• No results found

‘environmental impact disclosure’ Nederlandse ondernemingen op de De invloed van de zichtbaarheid van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘environmental impact disclosure’ Nederlandse ondernemingen op de De invloed van de zichtbaarheid van"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van de zichtbaarheid van

Nederlandse ondernemingen op de

‘environmental impact disclosure’

Masterscriptie: Accountancy Naam: S. Hopman Studentnummer: 1856006

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en Bedrijfskunde Opleiding: Master Accountancy & Controlling Vakcode: EBM869A20

Eerste begeleider: dhr. drs. P.C.G. Molenaar Tweede begeleider: mevr. Dr. K. Linke Datum: 30 april 2015

Samenvatting

In dit onderzoek zijn de verschillen in 'environmental impact disclosure' voor Nederlandse ondernemingen onderzocht. Allereerst zijn de verschillen in 'environmental impact disclosure' in kaart gebracht door de duurzaamheidsverslagen over 2013 van 68 Nederlandse ondernemingen te analyseren. Vervolgens is de invloed van de zichtbaarheid van de ondernemingen op de 'environmental impact disclosure' getest. Resultaten tonen aan dat de mate van informatieverschaffing over de 'environmental impact' in duurzaamheidsverslagen door de ondernemingen in de sample over het algemeen gezien laag is. Deze resultaten suggereren dat legitimiteit van belang is bij de keuze van ondernemingen rondom 'environmental impact disclosure'. Voor de verwachte relatie tussen de zichtbaarheid van ondernemingen en de 'environmental impact disclosure' is echter geen bewijs gevonden.

Trefwoorden: Duurzaamheidsverslaggeving, environmental impact disclosure, inhoudsanalyse, legitimatie, zichtbaarheid

(2)

LIJST MET AFKORTINGEN

DJSI Dow Jones Sustainability Index ES Environmentally Sensitivity EU Europese Unie

CP Consumer Proximity GRI Global Reporting Initiative

MVO Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen NEa Nederlandse Emissieautoriteit

SER Sociaal-Economische Raad TBL Triple Bottom Line

WBCSD World Business Council for Sustainable Development Wm Wet milieubeheer

(3)

VOORWOORD

Voor u ligt de masterscriptie die ik ter afronding van de masteropleiding Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen heb geschreven. Het onderwerp van het onderzoek waar ik afgelopen half jaar druk mee bezig ben geweest is 'environmental impact disclosure'. De impact van ondernemingen op de maatschappij en in het bijzonder op de 'Planet', is een onderwerp die voor mij persoonlijk zeer interessant is geworden nadat ik in 2013 voor de eerste maal in Indonesië ben geweest. Inmiddels heb ik de beslissing genomen om na het afronden van de masteropleiding me bezig te gaan houden met de assurance op duurzaamheidsverslagen en ik ben dan ook erg blij dat ik de mogelijkheid heb gekregen een masterscriptie te schrijven die relevant en interessant is voor de richting die ik in mijn toekomstige professionele carrière in wil slaan.

Dit onderzoek heeft echter niet tot stand kunnen komen zonder de hulp en steun van een groot aantal mensen. Om te voorkomen dat ik iemand over het hoofd zie, bedank ik iedereen die, bewust of onbewust, op enige manier een bijdrage heeft geleverd.

In het bijzonder bedank ik mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, de heer Molenaar, voor de prettige gesprekken, feedback en adviezen tijdens het proces. Deze worden door mij gewaardeerd als één van de belangrijkste bijdragen aan een zeer leerzame periode.

Daarnaast bedank ik mijn EY collega's van de afdelingen Assurance Amsterdam en Climate Change and Sustainability Services Rotterdam, waaronder mijn mentor Wendy Kroes en collega Willem Steenhuizen voor de faciliteiten en hulp die mij afgelopen half jaar zijn geboden om aan het onderzoek te werken. Mijn medescriptanten Bilal Anrar, Emma van Nispen, Ken Rouwhorst, en Yanieke Slump bedank ik voor de leuke tijd die we hebben gehad en alle tips die we elkaar hebben kunnen geven.

Ten slotte bedank ik mijn ouders, zusje en (studie)vrienden voor het begrip en de belangstelling die ze hebben getoond, de ruimte die ze me hebben gegeven en de nodige afleiding op zijn tijd.

Rest mij verder niets dan u veel plezier te wensen tijdens het lezen van deze masterscriptie. Wellicht geeft het u nieuwe inzichten of inspiratie tot toekomstig onderzoek.

Sanne Hopman Bennekom, april 2015

(4)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING 5 1.1 Probleemstelling 5 1.2 Wetenschappelijke bijdrage 6 1.3 Praktische relevantie 7 1.4 Structuur 7

2. THEORETISCHE INKADERING EN HYPOTHESEN 8

2.1 Maatschappelijk verantwoord ondernemen 8 2.1.1 Triple Bottom Line 9 2.1.2 De onderneming en haar stakeholders 10 2.1.3 Langetermijnvisie 11 2.1.4 Wetgeving 11 2.1.5 Conclusie definitie MVO 12 2.2 Duurzaamheidsverslaggeving 14 2.2.1 Definitie duurzaamheidsverslaggeving 15 2.2.2 Assurance 16 2.3 Environmental impact 16 2.4 Hypothesevorming 18 2.4.1 Grootte van de onderneming en ‘environmental impact disclosure’ 19 2.4.2 Beursnotering en ‘environmental impact disclosure’ 20 2.4.3 Internationality en ‘environmental impact disclosure’ 20 2.4.4 Bedrijfstak en ‘environmental impact disclosure’ 21 2.4.5 Media-aandacht en ‘environmental impact disclosure’ 22 3 METHODE 23 3.1 Sample en data 23 3.2 Afhankelijke variabele 23 3.3 Onafhankelijke variabelen 27 3.3.1 Grootte van de onderneming 27 3.3.2 Beursnotering 27 3.3.3 Internationality 27 3.3.4 Bedrijfstak 28 3.3.5 Media-aandacht 28 3.4 Statistisch model 29 4 RESULTATEN 31 4.1 Resultaten inhoudsanalyses duurzaamheidsverslagen 31 4.2 Beschrijvende statistieken 33 4.3 Resultaten Independent-Sample T testen 34 4.4 Conclusies Independent-Sample T testen 36 5 CONCLUSIE/DISCUSSIE 38

6 BEPERKINGEN EN TOEKOMSTIG ONDERZOEK 40

LITERATUUR 41

BIJLAGEN 43

Bijlage A - SER’s (2000, p. 87) beschrijving People, Planet en Profit 43 Bijlage B - Weiss’ (2007, p. 207) ‘logic model’ voor medisch onderzoek 44

(5)

Bijlage C - Morzinski en Montagnini’s (2002, p. 567) vier categorieën van ‘logic modeling’ 44 Bijlage D - De selectie ondernemingen die zijn opgenomen in de sample 45 Bijlage E - De company names in Orbis van de geselecteerde ondernemingen 46 Bijlage F - 'Environmental Impact Disclosure': de vragenlijst en codering voor de inhoudsanalyses van de duurzaamheidsverslagen 47 Bijlage G - Voorbeelden van de inhoudsanalyses van de duurzaamheidsverslagen 51 Bijlage H - Variabele 'bedrijfstak': de US SIC en SBI2008 codes in Orbis van de geselecteerde ondernemingen52 Bijlage I - Variabele 'media-aandacht': de zoekstrings in LexisNexis van de geselecteerde ondernemingen 54 Bijlage J - Resultaten: scores inhoudsanalyses per vraag 55 Bijlage K - Resultaten: Independent-Sample T testen 57

(6)

1. INLEIDING

“Uiteindelijk gaan accountants de wereld redden”, zei voorzitter van de World Business Council for Sustainable

Development (WBCSD) en oud-TNT-topman Peter Bakker tijdens de United Nations Conference on Sustainable Development in 2012 (Bakker, 2013). “Ik vertelde de deelnemers aan de United Nations Conference on Sustainable

Development in Rio (ook bekend als Rio+20) dat accountants de wereld gaan redden. En ik meende dat serieus. Om alle bedrijven te kunnen betrekken bij het vinden van oplossingen voor de grootste wereldproblematiek moeten we de verslaggevingsregels veranderen. … We moeten ervoor zorgen dat bedrijven in hun verslaggeving niet alleen duidelijk maken hoeveel geld zij hebben verdiend, maar ook hoe zij dat hebben gedaan." (EY, n.a.)

Bakker verwijst naar de grootste wereldproblematiek. De grootste wereldproblemen op het gebied van klimaat en milieu zijn het broeikaseffect, vervuiling, ontbossing en verdroging. Ondernemingen hebben impact op het milieu. De palmolie-industrie is hier een voorbeeld van. Zo bereikte in juni 2013 de luchtvervuiling in Singapore een gevaarlijk niveau (ANP, 2013). Dit werd onder andere veroorzaakt door het illegaal in brand steken van Indonesische bossen voor palmolieplantages. In 2010 bracht Greenpeace Nestlé al in verband met de vernietiging van het Indonesische oerbos. Nestlé gebruikte in producten palmolie van Sinar Mars, volgens Greenpeace een palmolieproducent die oerbos kapte om palmolieplantages aan te leggen. Na een twee maanden durende campagne van Greenpeace tegen Nestlé, besloot Nestlé in mei 2010 ondernemingen in kaart te brengen die ‘zeer risicovolle plantages’ of ‘boerderijen gelinkt aan ontbossing’ bezaten of uitbaatten. Deze zouden worden uitgesloten van de toevoerketen (Greenpeace, 2010).

1.1 Probleemstelling

Bakker gaf aan dat accountants uiteindelijk de wereld gaan redden. Maar hoe gaan accountants de wereld redden en wat moet er nog gebeuren om tot dit punt te komen? Een duurzame samenleving is hierbij het uitgangspunt. Zoals genoemd hebben ondernemingen impact op het milieu. Deze ‘environmental impact’ kan zowel negatief als positief zijn. Zo heeft Nestlé bijvoorbeeld een negatieve indirecte ‘environmental impact’ door in producten omstreden palmolie te gebruiken en heeft Nestlé een negatieve directe ‘environmental impact’ veroorzaakt door de CO2 uitstoot van de fabrieken tijdens het productieproces. Een positieve ‘environmental impact’ zou Nestlé kunnen hebben door bijvoorbeeld te werken aan herbebossing door bomen te planten. Door de negatieve en positieve impact van een onderneming in meetbare getallen tegenover elkaar te zetten, wordt inzicht verkregen in de totale ‘environmental impact’ van een onderneming. Het idee achter een duurzame samenleving is dat ondernemingen hun impact zo goed mogelijk beheersen en dat dit tevens is vastgelegd in verslaggevingregels. Dit leidt tot transparantie over de impact van ondernemingen. Een groot aantal ondernemingen als bv's, nv's, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zijn verplicht een jaarrekening openbaar te maken. Om de wereld te redden moeten ondernemingen echter niet alleen verantwoorden hoeveel geld zij hebben verdiend, maar tevens hoe. Duurzaamheidsverslaggeving krijgt een steeds grotere betekenis en hier ligt tevens in twee opzichten de rol van de accountant. Het is aan de accountants om het voortouw te nemen in deze ‘radicale transformatie’ door mee te denken bij het ontwikkelen van nieuwe standaarden. Daarnaast staan accountants

(7)

voor betrouwbaarheid van gepubliceerde informatie door uiteindelijk assurance te geven op de duurzaamheidsverslagen, wat vertrouwen creëert bij stakeholders van de ondernemingen.

De hierboven geschetste situatie is momenteel in ontwikkeling. Er bestaat nog een kloof tussen de huidige praktijk van duurzaamheidsverslaggeving en wat tegenwoordig beschouwd wordt als een groot probleem van onze tijd: het behoud van de ecologische systemen waar mensen en andere diersoorten van afhankelijk zijn. Allereerst moeten alle ondernemingen transparant zijn over de ‘environmental impact’ van de onderneming. Dit is nog niet het geval: niet alle ondernemingen publiceren duurzaamheidsverslagen en niet alle ondernemingen rapporteren hierin over hun ‘environmental impact’. Daarnaast zijn er verschillen in ‘environmental impact disclosure’, zowel inhoudelijk als in vorm van publicatie. Hierbij valt de denken aan verschillen in (a) categorieën impact omtrent bijvoorbeeld emissies, materialen of afval, (b) soorten impact als positief, negatief, direct en indirect, (c) de vorm van impact in de zin van objectiviteit, meetbaarheid en vergelijkbaarheid en (d) informatie rondom doelstellingen of acties rondom het verbeteren van de 'environmental impact'. Ondernemingen hebben nog geen gemeenschappelijke taal om inzicht te geven in hun ‘environmental impact’. Een stap naar een duurzame samenleving met een gemeenschappelijke taal en assurance op ‘environmental impact disclosure’ is het begrijpen van de verschillen in de huidige ‘environmental impact disclosure’. Dit onderzoek draagt daaraan bij door allereerst in kaart te brengen waar de verschillen uit bestaan bij Nederlandse ondernemingen en vervolgens te onderzoeken welke factoren deze verschillen verklaren. De onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt:

Waaruit bestaan de verschillen in hoeveelheid ‘environmental impact disclosure’ van Nederlandse ondernemingen en welke factoren verklaren deze verschillen?

1.2 Wetenschappelijke bijdrage

Op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving zijn er afgelopen jaren diverse onderzoeken geweest. Zo zijn de motivaties voor duurzaamheidsverslaggeving onderzocht, de relatie tussen MVO en financiële prestaties van ondernemingen, is er onderzoek gedaan naar stakeholdermanagement en naar de factoren die van invloed zijn op de verscheidenheid aan duurzaamheidsverslagen. Wood (2010) geeft aan dat inmiddels de vraag waarom ondernemingen aan duurzaamheidsverslaggeving doen achterwege gelaten kan worden en dat er meer aandacht zou moeten worden besteed aan de invulling en inrichting van MVO. Enerzijds kan ingestemd worden met de stelling dat de vraag waarom aan duurzaamheidsverslaggeving in het algemeen wordt gedaan achterwege gelaten kan worden. Anderzijds kan in overeenstemming met Wood gesteld worden dat er meer aandacht zou moeten worden besteed aan de invulling en inrichting van MVO. Een onderdeel van deze invulling en inrichting is de beheersing van de impact van ondernemingen en de verslaggeving hierover. Dit is nog nauwelijks onderzocht (Wood, 2010) en daarom zeer interessant om te onderzoeken. Maas (2011) heeft gekeken naar impact in duurzaamheidsverslagen. Echter, zij heeft specifiek gekeken naar de impact van filantropische uitgaven en houdt 'environmental impact' buiten beschouwing. Daarnaast zijn de onderzochte ondernemingen opgenomen in de Dow Jones Sustainability Index (DJSI). Deze ondernemingen worden beschouwd als de meest duurzame bedrijven (Maas, 2011), wat betekent dat het onderzoek een vertekend beeld zou kunnen geven. Wat opvalt is dat onderzoek naar specifiek de ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen nog niet is gedaan. In deze

(8)

studie wordt dit gat in de literatuur gevuld door allereerst te onderzoeken waar de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ uit bestaan. Door diverse onderzoekers is aangetoond welke factoren verschillen in duurzaamheidsverslaggeving verklaren, zoals bijvoorbeeld door Braam (2014) is aangetoond welke factoren de variëteit aan milieu-informatie in duurzaamheidsverslagen in Nederland verklaren. Een deel van de resultaten van het onderzoek van Branco en Rodrigues (2008) suggereren dat organisaties met een hogere zichtbaarheid meer aandacht besteden aan het verbeteren van het imago door middel van duurzaamheidsverslaggeving. Het is niet meer van belang te onderzoeken waarom ondernemingen aan duurzaamheidsverslaggeving doen, zoals Wood (2010) benoemt, maar specifiek op het gebied van ‘environmental impact disclosure’ mist relevant onderzoek die de varieteit in de ‘environmental impact disclosure’ verklaart. In dit onderzoek worden niet alleen de meest duurzame ondernemingen onderzocht, maar tevens ondernemingen die niet in de DJSI vallen, waardoor een betrouwbaarder beeld kan worden gegeven van de ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Er wordt een begin gemaakt in onderzoek op dit gebied door alleen naar Nederlandse ondernemingen te kijken.

1.3 Praktische relevantie

Voor het besluitvormingsproces van de stakeholders van ondernemingen wordt duurzaamheidsverslaggeving tegenwoordig steeds belangrijker. Stakeholders verwachten steeds meer informatie over de activiteiten op het gebied van MVO en over de impact van ondernemingen op de omgeving, waaronder de ‘environmental impact’. Echter, ondernemingen kunnen ervoor kiezen om bepaalde informatie wel of niet te publiceren. Dit onderzoek kan bijdragen aan het inzicht in de informatieasymmetrie door inzicht te verschaffen in de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ en de verklarende factoren. Op die manier kan dit onderzoek bijdragen aan het besluitvormingsproces van stakeholders.

Daarnaast is duurzaamheidsverslaggeving een vorm van verslaggeving die nog in ontwikkeling is. Door in kaart te brengen wat verschillen in ‘environmental impact disclosure’ zijn en welke factoren deze verschillen verklaren, kan dit onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling van de vorm van duurzaamheidsverslaggeving en de vorm van informatieverschaffing over 'environmental impact'. Tevens kan dit onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling van de assurance op duurzaamheidsverslagen en specifiek de controle op ‘environmental impact disclosure’.

1.4 Structuur

De opbouw van dit onderzoek is als volgt: allereerst wordt een overzicht gegeven van de literatuur, waarna de hypothesen worden geformuleerd. Vervolgens kan het onderzoek in twee delen worden onderscheiden: allereerst wordt geanalyseerd waaruit de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen bestaan, waarna vervolgens wordt onderzocht wat de invloed van de zichtbaarheid van een onderneming op de ‘environmental impact disclosure’ is.

(9)

2. THEORETISCHE INKADERING EN HYPOTHESEN

Zoals eerder genoemd richt dit onderzoek zich op de ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Dit hoofdstuk gaat in op de theorie die ten grondslag ligt aan dit onderzoek. Voordat er verder wordt gegaan met de uiteenzetting van de theorieën en de daaruit voortvloeiende hypothesen van dit onderzoek, wordt er allereerst een aantal begrippen rondom ‘environmental impact disclosure’ ingekaderd. De begrippen maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheidsverslaggeving en ‘environmental impact’ worden achtereenvolgens besproken. Nadat de theoretische achtergrond in kaart is gebracht, worden de verwachte relaties tussen (a) de ‘environmental impact disclosure’ en (b) de zichtbaarheid van een onderneming uitgewerkt.

2.1 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

In wetenschappelijke publicaties worden diverse termen gebruikt voor een humanere, ethischere en transparantere wijze van ondernemen zoals ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, ‘duurzaam ondernemen’, ‘corporate social responsibility’, ‘corporate sustainability’ en ‘corporate social performance’. In het vervolg van dit onderzoek wordt de term ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ (MVO) hiervoor gehanteerd. MVO is een begrip dat de afgelopen jaren steeds belangrijker is geworden. Het begrip kent volgens Wood (2010, p. 51) zijn oorsprong in de jaren ’50 in Bouldings (1956) ‘General Systems Theory’, waarbij complexe ondernemingen als open systemen onlosmakelijk zijn verbonden met hun grotere omgevingen. Voor die tijd werden ondernemingen voornamelijk rationeel benaderd en als gesloten systemen gezien.

In de afgelopen jaren geniet MVO veel aandacht in de praktijk en de wetenschap, maar kent het geen eenduidige definitie (Freeman & Hasnaoui, 2011, p. 419; Maas, 2011, p. 563; Van Marrewijk, 2003, p. 44), wat verklaard kan worden door culturele, politieke, economische, sociale en institutionele verschillen tussen en binnen landen (Freeman en Hasnaoui, 2011, p. 439). Er is geen “one solution fits all” voor de definitie van MVO (Van Marrewijk, 2003, p. 95) en verschillende en specifiekere definities die overeenkomen met de ontwikkelings-, bewustwordings- en ambitieniveaus van ondernemingen moeten geaccepteerd worden. Volgens Maas (2011, p. 564) komen er echter wel een aantal elementen meerdere malen terug:

“MVO impliceert (1) een situatie waarin bedrijven niet alleen streven naar economische resultaten, maar ook een bijdrage leveren op milieu- en sociaal vlak, (2) er wordt hierbij rekening gehouden met verschillende stakeholders, (3) er wordt een langetermijnvisie omarmd en (4) activiteiten zijn vrijwillig en bovenwettelijk.”

Van Marrewijk (2003, p. 102) geeft tevens een brede definitie met kenmerken van MVO:

“MVO refereert aan de activiteiten van een onderneming – per definitie vrijwillig – die de sociale en milieuaspecten in de bedrijfsvoering en in interacties met stakeholders aantonen.”

De definities van Maas (2011) en Van Marrewijk (2003) verschillen van elkaar. Om deze verschillen aan te tonen, zijn de diverse elementen van de definities in figuur 1 tegenover elkaar gezet.

(10)

Maas (2011) Van Marrewijk (2003) 1 Niet alleen economische resultaten, maar ook een bijdrageop milieu- en sociaal vlak Sociale en milieuaspecten 2 Er wordt rekening gehouden met verschillende stakeholders Interacties met stakeholders

3 Langetermijnvisie

-4 Activiteiten zijn vrijwillig en bovenwettelijk Activiteiten zijn per definitie vrijwillig

Figuur 1 Elementen MVO definities Maas (2011, p. 564) en Van Marrewijk (2003, p. 102)

Er kunnen vier elementen worden herkend die meerdere malen terugkomen in de literatuur, welke in de volgende paragrafen achtereenvolgens worden besproken. De eerste twee criteria komen in de definities van Maas (2011) en Van Marrewijk (2003) overeen en worden in dit onderzoek geaccepteerd zoals in de volgende twee paragrafen beschreven. In de derde paragraaf wordt het derde element van Maas’ (2011) definitie behandeld die in Van Marrewijks (2003) definitie niet terugkomt. Het vierde punt wordt in paragraaf 2.1.4 ter discussie gesteld.

2.1.1 Triple Bottom Line

Allereerst noemt Maas (2011) de situatie waarin ondernemingen niet alleen streven naar economische resultaten, maar ook een bijdrage leveren op milieu- en sociaal vlak. Van Marrewijk (2003) verwijst tevens naar de sociale en milieuaspecten. Deze veronderstelling is in overeenstemming met Elkingtons (1997) ‘triple bottom line’ (TBL). De TBL, ook wel ‘3BL’, is een kern- en dominant concept binnen MVO. Onder MVO worden drie verschillende dimensies onderscheiden. De TBL verwijst naar de situatie waarbij ondernemingen zich inspannen om sociaal verantwoordelijk, milieuvriendelijk en economisch rendabel te zijn, ook wel People, Planet en Profit (Van Marrewijk, 2003, p. 102; Milne & Gray, 2013, p. 18). Om de negatieve duurzaamheidseffecten van ondernemingen op de stakeholders en de samenleving te verminderen, moet er een balans gevonden worden tussen de drie dimensies (Sociaal-Economische Raad (SER), 2000, p. 87). Figuur 2 is ontworpen aan de hand van de genoemde beschrijving van de TBL van Van Marrewijk (2003) en Milne & Gray (2013) en de uitspraak van de SER (2000). De figuur geeft de relaties weer tussen de sociaal verantwoordelijke (People), milieuvriendelijke (Planet) en economische (Profit) aspecten. Er is sprake van maatschappelijke verantwoordelijkheid wanneer een balans tussen de drie dimensies wordt gevonden.

(11)

Figuur 2 People, Planet en Profit

Wat onder People, Planet en Profit valt, heeft de SER (2000, p. 87) uitgebreid beschreven. Dit is opgenomen in bijlage A. Hieruit kan afgeleid worden dat de Planet dimensie specifiek verwijst naar de zorg voor de natuurlijke leefomgeving, terwijl de People dimensie gaat over de zorg voor mensen intern en extern. De Profit dimensie verwijst naar de waardeschepping door het voortbrengen van goederen en diensten en door het scheppen van werkgelegenheid en bronnen van inkomensverwerving.

Zoals in de inleiding benoemd richt dit onderzoek zich op de ‘environmental impact disclosure’, wat betekent dat dit onderzoek zich specifiek richt op de Planet dimensie van MVO en de People en Profit dimensies buiten beschouwing houdt.

2.1.2 De onderneming en haar stakeholders

Naast de sociale- en milieuaspecten noemen Maas (2011) en Van Marrewijk (2003) dat er bij MVO rekening wordt gehouden met de stakeholders. De stakeholdertheorie is een belangrijke theorie binnen MVO, waarvan Freeman (1984) de grondlegger is. Hij gaat uit van het bestaan tussen de onderneming en andere groepen, naast de aandeelhouders. Deze groepen, ook wel stakeholders, worden gedefinieerd als (Freeman, 1984, p. 46):

“Elke groep of persoon die invloed kan uitoefenen op of beïnvloed wordt door het realiseren van de ondernemingsdoelen.“

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen ‘core stakeholders’ en ‘fringe stakeholders’ (Epstein, 2014, p. 180). ‘Core stakeholders’ zijn de stakeholders die zichtbaar zijn en impact kunnen hebben op de beslissingen van de onderneming door hun macht of legitimiteit. ‘Fringe stakeholders’ zijn, aan de andere kant, ‘disconnected’ van de onderneming omdat ze op afstand, zwak of belangeloos zijn. Zonder de steun van de 'core stakeholders' zou de onderneming ophouden te bestaan. De 'core stakeholders' kunnen dan ook als de relevante stakeholders worden gezien. Voorbeelden van 'core stakeholders' zijn consumenten, leveranciers, de overheid, werknemers en aandeelhouders. Er zijn binnen de stakeholderliteratuur twee stromingen te onderscheiden: de instrumentele benadering die het strategische belang benadrukt, ook wel de continuïteit van de onderneming en de normatieve

People

Profit Planet

Maatschappelijk verantwoord

(12)

benadering die de morele kant benadrukt (Kamp-Roelands & De Waard, 2008, p. 534). In paragraaf 2.4 wordt nader toegelicht wat deze benaderingen voor dit onderzoek betekenen.

Figuur 3 De organisatie, organisatieomgeving en stakeholders

De stakeholdertheorie richt zich, zoals genoemd, op de verschillende stakeholdergroepen van een onderneming. De legitimatietheorie, waar dit onderzoek tevens op is gebaseerd, richt zich daarentegen voornamelijk op samenleving in zijn geheel. In paragraaf 2.4 wordt de legitimatietheorie verder besproken. De relaties tussen de organisatie, organisatieomgeving (samenleving) en stakeholders worden in figuur 3 weergegeven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de organisatie en de organisatieomgeving. De stakeholders zijn onderdeel van de organisatieomgeving en samenleving. De stakeholders kunnen invloed uitoefenen op de onderneming en de samenleving. De onderneming kan tevens invloed uitoefenen op de samenleving en de stakeholders en de samenleving kan invloed uitoefenen op de organisatie en de individuele stakeholders.

2.1.3 Langetermijnvisie

Maas (2011) stelt dat er bij MVO een langetermijnvisie wordt omarmd. Van Marrewijk (2003) benoemt dit aspect niet in zijn definitie. MVO richt zich volgens Van Marrewijk op zowel de lange als korte termijn. Zo wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de grondstoffen die op lange termijn schaars worden en op korte termijn kan MVO een noodzaak zijn wanneer de onderneming zijn ‘license to operate’ door de maatschappij dreigt te verliezen. Concluderend kan gesteld worden dat MVO niet per definitie gericht is op de lange termijn, maar zowel rekening houdt met de korte als de lange termijn.

2.1.4 Wetgeving

Van Marrewijk (2003) geeft aan dat MVO per definitie vrijwillig is, Maas (2011) stelt daarentegen dat de MVO activiteiten vrijwillig en bovenwettelijk zijn. Deze stellingen worden in deze paragraaf besproken. Er kan sprake zijn van vier situaties, die in figuur 4 zijn geschetst.

Organisatie omgeving

(Stakeholders) Organisatie

(13)

Wettelijk Bovenwettelijk

Vrijwillig 1 2

Verplicht 3 4

Figuur 4 MVO matrix

Maas (2011) stelt dat de MVO activiteiten vrijwillig en bovenwettelijk zijn, waar de tweede situatie in figuur 4 naar verwijst. Dit betekent dat volgens Maas wettelijke (1 en 3) en verplichte (3 en 4) activiteiten niet onder MVO vallen. Van Marrewijk (2003) stelt dat MVO per definitie vrijwillig is en verwijst daarbij naar zowel de eerste als tweede situatie. Hij houdt de derde en vierde situatie buiten MVO.

De eerste situatie verwijst naar wettelijk en vrijwillig. Wanneer ondernemingen activiteiten zoals de wet voorschrijft uitvoeren, kunnen deze niet als vrijwillig worden aangemerkt. Wanneer ondernemingen echter activiteiten uitvoeren, die verder gaan dan de wet voorschrijft (bovenwettelijk), kunnen deze wel als vrijwillig worden aangemerkt, zoals in de tweede situatie in het figuur. Wettelijke activiteiten, zijn tevens verplicht, zoals in de derde situatie en activiteiten kunnen zowel bovenwettelijk als verplicht zijn, zoals de vierde situatie naar verwijst, wanneer ondernemingen activiteiten uitvoeren die verplicht zijn in richtlijnen, maar niet wettelijk zijn beschreven.

MVO gaat om activiteiten die niet in de wetgeving staat. Echter, er zijn wel internationale richtlijnen met betrekking tot MVO, zoals de OESO-richtlijnen, ISO 26000 en de ILO-normen (http://www.rijksoverheid.nl/). Deze zijn echter niet verplicht (http://www.mvonederland.nl/). Nederland kent wel de Wet milieubeheer (Wm) (1979). Hierin worden onder andere milieubeleidsplannen en programma’s, milieukwaliteitseisen, milieueffectrapportages, afvalstoffen, verslag-, registratie- en meetverplichtingen en procedures voor vergunningen en ontheffingen besproken. Bepaalde ondernemingen hebben bijvoorbeeld een vergunning nodig om gassen uit te mogen stoten. Deze ondernemingen moeten jaarlijks een geverifieerd emissieverslag inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Daarnaast moeten houders van een milieuvergunning een publiekelijk milieuverslag opstellen en is voor beursgenoteerde ondernemingen per wet geregeld dat zij inzicht moeten geven in hun MVO prestaties. Op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving, wat in paragraaf 2.2 verder besproken wordt, zijn voor bepaalde ondernemingen wettelijke eisen. Echter, in de wet is niet geregeld welke activiteiten ondernemingen moeten integreren met betrekking tot MVO. Geconcludeerd wordt dat MVO niet wettelijk is, maar bovenwettelijk en vrijwillig. Duurzaamheidsverslaggeving kan daarentegen zowel wettelijk, bovenwettelijk, vrijwillig als verplicht zijn.

2.1.5 Conclusie definitie MVO

Maas (2011) en Van Marrewijk (2003) verwijzen in hun definities van MVO beiden naar de TBL. Naast de sociale-en milieuaspectsociale-en noemsociale-en Maas (2011) sociale-en Van Marrewijk (2003) beidsociale-en dat er bij MVO reksociale-ening wordt gehouden met de stakeholders. Maas (2011) stelt dat er bij MVO een langetermijnvisie wordt omarmd. Van

(14)

Marrewijk (2003) benoemt dit aspect niet in zijn definitie. In paragraaf 2.1.3 wordt geconcludeerd dat MVO niet per definitie gericht is op de lange termijn, maar zowel rekening houdt met de korte als de lange termijn. Van Marrewijk (2003) geeft aan dat MVO per definitie vrijwillig is, Maas (2011) stelt daarentegen dat de MVO activiteiten vrijwillig en bovenwettelijk zijn. In paragraaf 2.1.5 wordt geconcludeerd wordt dat MVO niet wettelijk is, maar bovenwettelijk en vrijwillig. Naar aanleiding van de in de vorige vier paragrafen besproken elementen van de definities van Van Marrewijk (2003) en Maas (2011) wordt in dit onderzoek de definitie van Van Marrewijk (2003, p. 102) gehanteerd.

(15)

2.2 Duurzaamheidsverslaggeving

Figuur 5 geeft de relaties weer tussen informatie, verslaggeving, perceptie, reputatie en de legitimiteit van een onderneming, gebaseerd op een combinatie van de stakeholder- en legitimatietheorie. Dit onderzoek richt zich op de relaties tussen MVO, duurzaamheidsverslaggeving (waarvan ‘environmental impact disclosure’ in het bijzonder) en de legitimiteit van een onderneming. De relaties tussen MVO informatie, duurzaamheidsverslaggeving, perceptie omtrent MVO, MVO reputatie en de legitimiteit worden hieronder allereerst kort besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 nader ingegaan op de relaties tussen informatie omtrent 'environmental impact', 'environmental impact disclosure', perceptie omtrent 'environmental impact', 'environmental impact' reputatie en de legitimiteit.

Figuur 5 Relaties tussen informatie, verslaggeving, perceptie, reputatie en legitimiteit

In figuur 5 staan de relaties tussen informatie, verslaggeving, perceptie, reputatie en legitimiteit weergegeven, geïnspireerd door Branco & Rodrigues (2008). Zoals in figuur 5 weergegeven, kan onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten informatie: financiële en niet-financiële informatie. Traditionele ‘accounting en reporting’ gaat over de financiële informatie van ondernemingen. Echter, stakeholders als consumenten, investeerders, overheden en milieuorganisaties verlangen tegenwoordig steeds meer openheid van ondernemingen over hun activiteiten op het gebied van MVO en de resultaten daarvan. Als communicatiemiddel naar de stakeholders om een transparant beeld weer te geven en een perceptie te creëren wat betreft deze niet-financiële informatie worden door ondernemingen duurzaamheidsverslagen, ook wel ‘maatschappelijke verslagen’ of in het Engels ‘sustainability reports’, ‘social reports’, ‘corporate social responsibility reports’, ‘social en community reports’ en ‘environmental reports’ gebruikt (Fernandez-Feijoo et al., 2014). Aan de hand van de percepties omtrent MVO, wordt de reputatie van de onderneming omtrent MVO gecreëerd. De MVO reputatie bepaalt onder andere uiteindelijk de legitimiteit van een onderneming.

Informatie Financiele informatie Niet-financiele (MVO) informatie Verslaggeving: Mechanisme om perceptie te creeren Financiele verslaggeving Duurzaamheid verslaggeving Perceptie Perceptie omtrent financien Perceptie omtrent MVO Reputatie Financiele reputatie MVO reputatie Legitimiteit Legitimiteit

(16)

2.2.1 Definitie duurzaamheidsverslaggeving

Er bestaat geen algehele samenhang in de literatuur van duurzaamheidsverslaggeving (Gray et al., 1995, p. 47). Gray et al. (1995) geven aan dat hier verschillende redenen voor zijn. Duurzaamheidsverslaggeving heeft niet alle kenmerken van traditionele accounting. Zo is de inrichting van duurzaamheidsverslaggeving bijvoorbeeld niet vastgelegd in wetten. Er zijn echter wel diverse soorten richtlijnen voor het opstellen van duurzaamheidsverslagen, waarvan de Global Reporting Initiative (GRI) wereldwijd de meest gebruikte methode is. Deze richtlijnen zijn echter niet verplicht. Als gevolg hiervan wordt duurzaamheidsverslaggeving niet systematisch toegepast door ondernemingen. Daarnaast krijgt het geen universele erkenning en kan het geen universele definitie claimen. Er is sprake van inhoudelijke verschillen en verschillen in vorm van duurzaamheidsverslaggeving en ‘environmental impact disclosure’.

In dit onderzoek wordt voor de definitie van duurzaamheidsverslaggeving de definitie van Gray et al. (1996, p. 3) gehanteerd:

Duurzaamheidsverslaggeving is “het proces van het communiceren van de sociale en ‘environmental’ effecten van

de economische acties van de onderneming aan bepaalde groepen belanghebbenden binnen de samenleving en de samenleving in het algemeen”.

Volgens Gray et al. (1995, p. 47) kan duurzaamheidsverslaggeving heel breed omvatten:

“Zowel zelfrapportage door ondernemingen als rapportage over ondernemingen door derden; informatie in het jaarverslag en alle andere vormen van communicatie; zowel 'public domain' als 'private information'; informatie in elk medium (financieel, niet-financieel, kwantitatief, niet kwantitatief).”

Gray et al. (1995) benoemen vier elementen voor duurzaamheidsverslaggeving. Duurzaamheidsverslaggeving in ons onderzoek wordt echter niet zoals de brede definiëring van Gray toepast:

1) Zelfrapportage door ondernemingen als rapportage over ondernemingen door derden. Dit onderzoek richt zich enkel op zelfrapportage door de onderneming, niet op rapportage over de onderneming door derden. Hier is voor gekozen omdat de duurzaamheidsverslaggeving wordt gezien als communicatiemiddel van de onderneming naar de samenleving en stakeholders.

2) Informatie in het jaarverslag en alle andere vormen van communicatie. Duurzaamheidsverslaggeving kan in diverse vormen voorkomen: door middel van een afzonderlijk document, rapportage in het jaarverslag, beiden, of door gebruik van internet (Kamp-Roelands & De Waard, 2008, p. 532). Voor dit onderzoek worden zowel afzonderlijke duurzaamheidsverslagen als jaarverslagen en integrated reports meegenomen als mechanisme om perceptie te creëren. Hier is voor gekozen omdat in deze rapportages ondernemingen over hun ‘environmental impact’ kunnen rapporteren en deze vormen van rapportages als de belangrijkste manier om met de stakeholders te communiceren kunnen worden beschouwd. 3) Zowel 'public domain' als 'private information'. Dit onderzoek richt zich net als Gray aangeeft op de

(17)

4) Informatie in elk medium. In dit onderzoek wordt alle informatie met betrekking tot ‘environmental impact’ meegenomen; financieel, niet-financieel, kwantitatief en niet kwantitatief.

2.2.2 Assurance

In de inleiding werd verwezen naar de assurance op duurzaamheidsverslagen. Dit wil zeggen dat sommige ondernemingen vrijwillig hun verslagen extern en onafhankelijk laten verifiëren om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de informatie in duurzaamheidsverslagen te vergroten (Junior et al., 2014, p. 2; Simnett. et al., 2009, p. 937). Assurance op duurzaamheidsverslagen is een relatief nieuw concept en is in Nederland niet gereguleerd. Assurance op duurzaamheidsverslagen kan dan ook gegeven worden door accountants en niet-accountants (Junior et al., 2014, p. 1; Moroney et al., 2012, p. 903; Simnett. et al., 2009, p. 937). Naast de accountants, kunnen bijvoorbeeld ook milieuconsultants assurance verlenen op 'environmental disclosure'. Hiervoor is kennis vereist van milieuverslaggeving, audit en interne controle, milieuaspecten van bedrijfsactiviteiten en kennis van meet- en berekeningstechnieken en van de daaraan verbonden inherente beperkingen inzake de betrouwbaarheid van de gegevens (Kamp-Roelands, 2004, p. 483).

2.3 Environmental impact

Zoals eerder genoemd gaat dit onderzoek over ‘environmental impact disclosure’. ‘Environmental impact disclosure' is een vorm van duurzaamheidsverslaggeving. Om de ‘environmental impact’ van een onderneming te herkennen, moet er allereerst onderscheid gemaakt worden tussen inputs, outputs, outcomes en impact. Vervolgens wordt onderscheid gemaakt in verschillende soorten impact, in relatie staande met de TBL. De verschillen en relaties tussen inputs, outputs, outcomes en impact kunnen worden weergegeven door een ‘logic model’, een “reeks als-dan verklaringen die het pad naar het gewenste resultaat beschrijven” (Weiss, 2007, p. 208). De W.K. Kellog Foundation heeft een grote rol gespeeld in het verspreiden van de logic model door de 'Logic Model Development Guide' (2001). Er zijn verschillende variaties van het ‘logic model’, maar de basis staat in figuur 6 weergegeven:

Figuur 6 Logic model, afgeleid van de 'Basic Logic Model' van de W.K. Kellogg Foundation (2001)

Diverse onderzoeken maken gebruik van zo’n logic model. In de bijlagen B en C zijn twee logic models uit wetenschappelijke onderzoeken opgenomen. Op deze logic models voor medisch onderzoek (Weiss, 2007, p. 207) en het verbeteren van onderwijsprogramma’s (Morzinski & Montagnini, 2002, p. 567) is de ‘logic model’ gebaseerd die is ontworpen voor de ‘environmental impact’. Deze is weergegeven in figuur 7. Zo maakte Weiss

(18)

(2007) een duidelijk onderscheid tussen input, output en outcomes, maar wordt in zijn model de impact niet meegenomen. Morzinski en Montagnini (2002) geven duidelijke beschrijvingen van de betekenis van input, output, uitkomsten en impact voor het verbeteren van onderwijsprogramma’s.

Input Middelen die direct en indirect door een onderneming worden gebruikt om producten en diensten te creëren.

Activiteiten Acties uitgevoerd om output en uitkomsten te creëren. Output Directe effecten als gevolg van de ondernemingsactiviteiten.

Uitkomsten Directe en indirecte effecten, vallend binnen de ondernemingstrategie en stakeholder verwachtingen.

Environmental impact Wat de uitkomsten betekenen voor de ‘planet’, gelet op welk onderdeel van de uitkomst aan de onderneming kan worden toegerekend.

Indicatoren Meetbare instrumenten die informatie geven over een output, uitkomst of impact.

Value De (gemonetariseerde) waarde van de impact: indicatoren x ‘prijs’.

Figuur 7 Logic model voor ‘environmental impact’

Figuur 7 geeft het logic model weer voor de meting van 'environmental impact'. De onderneming gebruikt middelen om producten en diensten te creëren. Deze middelen worden als de input gezien. Vervolgens voert de onderneming acties uit om output en uitkomsten te creëren. De output zijn de directe effecten als gevolg van de ondernemingsactiviteiten. Deze worden weergegeven in indicatoren. Indicatoren zijn meetbare instrumenten die informatie geven over een output. De uitkomsten zijn de directe en indirecte effecten die bij de ondernemingsstrategie en de stakeholder verwachtingen horen. Deze worden tevens in indicatoren weergegeven. De 'environmental impact' is vervolgens wat de uitkomsten betekenen voor de 'planet'. Hierbij wordt gekeken naar het onderdeel dat specifiek aan de onderneming kan worden toegerekend. De 'environmental impact' wordt tevens in indicatoren weergegeven. Daarnaast wordt de waarde van de impact berekend door de indicatoren te vermenigvuldigen met de prijs.

Het meten van impact is van belang om te begrijpen hoe de activiteiten van een onderneming de stakeholders en de maatschappij beïnvloeden en helpen managers tevens bij het maken van strategische beslissingen (Maas, 2011, p. 563). Impact kan volgens de G4 Sustainability Reporting Guidelines Reporting Principles and Standard Disclosures zowel positief, negatief, werkelijk, potentieel, direct, indirect, korte termijn, lange termijn, bedoeld of

Input Activiteiten Output

(indicatoren) Uitkomsten (indicatoren) Environmental impact (indicatoren) Value = indicatoren x prijs

(19)

onbedoeld zijn (Global Reporting Initiative, 2013, p. 92). Zoals beschreven wordt later in dit onderzoek nagegaan waaruit de verschillen in 'environmental impact disclosure' bestaan. Het is van belang te begrijpen welke soorten impact bestaan om na te kunnen gaan welke soorten 'environmental impact' daadwerkelijk kunnen worden onderscheiden in de duurzaamheidsverslagen. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.4 Hypothesevorming

Figuur 8 Relaties tussen 'environmental impact' informatie, 'environmental impact disclosure', perceptie, reputatie en legitimiteit

Figuur 7 geeft het logic model weer voor de 'environmental impact'. De laatste stap in het model beschrijft de 'environmental impact' van ondernemingen. Figuur 8 geeft de relaties weer tussen informatie rondom deze 'environmental impact', 'environmental impact disclosure', perceptie, reputatie en legitimiteit. Deze figuur is gebaseerd op figuur 5. Ondernemingen gebruiken 'environmental impact disclosure' als mechanisme om perceptie omtrent 'environmental impact' te creëren. Aan de hand van deze percepties ontstaat een reputatie van de onderneming rondom de 'environmental impact' van de onderneming. De reputatie bepaalt onder andere de legitimiteit van de onderneming.

Er is verscheidenheid aan ‘environmental impact disclosure’, wat verklaard kan worden door de legitimatietheorie en de stakeholdertheorie. De legitimatietheorie is gelinkt aan de stakeholdertheorie van Freeman (1984). Volgens de legitimatietheorie hebben organisaties een sociaal contract met de maatschappij. Wanneer zij niet aan de normen, waarden en verwachtingen van de maatschappij voldoen ervaren zij publieke druk. Hierbij bestaat de kans dat ze hun legitimiteit en hun ‘license to operate’ verliezen (Braam, 2014, p. 127). Zoals benoemd in paragraaf 2.1.2 zijn er binnen de stakeholderliteratuur twee stromingen te onderscheiden: de instrumentele benadering en de normatieve benadering. De instrumentele benadering benadrukt het strategische belang, ook wel de continuïteit van de onderneming. De normatieve benadering benadrukt de morele kant. In dit onderzoek wordt de theorie zowel vanuit de normatieve kant als de instrumentele kant benaderd. Ondernemingen

Informatie Informatie m.b.t. 'environmen-tal impact' Verslaggeving: mechanisme om perceptie te creeren 'Environmen-tal impact disclosure' Perceptie Perceptie omtrent 'environmen-tal impact' Reputatie 'Environmen-tal impact' reputatie Legitimiteit Legitimiteit

(20)

rapporteren 'environmental impact ' informatie om een positieve 'environmental impact' reputatie te creëren. Op deze manier kunnen de ondernemingen hun gedrag legitimeren aan stakeholders. Dit doen ze door de perceptie te beïnvloeden. 'Environmental impact disclosure' wordt als mechanisme gezien om de perceptie te beïnvloeden en uiteindelijk de activiteiten van de onderneming te legitimeren. Ondernemingen met een hogere zichtbaarheid lijken een groter belang te hebben om de reputatie te verbeteren door middel van 'environmental impact disclosure' dan ondernemingen met een lagere zichtbaarheid. Ondernemingen die een hogere mate van zichtbaarheid hebben zijn vatbaarder voor controle van stakeholders en daardoor kwetsbaarder voor ongewenste bijwerkingen dan ondernemingen met een lagere zichtbaarheid. Er wordt dan ook een relatie verwacht tussen de zichtbaarheid van een onderneming en de ‘environmental impact disclosure’. Bij zichtbaardere ondernemingen is het meer van belang wat gepubliceerd wordt over de ‘environmental impact’. Figuur 9 geeft de relatie weer tussen de zichtbaarheid van de onderneming en de 'environmental impact disclosure'. In het vervolg van dit onderzoek wordt deze relatie onderzocht. Proxies voor de zichtbaarheid van een onderneming zijn de ondernemingsgrootte, beursnotering, internationality, bedrijfstak en media-aandacht, die allen een andere invalshoek van zichtbaarheid aantonen. In de volgende paragrafen worden de verwachte relaties van deze proxies met de ‘environmental impact disclosure’ besproken.

Figuur 9 Relatie tussen zichtbaarheid en 'environmental impact disclosure'

2.4.1 Grootte van de onderneming en ‘environmental impact disclosure’

Er wordt verwacht dat de grootte van de onderneming een verband heeft met de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Deze verwachtingen worden ondersteund door eerder onderzoek, waar al aangetoond is dat duurzaamheidsverslaggeving gerelateerd is aan de grootte van ondernemingen: grotere

'Environmental impact disclosure' Zichtbaarheid

(21)

Media-ondernemingen leggen meer verantwoording af op het gebied van MVO dan kleinere Media-ondernemingen (Braam, 2014; Branco & Rodrigues, 2008). Grotere ondernemingen zouden publiekelijk meer zichtbaarheid hebben, waardoor grotere ondernemingen vatbaarder zijn voor controle van stakeholders en daardoor kwetsbaarder voor ongewenste bijwerkingen hiervan (Branco & Rodrigues, 2008, p. 688). Grotere ondernemingen krijgen meer media-aandacht, zijn beter zichtbaar zijn voor het grote publiek en hebben een comparatief kostenvoordeel ten opzichte van kleinere ondernemingen (Braam, 2014, p. 128). Het proces van het meten van de ‘environmental impact’ van een onderneming is kostbaar. Grotere ondernemingen kunnen deze kosten beter dekken dan kleinere ondernemingen. Het is hierdoor waarschijnlijker dat grotere, zichtbaardere ondernemingen eerder en meer hun ‘environmental impact’ meten en dit bekend maken in hun duurzaamheidsverslagen dan kleinere ondernemingen. Daarnaast zijn grotere ondernemingen gemiddeld meer over geografische en productmarkten verspreid en hebben daardoor grotere en diversere groepen stakeholders dan kleinere ondernemingen (Branco & Rodrigues, 2008, p. 688).

H1: Er bestaat een relatie tussen de mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de grootte van ondernemingen.

2.4.2 Beursnotering en ‘environmental impact disclosure’

Er wordt verwacht dat de beursnotering van een onderneming een relatie heeft met de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Beursgenoteerde bedrijven leggen vrijwillig meer verantwoording af over hoe zij met het milieu omgaan dan niet-beursgenoteerde bedrijven (Braam, 2014, p. 127). Beursgenoteerde ondernemingen krijgen meer media-aandacht, zijn beter zichtbaar zijn voor het grote publiek en hebben een comparatief kostenvoordeel ten opzichte van niet-beursgenoteerde ondernemingen (Braam, 2014, p. 128). Om deze redenen wordt verwacht dat de hoeveelheid informatie over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen gerelateerd is aan de beursnotering.

H2: Er bestaat een relatie tussen de mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de beursnotering van ondernemingen.

2.4.3 Internationality en ‘environmental impact disclosure’

Er wordt verwacht dat de internationality van een onderneming een verband heeft met de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Wanneer ondernemingen internationaal gaan opereren ze in en zijn ze afhankelijk van buitenlandse markten (Branco & Rodrigues, 2008, p. 688). Ze krijgen te maken met meer en andere stakeholders dan in het thuisland en kan er meer en andere soort informatie gevraagd worden (Branco & Rodrigues, 2008, p. 688). Hierdoor is het waarschijnlijker dat internationale ondernemingen meer hun ‘environmental impact’ meten en dit in duurzaamheidsverslagen publiceren dan niet-internationale ondernemingen.

H3: Er bestaat een relatie tussen mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de internationality van ondernemingen.

(22)

2.4.4 Bedrijfstak en ‘environmental impact disclosure’

Er wordt verwacht dat de bedrijfstak van een onderneming een verband heeft met de verschillen in ‘environmental impact disclosure’ van ondernemingen. Ondanks dat in het onderzoek van Branco & Rodrigues (2008)geen bewijs is gevonden voor de relatie tussen bedrijfstak en duurzaamheidsverslaggeving, zijn er wel redenen om te vermoeden dat de relatie tussen bedrijfstak en 'environmental impact disclosure' bestaat. Branco & Rodrigues (2008, p. 688) benoemen dat er eerder bewijs is gevonden dat bedrijfstakken met een hoge publieke zichtbaarheid, met potentieel belangrijkere impact op het milieu of met minder positieve publieke imago’s, meer over MVO rapporteren dan hun tegenhangers. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën bedrijfstakken, in overeenstemming met Branco & Rodrigues (2008), waarvan verwacht wordt dat deze invloed hebben op de hoeveelheid informatie over de ‘environmental impact’ die ondernemingen in duurzaamheidsverslagen publiceren: ‘environmentally sensitive’ en bedrijfstakken die bekend zijn bij consumenten, ook wel ‘consumer proximity’ bedrijfstakken.

Environmentally sensitivity

Ondernemingen in bedrijfstakken die een grotere potentiële impact op het milieu hebben, hebben waarschijnlijk meer te maken met grotere druk ten aanzien van milieuaspecten dan ondernemingen in bedrijfstakken met een minder groot risico wat betreft ‘environmental impact’ (Branco & Rodrigues, 2008, p. 689). Zoals benoemd kent Nederland tevens de Wet milieubeheer (Wm) (1979). Bepaalde ondernemingen hebben bijvoorbeeld een vergunning nodig om gassen uit te mogen stoten. Deze ondernemingen moeten jaarlijks een geverifieerd emissieverslag inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Daarnaast moeten houders van een milieuvergunning een publiekelijk milieuverslag opstellen. Daarom wordt ook verwacht dat de hoeveelheid informatie over de ‘environmental impact’ in duurzaamheidsverslagen geassocieerd is met de ‘environmentally sensitivity’ van ondernemingen.

H4a: Er bestaat een relatie tussen de mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de ‘environmentally sensitivity’ van de bedrijfstakken van ondernemingen.

Consumer proximity

Hoe dichter een onderneming tot een individuele consument staat, des te groter de kans op naamsbekendheid bij het algemene publiek en des te groter de zichtbaarheid is (Branco & Rodrigues, 2008, p. 689). Daarom wordt verwacht dat de hoeveelheid informatie over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen geassocieerd is met hoe dicht de onderneming bij de consument staat.

H4b: Er bestaat een relatie tussen de mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de ‘consumer proximity’ van de bedrijfstakken van ondernemingen.

(23)

2.4.5 Media-aandacht en ‘environmental impact disclosure’

Verschillende studies tonen aan dat de media-aandacht van een onderneming gerelateerd is aan de hoeveelheid duurzaamheidsverslaggeving (Branco & Rodrigues, 2008, p. 689). Een grotere hoeveelheid media-aandacht, vergroot de zichtbaarheid van een onderneming. Een grotere hoeveelheid media-aandacht maakt de onderneming onderwerp voor meer publieke aandacht en nader onderzoek (Branco & Rodrigues, 2008, p. 689). Hierdoor wordt verwacht dat de hoeveelheid informatie over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen gerelateerd is aan de hoeveelheid media-aandacht van een onderneming.

H5: Er bestaat een relatie tussen de mate van informatieverschaffing over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in duurzaamheidsverslagen en de hoeveelheid media-aandacht rond ondernemingen.

(24)

3

METHODE

3.1 Sample en data

De sample voor dit onderzoek bestaat uit ondernemingen waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in Nederland en waarvan een publiekelijk duurzaamheidsverslag over 2013 in de Sustainability Disclosure Database van de GRI is opgenomen. Dit zijn totaal 129 ondernemingen. Voor de Sustainability Disclosure Database van de GRI is gekozen omdat de GRI de meest gebruikte richtlijn op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving is. Zoals benoemd in paragraaf 3.2, is de vragenlijst met betrekking tot de inhoudsanalyses van de duurzaamheidsverslagen gebaseerd op de G4 Sustainability Reporting Guidelines van de GRI (2013). Alle duurzaamheidsverslagen en integrated reports die publiekelijk beschikbaar zijn en geregistreerd bij de GRI, zijn in de GRI database opgenomen. Als object van onderzoek zijn zowel afzonderlijke duurzaamheidsverslagen, als integrated reports met betrekking tot het jaar 2013 uit de Sustainability Disclosure Database van de GRI gebruikt. Ondernemingen zonder link naar een pdf zijn uit de sample verwijderd, waardoor 82 ondernemingen over zijn gebleven.

Tijdens de dataverzameling is gebleken dat bij 14 ondernemingen niet alle benodigde data met betrekking tot de onafhankelijke variabelen in Orbis beschikbaar waren. Vergelijkbaarheid van de data is van belang en om betrouwbare resultaten te garanderen zijn de ondernemingen waar een of meerdere data ontbraken uit de sample verwijderd. Dit heeft geresulteerd in een sample van 68 ondernemingen. De lijst met ondernemingen die zijn opgenomen in de sample is opgenomen in bijlage D. De lijst met company names in Orbis die gelinkt zijn aan ondernemingen in de sample, is opgenomen in bijlage E.

3.2 Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele is ‘environmental impact disclosure’. Om de verschillen in informatieverschaffing in duurzaamheidsverslagen over de ‘environmental impact’ van ondernemingen in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een kwantitatieve inhoudsanalyse. Dit is een veelgebruikte methode om duurzaamheidsverslagen te analyseren. Hierbij is de informatie gepubliceerd in de duurzaamheidsverslagen gecategoriseerd en omgezet in kwantitatieve data. Aan de hand van deze kwantitatieve data is een ‘environmental impact disclosure index’ ontworpen. Een nadeel van deze methode is dat relevante informatie over het hoofd kan worden gezien. Daarnaast wordt geen onderscheid gemaakt in scores bij ondernemingen wanneer meerdere indicaties voor 'environmental impact' worden vernoemd die dezelfde score krijgen toegekend. Ondernemingen die bijvoorbeeld meerdere aspecten rondom negatieve directe impact beschrijven, krijgen dezelfde score als ondernemingen die één aspect rondom negatieve directe impact beschrijven. Omdat er geen interne informatie beschikbaar is, kan niet worden vastgesteld of ondernemingen alle mogelijke informatie rondom de 'environmental impact' publiceren. Een andere methode om de hoeveelheid 'environmental impact disclosure' te meten, is het tellen van het aantal zinnen, woorden of pagina's 'environmental impact' informatie. Deze methode geeft echter geen informatie over de inhoudelijke verschillen in 'environmental impact disclosure'. Om deze reden wordt de

(25)

inhoudsanalyse als een geschiktere methode gezien die meer informatie kan verschaffen over de verschillen in 'environmental impact disclosure'. De vragenlijst en codering wat betreft de index is opgenomen in bijlage F.

Er is in de vragenlijst onderscheid gemaakt tussen zes categorieën omtrent 'environmental impact': (1) materialen (vraag 1 t/m 7), (2) energie (vraag 8 t/m 14), (3) water (vraag 15 t/m 21), (4) emissies (vraag 22 t/m 28), (5) afval (vraag 28 t/m 35) en (6) algemeen (vraag 36 t/m 42). Deze categorieën zijn gebaseerd op de categorieën 'environmental' in de G4 Sustainability Reporting Guidelines Implementation Manual (Global Reporting Initiative, 2013, p. 20). In de G4 Guidelines worden de categorieën 'materials', 'energy', 'water', 'biodiversity', 'emissions', 'effluents and waste', 'products and services', 'compliance', 'transport', 'overall' 'supplier environmental assessment' en 'environmental grievance mechanisms' genoemd. Voor het samenstellen van de vragenlijst is er een overzicht gemaakt van alle informatie omtrent 'environmental impact' in de 68 duurzaamheidsverslagen. Deze 'environmental impact' informatie is geanalyseerd, waarbij de in de G4 Guidelines genoemde categorieën zijn nagegaan. Uit deze analyse is gebleken dat de categorieën 'materials', 'energy', 'water', 'emissions', 'effluents and waste' en 'overall' herkend kunnen worden als de categorieën waarover ondernemingen rapporteren in de zin van 'environmental impact'. Deze categorieën dekken alle in de 68 duurzaamheidsverslagen gerapporteerde 'environmental impact' informatie. Om deze reden zijn de categorieën materialen, energie, water, emissies, afval en algemeen in de vragenlijst voor de ‘environmental impact disclosure index’ opgenomen.

In de vragenlijst zijn per categorie zeven vragen gesteld: met betrekking tot (1) de doelstellingen omtrent de 'environmental impact' (vraag 1, 8, 15, 22, 29 en 36), (2) de beschrijving van de positieve directe 'environmental impact' (vraag 2, 9, 16, 30 en 37), (3) de beschrijving van de negatieve directe 'environmental impact' (vraag 3, 10, 17, 31 en 38), (4) de beschrijving van de positieve indirecte 'environmental impact' (vraag 4, 11, 18, 32 en 39), (5) de beschrijving van de negatieve indirecte 'environmental impact' (vraag 5, 12, 19, 33 en 40), (6) het beleid omtrent het stimuleren van positieve 'environmental impact' (vraag 6, 13, 20, 34 en 41) en (7) het beleid omtrent het beperken van negatieve 'environmental impact' (vraag 7, 14, 21, 35 en 42). Net als bij de categorieën 'environmental impact', is naar aanleiding van een analyse van alle 'environmental impact' informatie in de 68 duurzaamheidsverslagen nagegaan welke soorten informatie omtrent de 'environmental impact' door de ondernemingen is gepubliceerd. Hierin wordt de PDCA cycle (Deming, 1986) herkend: wat zijn de doelstellingen omtrent de 'environmental impact' (Plan), de gerapporteerde 'environmental impact' (Do/Check) en het beleid omtrent het stimuleren van positieve 'environmental impact' en beperken van negatieve 'environmental impact' (Act). Binnen de gerapporteerde 'environmental impact' wordt positieve, negatieve, directe en indirecte impact herkend. Deze zijn afgeleid van de soorten impact benoemd in de G4 Sustainabality Reporting Guidelines Reporting Principles and Standard Disclosures (Global Reporting Initiative, 2013, p. 92). Zoals beschreven in paragraaf 2.3 kan impact volgens de Global Reporting Initiative zowel positief, negatief, werkelijk, potentieel, direct, indirect, korte termijn, lange termijn, bedoeld of onbedoeld zijn. Deze soorten impact zijn nagegaan tijdens de analyse van de 'environmental impact' informatie in de duurzaamheidsverslagen. Er is gebleken dat de categorieën positief, negatief, direct en indirect herkend konden worden in de gerapporteerde impact en dat de overige categorieën lastiger te onderscheiden waren. Om deze reden is er voor gekozen de positieve, negatieve, directe en indirecte impact op te nemen in de vragenlijst.

(26)

Naast de verschillende categorieën en de soorten vragen, worden er verschillende scores (1, 2 en 3) toegewezen. Deze scores verwijzen naar de informatiewaarden van de 'environmental impact disclosure' die zijn herkend tijdens de analyses van de 'environmental impact' informatie in de duurzaamheidsverslagen van de ondernemingen in de sample. Bij de vraag rondom de doelstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen het alleen benoemen van de doelstellingen (score 1) en of deze ook in objectieve en meetbare vorm weergegeven is (score 2). In de zin van de gerapporteerde impact wordt een score van 1 toegewezen bij het alleen benoemen van de soort impact. Een score van 2 is toegewezen wanneer deze impact ook in objectieve en meetbare vorm is weergegeven. Wanneer de impact ook nog eens in een vorm is weergegeven die vergelijkbaar is, is een score van 3 toegewezen. Dit wil zeggen dat de verschillende soorten impact tegenover elkaar gezet kunnen worden (bijvoorbeeld in euro's). Rondom de beleidsvragen is onderscheid gemaakt tussen alleen het beschrijven van het beleid (score 1) en tevens het benoemen van de impact van de activiteiten (score 2). Een hogere score duidt een hogere informatiewaarde en diepgang rondom de 'environmental impact disclosure' aan voor de gebruiker van het duurzaamheidsverslag.

De hoogte van de ‘environmental impact disclosure index’ is afhankelijk van de hoeveelheid informatie die een onderneming verschaft over de 'environmental impact', in de zin van aantal categorieën impact (materialen, energie, water, emissies, afval en algemeen), doelstellingen omtrent de impact (vraag 1, 8, 15, 22, 29 en 36), directe impact (vraag 2, 3, 9, 10, 16, 17, 30, 31, 37 en 38), indirecte impact (vraag 4, 5, 11, 12, 18, 19, 32, 33, 39 en 40), positieve impact (vraag 2, 4, 9, 11, 16, 18, 30, 32, 37 en 39), negatieve impact (vraag 3, 5, 10, 12, 17, 19, 31, 33, 38 en 40), wat de organisatie doet om positieve impact vergroten (vraag 6, 13, 20, 34 en 41) en/of de negatieve impact te minimaliseren (vraag 7, 14, 21, 35 en 42). De hoogte van de codering is afhankelijk van of de onderneming in het geval van de doelstellingen, de doelstellingen alleen benoemt (1 pnt), of ook in objectieve en meetbare vorm publiceert (2 pnt). In het geval van de daadwerkelijk impact is de hoogte van de codering afhankelijk van of de onderneming de impact alleen benoemt (1 punt), publiceert in objectieve en meetbare vorm (2 pnt) of publiceert in objectieve, meetbare en vergelijkbare vorm (3 pnt). Omtrent het verbeteren van de impact is de hoogte van de codering afhankelijk van of de onderneming alleen beschrijft wat de onderneming doet om de impact te verbeteren (1 pnt), of dat ook tevens de impact van de activiteiten worden beschreven (2 pnt).

In figuur 10 is de 'environmental impact disclosure index' weergegeven. De ‘environmental impact disclosure index’ geeft de hoeveelheid 'environmental impact disclosure' weer voor een onderneming .

(27)

= + +

= het maximum aantal te behalen punten (2 * 6 = 12) waarover een onderneming kan rapporteren rondom de doelstellingen (vraag 1, 8, 15, 22, 29 en 36) + het maximum aantal te behalen punten (3 * 4 * 6 = 72) waarover een onderneming kan rapporteren rondom de impact (vraag 2, 3, 4, 5, 9, 10, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 30, 31, 32, 33, 37, 38, 39 en 40) + het maximum aantal te behalen punten (2 * 2 * 6 = 24) waarover een onderneming kan rapporteren rondom het verbeteren van de impact (vraag 6, 7, 13, 14, 20, 21, 34, 35, 41 en 42) = het maximum aantal te behalen punten (106) waarover een onderneming kan rapporteren rondom de 'environmental impact'

= gelijk aan 1 als de doelstelling indicator alleen is benoemd = gelijk aan 2 als de doelstelling indicator objectief en meetbaar is

= gelijk aan 0 als de doelstelling indicator niet is gerapporteerd

= gelijk aan 1 als de gerapporteerde impact indicator alleen is benoemd

= gelijk aan 2 als de gerapporteerde impact indicator objectief en meetbaar is, maar niet vergelijkbaar

= gelijk aan 3 als de gerapporteerde impact indicator objectief, meetbaar en vergelijkbaar is

= gelijk aan 0 als de gerapporteerde impact indicator niet is gerapporteerd

= gelijk aan 1 als de verbeter indicator alleen benoemd

= gelijk aan 2 als de verbeter indicator benoemd is en de impact van de activiteiten worden beschreven

= gelijk aan 0 als de verbeter indicator niet is gerapporteerd

Figuur 10 De ‘environmental impact disclosure index’

Wanneer de 'environmental impact disclosure index' score gelijk is aan 0, publiceert de onderneming geen informatie rondom de 'environmental impact'. Wanneer de index score gelijk is aan 1, betekent dit dat de onderneming het maximaal aantal punten heeft behaald rondom de hoeveelheid informatie die de onderneming verschaft over de 'environmental impact'.

(28)

3.3 Onafhankelijke variabelen

3.3.1 Grootte van de onderneming

Er zijn diverse manieren om de grootte van de onderneming te meten. Bijvoorbeeld door de total assets te nemen (Branco & Rodrigues, 2008). Echter, in dit onderzoek is gebruik gemaakt van de omzet van de onderneming om de grootte van de onderneming te meten. Hier is voor gekozen omdat er een verband wordt gelegd tussen de ‘environmental impact disclosure’ en de grootte van de onderneming door de kosten die gemoeid zijn met het meten van impact. Ondernemingen met een grotere omzet, hebben naar verwachtingen meer geld beschikbaar voor de kosten rondom het meten van impact. De data rondom de omzet is verzameld uit Orbis. Zoals wordt beschreven in paragraaf 3.4 is voor de statistische analyses gebruik gemaakt van Independent-Sample T testen. Rondom de grootte van de onderneming is onderscheid gemaakt tussen twee groepen: kleine ondernemingen en grote ondernemingen. In overeenstemming met de GRI (2012) is de definitie van de ondernemingsgrootte van de Europese Unie (EU) gebruikt. De ondernemingen met een omzet tot en met € 50.000.000 zijn gedefinieerd als kleine ondernemingen. Ondernemingen met een omzet groter dan € 50.000.000 zijn gedefinieerd als grote ondernemingen.

3.3.2 Beursnotering

Voor de variabele beursnotering zijn dummyvariabelen gebruikt. Een onderneming die genoteerd is aan de Euronext Amsterdam, heeft de dummyvariabele 1 gekregen, een onderneming die niet aan de Euronext Amsterdam is genoteerd heeft een dummyvariabele van 0 gekregen. Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Braam (2014). Om te bepalen of een onderneming aan de Euronext Amsterdam genoteerd is, is de website van Euronext (https://www.euronext.com) geraadpleegd.

3.3.3 Internationality

Internationality werd in dit onderzoek gemeten door het percentage van de verkopen buiten Nederland ten opzichte van de totale verkopen te nemen, in overeenstemming met Branco en Rodrigues (2008). De data met betrekking tot de 'geographic segment sales' en de 'total sales' (per 31 december 2013) zijn afkomstig uit Orbis. Tijdens de dataverzameling is echter gebleken dat de 'geographic segment sales' niet consequent in Orbis is opgenomen. De verkopen buiten Nederland kunnen herleid worden wanneer de verkopen voor Nederland apart vermeld zijn. Echter, niet bij elke onderneming in Orbis werden de 'geographic segment sales' per land apart vermeld: het kwam tevens voor dat de 'geographic segment sales' per werelddeel of regio werden benoemd. Omdat deze data niet vergelijkbaar zijn, is er voor gekozen om de variabele internationality in het vervolg van het onderzoek buiten beschouwing te laten.

(29)

3.3.4 Bedrijfstak

Environmentally sensitivity (ES)

Gevoeligere ondernemingen zijn de ondernemingen die een groter risico hebben om bekritiseerd te worden op milieuaspecten omdat hun activiteiten een grotere potentiële impact op het milieu hebben, dan minder gevoelige ondernemingen. In dit onderzoek is in overeenstemming met het onderzoek van Branco en Rodrigues (2008) gebruik gemaakt van dummyvariabelen. Er is een dummyvariabele van 1 gebruikt bij gevoeligere ondernemingen en een dummyvariabele van 0 is toegewezen aan minder gevoeligere ondernemingen. Gebaseerd op eerdere literatuur (Branco & Rodrigues, 2008), zijn gevoeligere sectoren de mijnbouw, olie en gas, chemicaliën, bouw en bouwmaterialen, bosbouw en papier, staal en andere metalen, elektriciteit, gasdistributie en water. Alle andere sectoren worden gezien als minder gevoelig. Aan de hand van de 'industry codes' die vanuit Orbis verzameld zijn, zijn de dummyvariabelen toegewezen. De 'industry codes' van de geselecteerde ondernemingen zijn opgenomen in bijlage H. De 'industry codes' die als gevoelig zijn gecategoriseerd zijn: US SIC codes 10.. t/m 17.., 24.., 26.., 28.., 29.., 33.., 34.., 44.., 49.., 511., 521., 523., 65.. en 871. en SBI2008 codes 02..., 06..., 09..., 17..., 192.., 20..., 2223., 24..., 25..., 35... t/m 37..., 41... t/m 43... en 711.. .

Consumer proximity (CP)

Ondernemingen met een hoog profiel zijn beter bekend bij de consument en hebben een bekendere naam bij het publiek dan ondernemingen met een laag profiel. Er wordt een dummyvariabele gebruikt van 0 als er sprake is van een laag profiel sector en een 1 bij een hoog profiel sector. Gebaseerd op eerder onderzoek (Branco & Rodrigues, 2008), zijn ondernemingen met een hoog profiel, die in de volgende sectoren: huishoudartikelen en textiel, dranken, voedsel- en medicijnendistributeurs, telecommunicatiediensten, elektriciteit, gasdistributie, water en banken. Alle andere ondernemingen hebben een laag profiel. Net als bij de variabele ES, zijn aan de hand van de 'industry codes' die vanuit Orbis verzameld zijn, de dummyvariabelen toegewezen. In bijlage H zijn de 'industry codes' van de geselecteerde ondernemingen terug te vinden. De 'industry codes' die met een hoog profiel zijn gecategoriseerd zijn: US SIC codes 13.., 20.., 229., 29.., 363., 44.., 48.., 49.., 512., 54.., 56.., 572., 58.., 591., 60.., 61.. en 6712 en SBI2008 codes 10..., 11..., 35... t/m 37..., 10..., 11..., 13..., 4611., 4615. t/m 4617., 463.., 471.. t/m 475.., 4771., 4773., 61... en 641... .

3.3.5 Media-aandacht

Om media-aandacht te meten, is via LexisNexis Academic het aantal artikelen over een onderneming in 6 Nederlandse kranten geteld in de periode 2011 tot en met 2013. Het betreffen 6 van de 7 meest gelezen Nederlandse betaalde dagbladen: het Algemeen Dagblad, de Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw, NRC Next en het Financieele Dagblad. De Telegraaf is buiten beschouwing gelaten omdat de naam van een auteur van de Telegraaf Ten Cate is. Om een zo representatief mogelijk beeld weer te geven van de media-aandacht van de onderneming Ten Cate in vergelijking met de andere ondernemingen uit de sample, is de Telegraaf verwijderd uit de selectie kranten. Er is gekozen om de data na 31 december 2010 te analyseren, in plaats van alleen het jaar van het duurzaamheidsverslag, om een representatief beeld te creëren van de totale media-aandacht in de periode

(30)

voorafgaand en tijdens het jaar van het duurzaamheidsverslag. Wanneer meer dan 3000 artikelen werden gevonden, is het getal 3000 als aantal artikelen aangewezen. Zoals beschreven in paragraaf 3.4 is voor de statistische analyses gebruik gemaakt van Independent-Sample T testen. Rondom media-aandacht is onderscheid gemaakt tussen twee groepen: ondernemingen met veel aandacht en ondernemingen met weinig media-aandacht. De ondernemingen met 0 tot en met 1499 artikelen zijn gedefinieerd als ondernemingen met weinig media-aandacht. Ondernemingen met 1500 tot en met 3000 artikelen zijn gedefinieerd als ondernemingen met veel media-aandacht. De zoekstringen die zijn gebruikt voor de variabele media-aandacht, zijn opgenomen in bijlage I.

3.4 Statistisch model

Voor het testen van de verwachte relaties zoals benoemd in hoofdstuk 2.4, is gebruik gemaakt van de Independent-Sample T test. Deze test wordt gebruikt om onafhankelijke steekproefgemiddelden te vergelijken. De normaliteit van de afhankelijke variabele, de 'environmental impact disclosure index', is allereerst getest door middel van de Shapiro-Wilk test. Uit deze test bleek dat er kan worden uitgegaan van een normale verdeling (p > 0,05). Om de invloed van uitschieters in de analyse te beperken, is het winsorizen van de continue variabelen toegepast. Van de omzet is de natuurlijke logaritme (LN) genomen om de grootte van de onderneming te standaardiseren. Vervolgens zijn de hypothesen getest aan de hand van Independent-Sample T testen. Hiervoor zijn vijf testen gebruikt. In de eerste test is nagegaan of er een verschil in gemiddelde 'environmental impact disclosure index' is tussen kleine en grote ondernemingen. In de tweede test is getest of er een verschil in gemiddelde 'environmental impact disclosure index' is tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Het verschil in gemiddelde 'environmental impact disclosure index' tussen ondernemingen in ‘environmentally sensitive’ bedrijfstakken en ondernemingen in ‘non-environmentally sensitive’ bedrijfstakken is in de derde test getest. In de vierde test is nagegaan of er verschil is in gemiddelde 'environmental impact disclosure index' tussen ondernemingen in bedrijfstakken met een hoge ‘consumer proximity’ en ondernemingen in bedrijfstakken met lage ‘consumer proximity’. In de vijfde test is getest of er verschil is in gemiddelde 'environmental impact disclosure index' tussen ondernemingen met veel media-aandacht en ondernemingen met weinig media-aandacht. Zoals benoemd in paragraaf 3.3.2 is de variabele 'internationality' buiten beschouwing gelaten. Om deze reden is hypothese 3 niet meegenomen in de testen. De statistische testen zoals hierboven beschreven zijn in figuur 11 weergegeven. De resultaten van de Independent-Sample T testen zijn opgenomen in hoofdstuk 4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

• Hoge organische stofaanvoer leidt soms tot opbrengststijging en soms tot meer, soms tot minder risico op uitspoeling.. • Grote verschillen in N immobilisatie, mineralisatie

Deze tutorial is geschreven met als voornaamste spraakpathologie dysartrie, maar een aantal van de besproken methodologieën zou gebruikt kunnen worden bij het evalueren van de

Op basis van mogelijke aanwezigheid van gevaren in diervoedergrondstoffen en diervoeders, mogelijke overdracht van deze gevaren naar dierlijke producten én toxiciteit van de gevaren

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

MB van … tot vaststelling van de gemeenschappelijke erkenningscriteria waarbij de kinesitherapeuten gemachtigd zijn zich te beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid

Avis de la Commission paritaire relatif à l’avis de la Chambre d’ostéopathie relatif à la formation permanente des ostéopathes.. Advies van de paritaire Commissie

Binnen het deelproject Ondersteunende ICT en Autonome navigatie: Strategische perceelplanning zijn door respectievelijk Agrifirm en ZLTO twee doelen geformuleerd: •