarin hij speelt en mint,

waarin hij denkt .

Dietsche Aarde,

die mij draagt en baarde, mijn moederaarde, uw dan kbaar kind,

vol heiligen honger en nooit gestilden dorst, met al zijn wezen en al zijn wenschen, warmlippig, hangs aan uw natte borst . Ja, 't is goed, al goed was gij hem schenkt, Aarde,

mijn Aarde !

6

(13)

GEEF ARBEID MIJ

Geef arbeid mij en krachten tevens En 'k sta voor mijne ziele borg . Wat vult er de ijdelten des levens Tenzij de strenge, zware zorg ?

goed to zijn in al dat slecht is,

trouw to zijn in al dat valsch ! De cooed to staan waar 't arme recht is Dat is mij rijkdom boven all's .

De wil, de trots to durven denken, Tot daad to smeden een gedicht ;

In schoonheid heel zijn ziel to schenken Aan 't arme yolk dat smacht naar I icht ; Met meegedreven voort to vlotten, Maar zelf to stuwen i n den stroom ; Te streven waar de laffen spotten ;

Vrijheid, Vrijheid die ik Broom !

Van mij, wie leeft van zijne schande, Wien niet de nood zijns broeders treft ! Van mij, wie niet in vrijen laude,

Zichzelf tot vrijen man verheft !

Vlaanderen, breke uw zon de wolk uit . Weze elk een kracht, een macht, een mensch !

Goedheil ! De wereld sluit geen yolk uit ; Het rijk der braven heeft geen grens.

7

(14)

8

WAT DOEN WIJ VOOR U

Wat doen wij voor u, arm Dietsch, arm Dietsch ? Veel vragen, veel klagen, en verder niets .

Met lappen en lompen van wet op wet Words een schittergewaad u aaneengezet.

Het pak van harlekijn ! 0 spijt, o spot ! Zit liever naakt dan in 't kleed van den zot . Zit liever ten gronde in uw grootsche grief Dan to gaan door uw land met een bedelbrief . Een dag nog . En 't yolk, met mantel en kroon, Baant stormenderhand u den weg tot den troop . Er uit, de bijzit, de vreemde, het Fransch ! De kinderkamer, de poppendans !

Een kranige daad, een krachtige schop, Waar zijn ze nu, bijzit, kamer en pop?

In uw eigen huffs zijt ge minder dan lets, Maar morgen zijt ge alles, o moeder, Dietsch r

(15)

ALS EEN STERKE MAN

Als een sterke man, die vol trotsche vreugd

Veel kindren zag gaan uit de kracht van zijn jeugd, En plots, om een krankheid, een ongeluk,

Zijn bloeienden heerschstaf, geknakt tot een kruk,

Onder de okselkens schuift van een kreuple uit zijn kroost, Hij aait het wel dubbel dat kind, en troost,

Maar hij snikt op zijn bed en wenscht in zijn hart Dat schepselken ongeboren - Smart !

Zoo lijdt nu de Dichter, hij, stout van stay, Om den treurigen gang van onz' jongelingschap . Zijn liefde groeit, arm yolk, met uw nood, En hij wenscht in zijn hart u groot of dood . 0 Vlaanderland, daar is schuld in uw schand Des grijpt die u liefheeft den geese) ter hand, En slaat u, en slaat zich terzelfdertijd,

Als een vader doer die zijn kind kastijdt .

9

(16)

IS 'T NOORDEN HET HOOFD

Is 't Noorden het hoofd met het kloek verstand, Het Zuiden is 't harte van Nederland .

Het warme, klare, kloppende bloed,

De geestdrift, de hartstocht, de overmoed . Torsend en volgend zijn viag in den wind,

Met den arm des mans en het oog van het kind, Hoog op, zoo stappen we, in ruischende vreugd, Den jubelzang voor aan zijn eeuwige jeugd ! 0 gotische bouwen, land des Leeuws,

Grootsch yolk, zoo eenvoudig, echt middeleeuwsch, Zoo rein in uw ruwheid, zoo goed in uw kracht, Wees Gent weer en Brugge voor 't nieuwe geslacht, Dat de kleine der aarde, die Iijdt en strijdt,

Herkent was gij waart in hetgene gij zijt

Een bask in het stormweer lichtend aan 't strand, Een kink die Iuidt als de wereld brands .

1 0

(17)

DE WITTE KAPROEN

Aan Mr Hector Plancquaert Vlaanderen, volg den Witten Kaproen,

Vlamingen thans als Vlamingen toen . Zorgt voor u zelf, geen ander zal 't doen . Slaat op den trommel !

Slaat op den trommel van dirredondijne, Dat voor elk huffs een man verschijne, Slaat op den trommel van dirredondom, Eer uw geluid in uw land verstom' ! Stelt nu daden boven gedruis.

Toont wie ge zijt : noch Waal noch Pruis . Hier zijn de bezemen, veegt uw huffs . Slaat op den trommel !

Slaat op den trommel van dirredondijne, 't Mijne is het uwe, het uwe is het mijne.

Slaat op den trommel van dirredondom, Waakt op uw erf en uw eigendom . Gij die gelooft, gelooft in uw recht, Gij die wilt vrij zijn, wees geen knecht, Gij die roept : brood ! vooruit en vecht !

Slaat op den trommel !

Slaat op den trommel van dirredondijne, Vecht voor uw yolk op de voorste lijne, Slaat op den trommel van dirredondom, Vlaming, doe wel en zie goed om .

1 1

(18)

1 2

TER ZEGE

Zoolang 't gevoel uw kracht is, Geestdriftig uw gedacht is,

Ruim goed zijn in uw macht is, Mijn dapper lied, klink uit ; Dat al die durvend willen Het zeggen, zingen, gillen ; Het hart leeft van uw trillen Als 't oor van uw geluid .

Mijn lied is een klok en een zwaard en een vlag, Mijn lied is de kreet die rolt in den slag,

Mijn lied is de zon van den nieuwen dag, Mijn lied is triomf, hoera !

Spreek Vlaamsch, en 'k ben uw broeder . Te kwader uur, to goeder,

In de eedle taal van moeder Blijf ik uw trouwste tolk .

Wie ook vervreemd', verbaster', Zijn land en landaard taster',

1 k hecht me aan u to vaster, En hef u hoog, mijn yolk!

Mijn lied is een klok en een zwaard en een vlag, Mijn lied is de kreet die rolt in den slag,

Mijn lied is de zon van den nieuwen dag, Mijn lied is triomf, hoera !

(19)

o lied, mijn gloedvervulde, Sla daden uit wie duidde ; Wees elken cooed een hulde En elken eisch een vorm ! Ruk voor het heir der mannen In 't rijk der volkstirannen ; Laat leeuwenvanen spannen Gelijk uw kracht in storm !

Mijn lied is een kink en een zwaard en een viag, Mijn lied is de kreet die rolt in den slag,

Mijn lied is de zon van den nieuwen dag, Mijn lied is triomf, hoera !

1 3

(20)

1 4

DE HARDE GETUIGENIS

Maak u uit den drijf van mijn bewogen woord,

Zoo gi j houdt van rust, van kal m getai m en traagheid . Wie van stee tot stee den kiaren noodhoorn hoort, Laat den murwen sleur, het loom gemak, de laagheid, Moet met mij naar strijd en arbeid voort .

Dit 's de harde dreun van vaders vaste voeten, Daar hij aarzlend spon door armoede en verdriet . Of ze gaarne gaan of noode moeten, moeten, Vader, zingend gaan en voel ik uwe voeten Op mijn Vlaamsche hart en door mijn lied .

Zweeg uw dichter, Vlaandren, ach, wie zou getuigen ? Broeders, die mij hoort, was hurkt gij om den haard ? Ruggen wit ik rechten die voor onrecht buigen, Oogen bliksem geven en de vuist een zwaard . Valt mijn schoone yolk, zoo mag het al in duigen . Maak u uit den drijf van mijn bewogen woord,

Gij die schrikt voor kracht, die vreest de ruwe waarheid, Maar, die Vlaamsch nog voelt, staat op van oord tot oord ; Spreekt in trouw mij na en geeft het openbaarheid

Belgie words bekiaagd, maar Vlaandren words vermoord !

(21)

AAN VLAANDEREN

Niet om den zwier van een vrij gebaar ; Niet om de vreugd van een schoon gevaar ; Noch uit zucht dat ik roem verkrege ; Niet om mijn forschen Leeuwenhaat ; Niet uit wrok om eeuwen smaad ; Niet om den jubeizang der zege ; Uit Iiefde, uit Iiefde alleen,

Vlaanderen, heb ik uw strijd gestreen ! Uit Iiefde wil ik wezen,

Kranke moeder, uw sterke zoon ; Waar gij getrapt werdt en misprezen

Leiden U ten hoogsten troop ; Dat de wereld uw naam vereere Als ten dage van uw kracht,

En gerechtigheid regeere Van geslachte tot geslacht .

1 5

(22)

ZEUS

Waar zielen krachten zijn en krachten daden worden, Waar uit het stoute brein een wond're wereld stamt, Waar groote menschen slaan en stormen uit hun orden, Gelijk, ten bergtop uit, de bergenziele vlamt ;

Waar felle boodschap brandt uit goudgevuurde borden, Waar roode razern i j op zwarte m u ren rams,

Waar heldenhanden hoog het heldenzwaard omgorden, En naberouw noch spijt den slaanden arm verlamt ; Daar staan wi j, eigenvast, geschoord op beide voeten, Getroost met onzen kop onz' koppigheid to boeten, En lachen op die spuwt en spuwen op die Iacht ! Daar staan wij, taai en trotsch, bij zelfgenade vorsten, Die durven, een alleen, wat duizenden niet dorsten, En zwaaien door den wind de losse vaan der kracht .

1 6

(23)

ZOOVEEL HEB IK GEZONGEN Zooveel heb ik gezongen, Vlaandren, van vreugd .

Kon smart mijn hart verjongen ! Een lied, i n sterke longen, Het deed wel deugd . . . . Mijn broeders zijn in Iijden, Vlaandren i n nood .

Waar zijn ze nu de tijden Van opstaan en bevrijden, Van daad en dood ?

't Vergt spoed dat ik bevechte Die 't yolk belaan ;

't Geweer den wand onthechte, En bane een baan .

Volgt mij, en tegen 't slechte, Vooru it, vooral, vooraan, Mijn wapen is mijn rechte, En links de vaan,

Pal zal i k staan .

1 7

(24)

1 8

KRACHTLIED

Aan de familie A . F . Pieck Waar de leeuwen hebben gedanst,

IJzeren baren bruisten,

Staan, en hun hart in hun oogen glanst, Kerels met koppen en vuisten .

Onverduitscht, onverfranscht, Voor Vlaanderen,

Die Leeuwe danst !

Waar het kiare, kiinkende woord Slingerde koene gedachten,

Bussumer boomen hebben 't gehoord, Staan wel daden to wachten .

Onverduitscht, onverfranscht, Voor Vlaanderen,

Die Leeuwe danst !

IJzeren armen, Bussumer geest, leder juk aan spaanderen !

Storms, en het recht is macht geweest In het bevrijde Vlaanderen .

Onverd u itscht, onverfranscht, Voor Vlaanderen,

Hell Vlaanderen, Die Leeuwe danst !

(25)

'S LEVENS WAARDE

Aan Dr A . Jacob Het lieve leven

Heeft God gegeven ;

Doch 't leven heeft slechts waarde, Wanneer Gods werken

Aan ons to merken

En heerlijk blijft op aarde .

Dies, Iijden wij, Toch strijden wij

I n ootmoed hoog to moede, Met hart en hand

En stout verstand

Voor 't eenig goed, het Goede .

1 9

(26)

2 0

BEDS

Neem van mijn hart mijn haat, o God, En last mij vroom vergeten

Wat mij aan leed words toegemeten Aan taster, smaad en spot.

Op aarde weegt een schuld . De gansche menschheid boet . Het grauw, met rauwe kreten, Eischt zuivering door bloed . Neem van mijn hart, o God, Mijn toorn en ongeduld, Gij die alleen kunt weten En nimmer spreken zult .

(27)

KERSTVERLANGEN

Hoe zacht der klokken kiagen, Uitzindrend op mijn hers ! Het sneeuwt op donkre smert . En vromen hoor ik vragen, Terwijl de dag komt dagen, Wat groots geboren werd . Gebogen menschen rijzen En zien el kander aan . Voorbij de bioedige waan ! De voikren zijn to prijzen Waar Koningen en Wijzen Langs witte wegen gaan .

o gij, die recht en rede Begeert, genoeg gedwaaid . De zoen des hemels daait . Verheugt u telkerstede Geboren is de Vrede

Die godlijk ademhaalt .

21

(28)

2 2

BIJ SNEEUW

Er is was sneeuw gevallen . De lanen schitteren .

Doch koud zijn boom en steep, Mijn dorre hart meteen,

Daar korte vreugden schallen Die fang verbitteren .

Ik voel den winter wegen Spijts al 't geflonker,

En zie in fiefs gelaat, Dat mij tot spiegel staat, Mijn hoop op lentezegen Nog immer donkey .

Steeds moet de dag gedoogen, Bij strak verstrengen,

Wanneer hij over 't land Zijn grijze bogen spans, Dat hij niet kan verhoogen, Alleen verlengen .

Hoe fang nog moet ik derven Mijn roode beuken,

Mijn berk, mijn hagedoorn, Mijn leeuwrik boven 't koorn, Het bosch in al zijn verven, En al zijn reuken ?

(29)

Hoe lang de Vlaamsche vlassen, De wiedsters, wiederen ? Het land der Leye, waar De luchten diep en klaar, En verten plots verrassen Met galm van liederen ?

Naar heel de wereld reiken Mijn vrome wenschen . Toch voelt mijn hart alleen,

Vol troost de Lente treen Beneden eenzame eiken Naar moede menschen .

23

(30)

2 4

AAN DIE VAN HAVERE

T4EN ZIJ VERGATEN DAT OOK VLAANDEREN IN BELGIE LAG

Wij houden van trukken noch tirelantijnen, Heeren van Havere, weet het goed ! Wij zijn Germanen, geen Latijnen, Opene harten, zuiver bloed !

Heb ik geen recht, ik heb geen land ; Heb ik geen brood, ik heb geen schand ; Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en sand Sta ik recht voor u,

Vecht voor u !

Geen bondgenoot, geen band in 't Zuiden ! Havere, Havere, 't zal niet gaan

Dat gij het Noorden uit zult Iuiden Om aan onz' erve hand to slaan ! Heb ik geen recht, ik heb geen land ; Heb i k geen brood, i k heb geen schand ; Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en sand Sta i k recht voor u,

Vecht voor u !

Zoo gij de meerderen doemt tot minderen, Zoo gij het brood uit hun monden roofs, Wijl gij het bloed eischt van hun kinderen,

Kome dit bloed niet over uw hoofd ! Heb ik geen recht, ik heb geen land ; Heb i k geen brood, i k heb geen schand ; Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en sand Sta i k recht voor u,

Vecht voor u !

(31)

Weet de Koning, onze Koning, Dat men zijn Yolk tot slaven drift?

Vlaanderen words onz' eigen woning Of de Leeuw springs uit zijn schild ! Heb ik geen recht, ik heb geen land ; Heb ik geen brood, ik heb geen schand ; Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en sand Sta i k recht voor u,

Yecht voor u !

25

(32)

2 6

1K KAN U NIET VERGETEN Ik kan u niet vergeten, Mijn simpel landekijn,

Bij menschen die veel weten, Veel hebben en veel zijn . Ik heb u nooit verloren Uit de oogen van mijn ziel, Mijn dorpken en mijn toren En vaders zingend wiel . Dat zingend wiel van vader, Het bracht, met staag geruisch, Den rijken avond nader

En 't bruine brood in huffs . Draait door mijn zang bijtijden Een harder ronken rond, Het maakt in lust en lijden Mijn armen trots gezond .

(33)

ALS DEEZ' TIJDEN GROOT

0 nacht van dagen waar, tot onderling verderven, Zich rampgenoot in angst vastklampt aan rampgenoot, Waar moord tot moorden dwingt en eedle volkren zwerven Van hongersnood in vuur, van vuur in hongersnood !

Wat heb ik, voor die hoos van driften, menigwerven Op eenen naam gehoopt die als deez' tijden groot

Shakespeare ! Mochtdan, kon dan de schoonste wereld sterven Terwijl, ten derden male, een eeuw rouwt om uw dood ? Uw somberst scheppen toont noodlottigheid,geen schuldigen ; Het menschelijke en uw hart zijn diep gelijk de zee ; Bij storm slaan leed op leed in zwaar vermenigvuldigen . Een Storm hebt gij gekeerd tot wonderklaren vree . Straal', zongel i j k, uw glans door 't wol kig wereldwee,

Zoodat ook Goethe's kroost uw zuivre kracht moog' huldigen .

27

(34)

2 8

COERS' LIED

Op een zestiendeeuwsche wijze . Kunst is de kracht, het hoogste recht op leven ; Kunst waar geen macht ter wereld hand op Iegt . Kunst is het yolk van Nederland gegeven,

Dies, wat ook valle, Nederland staat recht . Grootheerlijk yolk, wat klinkt als een klaroene Zoo koene,

Over Noord en Zuid ? Coers' lied, vooruit, Met vroom geluid

Daar is nog Recht to doene .

(35)

DE KLIMMENDEN

Aan Th . van Welderen, Baron Rengers .

Vlaanderen wil op den berg ; Holland staat op den top . Arbeid is niet erg

Den top zien wij to krijgen . De nekken

Strekken,

De spieren spannen . Vooruit, mijn mannen ! Voet bij voet, kop bij kop . Wij stijgen !

Wij hebben geen last van goederen ; Wij hebben den wi I die waagt . Er bruist in onze gemoederen Een cooed, die niet versaagt . Uw hand, o broederen, Dat we hooger treen

Uit den nood, uit den nacht .

Als de vrede in het blauw en de rozen daagt, Staan wij naasteen

In kracht en pracht,

Voor al de wereld gemeen . Vlaanderen wil op den berg ;

Holland staat op den top . Wij stijgen !

Wij komen er op !

29

(36)

30

NAAR BROEDREN !

Aan Prof. Dr H . D . J . Bodenstein

Over zeeen treks het hart Naar broedren .

Van eender vaadren, eender moedren, Staan wij naasteen in vreugd en smart .

Naar broedren, naar broedren treks het hart.

Heil de Helden uit uw strijd ; Zij leven !

Zij hebben hunnen roem geschreven Met edel bloed in sterken tijd . Zij leven, de Helden uit uw strijd .

Hell uw Vrouwen en heur daan ; Zij leven !

Zij hebben meer dan bloed gegeven, Hebben den hongerdood gestaan . Zij leven, uw Vrouwen en heur daan Zie naar Holland, 't moederland, En Vlaandren !

In hou en trouw uw medestaandren, Reiken we vast een broederhand, I n Vlaandren en i n 't moederland . Zij met U, Zuid-Afrika,

Gods zegen .

Wij volgen, op zijn gloriewegen, Uw dapper yolk, dat niet verga . God zegene Dietsch Zuid-Afrika !

i

(37)

LIED VAN GROOT-NEDERLAND Aan Frits Coers Waar een Yolk leeft, leeft een recht, Een plicht tot eigenwaarde .

Ons yolk heeft in zijn hart gezegd Maak schoon uw deel der aarde . Maak schoon, mask sterk uw deel, Dat gij met trots kunt toonen De kleinste plek in 't groot geheel Waar Nederlanders woven .

Wat een Yolk kan voelen wij ; Wij leerden het drievuldig . Een grooter Neerland is nabij ; Wij zijn 't de wereld schuldig . De wereld ? Neen, onszelf,

De vrijheid die we dragen, Onz' aarde en 't hooge I uchtgewelf Dat spans om onze dagen .

Hollandsch, Vlaamsch, Zuid-Afrikaansch, Slechts de naam is anders .

Boven 't vlak des oceaans, Boven ruimte, boven tijd, Staan wij in der geesten strijd, In weelde, in nood,

Trots krijg en dood, Drieeenig groot, Groot-Nederlanders .

31

(38)

3 2

DE VOOGDEN

Aan Dr. Pieter Tack .

Staat i n den Staat n u stout genoeg . Vlaanderen is groot en oud genoeg . Weg met de Voogden !

Waar het recht niet deugt, En bedrog verheugt,

Waar lasteren roem en gewin is, Waar uw bloed words gevergd, En uw armoe getergd,

Wijl uw spraak to gemeen en to min is ; Vlamingen op, bij duizenden op,

Met hartig hart en koppigen kop ! Wij sloopen en bouwen,

Wij nemen en houen,

Tot alles ons recht naar den zin is . Rekening, regeling, werk van duur ; Weg met de Voogden ! Zelfbestuur ! Als de dragers der eeuw,

Staan de Vos en de Leeuw,

De Kunst en de Kracht in den laude . Words wakker en los,

Zoo de Leeuw en de Vos .

Slechts honden liggen aan banden . Staat in den Staat nu stout genoeg . Vlaanderen is groot en oud genoeg . Groeit den heeren tot schande . Rekening, regeling,

Zelfbestuur !

Weg met de Voogden !

(39)

AAN KONING ALBERT Mijn Koning en mijn hoop, Die weet dat macht geen zegen, En vrijer mannen eer geen koop, Die vast geen onrecht plegen En zoudt om half Euroop, Reikt dan tot uw gehoor, Uw Vlaandren lijdt er onder, Reikt dan tot uw gehoor, Door 't luide krijgsgedonder, Onz' stage stem niet door?

De stem vol billijkheid

Van plichtgetrouw rechtschaapnen, Die reeknen op uw vroom beleid En staan, met lijf en waapnen, Voor Uwe Majesteit ?

Niet met een dartel hart, In eerbied en bedroeving,

Doch ook vol cooed die faster tart, Door rampspoed en beproeving Gelijk Gijzelf verhard,

Hervragen, smeeken, eischen wij Gelijkheid in den laude

Het end der talentirannij Die alien strekt tot schande, Of deze of gene zij,

3 3

(40)

34

Onvroed bevoordeeld words .

Geen meerdren duld, geen mindren, Waar de eene dankt en de andre mort . Ach, voorkeur onder kindren

Heeft menig huffs gestort . Aanschouw in nood en drang, Verraden door hun vrienden, Bestookt, bed reigd met ondergang, Wie U zoo dapper dienden

De lange ellende lang . Bevaan met zware zorg, Staan wij op vaste panden, Op Koninklijke bare borg Dat druk van broederhanden Ons mee den hats niet worg . Begrijp den Vlaamschen geest Hij acht verlies van goedren

Gering, verlies van vrijheid meest . Breng rust in onz' gemoedren ; Zij zijn U trouw geweest . Toen zware legers ons Klein landeke overvielen,

Groeninghe ! kionk bij klokgebons Tot machtig moedbezielen

Uw wakker woord tot ons . Groeninghe ! en trillend, trotsch, Ontvlamde ons vrij geweten ; Bij feller neep en nood scheen plots Het wrang oud leed vergeten

Om vromen vrede Gods .

(41)

Wij helden links noch rechts, Maar voerden, tot beschaming

Van duizend niemands, duizend knechts, Den schooners name Vlaming

In 't barnen des gevechts . De Leeuw is onze tolk . Toen hij zijn mane schudde Rolde de donder door 't gewolk.

Wij zijn geen borne kudde, Wij zijn een vaardig yolk . Gij kept het puik, de bloem Van uwe dappre dappren .

Sire, als ik dof de puinen noem, Waar voort Uw vanen wappren Dan buig ik voor hun roem .

Nood heerscht van gouty tot gouty, Angst beidt in elke woning ;

Toch kwelt geen bitter naberouw . Wij blijven naast den koning,

Eend rachtig, hou en trouw, Nog telkerstond bereid Om goed en bloed en levers

In liefde en offervaardigheid Voor zijnen roem to geven ;

Doch Vlaandren, Majesteit, Oud Vlaandren hoort aan God . Wie of ons d carom haters

En overlaan met schimp en spot, Wij kunnen u niet laten,

Oud Vlaanderen van God !

35

(42)

36

In wezen, niet in schijn, Grondvaste vaderlanders,

Niet half Germaan en half Latijn, Onszelven en niets anders

Wij moeten Vlaming zijn ; Vrijburgers in vrij land,

Niet buiteri elk gebeuren

Gehouden, staande tot onz' schand, Voor dichtgeslagen deuren

Met uitgestoken hand .

Tot voor den Troop, als 't moet, Doen wij onze aanspraak gelden Op onzen arbeid, op ons bloed, En zooveel duistre helden

Wier graf geen mensch begroet . Wij vragen, Sire, ons recht ; Geen voordeel en geen gunsten,

Maar driemaal dringend : recht, recht, recht ! De zoon der vrije kunsten

De Vlaming is geen knecht.

En words die kreet gewraakt, En blijft dat recht onthouden,

Words van ons hart een steep gemaakt Zie toe wie rijden woude

Of de oude wagen kraakt !

(43)

HEERSCHZUCHTIGEN

Heerschzucht'gen, die Vrede uit uw harten sluit, Dus spreken de Volkren uw vonnis uit

Gehuicheld, ontheiligd uw Iiefde voor recht, De lens die gij roemt, de bee die gij zegt ! Is uw hell ons hell, uw nut ons nut ?

Zijt gij zout in ons brood of een stack in onz' hut?

Wat dienst is uw dienst en wat hebt gij gedaan Cm to vergen ons bloed en met honger to slaan ? Gij zaait noch gij maait en gij slaapt in den oogst ; Toch wolken to winter uw schouwen het hoogst, Toch perst gij den wijn in het schallende huffs

Der weelde . Den Heere laadt gij een kruis

Op den rug, en draagt er een, knechts, op uw borst . Uw zolen zijn rein en uw zielen bemorst .

En leiden ons, gij, die geen wegen ziet ? Heerschzuchtigen, gaat : wij kennen u niet .

37

(44)

3 8

DE VLAAMSCHE SMEDER

Aan M r W . J . L. Van Es Zwarte revs met uw schort van leder,

De oude banden liggen to vuur . Hameren, hameren, Vlaamsche smeder, Deugdlijke vormen, werk van duur .

Let op uw taak, de tijd is gunstig ; Zing, maar een hard en kranig lied . Hameren, hameren, kort en kunstig, Dat Van Boeckel zijn meester ziet .

Of er het heele land om davere, Zeker en dapper, slaan maar, slaan ! Hooren moeten ze 't tot in Havere,

Dat er geen knechts voor het aambeeld staan . Ei, bij de lauwen niet een die lachte

Toen gij gromdet : genoeg geknoeid ! Smeder van de Vlaamsche gedachte, Vlaanderen wacht en 't ijzer gloeit .

(45)

BORMS

Noem mij den held uit het heir dat pal, Den man der daad met de kracht des storms, Den vasten vriend met het hart van goud

Onthoud !

De held, dien ik nooit vergeten zal, De vriend van mij, van u, van al

Daar is maar een En elders geen In Vlaanderland als Borms !

39

(46)

40

AAN DR AUGUST BORMS

Januarl 1917

Bronzen keel en gouden hart, Sterke drager, stoute drijver, Die, door leed en hoop verhard, Met apostelliefde en ijver, Vlaandren van zichzelf vervulde, Naar het blijder moederland, Reik ik u mijn broederhand, Zing ik u mijn hulde .

Koost gij arbeid niet voor loon?

Juicht gij niet waar laffen schrikken ? Voelt gij niet gansch Vlaandren schoon In den spiegel van uw blikken ?

Hoor den mond der Vlaamsche wijzen Spreken thans een stouter taal .

Zie 't Gebouw der zegepraal Uit de rampen rijzen !

0 mijn Borms, mijn eedle vriend, Daar gij, hou en trouw, alkrachtig, Vlaandren en geen ander dient, Nu het kerelsvolk, eendrachtig, Nogmaals dapper, recht en jeugdig, Op het luiden uwer borst

Roeren en ten kampe dorst, Laat uw woord weer vreugdig

(47)

Met uw hart gaan over 't land . Sla, de kloekste van de smeden, Uit 't verleden 't sterke heden . Schijnt de smidse in laaien brand, Als gij 't werk eens gaaf en blank In den klaren dag zult heffen, Zal Nieuw-Vlaandren, luid van dank, Eerst uw daad beseffen .

41

(48)

4 2

VLAANDEREN ROEPT

Vlaanderen roept : ten strijd, ten strijd ! AI die hartig en hoofdig zijt .

J ongens van heden, mannen van morgen, Laat u niet ketenen, last u niet worgen . Zings uw liederen, zwaait uw vlag,

En den harden Goedendag . Vlaanderen roept : vooruit, vooruit ! Zet uw trommen op sterk geluid .

Weg het verteederen, weg het vernederen ! Volgt uw leiders, sluit uw gelederen !

Treks i n den Vlaamschen, den goeden slag, Met den ijzeren Goedendag .

Vlaanderen roept : valt aan, valt aan ! Witte Kaproenen, 't zal wel gaan !

Hoort de haverpaarden huiveren,

Helps nu de lucht van Vlaanderen zuiveren . Slaat, en de vreemde krijgt ontzag,

Voor den ouden, den Goedendag !

(49)

AAN DIE VAN ANTWERPEN

Aan Raf. Verhulst

Vlaamsche stad, Hoofsche stad,

Vond de wereld uw vlucht to vlugge ? Duitschers hebben uw grond genomen ; Britten leggen uw wateren stil .

Haven leeg, Straten Ieeg,

Den kt om Brugge !

Vlaamsche stad, Hoofsche stad,

Duitschers hebben uw grond genomen ; Britten leggen uw wateren stil .

Laat nu den ijzeren Koning komen Of hij nog Vlaamsch in Vlaanderen wil . Antwerpen stil, Vlaandren verloren ! Mannen van tangs de haven,

Mannen van onder den toren, Sinjoren, Sinjoren,

Staat uw Rubenshoed nog vast ;

Spreekt dan een taal die Rubens past ! Of wagens rotten, of ruiters draven, Let op uw toren, let op uw haven .

Antwerpen dood, Vlaandren begraven ! Mannen van onder den toren,

Mannen van tangs de haven, Mijn braven, mijn braven,

Geeft uw stad en uw stroom niet prijs, Om half Londen noch heel Parijs !

43

(50)

44

Kijkt uit uw oogen, hoort uit uw ooren . Let op uw haven, let op uw toren . Antwerpen sterk, Vlaandren herboren ! Si njoren,

Let op uw fast !

(51)

GENT

Aan Jan Wannijn

Gent !

Vol kl i n kt uw naam

Kort als een daad, vast als 't cement Van Vlaandrens wezen en zijn faam . Vechtstad, i n heel de wereld staat, Voor goed en kwaad,

Geen burcht van koppigheid opeen Als in uw oud stout steep .

Eeuwen zijn meegeperst

Door elken muur, door elk gewelf.

Als ooit dit harde harte berst, Sterft vrijheid zelf.

In Gent heb ik geleefd, In Gent heb ik geloofd .

Daarom d raag i k zoo hoog m i j n hoofd, Als een die kop en kijkers heeft .

Kort als een daad, vast als 't cement Van Vlaanderens wezen en zijn faam, Vol kl i n kt uw naam,

Gent!

45

(52)

46

DANKLIED

Van alles, Heer, wat uit uw handen is vrijheid niet de hoogste gunst . Ik dank U diepst our mijne banden,

Om Vrouw en Kroost, our Volk en Kunst .

Wie mij die banden heeft gegeven Gaf vasten vorm aan los gevoel . Ik dank u, Hemel, niet our 't leven, Ik dank u our des levens doel .

Zoo mogen lust noch leed me leiden Maar plicht, die kracht naar last verleent, Wanneer een korte dag moet scheiden Wat macht van jaren hield vereend . Daar is een weg die klimt door taster ; Daar is een weg die daalt door roem . Sours echter, tangs den doom, verrast er Den moeden man, een bloem .

(53)

TEER LIEDEKEN

Aan Jef van Hoof

Niet altijd kan het hart zijn pijn Als wellust dragen .

Er komen dagen

Dat onze liederen zuchten zijn . Dan, zoo het regent om ons huffs, Wij zien het stroomen

En droevig droomen

Van bloesemleed in dropgeruisch . Doch morgen zullen wij misschien, Juist om het droppen,

Wat schoone knoppen

Gel i j k ons hart half open zien .

47

(54)

4 8

LENTEGROET

Mijn broeders in den strijd, Mij ver en nooit zoo dicht, Meer dan belofte I igt i n 't I icht ; Er naakt een hooge ti jd .

Want zie, de dagen zijn vervuld, Dat korterecht van ongeduld De banden breekt,

De schanden wreekt, En straffen Iegt op schuld .

Het is geen droom, het is geen droom De krachten barsten uit den boom,

De daad uit hart en hoofd .

Mijn Ieeuwerik tiereliert voor wind Het kiare rijke Rijk begins,

Omdat gij hebt bemind, Omdat gij hebt geloofd . Ontwi nterd land,

Jong lenteland,

Nieuw Vlaanderen en Brabant ! Uw grond is groen,

Uw durf is koen

En wijd de vlucht uws naams . El, laat de zon flu zonnig doen, Mijn Vlaanderen, doe Vlaamsch !

(55)

En of er een om derven moet Zijn donkey brood ;

En of er een om sterven moet Een vri jen dood ;

AIs hem de kracht begeven zal, Die slagen weert en slagen slaat, Hij weet dat Vlaanderen leven zal, Zoolang de wereld staat .

49

(56)

50

WENSCH

Aan H . van Dalsum

Arbeid en krachten Hart en gedachten, Ruimte voor vrijheid, Hoogte voor blijheid,

Vrienden weinig en vijanden veel, Laat me dat, God, en ik heb mijn deel!

(57)

BODEN

Mijn liederen zijn in 't gejoel des winds Een scheurende wolk van trekkende vogelen . Zij willen hier, zij willen ginds,

Slaan ruischend hun sterke viogelen . Mijn liederen tuimlen, in forsche vaart, De zon in 't gezicht, de hemelen open, Alover Brabant, Vlaanderenwaart, Met een stroom van leven en hopen .

Als de wind scherp waait en de zon klaar schijnt En er ruischt een geweld in de noordluchtstreken, Mijn liederen, Vlaanderen, mijn liederen zijn 't, 't Is uw Lente die door komt breken .

5 1

(58)

52

DE ZWARE DAGEN

Hoe vl ug, hoe vi ug, hoe vi ug, Gaan de zware dagen,

Met ons lijden, strijden, klagen . . . . Wie kan leggen op een wagen Wat die donkre dragers dragen Op hun rug?

Dood noch rouw en doen vertragen . Niemand wenscht hun komst terug . Ach, Goddank, dat zware dagen Gaan zoo vi ug

(59)

NIEUWE MEl

Een Mei gaat open uit mijn hart, De bloei der blijdschap na de smart ; En heerlijk kleurt de zonnegloed Daari n mijn bloed .

Mijn nieuwe Mei, zoo frisch en vroom De nachtegaal zit op den boom, Stort goud en paarlen op den viiet Van oud verdriet .

Zijn galmkruin is de roode beuk.

Daar lokt hij, overwelmd van reuk Geruisch en licht, met hel gefluit

Een antwoord uit .

5 3

(60)

5 4

KOM NIET ONDER HOOGE BOOMEN Kom niet onder hooge boomers

Die klein zijt en niet groeien kunt, Wien alleen een haastig droomen Een ontrouw denken is gegund . Zoo wie loops op losse voeten Heeft Iichten last van hart en hoofd . Taaigewrongen wortlen moeten Hem binders die in kracht gelooft . Zie, de boomers ruischen, levers,

Slaan streng hun zware schoonheid uit . Blijf daar weg, zoo gij maar even

Wat lispelspeelt met half geluid . Heilig zijn de sterke stroomen,

Een hart dat scheurt, een pijn die gilt . . . . Kom niet onder hooge boomers,

Kleintrotsche, die niet lijden wilt .

(61)

DE ZONNEN

1 k staard e i n d e g roote, rood e zo n Zoo strak, zoo diep ik kon ; En overal waar ik flu keek, Zag ik zonnen, vaal en bleek . Er danste uit ieder ding Een donkere, dreigende kring,

Op den grond, op de muur, op de Iucht, Een weemlende zonnenvlucht .

Ze spritsten uit mijn oog En bleven op mijn hart .

De Iaatste, die ik zag, hing hoog En zwart .

55

(62)

O, MOEST HET OOIT GEBEUREN

Aan Jr Dr C . G . S . Sandberg 0 moest het ooit gebeuren

Dat wij de sterke zon De hemelen zien scheuren En zinken tot haar bron,

Zoodat zij nimmer, nimmer keeren kon ;

Hoe zouden wij, voor 't sterven, Eer alles rouwt tot zwart,

Met siddrend oog en hart Nog staren in de verven

Vol schoonheid van de hoogste smart !

Staag echter komt de lichtgloed stof en schuim vergouden . Daar is, in heel de oneindigheid, zoo diep geen kolk,

Dat hij de zon kan onder houden,

Doch wat wij dan, in liefde en schrik, bewondren zouden Der eeuwen nood en dood, dat voelt een stervend yolk .

56

(63)

DE ZANG VAN GROOT-VLAANDEREN

Aan Mr A . J, van Vessem

Als bittere hemelen, zonder verbidden, De aarde teistren met jaren wee, Als gansch Europa, cirkel en midden,

De macht van het land en de macht ter zee, Millioenen en weer millioenen krijgers

Storten opeen als tijgers op tijgers, Vlaanderen, o Vlaanderen ; Als wateren branden, kinderen moorden,

Machtvolken sluiten een noodverbond,

Als de Balkan breekt onder 't brekend Noorden En boven wolk en onder grond

Waar alles barste eer alles zwege, Dood schuift en grijnst om zekere zege,

Vlaanderen, o Vlaanderen ;

Als ter laaiende kerk het kruis verduistert, Als de heiligen staan voor hun zwaarsten strijd, Als de Booze, in siddrende vreugden, luistert Of het harde hart van de wereld splijt ; In de verdrukking, in de verneedring, In der stervenden Iaatste verteedring, Houd u bereid,

Vlaanderen, 't is de tijd .

57

(64)

5 8

Let op de breuk der eeuwen, Hoe zij komt op het onvoorzienst ; Let op den donkeren daps der Leeuwen, Noode dansend in vreemden dienst . Let op de zonen des yolks, ze vechten,

Let op de voogden des lands, ze gaan, Worden knechten en willen verknechten,

Hebben geen hart om vrij to staan .

Hoort gij het lied aan de heeren van Havere ? Houd u bereid, houd u bereid,

Denk om Groeninghe, denk om Gavere ;

Vlaanderen, 't is de tijd .

Eerst moet de waarheid leugen heeten, Eerst moet de wijsheid wartaal stamelen, Eerst moet de taster roem verzamelen, Eerst moet voor onrecht recht vergeten, Eerst moeten oorlog, ziekte, ellende, Moeten honger- en watersnood Lijk de wereld ze nimmer kende, 't Leven doemen tot rassen dood ! Eerst moet uit eigen en vreemden lande Een offer van bloed aan het lot gebracht, Eer gij, uit zware schuld en schande, Ri jst i n al machtig zelf bevri jden,

Gij die door cooed, gij die door kracht, Gij die door lijden,

Voor alle tijden,

Glorievol waart, glorievol zijt,

Vlaanderen, Groot-Vlaanderen in eeuwigheid .

(65)

DE BELOFTE

Er worden strikken en kogels beloofd Ai mijn hats, ai mijn hoofd

Dat's een fraaie belofte !

De Vlaming is een kloek soldaat Hij lacht, als om een handgranaat, Die niet ontplofte .

De heeren laden ons kruisen op, De heeren nemen ons kruisen of ! Broodrooven en ontridderen .

Te koppiger staat de Vlaamsche kop ; Straffen spanners de nekken straf ; Slechts cooed kan ons doers sidderen . Er worden strikken en kogels beloofd . Het is wel goed, het is wel goed, Te weten hoe to sterven .

Doch eer men het Recht van recht berooft Zal schoon Vlaamsch bloed

De zwarte viaggen verven .

Voor een schooners dood De harten bloot ;

Vlaanderen moet vrij zijn ! Zoo God m i j zege nt, Als het kogels regent, Wil ik er bij zijn !

59

(66)

6o

ALS 'T PAS GEREGEND HEEFT

Als 't pas geregend heeft En de torens staan gewasschen,

Als de aarde met al haar boomen beefs in de roerende spiegels der plassen, Dan komen de deernen aan de deur, Met een hooge kleur,

En i k sta i n het land der viassen .

Als 't pas geregend heeft

En de vink slaat goud in 't loover, Dan hoor ik een but die deunt en weeft En al mijn hart staat over .

Er springs in mijn hart, om een blij biauw oog, Een regenboog ;

En eene, die zings en tart,

Moet ik kussen op mond en hart .

(67)

BLIJLIED

Is mijn Vlaandren oud of jong?

Jong of oud ?

Toen mijn hart dit blijlied zong Hing de lucht vol goud .

AI de boomen sloegen groen, Groen en blank,

En mijn hart, om mee to doen, Gaf zijn besten klank .

Al de vogels schalden wild, Wild en rein,

En mijn harte, zondoortrild, Was een klaar fontei n .

Is mijn Vlaandren jong of oud ? Allebei .

Zoo wie daar aan twijflen zoud' Twijfelt aan den Mei ;

Twijfelt aan den dag die ruischt, Zwaar van licht,

Twijfelt aan den cooed die bruist, Twijfelt aan den plicht .

Vlaandren leeft, Vlaandren groeit, Schoon door pijn ;

En mijn hart, dat breekt en bloeit, Moet in Vlaandren zijn .

61

(68)

6 2

DAAR MOET IK ZI)N

Aan Henri Cornelis Waar nimmer vriendschap wijkt in nood Noch hooge cooed voor pijn,

Waar nooit de geest het harte doodt Daar moet ik zijn .

Is Iiefde daar, zij mag, zij mag, Ik zoek haar niet,

Ik vraag haar niet, 1 k heb haar el ken dag .

Waar elke deem blijhartig is En elke zoen een wijn ;

Waar oogen klaar en wangen frisch, Daar moet ik zijn .

Is Iiefde daar, zij mag, zij mag, Ik zoek haar niet,

Ik vraag haar niet, 1 k heb haar el ken dag .

Waar 't lied den hemel opendoet In 't zingend landje mijn,

Waar alles Vlaamsch en alles goed Daar moet i k zijn .

Is Iiefde daar, zij mag, zij mag, Ik zoek haar niet,

Ik vraag haar niet, Ik heb haar elken dag .

(69)

Algoede, zachtste, teerste Vrouw, Ook in den vreemde was ik trouw

Aan uwe liefde en angstig om uw angst .

Wat droeg ik, dag en nacht, met groote wenschen Naar uwen grond en menschen,

Een schoon verlangst !

Thans heb ik u, ben thuis, ben goed, En al mijn trots en overmoed

Breekt i n een kiaren traan, Smelt voor uw blijden groet . Vlaandren, die voortaan

Mijn moeder zijt,

Zegen mijnen stay, zegen mijnen strijd ! En gij, die mijn geloof belijdt,

Broeders, volgt uw vaan !

6 3 MOEDER VLAANDEREN

11 Juli 1917 Vlaandren, die mijn moeder lijkt

En zijt voortaan,

Mijn oogen hebben naar u gebrand, Mijn armen hebben naar u gereikt, 1k heb u thans, mijn yolk, mijn land, Voel vroom mijn hart op uw harte slaan .

Kent gij mij nog ? Ik ben uw zoon, Belaan als gij met schimp en hoop, Beroofd van brood en recht .

Kent gij mij nog ? Zoo zeg het dan, Dat al de wereld het hooren kan, Of gij mij eerloos acht en slecht . . . . Uw hand ligt op mijn gloeiend hoofd . God zij geloofd .

(70)

DAAR IS MAAR EEN VLAANDREN

Daar is maar een land, dat mijn land kan zijn, Daar rukt niet de Rhone, daar stroomt niet de Rijn, Daar vloeit maar de Leye en de Scheld' die brands, Daar is maar een Vlaandren, 't is mijn land !

Daar is maar een land, dat mijn land kan zijn, Daar is maar een vreugd, daar is maar een pijn, Daar is maar een liefde, daar is maar een haat,

Daar is maar een Vlaandren en, 't vergaat,

Daar is maar een land, dat mijn land kan zijn, Het groeit naar de daad, en die daad is mijn ; Het words in de wereld veel of niets,

Daar is maar een Vlaandren, en 't is Dietsch !

64

Aan Leo Meert

(71)

VLAANDERENS HOOFDSTAD

Deez' oude stad is ons ;

Dit gri jze steep, d it don ker brons, Die gouden marks, die sterke kerk Het hart der vaadren in hun werk .

In 't schoone land Brabant

Gelijk een steep in goud gebrand, Van buiten Dietsch, van binnen Dietsch, Is Brussel alles mij of niets .

Zoo waar m i j n voete n staan Zal 't Zuiden zuidergangen gaan, Naar eigen streek, naar eigen woonst . Elk yolk het zijne, dat is schoonst !

Elk yolk het zijne, dat

Is 't recht der eeuwen, recht gevat

Door wie, schoon alles wends en woelt, De menschheid in haar voiheid voelt .

Laat Frankrijk Frankrijk zijn,

Laat Duitschland Duitschland . Haas verdwijn~

Beneden 't vredig godsgewelf ; Maar last ook Vlaandren aan zichzelf .

Want Vlaandren is geen woord Dat aan 't verleden toebehoort, Maar elk geslacht en elken tijd Een vaste klare werklijkheidl

6 5

(72)

6 6

Vernieuwd is ons geslacht In levensmoed en levenskracht . Het rijst uit puin en nood en dood Voor al de wereld schoon en groot .

o Brussel i n Brab ant,

Groothoofdstad van het Vlaamsche land, Uw trotsche torens hooren 't n u Gansch Vlaandren vast of staat met u !

(73)

ONS BRUSSEL

Houd wat gij hebt, blijf wat gij waart, Vlaming !

Wilt gij uw leven het leven waard, Staat voor uw Leeuw en leeuwenaard .

Vlaamsch, Vlaamsch, naar rechten en betaming ! Een harde kuisch

In uw Dietsche huffs!

Brussel den Vlaming

Niet als Parijs, niet als Berlijn, Vlaming ;

Blijkt uw daad geen daad in schijn, Brussel zal ons Brussel zijn .

Vlaamsch, Vlaamsch, geen andere benaming ; Noch Duitsch, noch Fransch,

Noch andermans ; Brussel den Vlaming !

Hebt gij een hart, zoo toon het flu, Vlaming !

Brussel aan mij, Brussel aan u ! Vlaanderen, Vlaanderen vecht voor u !

Vlaamsch, Vlaamsch, en, onmoed tot beschaming, Den leeuw geplant,

In Dietsch Brabant ! Brussel den Vlaming !

67

(74)

6 8

DE HEEREN DIE GEEN HEEREN ZIJN

De heeren van Havere zijn geen heeren, AI prijkt hun hoed met vreemde veeren . Zij hebben ons arme Vlaanderland

Voor een rommel roem en goud verpand .

De heeren van Havere zijn geen heeren, Ministers en schalken heet ik hen geren ;

De Belgische ziel steeg naar hun hoofd, Dat heeft hen van alle verstand beroofd .

De heeren van Havere zijn geen heeren, 's Lands burgers willen zij mores leeren, En kussen den Franschman en den Brit,

Het deel van den rug waar een mensch op zit . De heeren van Havere zijn geen heeren, Maar groote poppen in fraaie kleeren ; Ze dragen de slip van hun gulden jas, Alsof het geen oorlog maar kermis was.

De heeren van Havere zijn geen heeren, Ge moogt ze driemaal ommekeeren, Van achter bekijken en van voor Ze worden er nog geen heeren door .

De heeren van Havere zijn geen heeren, Wij zullen het zonder hen probeeren .

De heeren van Havere haat ik niet, Maar zing dit lied als een ander lied .

(75)

SCHEIDING

De zonne vaart door stroomen mist.

Een scheuren en een scheiden is 't, Een waaien en een wolken .

Mijn Vlaandren, zie den hemel aan, Straks zal uw zonne zuiver staan En schijnen voor de volken .

Straks zal het branden in het zwart Der boomers en het diepe hart Der zaaiers van uw oogsten,

Terwijl der dichtren viammend lied, In forsche drift naar vrijheid, schiet De laagten uit ten hoogsten .

Blijf aarzlen die nog aarzlen kunt ; U is de zegen niet gegund

Die daalt op vroom vertrouwen . Slechts wie het licht van binnen droeg Wie al den winter lente vroeg

Zal 't eerste Iicht aanschouwen .

Het scheidt, het scheurt, de zon is los, En over veld en hoeve en bosch Alover stad en toren,

Alzijds, om elke plooi des lands Valt lentedeugd en lenteglans Oud Vlaandren is herboren !

69

(76)

7 0

DE SCHADUWEN

Aan Hugo van den Broeck

Gij die maar duldend durft to streven, Die strijdende niet strijdend zijt, Gij die maar halveling kunt leven En in uw Iijdzaamheid niet Iijdt . Gij baart het goede, noch het slechte, Noch de gedachte, noch de daad ; Gij zi jt de schad uw van het echte Die uitgewischt geen sporen Iaat . En gij Iigt Iaag, Iigt voor de voeten Van al wie sterk in 't leven staan . De schaduwen willen niet, zij moeten En waar wij treden zult gij gaan ! Sours is het nacht of mist of regent Dan schijnt gij ver en heen to zijn . Doch duidelijk teekent gij de wegen Als 't helder words en zonneschijn .

(77)

MIJN VIJAND IS MIJ LIEF

Mijn vijand is mij lief, Omdat hij vijand is,

Dewijl hij mij uit Iaksheid hief En haat geeft dien ik mis .

Mijn vijand is mij borg

Voor vasten cooed en sterke daad . Heb ik voor Vlaandren hart en zorg, Ook voor mijn vijand en mijn haat .

Laat ruw zijn die mij tegen zijn, Laat diep gaan, was mij wondt . Eerst als ik opbriesch van de pijn, Voel i k mijn toorn gezond .

Eerst als het zwaard jeukt naar mijn hats, Draag i k hem recht en hoog,

Vergend van al was Walsch en valsch, Tand voor sand, oog voor oog .

Oertrouw en dapper Dietsch, Geslagen vaak, versagend nooit, Zoolang nog lets

Den nek mij spans, dat liever springs dan plooit,

Voor Vlaandrens viaggen wil ik staan, Voetvast, v u i sttoe,

Niet vragen wie, noch waar, noch hoe, Maar ranselen die mij slaan .

7 1

(78)

DIE MIJ TEN DAGE VAN MIJN GLANS Die mij ten dage van mijn glans

met jubel hebt omringd

en omgedragen op uw schouderen, gij, jongeren, die mijn liederen zings, en die ze looft, gij ouderen,

waar blijft gij thans ?

Het grauw van Vlaandren, trouw aan zijn verleden, heeft mij, die leven bracht, gedreigd met hoogen moord . Dewijl ik waarheid sprak werd mijne stem gesmoord . Dewi j l i k schoon held schon k moest hoop en sl i j k geworpen . Ik ben geworden tot een schimp der steden

en een smaad der dorpen .

De liefde is niet meer om mijn hoofd gel i j k een gouden krans ;

maar straalloos, toch on u itgedoofd, in het diepe van mijn hart .

Ver zijn ze die mij droegen . Maar die in mij gelooft omdat zij mij bemint,

der uitverkorenen uitverkorene,

zoekt niet naar wondren schijn, noch vraagt naar glans . In beide handen neemt zij zacht mijn gloeiend hoofd en zoent mijn smart .

Laat komen nu die kruisen timmeren, steenen rapen ! Als koele morgenwind

zijn hare handen om mijn slapen . De rozen spruiten uit de doornen .

72

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mijn schoon geluk, mijn hoog genoot, noch wolkenbloei noch rozenrood doorstroomt zoo lief verlangen gelijk er trillert door mijn lied, wanneer het uit de torens schiet en vóor uw

zekerlijk het doel van haar leven: Adam te behagen, hem volgend als haar meester waar hij goedvond te gaan, en naar zijn begeeren te glimlachen en te caresseeren wijl hij

Zoolang 't gevoel uw kracht is, Geestdriftig uw gedacht is, Ruim goed zijn in uw macht is, Mijn dapper lied, klink uit;.. Dat al die durvend willen Het zeggen,

Maar bovenal is het aan hem te danken dat het rijk van koning Arthur niet voortijdig aan zijn eind komt, want Walewein redt zijn oom niet alleen, hij gaat ook op zoek naar Perceval

Twee door Brunswijk gegijzelde piloten, Guno Illes en Orlando van Amson werden door Tussenbroek bewerkt om naar Nederland uit te wijken, want als ze naar Paramaribo zouden

Maar toen hij bemerkte, dat hij zich belagchelijk maakte met te voet te gaan, kocht hij een oud paard voor eene kleine som, dat hem zeer goed diende; want zijn bedaarde stap bragt..

Ik hef je op de okselkes omhoog, Ik zie een sterreke in elk oog, En voor mijn armoê word ik blind, Mijn kleen, kleen dochterke, mijn kind!. René de

Toen angst neep plotseling in zijn borst, dat de vensters open zouden zijn, en zien-in-eens door alles heen, dat op het plein een ladder werd gericht, en tegen het huis aanviel,